26 343
Wijziging van de Tracéwet (eerste tranche)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende wijziging van de Tracéwet (eerste tranche).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

14 december 1998

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Tracéwet te wijzigen in verband met ervaringen die zijn opgedaan bij de toepassing ervan, in het bijzonder teneinde de procedures ten behoeve van de aanleg of wijziging van hoofdwegen of landelijke railwegen te bespoedigen en te vereenvoudigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Tracéwet wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1, eerste lid, vervalt onderdeel i en wordt onderdeel j geletterd tot onderdeel i.

B

In hoofdstuk II wordt na artikel 2 een artikel ingevoegd, luidende als volgt:

Artikel 2a

Een beslissing om het in dit hoofdstuk bedoelde besluitvormingsproces ten aanzien van de aanleg of wijziging van een hoofdweg of hoofdvaarweg als bedoeld in artikel 2 of de medewerking aan de aanleg of wijziging van een landelijke railweg als bedoeld in artikel 2 aan te vangen, wordt genomen door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

C

Artikel 9, eerste lid, komt te luiden:

1. Onze Minister bepaalt binnen acht weken na het verstrijken van de ingevolge artikel 8, eerste lid, bepaalde termijn, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zijn standpunt met betrekking tot de aanleg of wijziging van een hoofdweg of hoofdvaarweg als bedoeld in artikel 2 dan wel de medewerking aan de aanleg of wijziging van een landelijke railweg als bedoeld in artikel 2. Het standpunt houdt in dat hij de aanleg of wijziging van een hoofdweg of hoofdvaarweg of de medewerking aan de aanleg of wijziging van een landelijke railweg al dan niet verder in overweging neemt. Indien hij de aanleg of wijziging van het in de eerste volzin bedoelde werk of de medewerking daaraan verder in overweging neemt, houdt het standpunt tevens in welk tracé de voorkeur verdient.

D

Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «bepaalt hij welk tracé naar zijn oordeel de voorkeur verdient en werkt hij dit uit tot een ontwerp-tracébesluit» vervangen door: stelt hij overeenkomstig het standpunt, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, binnen zes maanden na het uitbrengen van het standpunt een ontwerp-tracébesluit vast.

2. Na het tweede lid worden twee leden ingevoegd, luidende als volgt:

3. Het ontwerp-tracébesluit bevat de resultaten van het akoestisch onderzoek, bedoeld in artikel 87d onderscheidenlijk 107a van de Wet geluidhinder, alsmede, indien het voornemen bestaat hogere waarden vast te stellen voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones ingevolge de artikelen 87e tot en met 87h of 107b tot en met 107d van de Wet geluidhinder, de bedoelde hogere waarden.

4. Artikel 9, derde lid, is van overeenkomstige toepassing indien de vaststelling van een ontwerp-tracébesluit niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn kan geschieden.

3. Het derde lid vervalt.

4. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt in dat lid «derde lid» vervangen door: vierde lid.

E

Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «indien de trajectnota betrekking heeft op het tracé van een landelijke railweg» vervangen door: indien het ontwerp-tracébesluit betrekking heeft op het tracé van een landelijke railweg.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Onze Minister zendt het ontwerp-tracébesluit, indien het hogere waarden bevat voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones ingevolge de artikelen 87e tot en met 87h of 107b tot en met 107d van de Wet geluidhinder, voorts aan:

a. de gebruikers van de woningen of de woonwagenstandplaatsen, het bevoegd gezag van scholen en de directies van ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen waarvoor een hogere waarde wordt bepaald;

b. de ter plaatse bevoegde inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid, die door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is aangewezen;

c. de inspecteur van de volkshuisvesting;

d. de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, indien het betrekking heeft op scholen;

e. de Rijkshoofdinspecteur van het Verkeer, hoofd van het betrokken district van de Rijksverkeersinspectie, indien het betreft een tracé van een landelijke railweg.

3. De eerste volzin van het derde lid komt te luiden:

Onze Minister geeft met betrekking tot het ontwerp-tracébesluit toepassing aan de in paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure met inachtneming van de volgende volzinnen.

F

Artikel 13, tweede volzin, vervalt.

G

In artikel 14, eerste lid, wordt «artikel 12, tweede of derde lid» vervangen door: «artikel 12, derde lid» en wordt «de ingevolge artikel 13 van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten ingekomen mededelingen» vervangen door: het ingevolge artikel 13 door provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten gegeven oordeel.

H

Na artikel 14 wordt een artikel ingevoegd, luidende als volgt:

Artikel 14a

Indien Onze Minister naar aanleiding van de bij toepassing van artikel 12, derde lid, naar voren gebrachte zienswijzen of bedenkingen dan wel het ingevolge artikel 13 door provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten gegeven oordeel in overweging neemt om in het tracébesluit met toepassing van de artikelen 87e tot en met 87h of 107b tot en met 107d van de Wet geluidhinder hogere waarden vast te stellen voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones met betrekking tot gebouwen en standplaatsen als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder a, ten aanzien waarvan dat artikellid niet is toegepast, wordt, alvorens het tracébesluit wordt vastgesteld, ter zake toepassing gegeven aan dat artikellid voor zover het betreft bedoelde gebouwen en standplaatsen en legt Onze Minister de daarop betrekking hebbende onderdelen van het ontwerp-tracébesluit gedurende twee weken ter inzage overeenkomstig artikel 7, eerste lid. Binnen de in de eerste volzin genoemde termijn kunnen schriftelijk bedenkingen worden ingebracht bij Onze Minister.

I

Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, eerste volzin, vervallen de woorden «overeenkomstig het ontwerp-tracébesluit dan wel, indien artikel 14 toepassing heeft gevonden, gewijzigde ontwerp-tracébesluit». In de derde volzin wordt na «onderscheidenlijk» ingevoegd: , indien artikel 14 toepassing heeft gevonden,.

2. Het tweede tot en met vierde lid vervalt. Ingevoegd worden zeven leden, luidende:

2. Een beslissing tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones ingevolge de artikelen 87e tot en met 87h of 107b tot en met 107d van de Wet geluidhinder met betrekking tot het gebied dat is begrepen in een tracébesluit, maakt deel uit van het tracébesluit.

3. Voor het gebied dat is begrepen in een vastgesteld tracébesluit geldt dat tracébesluit als voorbereidingsbesluit, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Voor de bij dat tracébesluit behorende zone, bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de Wet geluidhinder dan wel vastgesteld krachtens artikel 105, 106 of 129 van die wet, geldt dat tracébesluit als voorbereidingsbesluit, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, met dien verstande dat dit slechts geldt met betrekking tot geprojecteerde woningen en andere geprojecteerde geluidsgevoelige objecten ten aanzien waarvan de geluidsbelasting vanwege de hoofdweg of de landelijke railweg de waarden die ingevolge de artikelen 87e tot en met 87h en 107b tot en met 107d van de Wet geluidhinder als ten hoogst toelaatbare waarden worden aangemerkt, te boven zal gaan. Voor zover het tracébesluit geldt als voorbereidingsbesluit, is artikel 21, vierde tot en met zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet van toepassing. Het tracébesluit geldt niet langer als voorbereidingsbesluit indien voor het in de eerste volzin bedoelde gebied en de in de tweede volzin bedoelde zone een bestemmingsplan in overeenstemming met het tracébesluit van kracht is geworden.

4. Onder een geprojecteerde woning of een ander geprojecteerd geluidsgevoelig object als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid wordt verstaan een nog niet aanwezige woning of ander geluidsgevoelig object waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van de bouwvergunning toelaat, maar deze nog niet is afgegeven.

5. Artikel 50 van de Woningwet is niet van toepassing op aanvragen om een bouwvergunning ter realisering van het tracébesluit.

6. Voor zover het tracébesluit in strijd is met een bestemmingsplan geldt het tracébesluit als vrijstelling, bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

7. Voor zover een bestemmingsplan of een ander besluit voor de uitvoering van werken, werkzaamheden en bouwwerken een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vereist, geldt zodanige eis niet in het gebied dat is begrepen in een vastgesteld tracébesluit.

8. Voor zover bij een leefmilieuverordening als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing voorschriften zijn gegeven als bedoeld in artikel 9, derde lid, van die wet, blijven deze buiten toepassing voor de uitvoering van werken, werkzaamheden en bouwwerken en voor het gebruik van gronden en opstallen ter uitvoering van een tracébesluit, voor zover zodanige voorschriften strijdig zijn met het tracébesluit.

9. Indien een bestemmingsplan in strijd is met een onherroepelijk tracébesluit en het bestemmingsplan nog niet is aangepast aan het tracébesluit, is het gemeentebestuur verplicht aan degenen die inzage verlangen in zodanig bestemmingsplan, tevens inzage te verlenen in het ten aanzien van het door dat plan bestreken gebied vastgestelde tracébesluit.

J

1. De artikelen 16, vierde lid, 17, 18, tweede lid, en 19 vervallen.

2. De aanduiding 1 voor de tekst van artikel 18 vervalt. In de tweede volzin wordt «13 jaar» vervangen door: 10 jaar.

K

Artikel 20 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervalt de tweede volzin.

2. Het tweede tot en met zesde lid vervalt.

3. Ingevoegd worden de volgende leden:

2. Onze Minister bevordert een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten op de aanvragen om de in het eerste lid bedoelde vergunningen en van de overige ambtshalve te nemen besluiten met het oog op de uitvoering van een tracébesluit.

3. Onze Minister kan van de andere betrokken bestuursorganen de medewerking vorderen, die voor het welslagen van de coördinatie nodig is. Die bestuursorganen verlenen de van hen gevorderde medewerking.

4. Op de voorbereiding van de besluiten op de aanvragen om de in het eerste lid bedoelde vergunningen is de in de paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat:

a. de in artikel 3:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde mededeling tevens wordt gedaan aan Onze Minister;

b. de ontwerpen van de besluiten binnen een door Onze Minister te bepalen termijn worden toegezonden aan Onze Minister, die zorg draagt voor de in artikel 3:19, eerste lid, tweede volzin, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde toezending;

c. de mededeling, bedoeld in artikel 3:19, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht in alle gevallen ook wordt gedaan door kennisgeving in de Staatscourant;

d. Onze Minister de mededelingen, bedoeld in artikel 3:19, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor verschillende ontwerpen kan samenvoegen in één mededeling, welke wordt gedaan door Onze Minister;

e. in afwijking van artikel 3:28 van de Algemene wet bestuursrecht de besluiten worden genomen binnen een door Onze Minister te bepalen termijn;

f. de besluiten onverwijld worden gezonden aan Onze Minister;

g. de in de artikelen 3:23, tweede lid, 3:24, derde lid, en 3:25, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde toezending tevens geschiedt aan Onze Minister;

h. Onze Minister beslist over de toepassing van artikel 3:29 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de voorbereiding van de in het tweede lid bedoelde ambtshalve te nemen besluiten.

6. Indien een bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd is te beslissen op een aanvraag om een vergunning niet of niet tijdig overeenkomstig de aanvraag beslist, kunnen Onze Minister en Onze Minister wie het mede aangaat gezamenlijk een beslissing op de aanvraag nemen. In het laatste geval treedt hun besluit in de plaats van het besluit van het in eerste aanleg bevoegde bestuursorgaan. Indien Onze in de eerste volzin bedoelde Ministers voornemens zijn zelf een beslissing op de aanvraag te nemen, plegen zij overleg met het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd is op de aanvraag te beslissen.

7. Het zesde lid is van overeenkomstige toepassing op de in het tweede lid bedoelde ambtshalve te nemen besluiten.

8. Indien bij de toepassing van het zesde lid de beslissing op een aanvraag wordt genomen door Onze in dat lid bedoelde Ministers, stort het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd was te beslissen op de aanvraag, de ter zake ontvangen leges in 's Rijks kas.

9. Ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde aanvragen is Onze Minister mede bevoegd deze in te dienen bij de bevoegde bestuursorganen.

10. De in het tweede lid bedoelde besluiten alsmede de in artikel 3:27 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde overwegingen worden, voor zover ten aanzien daarvan het vierde lid is toegepast, gelijktijdig door Onze Minister bekendgemaakt. Zij worden voorts in de Staatscourant geplaatst.

11. Indien tegen het ontwerp van een in het eerste lid bedoeld besluit bedenkingen naar voren kunnen worden gebracht, kunnen deze bedenkingen geen grond vinden in bedenkingen tegen de desbetreffende planologische kernbeslissing, bedoeld in artikel 39 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, of tegen het tracébesluit.

L

Na artikel 20 wordt een artikel ingevoegd, luidende als volgt:

Artikel 20a

De in artikel 18, eerste lid, van de onteigeningswet bedoelde dagvaarding kan geschieden nadat het tracébesluit is vastgesteld.

M

In artikel 22, eerste lid, wordt na «ontwerp-tracébesluit» ingevoegd: en vervolgens tot een tracébesluit.

N

De artikelen 23 en 24 vervallen.

O

Artikel 25 komt te luiden:

Artikel 25

De artikelen 14a tot en met 20 zijn van overeenkomstige toepassing.

P

Na hoofdstuk V wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende als volgt:

HOOFDSTUK VA. BEROEP

Artikel 25a

1. Tegen een tracébesluit of een ander in artikel 20, tweede lid, bedoeld besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

2. In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen de in artikel 20, tweede lid, bedoelde besluiten aan met ingang van de dag na die waarop de in artikel 20, tiende lid, bedoelde bekendmaking is geschied.

3. Voor zover beroep kan worden ingesteld tegen een of meer onderdelen van een planologische kernbeslissing als bedoeld in artikel 39 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vangt, in afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht, de termijn voor het indienen van een beroepschrift ter zake van die onderdelen aan met ingang van de dag waarop beroep kan worden ingesteld tegen het op de planologische kernbeslissing berustende tracébesluit. Indien niet binnen een jaar na het van kracht worden van de planologische kernbeslissing een daarop berustend tracébesluit is vastgesteld, vangt de beroepstermijn aan met ingang van de dag waarop dat jaar is verstreken.

4. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing met betrekking tot een tracébesluit.

Artikel 25b

1. Met betrekking tot beroepen tegen een tracébesluit beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen twaalf maanden na ontvangst van een verweerschrift.

2. In bijzondere omstandigheden kan de Afdeling de in het eerste lid genoemde termijn met ten hoogste drie maanden verlengen.

3. Met betrekking tot beroepen tegen de in artikel 20, tweede lid, bedoelde besluiten beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes maanden na ontvangst van de desbetreffende verweerschriften.

Artikel 25c

Indien tegen een in artikel 20, tweede lid, bedoeld besluit beroep kan worden ingesteld, kan dat beroep geen grond vinden in bedenkingen tegen een planologische kernbeslissing als bedoeld in artikel 39 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of tegen een tracébesluit.

ARTIKEL II

1. Met betrekking tot het nemen van tracébesluiten ten aanzien waarvan een ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is toegezonden aan de in artikel 12, eerste lid, van de Tracéwet bedoelde instanties, blijft het recht zoals het gold vóór dat tijdstip van toepassing.

2. Met betrekking tot het nemen van besluiten op aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Tracéwet, die zijn ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, en de overige in artikel 20, tweede lid, van de Tracéwet bedoelde ambtshalve te nemen besluiten die binnen dertien weken na dat tijdstip zijn bekendgemaakt, blijft het recht zoals het gold vóór dat tijdstip van toepassing.

3. Met betrekking tot de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een in het eerste of tweede lid bedoeld besluit dat vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is bekendgemaakt, blijft het recht zoals het gold vóór dat tijdstip van toepassing.

ARTIKEL III

1. Indien met het oog op de uitvoering van werken, aangegeven in de tracébesluiten hoge-snelheidslijn-zuid, A 16 Moerdijk-Prinsenbeek Noord en A 4 Burgerveen-Leiden, door de bestuursorganen van de betrokken gemeenten, regionale openbare lichamen en provincies binnen een jaar na de vaststelling van dat tracébesluit geen planologische medewerking is verleend, is artikel 15, derde tot en met negende lid, van de Tracéwet ten aanzien van die tracébesluiten na dat jaar van toepassing, met dien verstande dat in plaats van de waarden die ingevolge de artikelen 87e tot en met 87h en 107b tot en met 107d van de Wet geluidhinder als ten hoogste toelaatbare waarden worden aangemerkt, de waarden ingevolge de artikelen 83, 85, 100a of 106 van de Wet geluidhinder gelden.

2. Indien met het oog op de uitvoering van werken, aangegeven in de tracébesluiten hoge-snelheidslijn-zuid, A 16 Moerdijk-Prinsenbeek Noord en A 4 Burgerveen-Leiden, door de bestuursorganen van de betrokken gemeenten of regionale openbare lichamen op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geen ontwerp-bestemmingsplan of ontwerp van een vrijstellingsbesluit als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ter inzage is gelegd, is artikel 15, derde tot en met negende lid, van de Tracéwet ten aanzien van die tracébesluiten met ingang van dat tijdstip van toepassing, met dien verstande dat in plaats van de waarden die ingevolge de artikelen 87e tot en met 87h en 107b tot en met 107d van de Wet geluidhinder als ten hoogste toelaatbare waarden worden aangemerkt, de waarden ingevolge de artikelen 83, 85, 100a of 106 van de Wet geluidhinder gelden.

3. Indien met het oog op de uitvoering van de tracébesluiten inzake de aanleg van de Betuwe-route door de bestuursorganen van de betrokken gemeenten, regionale openbare lichamen en provincies op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geen planologische medewerking is verleend, is artikel 15, derde tot en met negende lid, ten aanzien van die tracébesluiten met ingang van dat tijdstip van toepassing, met dien verstande dat in plaats van de waarden die ingevolge de artikelen 87e tot en met 87h en 107b tot en met 107d van de Wet geluidhinder als ten hoogste toelaatbare waarden worden aangemerkt, de waarden ingevolge de artikelen 83, 85, 100a of 106 van de Wet geluidhinder gelden.

4. Artikel 15, tweede lid, van de Tracéwet is niet van toepassing ten aanzien van de in het eerste en derde lid bedoelde tracébesluiten.

5. Onder «planologische medewerking verlenen», bedoeld in het eerste en derde lid, wordt verstaan het nemen van een of meer besluiten krachtens de Wet op de Ruimtelijke Ordening door het bestuur van een gemeente, een regionaal openbaar lichaam of de provincie waarin de betrokken gemeente is gelegen, waardoor de aanleg van de hoge-snelheidslijn-zuid en de daarmee verband houdende in het eerste lid bedoelde werken onderscheidenlijk de Betuwe-route kan worden uitgevoerd zonder strijd met hetgeen bij of krachtens de Wet op de Ruimtelijke Ordening is bepaald.

ARTIKEL IV

De Wet geluidhinder wordt gewijzigd als volgt:

A

Na hoofdstuk VI, afdeling 2, wordt een afdeling ingevoegd, luidende als volgt:

AFDELING 2A. DE AANLEG OF WIJZIGING VAN EEN HOOFDWEG ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2 VAN DE TRACÉWET

Artikel 87b

1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Onze Ministers: Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. hoofdweg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Tracéwet;

c. woonwagenstandplaats: een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Woningwet;

d. andere geluidsgevoelige gebouwen:

1°. scholen voor basisonderwijs;

2°. scholen voor voortgezet onderwijs;

3°. instellingen voor hoger beroepsonderwijs;

4°. algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen;

5°. andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 4°;

e. geluidsgevoelige terreinen:

1°. terreinen die behoren bij gebouwen als bedoeld onder d, 5°, voor zover deze bestemd zijn of gebruikt worden voor de in die gebouwen verleende zorg, of

2°. woonwagenstandplaatsen.

2. Een gymnastieklokaal maakt voor de toepassing van deze afdeling geen deel uit van de in het eerste lid, onder d, 1°, 2° en 3°, bedoelde scholen.

Artikel 87c

De afdelingen 2, 3, 4 en 6 van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op deze afdeling.

Artikel 87d

1. Bij het voorbereiden van de aanleg van een hoofdweg als bedoeld in artikel 2 van de Tracéwet wordt vanwege Onze Ministers een akoestisch onderzoek ingesteld naar:

a. de geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone vanwege de hoofdweg zou worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsoverdracht beperken;

b. de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege de hoofdweg optredende geluidsbelasting van de onder a bedoelde objecten de waarden die ingevolge de artikelen 87e en 87f als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, te boven gaan.

2. Bij het voorbereiden van een wijziging van een hoofdweg als bedoeld in artikel 2 van de Tracéwet wordt vanwege Onze Ministers een akoestisch onderzoek als bedoeld in het eerste lid ingesteld. Dit onderzoek geeft tevens inzicht in:

a. de voor de wijziging ter plaatse heersende geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone vanwege de hoofdweg wordt ondervonden;

b. de geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone vanwege de hoofdweg werd ondervonden op 1 maart 1986.

Artikel 87e

1. De voor woningen, binnen een zone van een op grond van artikel 2 van de Tracéwet aan te leggen hoofdweg, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de betreffende hoofdweg, is 50 dB(A).

2. Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde 60 dB(A) niet te boven mag gaan.

3. Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het tweede lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevel van de betrokken woningen tot 50 dB(A), onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Artikel 87f

1. Behoudens het tweede en derde lid geldt als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen binnen een zone van een op grond van artikel 2 van de Tracéwet te wijzigen hoofdweg:

a. indien de geluidsbelasting, vanwege deze hoofdweg op 1 maart 1986, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip onderscheidenlijk na ingebruikneming van de hoofdweg lager was dan of gelijk was aan 55 Db(A), of

b. indien de te wijzigen hoofdweg na 1 januari 1982 is aangelegd op grond van een overeenkomstig de artikelen 76 tot en met 78 vastgesteld of herzien bestemmingsplan, de voor de wijziging ter plaatse heersende geluidsbelasting, met dien verstande dat een geluidsbelasting waarvan de waarde 50 Db(A) niet te boven gaat, in elk geval als toelaatbaar aangemerkt blijft.

2. In geval op grond van deze wet een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de te wijzigen hoofdweg, van de gevel van woningen is vastgesteld dan 50 Db(A), geldt de laagste van de volgende twee waarden als de ten hoogste toelaatbare:

a. de heersende waarde;

b. de eerder vastgestelde waarde.

3. Onze Ministers kunnen voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van de woningen een hogere waarde dan de ingevolge het eerste en tweede lid geldende vaststellen, met dien verstande dat de verhoging 5 dB(A) en de waarde 60 dB(A) niet te boven mag gaan.

4. Artikel 87e, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 87g

1. Behoudens het tweede en derde lid geldt als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen binnen een zone van een op grond van artikel 2 van de Tracéwet te wijzigen hoofdweg, waarvan de geluidsbelasting, vanwege deze hoofdweg op 1 maart 1986, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van de hoofdweg hoger was dan 55 dB(A):

a. in geval toepassing is gegeven aan artikel 90, tweede lid, de laagste van de volgende twee waarden:

1 de heersende waarde;

2 de ingevolge artikel 90, tweede lid, vastgestelde waarde;

b. in de overige gevallen 50 dB(A).

2. Indien de ten hoogste toelaatbare waarde, bedoeld in de aanhef van het eerste lid de ingevolge artikel 90, tweede lid, vastgestelde waarde of de lagere heersende waarde is, kunnen Onze Ministers voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van de woningen een hogere waarde vaststellen, met dien verstande dat de verhoging 5 dB(A) en de waarde 70 dB(A) niet te boven mag gaan.

3. Indien de ten hoogste toelaatbare waarde, bedoeld in de aanhef van het eerste lid 50 dB(A) is, kunnen Onze Ministers voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van de woningen een hogere waarde dan 50 dB(A) vaststellen, met dien verstande dat de waarde 70 dB(A) niet te boven mag gaan.

4. Artikel 87e, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 87h

1. De voor andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen een zone van een hoofdweg ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betreffende hoofdweg is 50 dB(A).

2. Onze Ministers kunnen bij de aanleg of wijziging van een hoofdweg als bedoeld in artikel 2 van de Tracéwet een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde 60 dB(A) niet te boven mag gaan.

3. Artikel 87e, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

B

Voor artikel 105 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

AFDELING 1. ALGEMENE BEPALINGEN

C

In artikel 105 wordt «met betrekking tot aard, samenstelling of wijze van aanleg» vervangen door: met betrekking tot de aard, samenstelling, wijze van aanleg of het gebruik.

D

Na artikel 106 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 2. DE AANLEG OF WIJZIGING VAN EEN LANDELIJKE RAILWEG ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2 VAN DE TRACÉWET

Artikel 107

1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Onze Ministers: Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. landelijke railweg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder d, van de Tracéwet;

c. woonwagenstandplaats: een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Woningwet;

d. andere geluidsgevoelige gebouwen:

1°. scholen voor basisonderwijs;

2°. scholen voor voortgezet onderwijs;

3°. instellingen voor hoger beroepsonderwijs;

4°. algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen;

5°. andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 4°;

e. geluidsgevoelige terreinen:

1°. terreinen die behoren bij gebouwen als bedoeld onder d, 5°, voor zover deze bestemd zijn of gebruikt worden voor de in die gebouwen verleende zorg, of

2°. woonwagenstandplaatsen.

2. Een gymnastieklokaal maakt voor de toepassing van deze afdeling geen deel uit van de in het eerste lid, onder d, 1°, 2° en 3°, bedoelde scholen.

Artikel 107a

1. Bij het voorbereiden van de aanleg van een landelijke railweg als bedoeld in artikel 2 van de Tracéwet wordt vanwege Onze Ministers een akoestisch onderzoek ingesteld naar:

a. de geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone vanwege de railweg zou worden ondervonden, zonder de invloed van maatregelen die de geluidsoverdracht beperken;

b. de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege de railweg optredende geluidsbelasting van de onder a bedoelde objecten de waarden die ingevolge de artikelen 107b, 107c en 107d als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, te boven gaan.

2. Bij het voorbereiden van de wijziging van een landelijke railweg als bedoeld in artikel 2 van de Tracéwet wordt vanwege Onze Ministers een akoestisch onderzoek als bedoeld in het eerste lid ingesteld. Dit onderzoek geeft tevens inzicht in:

a. de voor de wijziging ter plaatse heersende geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone vanwege de railweg wordt ondervonden;

b. de geluidsbelasting die door woningen, door andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen binnen de zone vanwege de railweg werd ondervonden op 1 juli 1987.

3. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent akoestische onderzoeken als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 107b

1. De voor woningen binnen een zone van een landelijke railweg ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de betreffende railweg, is 57 dB(A).

2. Onze Ministers kunnen bij de aanleg of wijziging van een landelijke railweg als bedoeld in artikel 2 van de Tracéwet een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde 70 dB(A) niet te boven mag gaan.

3. Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het tweede lid, in die gevallen waarin toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting vanwege de railweg van de gevels van de betrokken woningen tot 57 dB(A) onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Artikel 107c

1. De voor andere geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone van een landelijke railweg ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de betreffende railweg, is 55 dB(A).

2. Onze Ministers kunnen bij de aanleg of wijziging van een landelijke railweg als bedoeld in artikel 2 van de Tracéwet een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde 70 dB(A) niet te boven mag gaan.

3. Onze Ministers slechts toepassing geven aan het tweede lid, in die gevallen waarin toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting, vanwege de railweg, van de gevels van de betrokken gebouwen tot 55 dB(A) onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Artikel 107d

1. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een landelijke railweg, is aan de grens van een geluidsgevoelig terrein binnen een zone van de betreffende railweg ten hoogste 57 dB(A).

2. Onze Ministers kunnen bij de aanleg of wijziging van een landelijke railweg als bedoeld in artikel 2 van de Tracéwet een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde, indien het een woonwagenstandplaats betreft 65 dB(A), en in de overige gevallen 68 dB(A) niet te boven mag gaan.

3. Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het tweede lid, in die gevallen waarin toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting, vanwege de railweg, aan de grens van het betrokken terrein tot 57 dB(A) onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

E

Na artikel 111 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 111a

1. Indien met toepassing van artikel 87e, tweede lid, of 87f, derde lid, met betrekking tot de gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidsbelasting dan 50 dB(A), vanwege een hoofdweg, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treft de gemeenteraad met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 35 dB(A) bedraagt.

2. Indien met toepassing van artikel 87g, tweede of derde lid, met betrekking tot de gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidsbelasting dan 50 dB(A), vanwege een hoofdweg, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treft de gemeenteraad met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 45 dB(A) bedraagt.

3. Indien met toepassing van artikel 87h, tweede lid, met betrekking tot de gevels van andere geluidsgevoelige gebouwen een hogere geluidsbelasting dan 50 dB(A), vanwege een hoofdweg, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treft de gemeenteraad met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting bij gesloten ramen binnen:

a. leslokalen van scholen voor basisonderwijs,

b. theorielokalen van scholen voor voortgezet onderwijs,

c. theorielokalen van instellingen voor hoger beroepsonderwijs,

d. onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen, bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder d, 4°,

e. onderzoeks-, behandelings-, recreatie- en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van gebouwen, bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder d, 5°, ten hoogste 30 dB(A) bedraagt, onderscheidenlijk binnen:

. theorievaklokalen van scholen voor voortgezet onderwijs,

b. theorievaklokalen van instellingen voor hoger beroepsonderwijs,

c. ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen, als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, onder d, 4°,

ten hoogste 35 dB(A) bedraagt.

4. Indien met toepassing van artikel 107b, tweede lid, met betrekking tot de gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidsbelasting dan 57 dB(A), vanwege een landelijke railweg, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treft de gemeenteraad met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting, vanwege de railweg, binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 37 dB(A) bedraagt.

5. Indien met toepassing van artikel 107c, tweede lid, met betrekking tot gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige andere geluidsgevoelige gebouwen een hogere geluidsbelasting dan 55 dB(A), vanwege een landelijke railweg, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treft de gemeenteraad met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting bij gesloten ramen binnen:

a. leslokalen van scholen voor basisonderwijs,

b. theorielokalen van scholen voor voortgezet onderwijs,

c. theorielokalen van instellingen voor hoger beroepsonderwijs,

d. onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen, bedoeld in artikel 107, eerste lid, onder d, 4°,

e. onderzoeks-, behandelings-, recreatie- en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van gebouwen, bedoeld in artikel 107, eerste lid, onder d, 5°,

ten hoogste 30 dB(A) bedraagt, onderscheidenlijk binnen:

a. theorievaklokalen van scholen voor voortgezet onderwijs,

b. theorievaklokalen van instellingen voor hoger beroepsonderwijs,

c. ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen, als bedoeld in artikel 107, eerste lid, onder d, 4°,

ten hoogste 35 dB(A) bedraagt.

F

Na artikel 127 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 127a

1. In geval van de aanleg of wijziging van een hoofdweg als bedoeld in artikel 2 van de Tracéwet, komen de kosten van maatregelen, vastgesteld krachtens afdeling 2a van hoofdstuk VI, voor zover deze kosten verband houden met de aanleg of wijziging, ten laste van de wegaanlegger.

2. In geval van de aanleg of wijziging van een landelijke railweg als bedoeld in artikel 2 van de Tracéwet, komen kosten van maatregelen, vastgesteld krachtens afdeling 2 van hoofdstuk VII, voor zover deze kosten verband houden met de aanleg of wijziging, ten laste van de railwegaanlegger.

3. Artikel 126, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

G

In artikel 157, eerste lid, onder b, wordt «Afdeling 2, 3 en 4» vervangen door: Afdeling 2, 2a, 3 en 4.

ARTIKEL V

In artikel 72a, eerste lid, van de onteigeningswet wordt na « onteigening voor aanleg en verbetering van wegen, bruggen, spoorwegwerken, kanalen,» ingevoegd: – waaronder begrepen onteigening voor aanleg en verbetering van werken ter uitvoering van een tracébesluit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Tracéwet –.

ARTIKEL VI

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Naar boven