26 326
Wijziging van de Woningwet (verbetering van het toezicht op woningcorporaties en aanpassing van de bepalingen over het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting aan de Aanwijzingen voor de regelgeving die betrekking hebben op zelfstandige bestuursorganen)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 25 augustus 1999

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

In artikel I wordt na onderdeel I een onderdeel ingevoegd, luidende:

IA

Na artikel 119 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 119a

1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen rijksambtenaren.

2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

Toelichting

In de Woningwet is nu geen bevoegdheid opgenomen om personen aan te wijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van die wet. Dit toezicht is anders van aard dan het toezicht op de uitvoering van de Woningwet, waarop artikel 119 van die wet betrekking heeft. Bij uitvoering gaat het bijvoorbeeld om het afgeven van vergunningen, het verstrekken van subsidies of andere begunstigende beschikkingen. Toezicht op de naleving kan pas aan de orde zijn als toezichthouders zijn aangewezen die moeten nagaan of de aan de vergunning, subsidie of andere beschikking verbonden voorschriften in acht worden genomen. Ook moet het toezicht op de naleving worden onderscheiden van de opsporing van strafbare feiten, waarop artikel 113 van de Woningwet – in aanvulling op het Wetboek van Strafvordering – betrekking heeft. Door het voorgestelde artikel 119a van de Woningwet wordt in de genoemde bevoegdheid, waaraan in de praktijk behoefte blijkt te bestaan, voorzien. De Wet milieubeheer en de Huursubsidiewet bevatten een gelijkluidende bepaling.

Op het toezicht op de naleving zijn de artikelen 5:11 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Uit die artikelen blijkt onder meer dat toezichthouders (de in het voorgestelde eerste lid bedoelde rijksambtenaren) bevoegd zijn inlichtingen te vorderen, ongeacht van wie (artikel 5:16 Awb), bevoegd zijn inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, ongeacht van wie (artikel 5:17, eerste lid, Awb) en dat een ieder verplicht is aan een toezichthouder binnen een door deze gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden (artikel 5:20, eerste lid, Awb).

Blijkens het voorgestelde tweede lid zullen de toezichthouders niet beschikken over enkele in de Algemene wet bestuursrecht genoemde bevoegdheden, omdat ze deze naar verwachting niet nodig zullen hebben. Het gaat om de bevoegdheid om zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen (artikel 5:18 Awb), en de bevoegdheid vervoermiddelen te onderzoeken met betrekking waartoe sprake is van een toezichthoudende taak (artikel 5:19 Awb).

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. W. Remkes

Naar boven