26 326
Wijziging van de Woningwet (verbetering van het toezicht op woningcorporaties en aanpassing van de bepalingen over het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting aan de Aanwijzingen voor de regelgeving die betrekking hebben op zelfstandige bestuursorganen)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 17 februari 1999

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. ALGEMEEN

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Woningwet. Dit wetsvoorstel geeft hun aanleiding tot het stellen van de navolgende vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. De voorstellen liggen in lijn met het eerder besprokene, mede naar aanleiding van het Rekenkamerrapport «Toezicht op woningcorporaties» van september 1996 en het rapport van de parlementaire onderzoekscommissie Stichting Woningbeheer Limburg (WBL). Deze leden kunnen in grote lijnen instemmen met de voorstellen en met de diverse wetswijzigingen. Op een aantal punten zijn er evenwel nog nadere vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel; op grond van eerdere brieven en debatten wordt het toezicht op de sociale huursector nu wettelijk vorm gegeven.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Woningwet. Deze leden onderschrijven de doelstelling dat het Rijk meer proportionele maatregelen moet kunnen nemen in het kader van het toezicht op instellingen die de op hen van toepassing zijnde regels niet naleven. Het intrekken van de toelating van een toegelaten instelling kan slechts als ultimum remedium dienen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Deze leden stellen vast dat de regering met hen van mening is dat in de afgelopen jaren het toezicht op de corporaties is tekortgeschoten. Het feit dat zij voorstelt het toezicht van het Rijk te verscherpen, kan dus ook op hun instemming rekenen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben een aantal vragen over het wetsvoorstel en de daarbijbehorende memorie van toelichting.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij menen dat het wetsvoorstel een positieve stap kan zijn naar een meer doorzichtige verhouding tussen woningcorporaties en gemeenten. Deze leden plaatsen niettemin enkele kanttekeningen bij het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de fracties van GPV en RPF hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Deze leden vragen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot andere beleidsontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting, zoals de beoogde ontwikkeling van een vereveningsfonds. Ook vragen deze leden of nader kan worden toegelicht hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de gewijzigde regelgeving met betrekking tot het overleg tussen huurders en verhuurder.

HOOFDSTUK 2 DE WIJZIGINGEN IN VERBAND MET HET TOEZICHT EN HET SANCTIE-INSTRUMENTARIUM

2.1. Voorgeschiedenis

In algemene zin vragen de leden van de VVD-fractie of alle inhoudelijke adviezen van de Raad van State zijn verwerkt. Zo nee, welke niet en waarom niet? Een ander algemeen punt betreft de juridische vormgeving van ZBO's, waarover de laatste jaren ook in algemene zin in de Kamer is gesproken. Voldoet het nu voorgestelde volledig aan de nu geldende richtlijnen en aanwijzingen voor ZBO's? Zo nee, op welke punten niet, en waarom niet?

2.2. Motieven voor toezicht

Juist omdat bij deze regeling publieke taken betrokken zijn maar tevens private partijen, hebben de leden van de VVD-fractie de principiële vraag of er geen herdefiniëring nodig is van de desbetreffende publieke taken. Deze vraag houdt mede verband met de omschrijving «uitsluitend werkzaam op het terrein van de volkshuisvesting» en met het kabinetsvoornemen om overige commerciële activiteiten van de corporaties te belasten met 35% vennootschapsbelasting. Ook zou hierbij betrokken kunnen worden de geldelijke steun die aan corporaties, maar ook aan derden, is gegeven. Kan de regering op deze problematiek ingaan en dan vooral op de vraag of de nu gekozen aanpassingen consistent zijn? Of komt er op dit punt een ingrijpende bezinning en zonodig herziening in het kader van de nota Wonen in de 21e eeuw.

Wat betreft de opzet van het toezicht hebben de leden van de CDA-fractie eerder onderscheid gemaakt naar het toezicht uit oogpunt van volkshuisvesting enerzijds en het financiële toezicht anderzijds. Het eerstgenoemde toezicht zou bij de overheid (in casu het Rijk) moeten liggen. Het financiële toezicht zou binnen de sector zelf geregeld kunnen worden, als uitdrukking van het streven naar zelfregulering. Immers, corporaties hebben er zélf belang bij dat de sector als geheel financieel gezond blijft, onder meer in verband met het genieten van rentevoordeel bij het aantrekken van vreemd kapitaal. Bovendien staan de corporaties na de brutering en het nagenoeg afschaffen van de BWS-subsidies financieel op eigen benen. Een directe bemoeienis van het Rijk bij het financiële reilen en zeilen ligt hier minder voor de hand, afgezien van de bescherming van het algemene «(woon-)consumentenbelang».

Het is de leden van de CDA-fractie opgevallen dat de regering in het wetsvoorstel nog op twee gedachten hinkt. Enerzijds wordt er gesproken over de «publieke taak» van woningcorporaties, ter rechtvaardiging van de toezichtstaken die het Rijk (weer) naar zich toetrekt. Anderzijds wordt erkend dat de sector inmiddels financieel is verzelfstandigd. De logica van «publieke zeggenschap» over de sector en haar financiële middelen wordt hierdoor juist sterk verminderd. Deze leden willen in dit verband opmerken, dat de omschrijving «publieke taak» voor de sociale huursector is achterhaald. Het is volgens de leden van deze fractie beter om voortaan te spreken over de «sociaal-maatschappelijke taak» van woningcorporaties. In de nieuwe situatie na de verzelfstandiging zijn de woningcorporaties partners van de overheid om bepaalde doelstellingen te helpen realiseren, en geen uitvoeringsorganen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben vragen over de opmerkingen in de memorie van toelichting over de grenzen van de taken van de toegelaten instellingen. Toegelaten instellingen mogen «zich niet buiten de grenzen van de volkshuisvesting begeven». Hoe is deze stelling te rijmen met de publicaties van Aedes over «de woningcorporatie als woonmaatschappij»? Waar zijn wat de regering betreft de grenzen van de volkshuisvesting? Vindt zij dat een toegelaten instelling bijvoorbeeld inboedelverzekeringen of woon-zorgcombinaties mag aanbieden?

De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat het van groot belang is, dat de gemeenten kunnen rekenen op voldoende prestaties van woningcorporaties. Corporaties dienen bij hun werkzaamheden het in de betrokken gemeente geldende volkshuisvestingsbeleid in acht te nemen en het Rijk zal in de ogen van deze leden de activiteiten van de corporaties mede adequaat moeten toetsen aan hun bijdrage aan de lokale huisvestingsopgave. In het verleden is gebleken dat gemeenten hun toezichthoudende rol min of meer beperkten tot het vermijden van financiële risico's, waardoor het toezicht op de volkshuisvesting en de volkshuisvestingsbelangen in het gedrang kwamen. Dit behoeft thans uiteraard verbetering. Het is echter de vraag of deze verbetering gerealiseerd kan worden door, zoals de regering voorstelt, de toezichtstaken neer te leggen bij het CFV dat zich bijna uitsluitend richt op het financieel toezicht. Is het gevaar niet reëel dat hiermee opnieuw de volkshuisvestingsbelangen zullen ondersneeuwen?

2.3. De nieuwe vormgeving van het toezicht op de toegelaten instellingen

Door de voorstellen raken de gemeenten hun toezichthoudende functie volledig kwijt. Komen daardoor geen gelden vrij, vragen de leden van de VVD-fractie. Leidt de nieuwe regeling niet tot extra kosten en bureaucratie bij het ministerie en zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze zal de Kamer over de resultaten van het CFV-toezicht worden geïnformeerd? Kan dit worden geïntegreerd met de overige onderdelen van het rijkstoezicht?

Kan de regering, om zicht te krijgen op de effectiviteit van de onderhavige wijzigingen, meedelen welke lopende saneringsprojecten bij het CFV zouden zijn voorkomen als deze regels al lang zouden hebben gegolden?

Zou de regering de brief van AEDES van 10 februari 1999 (ter inzage gelegd op het secretariaat van de vaste commissie voor VROM) willen becommentariëren?

De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat de regering meldt dat wat het toezicht betreft geen taak meer is weggelegd voor gemeenten. Is de regering van mening dat gemeenten wel in de gelegenheid moeten worden gesteld om – indien zij tekortkomingen van toegelaten instellingen constateren – dit te melden bij het Rijk of bij het CFV? Bovendien lijkt deze zin in de memorie van toelichting in tegenspraak te zijn met de toelichting bij het voorgestelde artikel 70d van de Woningwet. Hier staat impliciet dat er wel gemeentelijke toezichtstaken zijn, maar dat deze alleen niet in de wet worden verankerd. Kan de regering dit toelichten?

De leden van de SGP-fractie willen de volgende opmerking plaatsen bij dit wetsvoorstel. In haar brief van 11 juni 1997 aan de vaste Commissie voor VROM gaf de VNG expliciet aan met betrekking tot voorstellen van de toenmalige staatssecretaris inzake wijzigingen van het BBSH en het BCFV, dat nieuwe regelgeving ten aanzien van de volkshuisvestelijke prestaties van corporaties als zodanig niet afdoende is. De VNG stelde destijds: «Bepalend voor succes is hoe de partijen ermee omgaan in de praktijk. Continuering van de huidige bestuurlijke verhouding tussen Rijk en gemeenten, die kan worden gekenmerkt als een vicieuze cirkel van inertie, biedt geen goede basis voor een goede praktische werking van de voorstellen.» Is deze bestuurlijke verhouding tussen Rijk en gemeenten inmiddels voldoende verbeterd, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Zo nee, op welke wijze denkt de regering hieraan een bijdrage te kunnen leveren?

2.4. Uitbreiding van het sanctie-instrumentarium

2.4.2. Dwangsombevoegdheid

In deze paragraaf wordt gesproken over «verboden activiteiten», waarvoor eventueel een dwangsom kan worden opgelegd, aldus de leden van de CDA-fractie. Aan welke activiteiten moet hierbij concreet worden gedacht?

De leden van de D66-fractie delen de mening dat de effectiviteit van het middel dwangsom kan worden geoptimaliseerd door de keuze van de hoogte van die dwangsom. Wordt er in dat kader ook rekening gehouden met de vermogenspositie van de desbetreffende toegelaten instelling?

HOOFDSTUK 3 HET CENTRAAL FONDS VOOR DE VOLKSHUISVESTING

3.1. Algemeen

Komt er een nieuw Besluit Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV), ter vervanging van het per 10 april 1998 ingevoerde besluit, vragen de leden van de VVD-fractie. Zo ja, kan de Kamer het concept ontvangen alvorens deze wetswijziging plenair wordt behandeld?

In de memorie van toelichting is te lezen dat «de sociale huursector via het fonds in staat wordt gesteld zichzelf financieel gezond te houden». De leden van de fractie van GroenLinks onderschrijven deze doelstelling van het CFV, maar vragen in hoeverre het CFV de mogelijkheid heeft om toezicht te houden en eventueel in te grijpen in gevallen waar de financiële gezondmaking van toegelaten instellingen buiten het fonds om plaatsvindt. Met andere woorden: kan het CFV maatregelen nemen tegen ongewenste fusies of samenwerkingsverbanden van toegelaten instellingen?

3.2. Financieel toezicht op de toegelaten instellingen

De leden van de PvdA-fractie zouden graag antwoord krijgen op de volgende vragen.

Waarom is gekozen voor financieel toezicht op woningcorporaties door middel van een ZBO als het CFV?

Hoe kan inhoud worden gegeven aan de ministeriële verantwoordelijkheid, ten aanzien van het toezicht op woningcorporaties?

Hoe is de parlementaire controle op de minister gewaarborgd, ten aanzien van het toezicht op de woningcorporaties?

Hoe zou het financieel toezicht kunnen worden ondergebracht bij een zelfstandige dienst/afdeling binnen het ministerie van VROM?

Mocht de regering blijken voornemens te zijn het toezicht via het CFV te regelen, is de regering dan bereid de onafhankelijkheid van het CFV volledig te maken, onder andere door de benoeming van het bestuur te vrijwaren van het doen van een voordracht?

De leden van de VVD-fractie hechten grote waarde aan de onafhankelijkheid van het bestuur van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting. Is er op dit moment sprake van een volledig onafhankelijk bestuur?

Het toezicht wat volkshuisvesting betreft gaat in het wetsvoorstel van de gemeenten naar het Rijk. De leden van de CDA-fractie kunnen hiermee instemmen, zeker ook gezien het feit dat woningcorporaties in toenemende mate regionaal of zelfs landelijk gaan opereren. Ten aanzien van het financiële toezicht hebben zij eerder naar voren gebracht, dat dit uiteindelijk in zijn geheel (uitgezonderd de toelating) naar een onafhankelijk instituut kan worden overgeheveld. De nu voorgestelde nieuwe toezichtstaken van het CFV, die voornamelijk in de sfeer van bewaking van en rapportage over de financiële positie van corporaties liggen, moeten in hun visie dan ook als eerste stap worden beschouwd. Het is volgens deze leden daarom van belang dat de desbetreffende bepalingen in de Woningwet over een aantal jaren worden geëvalueerd, met het oogmerk om op termijn tot uitbreiding van de toezichtstaken van het CFV te komen, in het bijzonder wat betreft het sanctie-instrumentarium. Het in deze paragraaf van de memorie van toelichting genoemde argument, dat het in één hand brengen van «informatie, oordeel en interventie» het risico van «opportuniteitsoverwegingen» met zich mee brengt, overtuigt hen niet. Immers, bij het toezicht door de Verzekeringskamer op de verzekeraars en pensioenfondsen is hier juist wél voor gekozen.

In paragraaf 3.2 wordt gesproken over een zo doelmatig mogelijke toedeling van en schakeling tussen taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het Rijk en het CFV in het Besluit Centraal Fonds. Hoe moeten de leden van de CDA-fractie dit precies zien?

De leden van de D66-fractie kunnen instemmen met het gekozen toezichtssysteem, waarbij de rol van de gemeente in het kader van het toezicht volledig komt te vervallen. Ook vinden deze leden het begrijpelijk dat het CFV een specifieke taak op het gebied van het financieel toezicht krijgt toebedeeld. Wel zien deze leden graag bevestigd dat de dwangsombevoegdheid bij het Rijk ligt en niet bij het CFV. Meer in het algemeen hebben deze leden behoefte aan een uiteenzetting welke toezichtstaken bij het Rijk liggen en welke taken expliciet aan het CFV gaan toebehoren.

Met betrekking tot de vormgeving van het toezicht merken de leden van de SGP-fractie het volgende op. In het verleden hebben zowel de Tweede Kamer («Bruidsschat voor een Winkeldochter», 24 339, nrs. 13/14) als de Algemene Rekenkamer (24 339, nrs. 1/2) aangegeven dat het toezicht op woningcorporaties weer bij het Rijk zou dienen te berusten. Het toezicht wordt in het voorliggende wetsvoorstel echter bij een zelfstandig bestuursorgaan neergelegd: het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV). Door deze constructie wordt de ministeriële verantwoordelijkheid duidelijk ingedamd. Deze inperking van de ministeriële verantwoordelijkheid impliceert tevens inperking van de parlementaire controle. De vraag voor deze leden is derhalve of op deze wijze wel voldoende recht wordt gedaan aan de oorspronkelijke wens van de Tweede Kamer om het toezicht bij het Rijk te laten berusten.

Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie of het, conform de suggestie van de Raad van State, niet in de rede ligt om de taken van het CFV bij een bestaande dienst van het ministerie neer te leggen. Deze vraag vormt dus uitdrukkelijk geen pleidooi om dit fonds een status als dienst of agentschap van het ministerie te geven. Het gaat om de vraag of de taken van het CFV niet bij een bestaand onderdeel van het ministerie kunnen worden ondergebracht.

De leden van de fracties van GPV en RPF vragen een nadere toelichting op de positie van het CFV ten opzichte van het Rijk. Deze leden menen dat de formeel gescheiden taken van onafhankelijk financieel toezicht door het CFV enerzijds en het algemene toezicht door de rijksoverheid anderzijds in de praktijk nauw met elkaar verweven zullen zijn. Waar ligt de grens tussen deze verantwoordelijkheden en hoe wordt omgesprongen met grensgevallen? Op welke wijze zal de afstemming tussen CFV en rijksoverheid gestalte krijgen? Welke functie heeft het CFV bijvoorbeeld in de tijd dat een instelling onder de leiding van een bewindvoerder is gesteld?

De leden van de GPV-fractie en RPF-fractie constateren daarbij dat de onafhankelijke positie van het CFV het Rijk niet hoeft te verhinderen om eigen onderzoek te doen naar de financiële situatie van een toegelaten instelling (bladzijde 7 memorie van toelichting). Waaruit bestaat in dat geval precies de onafhankelijkheid van het CFV en wat betekent dit voor de opstelling van het rijk als toezichthouder?

HOOFDSTUK 4 FINANCIËLE EN BESTUURLIJKE ASPECTEN

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat zich de opmerkelijke situatie voordoet dat de corporaties de kosten van het CFV volledig dragen en blijkbaar noch direct noch indirect invloed kunnen uitoefenen. Hoe hoog zijn de kosten van het CFV nu, en hoeveel worden die verhoogd door deze nieuwe regelgeving? Draagt het Rijk nog bij aan de CFV-apparaatskosten? Zo ja, hoeveel? Is het niet gewenst om de minister blijvend de bijdrage CFV te laten vaststellen?

Graag zien de leden van de D66-fractie bevestigd dat de toeneming van de taken van het CFV niet doorberekend wordt aan de toegelaten instellingen.

De leden van de fracties van GPV en RPF vragen een toelichting op de stelling dat het wetsvoorstel geen extra personele, organisatorische of financiële lasten voor het Rijk met zich mee brengt. Wat betekent dit voor de concrete invulling van de nieuwe taken voor de rijksoverheid?

De leden van de GPV-fractie en RPF-fractie vragen of kan worden bevestigd dat de toezichtstaak van het CFV een heel andere werkwijze met zich mee kan brengen dan de huidige taken van het fonds. Zo ja, betekent dit niet een grotere inspanning dan in de memorie van toelichting op bladzijde 8 wordt gesuggereerd? Kan een schatting worden gegeven van de toeneming van de personele, organisatorische en financiële lasten?

De leden van de fracties van GPV en RPF missen een inhoudelijke motivering van de stelling dat de bijdragen van de toegelaten instellingen als belangrijkste inkomstenbron voor het fonds kunnen blijven gelden. Ook al gaat het om een «geringe» stijging van kosten, het gaat hier om kosten van handhaving en toezicht, die niet voor rekening van de toegelaten instellingen zouden moeten komen. Hoe rekbaar is overigens de gedachte dat door het feit dat de extra kosten «gering» zijn de inzet van bijdragen van de toegelaten instellingen «toelaatbaar» is (bladzijde 19 memorie van toelichting)?

II. ARTIKELEN

ARTIKEL I

Onderdeel C

Artikel 70c

Het is de leden van de CDA-fractie opgevallen dat bij de toelichting op het eerste lid van dit artikel de doelgroep nog in klassieke zin wordt omschreven, terwijl eerder bij de begroting is meegedeeld dat de definitie van de doelgroep zou moeten worden gewijzigd. Hoe is dit met elkaar te rijmen? Opvallend is ook de lange opsomming in artikel 70c, tweede lid, van onderwerpen waarop krachtens een AMvB voorschriften van toepassing zijn. Hier is volgens deze leden de eerder aangehaalde spanning zichtbaar tussen enerzijds een verzelfstandigde sector en anderzijds een overheid die de touwtjes strak in handen wil blijven houden. Wat heeft het bijvoorbeeld voor nut om per AMvB voorschriften voor de exploitatie van woningen op te nemen (zie lid 2e); de desbetreffende subsidies zijn met de brutering toch afgeschaft? Ook betwijfelen zij de noodzaak van voorschriften voor de «bestemming van batige saldi» en het «financiële beleid en beheer» (zie lid 2f en g). Deze aangelegenheden kunnen toch prima door de corporaties zelf worden ingevuld?

Onder het vierde lid van artikel 70c wordt het onderwerpen nog uitgebreid. Is het juist dat het hier onder meer gaat om het aspect «woonomgeving»? De leden van de CDA-fractie hebben in het verleden beklemtoond dat de gemeente primair verantwoordelijk is voor de openbare ruimte. Deze leden doen in dit verband de suggestie om het aspect «woonomgeving» nauwkeuriger te omschrijven, om te voorkomen dat corporaties met een oneigenlijke taak worden opgezadeld.

Artikel 70e

De leden van de D66-fractie vragen of de rechtbank kan afwijken van de voordracht van de minister. Zo ja, op welke gronden?

In de toelichting bij het voorgestelde artikel 70e wordt gesproken over zorgvuldigheidseisen en de belangen van derden. De leden van de fractie van GroenLinks vragen welke personen of partijen hier worden bedoeld met «derden». Dient uit deze toelichting te worden geconcludeerd dat bij het onder bewind stellen van toegelaten instellingen ook vertegenwoordigers van bewoners worden gehoord? Zo ja, is de regering van mening dat deze betrokkenheid in de wettekst dient te worden opgenomen?

Artikel 70f

De leden van de D66-fractie herhalen hun onder artikel 70e gestelde vraag.

Artikel 70g

Dit artikel bepaalt dat de bewindvoerders bij uitsluiting alle bevoegdheden uitoefenen van de organen van de toegelaten instelling, tenzij de rechtbank heeft bepaald dat een orgaan zijn bevoegdheden kan blijven uitoefenen. Gelet op de autonome en zelfstandige positie van corporaties ligt het volgens de leden van de SGP-fractie in de rede om deze redenering om te draaien: in zo'n geval dient aangegeven te worden welke bevoegdheden van welk orgaan naar de bewindvoerder overgaan. Dit doet meer recht aan de positie van de corporaties.

Artikel 70h

Graag zien de leden van de fractie van GroenLinks uitgelegd, wanneer «leden of organen niet als zodanig functioneren». Is hiervan sprake indien de leden van organen van toegelaten instellingen bijvoorbeeld met verlof of geschorst zijn?

Artikel 70i

Is het juist dat een bewindvoerder niet bevoegd is om een faillissement aan te vragen? Zo ja, is dat logisch gelet op aard en doel van de bewindvoerder, zo vragen de leden van de VVD-fractie. De bewindvoerder kan maximaal voor twee jaar worden aangesteld. Kan na het verstrijken van deze termijn weer dezelfde bewindvoerder worden aangesteld, zodat de termijn feitelijk kan worden opgerekt?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat bewind een zeer ingrijpende maatregel is en dat het bewind niet langer mag duren dan strikt noodzakelijk. Toch vragen deze leden waarom gekozen wordt voor een periode van maximaal twee jaar. In de meeste gevallen zal het bewind niet langer en zelfs korter duren, maar als het alternatief is om na twee jaar de toelating in te trekkken (ultimum remedium), dan kunnen deze leden zich voorstellen dat het in de rede ligt om de termijn van twee jaar te overschrijden.

De leden van de fracties van GPV en RPF vragen of nader kan worden gemotiveerd waarom de termijn van het bewind zonder uitzondering op maximaal twee jaar wordt gesteld. Zal deze termijn in alle gevallen voldoende zijn? En op welke wijze worden de consequenties van het verstrijken van deze termijn bepaald? Is de bewindvoerder bevoegd om overgangsmaatregelen vast te stellen, die eraan bijdragen dat de positie van de toegelaten instelling ook na afloop van die twee jaar verder wordt versterkt? Zo ja, hoe ver reikt die bevoegdheid?

Onderdeel D

Artikel 71a

Het hinken op twee gedachten komt overigens ook terug in het voorstel om de mogelijkheid te openen via het CFV middelen te gaan herverdelen (zie nieuw artikel 71a), zo vinden de leden van de CDA-fractie. Zij hebben zich in het verleden altijd tegen gedwongen verevening binnen de sociale huursector uitgesproken; matching van taken en middelen dient op vrijwillige basis te geschieden via bijvoorbeeld collegiale financiering en fusies tussen woningcorporaties met weinig en veel eigen vermogen. De corporaties hebben zich hiertoe ook min of meer verplicht in het kader van het Nationaal Programma Volkshuisvesting (NPV). Door de mogelijkheid van gedwongen herverdeling in dit wetsvoorstel open te houden, spreekt het Rijk naar hun mening onvoldoende vertrouwen uit in de voornemens en mogelijkheden van de sector zelf om de opgaven op het gebied van de volkshuisvesting in de verschillende regio's te realiseren.

De toelichting bij dit artikel roept bij de leden van de GroenLinks-fractie enige vragen op. Zij zien hier een overeenkomst met het in het regeerakkoord genoemde «revolving fund». Hoe ziet de regering deze relatie? Is zij bereid de genoemde AMvB na overleg met de Kamer vast te stellen?

In de toelichting bij dit artikel wordt ook het Waarborgfonds sociale woningbouw genoemd. Is een samenwerking of samenvoeging van het CFV en het Waarborgfonds wenselijk en mogelijk en zo ja, hoe?

Artikel 71c

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd of de opsomming van functies in het vierde lid uitputtend is. Is bijvoorbeeld het lidmaatschap van de Tweede Kamer wel verenigbaar met het bestuurslidmaatschap van het fonds?

Artikel 71d

De leden van de D66-fractie onderschrijven de veronderstelde deskundigheid van het CFV. Dit roept bij hen de vraag op waarom het noodzakelijk is een college van betrokkenen in het leven te roepen.

Ook de leden van de GroenLinks-fractie zien de toegevoegde waarde van een college van betrokkenen niet in. Aangenomen mag worden dat de leden van het bestuur van het CFV deskundig zijn. Bovendien worden de activiteiten van het CFV ook gecontroleerd door het Rijk. Kan een en ander worden toegelicht?

De leden van de SGP-fractie vragen ook of de onafhankelijkheid van het CFV niet in het geding raakt als gevolg van de wijze van samenstelling van het «College van betrokkenen». De leden van dit college worden immers door het bestuur van het CFV benoemd op voordracht van de toegelaten instellingen. Dit lijkt niet direct een optimale garantie voor onafhankelijkheid te bieden.

Artikel 71f

Op grond van welke criteria wordt de bijdrage van corporaties aan het CFV vastgesteld, vragen de leden van de CDA-fractie. Wordt hierbij rekening gehouden met de vermogenspositie?

Waarom dient terughoudenheid te worden betracht met betrekking tot overleg met het bestuur van het CFV over de beoordeling door het Rijk of al dan niet een bijdrage is verschuldigd?

De leden van de D66-fractie vragen of er andere inkomsten denkbaar zijn dan «verbeurde dwangsommen».

Artikel 71l

Wat moet worden verstaan onder «ernstige taakverwaarlozing», vragen de leden van de CDA-fractie.

Onderdeel I

Artikel 105

In de toelichting bij dit artikel is te lezen dat «voor het opleggen van een last onder dwangsom niet wordt gekozen, indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen, zich daartegen verzet». De leden van de fractie van GroenLinks vragen aan welke gevallen hier moet worden gedacht. Op welke wijze wordt bij het bepalen van dit belang rekening gehouden met de financiële situatie van de toegelaten instelling?

De leden van de SGP-fractie vragen of het niet gewenst is dit artikel aan te vullen met een bepaling dat aan een dwangsom een waarschuwing vooraf dient te gaan.

Onderdeel J

Artikel 120a

Op welke wijze is de betrokkenheid van de Kamer voorzien bij het eventueel toepassen van het «experimenteerartikel» en aan wat voor soort experimenten moet worden gedacht, vragen de leden van de CDA-fractie.

De voorzitter van de commissie,

Reitsma

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Reitsma (CDA), voorzitter, Van Middelkoop (GPV), Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Crone (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Eisses-Timmerman (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Kortram (PvdA), Van der Knaap (CDA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Oplaat (VVD), Van der Staaij (SGP), Van Dok-van Weele (PvdA), Schoenmakers (PvdA) en Udo (VVD).

Plv. leden: Leers (CDA), Stellingwerf (RPF), Dijksma (PvdA), Valk (PvdA), Essers (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), De Boer (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), Bos (PvdA), Van den Akker (CDA), Giskes (D66), M. B. Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Niederer (VVD), Van 't Riet (D66), Waalkens (PvdA), Spoelman (PvdA) en Voorhoeve (VVD).

Naar boven