nr. 34
AMENDEMENT VAN HET LID VAN OVEN
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Vóór artikel I, onderdeel A, worden vier onderdelen ingevoegd,
luidende:
aA
Aan artikel 14a wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
4. Ingeval van veroordeling tot gevangenisstraf waarbij de officier van
justitie overeenkomstig artikel 226 g van het Wetboek van Strafvordering met
de verdachte een afspraak heeft gemaakt kan de rechter bepalen dat een gedeelte
van de straf, tot ten hoogste een derde, niet zal worden tenuitvoergelegd.
bA
Aan artikel 14b wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:
5. De voorgaande leden zijn niet van toepassing indien de voorwaardelijke
veroordeling is uitgesproken op grond van artikel 14a, vierde lid.
cA
Aan artikel 14c wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:
5. Bij toepassing van artikel 14a, vierde lid, wordt de voorwaarde gesteld
dat de veroordeelde de afspraak die hij overeenkomstig artikel 226g van het
Wetboek van Strafvordering met de officier van justitie heeft gemaakt na zal
komen.
dA
Aan artikel 14g wordt een zesde lid toegevoegd, luidende:
6. Het vijfde lid is niet van toepassing indien de voorwaardelijke veroordeling
is uitgesproken op grond van artikel 14a, vierde lid.
II
In artikel I, onderdeel A, wordt artikel 44a, eerste lid, eerste volzin,
vervangen door: Op vordering van de officier van justitie vermindert de rechter
na een op basis van de artikelen 226g en 226h afgelegde getuigenis de straf
die hij overwoog op te leggen op de in het tweede lid bepaalde wijze.
III
In artikel I vervallen het onderdeel B alsmede de aanduiding «A»
voor het eerste onderdeel.
IV
Aan artikel II, onderdeel B, artikel 226g, wordt een vijfde lid toegevoegd,
luidende:
5. Indien de persoon met wie de afspraak is gemaakt de getuigenverklaring
eerst kan afleggen nadat hijzelf als verdachte zal zijn veroordeeld, doet
de officier van justitie de toezegging dat hij zal vorderen dat de overeengekomen
vermindering van de straf voorwaardelijk wordt opgelegd.
Toelichting
Het onderhavige wetsvoorstel kent een strafbepaling voor diegene die in
strijd met de eerder gemaakte afspraak opzettelijk niet voldoet aan zijn verplichting
te verklaren. Daartegen bestaat het bezwaar dat er spanning met het due-processbeginsel
ontstaat door een getuige onder een dergelijke druk te laten verklaren. Daarbij
komt dat de Hoge Raad in de Octopuszaak (HR, 6 april 1999, nr 565) heeft
uitgesproken dat een getuige, ook nadat hij een afspraak met het Openbaar
Ministerie heeft gemaakt, toch gerechtigd is een beroep te doen op zijn verschoningsrecht/zwijgrecht.
De conclusie moet daarom luiden dat het voorliggende wetsvoorstel het verschoningsrecht
ex artikel 219 Sv niet raakt en dus door een weigerende getuige ingeroepen
kan worden.
Tegelijkertijd dient te worden voorkomen dat een criminele getuige kan
profiteren door eerst de korting op de straf te incasseren en vervolgens te
weigeren een getuigenverklaring af te leggen. Dit amendement beoogt dit te
voorkomen door de regeling met betrekking tot de voorwaardelijke veroordeling
uit te breiden in die zin dat de beslissing omtrent de tenuitvoerlegging afhankelijk
wordt gemaakt van het al of niet nakomen door de criminele getuige van zijn
getuigplicht op grond van de overeenkomst.
Van Oven