26 294
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot verklaringen van getuigen die in ruil voor een toezegging van het openbaar ministerie zijn afgelegd (toezeggingen aan getuigen in strafzaken)

nr. 34
AMENDEMENT VAN HET LID VAN OVEN

Ontvangen 18 juni 2001

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

Vóór artikel I, onderdeel A, worden vier onderdelen ingevoegd, luidende:

aA

Aan artikel 14a wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:

4. Ingeval van veroordeling tot gevangenisstraf waarbij de officier van justitie overeenkomstig artikel 226 g van het Wetboek van Strafvordering met de verdachte een afspraak heeft gemaakt kan de rechter bepalen dat een gedeelte van de straf, tot ten hoogste een derde, niet zal worden tenuitvoergelegd.

bA

Aan artikel 14b wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

5. De voorgaande leden zijn niet van toepassing indien de voorwaardelijke veroordeling is uitgesproken op grond van artikel 14a, vierde lid.

cA

Aan artikel 14c wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

5. Bij toepassing van artikel 14a, vierde lid, wordt de voorwaarde gesteld dat de veroordeelde de afspraak die hij overeenkomstig artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering met de officier van justitie heeft gemaakt na zal komen.

dA

Aan artikel 14g wordt een zesde lid toegevoegd, luidende:

6. Het vijfde lid is niet van toepassing indien de voorwaardelijke veroordeling is uitgesproken op grond van artikel 14a, vierde lid.

II

In artikel I, onderdeel A, wordt artikel 44a, eerste lid, eerste volzin, vervangen door: Op vordering van de officier van justitie vermindert de rechter na een op basis van de artikelen 226g en 226h afgelegde getuigenis de straf die hij overwoog op te leggen op de in het tweede lid bepaalde wijze.

III

In artikel I vervallen het onderdeel B alsmede de aanduiding «A» voor het eerste onderdeel.

IV

Aan artikel II, onderdeel B, artikel 226g, wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

5. Indien de persoon met wie de afspraak is gemaakt de getuigenverklaring eerst kan afleggen nadat hijzelf als verdachte zal zijn veroordeeld, doet de officier van justitie de toezegging dat hij zal vorderen dat de overeengekomen vermindering van de straf voorwaardelijk wordt opgelegd.

Toelichting

Het onderhavige wetsvoorstel kent een strafbepaling voor diegene die in strijd met de eerder gemaakte afspraak opzettelijk niet voldoet aan zijn verplichting te verklaren. Daartegen bestaat het bezwaar dat er spanning met het due-processbeginsel ontstaat door een getuige onder een dergelijke druk te laten verklaren. Daarbij komt dat de Hoge Raad in de Octopuszaak (HR, 6 april 1999, nr 565) heeft uitgesproken dat een getuige, ook nadat hij een afspraak met het Openbaar Ministerie heeft gemaakt, toch gerechtigd is een beroep te doen op zijn verschoningsrecht/zwijgrecht. De conclusie moet daarom luiden dat het voorliggende wetsvoorstel het verschoningsrecht ex artikel 219 Sv niet raakt en dus door een weigerende getuige ingeroepen kan worden.

Tegelijkertijd dient te worden voorkomen dat een criminele getuige kan profiteren door eerst de korting op de straf te incasseren en vervolgens te weigeren een getuigenverklaring af te leggen. Dit amendement beoogt dit te voorkomen door de regeling met betrekking tot de voorwaardelijke veroordeling uit te breiden in die zin dat de beslissing omtrent de tenuitvoerlegging afhankelijk wordt gemaakt van het al of niet nakomen door de criminele getuige van zijn getuigplicht op grond van de overeenkomst.

Van Oven

Naar boven