Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26280 nr. 1 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26280 nr. 1 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 6 november 1998
Tijdens de behandeling van de begroting 1999 van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij hebben verschillende leden van de Tweede Kamer de problematiek in de pluimveehouderij aan de orde gesteld en geïnformeerd naar de voornemens van het Kabinet terzake. In deze brief schets ik mede namens mijn collega van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de hoofdlijnen van de ontwikkelingen in deze sector en de maatregelen die daardoor noodzakelijk zijn geworden.
De pluimveesector is een economisch sterke sector. De afgelopen jaren is veel aandacht besteed aan het verhogen van toegevoegde waarde in verwerking en afzet. Dit neemt niet weg dat de primaire sector wordt geconfronteerd met maatschappelijke eisen, die deels via de markt, deels via regelgeving op nationaal of Europees niveau hun doorwerking hebben naar individuele bedrijven.
Er is sprake van een maatschappelijk tekort met betrekking tot het milieu, het dierenwelzijn en de productveiligheid. Daarnaast zijn ook thema's als diergezondheid en ruimtelijke kwaliteit essentieel voor de duurzame ontwikkeling van de sector.
Het streven naar een structureel evenwicht op de nationale mestmarkt wordt in hoge mate belemmerd door zowel een verdere groei van de pluimveestapel, als een teruglopende export van pluimveemest.
De pluimveestapel is sinds 1995 met bijna tien miljoen stuks gegroeid. Het laatste jaar heeft een versnelling van die groei plaatsgehad. Gelet op de groei van het aantal bouwvergunningen moet gevreesd worden dat de pluimveestapel binnen drie tot zes maanden met vijf miljoen dieren toeneemt.
In het mest- en ammoniakbeleid is er van uitgegaan dat vanaf 2002 jaarlijks voor 20 miljoen kilogram fosfaat aan dierlijke mest in het buitenland zal worden afgezet. Deze export zal vrijwel geheel door de pluimveesector moeten worden gerealiseerd.
Deze mestexport blijft ver achter bij de verwachtingen. In werkelijkheid is sprake van een terugval van de mestexport van 12 miljoen kilogram fosfaat in 1995 tot naar verwachting 5 à 7 miljoen kilogram fosfaat in 1998.
De toegepaste productiesystemen in de pluimveehouderij passen naar de mening van het kabinet niet in het beeld van zorgvuldigheid en respect voor de waarde van het dier. In Europees verband pleit het kabinet daarom ook voor een verbod op de legbatterij. In de vleeskuikenhouderij doen zich aanzienlijke welzijnsproblemen voor door te hoge dichtheid en te hoge groeisnelheden.
De pluimveesector heeft nog onvoldoende grip op het tegengaan van besmettingen met schadelijke micro-organismen als Salmonella en Campylobacter. Met de overheid zijn programma's opgezet die moeten leiden tot een aanzienlijke reductie van het aantal besmettingen.
Naast het volksgezondheidsbelang is een adequate aanpak van de problematiek ook van belang om de kwetsbaarheid van de sector ten opzichte van steeds veeleisender retailers in binnen- en buitenland te verminderen.
De sector heeft afgelopen voorjaar aangegeven dringend behoefte te hebben aan een «time out». Met deze stop op de groei wil de sector de tijd creëren om problemen op het gebied van milieu en de export van pluimveemest aan te pakken. Tegelijkertijd heeft de sector aangegeven die «time out» niet zelf te kunnen realiseren.
Het kabinet meent dat de sector de gelegenheid moet krijgen zelf plannen te ontwikkelen, zoals ook in het regeerakkoord is aangegeven. Door de ongebreidelde groei van de aantallen kippen en kalkoenen wordt het echter steeds moeilijker om aan de eisen van milieu, welzijn en productiviteit te voldoen, zonder drastische ingrepen. Een «time-out» is daarom noodzakelijk.
Op grond van bovenstaande ontwikkelingen acht het kabinet het onvermijdelijk om de groei van de pluimveesector nu een halt toe te roepen. Verdere uitbreiding van de pluimveehouderij tot boven de honderd miljoen dieren acht het kabinet zeer ongewenst. Nu niets doen betekent later onvermijdelijk een gedwongen krimp van de pluimveestapel. Vooral het terugdringen van het mestoverschot, maar ook de strengere eisen die vanuit de markt en vanuit de overheid op het gebied van welzijn en productveiligheid zullen worden gesteld, zullen door een verdere uitbreiding van de sector ernstig worden belemmerd.
Om dit doel te bereiken zal een stelsel van pluimveerechten in het leven worden geroepen. Een daartoe strekkend wetsvoorstel wordt heden aan de Raad van State voor advies voorgelegd.
Bij de bepaling van de hoogte van de hoeveelheid pluimveerechten per bedrijf zal worden uitgegaan van de gerealiseerde mestproductie voor kippen en kalkoenen in het jaar 1995, 1996 of 1997, naar keuze van de desbetreffende ondernemer. Daarbij zal rekening worden gehouden met de verwerving van mestproductierechten waarvan de kennisgeving vóór 6 november 1998 bij het Bureau Heffingen is gedaan. De pluimveerechten zullen verhandelbaar zijn. Voor een globaal overzicht van de inhoud van het wetsvoorstel verwijs ik u naar de bijlage bij deze brief. Het wetsvoorstel zal na ommekomst van het advies van de Raad van State aan u worden aangeboden.
Bevriezing van de omvang van de pluimveestapel zie ik op dit moment als een noodzakelijke randvoorwaarde in het proces van herstructurering van de pluimveesector. Voorkomen moet immers worden dat door een verdere groei van de pluimveestapel in een later stadium een gedwongen krimp onvermijdelijk wordt.
De pluimveesector krijgt op deze wijze de ruimte om haar verantwoordelijkheid waar te maken om actief maatschappelijke knelpunten in het productie- en verwerkingsproces op te lossen. Op korte termijn zal ik daartoe met vertegenwoordigers van de pluimveesector in overleg treden. Zoals in het regeerakkoord is aangekondigd, zal de overheid verdergaande maatregelen nemen indien de sector voor het jaar 2000 zelf onvoldoende maatregelen heeft genomen om de gestelde doelen te bereiken.
Met de nu genomen maatregel tot stabilisering van de pluimveestapel kan in goed overleg met de sector worden gesproken over de ook door de sector gewenste herstructurering.
Het wetsvoorstel dat aan de Raad van State voor advies is voorgelegd beoogt een zo eenvoudig mogelijk stelsel van pluimveerechten in te voren door middel van een wijziging van de Meststoffenwet.
Pluimveerechten in plaats van mestproductierechten
– De mestproductierechten voor kippen en kalkoenen worden vervangen door pluimveerechten voor kippen en kalkoenen. Het nieuwe productieplafond voor een pluimveebedrijf zal bestaan uit het pluimveerecht dat op het bedrijf rust.
– De ruimte die als gevolg van de introductie van het stelsel van pluimveerechten overblijft binnen het niet-grondgebonden mestproductierecht en vrijkomt binnen het grondgebonden mestproductierecht mag worden benut voor uitbreiding van de overgebleven diersoorten waarvoor het mestproductierecht geldt (bijv. eenden, konijnen, pelsdieren en melkkoeien). Een wezenlijke groei bij deze diersoorten op basis van de thans vrijkomende rechten valt niet te verwachten vanwege een reeds aanwezig productieplafond in de vorm van melkquota, specifieke marktomstandigheden of welzijnseisen.
Bepaling hoogte van het pluimveerecht
– De omvang van het pluimveerecht wordt gebaseerd op het gemiddelde aantal kippen en kalkoenen dat op het bedrijf aanwezig was in een referentiejaar, zoals blijkt uit de opgave die door de pluimveehouder zelf met betrekking tot dat jaar is gedaan.
– Pluimveehouders mogen kiezen uit 1995, 1996 en 1997 als referentiejaar. Er is gekozen voor drie referentiejaren in verband met specifieke kenmerken van de productiesystemen in de pluimveehouderij. In het algemeen is daar sprake van productiecycli waarbij de gehele pluimveestapel tegelijk wordt opgezet en aan het eind van de productiecyclus tegelijk van het bedrijf wordt afgevoerd. Dit systeem gaat gepaard met een grotere kans op bezettingsverliezen en tijdelijke leegstand. Deze productiecycli duren – met name in de legkippensector – veel langer dan een jaar.
– Bij de bepaling van het pluimveerecht wordt rekening gehouden met de verwerving van mestproductierechten waarvan de kennisgeving voor 6 november 1998 bij het Bureau Heffingen is gedaan. Ook zijn voorzieningen getroffen voor bedrijfsoverdrachten en samenvoegingen.
– Bij de bepaling van de hoogte van het pluimveerecht wordt rekening gehouden met onomkeerbare investeringsverplichtingen die zijn aangegaan met het oog op een uitbreiding of omschakeling binnen het mestproductierecht dat reeds op het bedrijf rust.
Deze afwijkende bepaling van het pluimveerecht zal alleen gelden voor bedrijven waaraan tussen 1 januari 1994 en 6 november 1998 een milieuvergunning is verleend met het oog op het houden van kippen of kalkoenen. Omdat het moet gaan om recente stappen om te komen tot uitbreiding of omschakeling en niet om plannen die gedurende een lange periode een slapend bestaan hebben geleid, worden milieuvergunningen die vóór 1994 zijn verleend, niet in aanmerking genomen.
– Pluimveerechten zijn verhandelbaar.
– De overgang van pluimveerechten naar een ander bedrijf of naar een andere locatie binnen hetzelfde bedrijf is grotendeels een voortzetting van de bestaande regeling uit de Wet verplaatsing mestproductie:
– De pluimveerechten worden evenals niet-grondgebonden mestproductierechten bij overgang met 25% gekort.
– Er kan geen overgang van pluimveerechten plaatsvinden van het oostelijke naar het zuidelijke concentratiegebied van intensieve veehouderijen en vice versa. Evenmin kan een overgang van pluimveerechten plaatsvinden van een niet-concentratiegebied naar een concentratiegebied.
1985 | 1990 | 1995 | 1997 | 1998 | |
---|---|---|---|---|---|
Aantal kippen (x mln. stuks) | 89,9 | 92,8 | 89,6 | 93,1 | 98,7 |
– legkippen | 44,4 | 44,3 | 38,2 | 40,1 | 41,4 |
– vleeskuikens | 38,4 | 41,2 | 43,8 | 45,0 | 48,5 |
– moederdieren vleeskuikens | 7,0 | 7,3 | 7,7 | 8,0 | 8,7 |
Aantal bedrijven | 7151 | 5867 | 4605 | 4361 | 4261 |
1985 | 1990 | 1995 | 1997 | 1998 | |
---|---|---|---|---|---|
Aantal kalkoenen (x mln. stuks) | 0,7 | 1,1 | 1,2 | 1,3 | 1,5 |
Aantal bedrijven | 125 | 143 | 144 | 139 | 149 |
Verleende bouwvergunningen in de pluimveehouderij
1e helft 1995 | 1e helft 1996 | 1e helft 1997 | 1e helft 1998 | |
---|---|---|---|---|
Vleeskuikens | ||||
– aantal | 21 | 11 | 36 | 71 |
– bouwsom (in mln. gld) | 4 | 3 | 16 | 33 |
Legkippen | ||||
– aantal | 72 | 33 | 74 | 101 |
– bouwsom (in mln. gld) | 27 | 13 | 25 | 41 |
1995 | 1996 | 1997 | 1e helft 1998 | |
Vleeskuikens | ||||
– aantal | 35 | 37 | 78 | 71 |
– bouwsom (in mln. gld) | 6 | 13 | 39 | 33 |
Legkippen | ||||
– aantal | 122 | 72 | 191 | 101 |
– bouwsom (in mln. gld) | 37 | 25 | 68 | 41 |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26280-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.