26 278
Wijziging van de Wet subsidiëring politieke partijen in verband met politieke partijen die met een gezamenlijke kandidatenlijst aan verkiezingen deelnemen

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING1

Dit voorstel van wet bevat een aanpassing van het wetsvoorstel tot subsidiëring van politieke partijen. De voorgestelde aanpassing heeft betrekking op de wijze van verdeling van de subsidie aan politieke partijen die met een gezamenlijke kandidatenlijst aan de verkiezingen hebben deelgenomen.

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel subsidiëring politieke partijen is aan de orde gesteld de situatie waarin twee of meer politieke partijen nog afzonderlijk bestaan, maar met één gezamenlijke kandidatenlijst aan de verkiezingen deelnemen. De vraag was of in die situatie de partijen in aanmerking moeten komen voor volledige basisbedragen. Artikel 6 van het wetsvoorstel subsidiëring politieke partijen bepaalt namelijk dat voor de vaststelling van de subsidie iedere politieke partij naast bedragen per kamerzetel, aanspraak heeft op een basisbedrag. Indien de politieke partij beschikt over een politiek-wetenschappelijk instituut geldt ook daarvoor een basisbedrag. Politieke partijen die met een gezamenlijke kandidatenlijst aan de verkiezingen deelnemen zouden volgens het wetsvoorstel, mits zij als afzonderlijke politieke partijen blijven bestaan, ook recht hebben op deze basisbedragen. Indien de partijen worden samengevoegd tot één politieke partij, komt deze nieuwgevormde partij met ingang van het volgende kalenderjaar voor subsidie in aanmerking en pas dan zou de subsidie gebaseerd worden op steeds één basisbedrag. Ook indien bijvoorbeeld de aan de partijen gelieerde kamerfracties eerder tot een fusie overgegaan, blijven de partijen afzonderlijk basisbedragen aan subsidie ontvangen. Uitsluitend indien de politieke partijen zelf worden samengevoegd, heeft dit derhalve gevolgen voor de subsidie. De toekenning van de subsidie geschiedt immers aan de politieke partijen (als rechtspersoon), waarbij de wijze waarop de kamerleden en hun fracties samenwerken geen maatstaf is en ook bezwaarlijk zou kunnen zijn.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel subsidiëring politieke partijen in de Tweede Kamer is echter gesteld dat het ongewenst is dat politieke partijen die dermate als eenheid optreden, dat zij aan de verkiezingen deelnemen met een gezamenlijke kandidatenlijst, toch voor wat de subsidie betreft in aanmerking komen voor afzonderlijke en volledige basisbedragen. Door de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken is toegezegd een wetswijziging voor te bereiden die daarvoor een voorziening treft2 . Dit wetsvoorstel strekt daartoe.

Voorgesteld wordt aan artikel 6 een lid toe te voegen, waarin wordt bepaald dat indien politieke partijen aan de laatst gehouden verkiezingen hebben deelgenomen met hun aanduidingen samengevoegd boven één kandidatenlijst, de basisbedragen, genoemd in het eerste lid van artikel 6, gelden voor deze partijen gezamenlijk. Iedere partij krijgt dus de beschikking over een evenredig gedeelte van het basisbedrag en over een evenredig gedeelte van het basisbedrag ten behoeve van een politiek-wetenschappelijk instituut. Voor de toekenning van de subsidie wordt voor het aantal kamerzetels van de politieke partij uitgegaan van een verklaring van de kamervoorzitter. De bepaling ziet uitsluitend op de samenvoeging van aanduidingen van politieke partijen boven de kandidatenlijst en dus op de regeling van artikel H 3, derde lid, of R 7, tweede lid, van de Kieswet. Een zogenoemde lijstencombinatie van politieke partijen waarmee partijen een voorziening kunnen treffen voor de verdeling van restzetels (artikel I 10 of S 8 Kieswet), heeft geen consequenties voor de subsidie. In dat geval is er immers nog geen sprake van een zich als eenheid presenteren van de politieke partijen.

De toekenning van basisbedragen aan politieke partijen gezamenlijk ingevolge het vierde lid van artikel 6, geldt indien de partijen met één kandidatenlijst hebben deelgenomen aan de laatst gehouden verkiezingen voor de Tweede Kamer of Eerste Kamer der Staten-Generaal. Dit betreft dan de verkiezingen, bedoeld in artikel 2, op grond waarvan de partijen voor subsidie in aanmerking komen. Dat betekent bijvoorbeeld dat indien een politieke partij subsidie ontvangt op basis van zetels toegekend in de Tweede Kamer en vervolgens aan verkiezingen voor de Eerste Kamer deelneemt met een gezamenlijke lijst, dit geen gevolgen heeft voor de aan de partij op basis van zetels Tweede Kamer toegekende subsidie.

Tenslotte zij er op gewezen dat indien partijen met een gezamenlijke lijst aan de verkiezingen hebben deelgenomen, maar de samenwerking later toch wordt afgebroken en de kamerfractie gesplitst, dit in beginsel geen consequenties heeft voor de subsidie. De subsidie is dan immers reeds naar evenredigheid verdeeld, zodat artikel 15 dat voorziet in een evenredige verdeling van de subsidie ingeval van een splitsing van kamerfracties geen betekenis meer heeft.

De aanvulling op artikel 15 van het wetsvoorstel subsidiëring politieke partijen heeft betrekking op splitsing van kamerfracties en de daaruit voortvloeiende herverdeling van de subsidie. Voor de daartoe benodigde vaststelling van het aantal kamerzetels van de betrokken partijen wordt uitgegaan van een verklaring van de kamervoorzitter.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper


XNoot
1

De tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzake gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
2

Handelingen II 1997/98, blz. 6192. Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State.

Naar boven