26 269
Uitvoering aanbevelingen enquêtecommissie opsporingsmethoden

nr. 48
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 oktober 2002

Hierbij treft u aan het rapport «Georganiseerde criminaliteit in Nederland» van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum (WODC) van mijn ministerie.1

Naar aanleiding van de conclusies van de Parlementaire Enquêtecommissie is besloten de Tweede Kamer periodiek te rapporteren over de aard van de georganiseerde criminaliteit in Nederland en de ontwikkelingen daarin. Besloten is tot een tweejaarlijks monitoronderzoek door het WODC, waarbij gestructureerde gegevensverzameling plaatsvindt over de aard en de ontwikkelingen rond de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Het eerste rapport is op 2 februari 1999 aan uw Kamer aangeboden (TK 47–3250).

Het oogmerk van de WODC-monitor is de ervaringskennis die door opsporingsambtenaren wordt opgedaan tijdens grootschalige onderzoeken, systematisch te beschrijven en terug te koppelen naar alle betrokkenen bij de bestrijding van georganiseerde misdaad. De informatie uit de monitor kan worden gebruikt op zaaksniveau en biedt ook informatie die gebruikt kan worden om strategische beleidskeuzes te maken, zoals het toewijzen van aandachtsgebieden aan de kernteams.

Kenmerk van het WODC-onderzoek is voorts dat het zich niet richt op de omvang maar op de aard van de georganiseerde criminaliteit. De basis van het WODC-onderzoek wordt namelijk gevormd door de politie verrichte opsporingsonderzoeken, die bijzonder veel informatie bieden over onder meer de aard van de georganiseerde criminaliteit: wie zijn de daders? hoe werken zij samen? hoe gaan zij te werk? op welke manier spelen zij in op de mogelijkheden die hun omgeving hen biedt? Voor het vaststellen van de omvang bieden de concrete opsporingsonderzoeken, door de selectie van de onderzoeken en de personele capaciteit die wordt ingezet voor bepaalde prioriteiten te weinig houvast.

In de eerste WODC-rapportage is geconstateerd dat de onderzochte criminele samenwerkingsverbanden sterk afwijken van het gangbare beeld van hiërarchisch gestructureerde piramidale organisaties. Dit beeld diende gerelativeerd te worden omdat er veel meer werd samengewerkt in criminele netwerken, waarbinnen daders in wisselende verbanden samenwerken. In het vervolgonderzoek is dit beeld bevestigd en is daarnaast naar voren gekomen dat bepaalde daders kunnen worden beschouwd als «knooppunten» binnen criminele netwerken, omdat velen afhankelijk zijn van hun kennis, geld of contacten. Deze daders nemen een strategische positie in doordat zij een brug weten te slaan tussen verschillende landen, etnische groepen en/of tussen «onderwereld» en «bovenwereld». Zij zijn niet alleen (relatief) onmisbaar en onvervangbaar, maar breiden ook de handelsmogelijkheden uit voor andere criminele samenwerkingsverbanden.

Geconstateerd wordt voorts dat de georganiseerde criminaliteit in Nederland een sterk transitkarakter heeft dat vooral gekenmerkt wordt door grensoverschrijdend personen-, geld- en goederenverkeer. Een overgrote meerderheid van de onderzochte zaken heeft betrekking op grensoverschrijdende misdaad. Het gaat in de meeste gevallen om smokkel van mensen (vrouwenhandel) en van verboden waar, zoals drugs, wapens en gestolen auto's en om illegale grensoverschrijdende handelingen, zoals ondergronds bankieren en het ontduiken van heffingen en accijnzen.

Mijn eerste beoordeling van het rapport luidt dat het wederom een belangrijke bijdrage levert aan de prioriteitenkeuze waarvoor politie en openbaar ministerie zich gesteld zien. De notie van de netwerksamenstelling van georganiseerde groeperingen uit de eerste rapportage heeft in de praktijk al geleid tot een andere wijze van aanpak. Men richt zich meer op de «facilitatoren» en maakt gebruik van korte klappen. «Meer resultaat met minder.» Dit past in de huidige discussie dat er meer gedaan moet worden op basis van de beschikbare capaciteit.

De conclusie dat de georganiseerde criminaliteit in Nederland een sterk transitkarakter heeft, leidt tot de aanbeveling zich te richten op bestaande handelslijnen. Niet alleen zal er een intensivering op het binnenkomende vrachtverkeer moeten plaatsvinden, maar ook het uitgaande verkeer vraagt de aandacht. Daarnaast zal bekeken worden of harmonisering van tarieven in de toekomst mogelijk is zodat economische prikkels voor smokkel kunnen worden weggenomen.

De ontwikkelingen die in het rapport worden geschetst zullen de komende tijd een belangrijke rol spelen bij de verdere aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Om die reden heb ik het rapport heden doen toekomen aan het College van procureurs-generaal en de Raad van Hoofdcommissarissen en hen verzocht de informatie uit het rapport en de geschetste ontwikkelingen terug te koppelen naar allen die betrokken zijn bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit (waaronder ook de nationale recherche), ter onderbouwing en ondersteuning van strategische beleidskeuzes.

De WODC-monitor zou elke twee jaar verschijnen. Dat blijkt nu in de (wetenschappelijke) praktijk, niet haalbaar te zijn, vanwege de looptijd van de geselecteerde opsporingsonderzoeken en de arbeidsintensiteit van het wetenschappelijk onderzoek. Om die reden heb ik besloten de monitor elke drie jaar te publiceren. De volgende WODC-monitor georganiseerde criminaliteit kunt u dan ook in 2005 tegemoet zien.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven