26 262
Opsporingsonderzoeken in Nederland van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid

nr. 3
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 22 december 1998

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 1 december 1998 overleg gevoerd met minister Korthals van Justitie over:

– de brief d.d. 23 oktober 1998 t.g.v. antwoorden op vragen inzake plan van aanpak opsporingsonderzoeken in Nederland van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid (26 262, nr. 1);

– de brief d.d. 23 oktober 1998 inzake werkzaamheden Nationaal opsporingsteam voor oorlogsmisdrijven (26 262, nr. 2);

– vragen van het lid Van Oven (PvdA) aan de minister van Justitie over vervolging van oorlogsmisdadigers op Nederlands grondgebied d.d. 29 september 1998 (Handelingen, Aanhangsel 207).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Van Oven (PvdA) sprak zijn verbazing uit over de trage start van het Nationaal opsporingsteam voor oorlogsmisdrijven (NOVO-team). Hoe is het mogelijk dat sedert de aanvaarding van de Wet oorlogsstrafrecht 1952 zo weinig is gebeurd? In 1995 werd een apart team samengesteld dat alleen gericht was op ex-Joegoslavië. In 1996 werd dit team naar aanleiding van de proefprocedure-Knesevic praktisch ontmanteld. In antwoord op vragen daarover antwoordde de minister dat, achteraf gezien, de vraag gewettigd was of de beslissing om het team tot twee personen terug te brengen juist was, maar de geschiedenis met Pinochet was toen al achter de rug. Ook was bekend dat wellicht tientallen oorlogsmisdadigers in Nederland asiel hadden aangevraagd. Hoe kan dit worden verklaard? Hebben justitie en politie de opsporing en vervolging serieus genomen en is de beslissing tot afslanking van het team indertijd door het college van PG's met de minister besproken?

In 1994 verbleef Pinochet hier in verband met wapenhandel, maar hij was al weg voordat men iets kon ondernemen. Naar aanleiding van de beklagzaak die toen is ingesteld, heeft het gerechtshof in Amsterdam niet uitgemaakt dat hij niet vervolgd had kunnen worden. Daarom kon van het OM worden verwacht dat het had geprobeerd zoveel mogelijk bewijsmateriaal te verzamelen zodat Pinochet een volgende keer kan worden aangehouden. In het antwoord op vragen van 4 november jl. staat dat er na die beschikking geen aangiftes tegen Pinochet zijn ontvangen. Dit is echter niet beslissend. Het OM kan zelf proberen het bewijsmateriaal te verzamelen. Het is ondoenlijk om over iedereen in de wereld die van enig oorlogsmisdrijf of ernstig misdrijf tegen de menselijkheid wordt verdacht bewijsmateriaal te verzamelen, maar verwacht mag worden dat dit met betrekking tot een aantal «grote vissen» wel wordt geprobeerd opdat deze mensen, zodra ze zich in Nederland vertonen, daadwerkelijk aangehouden kunnen worden. Nederland is overigens in het geval van Pinochet daarop aangesproken door het toezichthoudend comité van het VN-folterverdrag.

De heer Van Oven toonde zich tevreden over het plan van aanpak maar hij vroeg waarom de informatie daarover de Tweede Kamer zo laat heeft bereikt. Waarom verloopt de feitelijke inwerkingtreding zo traag? In de brief van 26 oktober is sprake van 85 personen, maar wat is de reële schatting van het aantal verdachte personen? Zijn deze zaken het product van werkzaamheden van de IND (de immigratie- en naturalisatiedienst) of zijn er nog andere kanalen? Worden alle asielverzoeken die niet in behandeling worden genomen op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag naar het OM gezonden of laat de IND daar een strafrechtelijke pretoets aan voorafgaan? Hoe verhoudt zich het getal van 85 tot dat van meer dan 100, die uit vertrouwelijke IND-documenten kunnen worden gedistilleerd? Hoe verhoudt dit getal zich tot de 30 dossiers die in augustus 1997 zijn aangelegd? Voor 15 daarvan zou een zogenoemd inventariserend onderzoek zijn gestart.

Ten behoeve van behoorlijke onderzoeken zijn rechtshulprelaties nodig met landen waarin de misdrijven zijn begaan, in het bijzonder in het voormalige Joegoslavië. Voor Bosnië-Herzegovina en Joegoslavië ontbreken rechtshulpverdragen. Hoewel bewijsverkrijging niet afhankelijk is van een verdrag, kan het daardoor worden bespoedigd. Op welke manier is de Nederlandse regering van plan die rechtshulprelatie met een aantal landen vorm te geven? Tijdens de discussie van januari 1998 over dit onderwerp had de heer Van Oven gesuggereerd de meldingsplicht op grond van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering voor Nederlandse ambtenaren in het buitenland vorm te geven door daarvoor een voorschrift te formuleren. Welke rol kunnen Nederlandse ambtenaren in het buitenland daarbij spelen?

In verband met de criteria voor opsporing en vervolging die in het plan van aanpak staan, is het onduidelijk waarom de getuigen en het bewijsmateriaal zich per se in Nederland moeten bevinden. Het eigenlijke criterium moet zijn of het bewijsmateriaal verkrijgbaar is. Omdat bewijsmateriaal zich ook in het buitenland kan bevinden, verdient het de voorkeur dat vervolgingsinstanties uit verschillende landen gaan samenwerken om de verkrijgbaarheid van bewijsmateriaal over en weer te vergroten. Deelt de minister dit standpunt en wil hij zulks bevorderen? Nu het ex-Joegoslaviëtribunaal zich in Nederland bevindt, ligt het voor de hand daarvan gebruik te maken. Tientallen getuigen bevinden zich dan een aantal dagen in ons land waardoor zij ook ten behoeve van Arnhem kunnen worden ondervraagd. Dient hiertoe wellicht een aparte liaison-officier bij het ex-Joegoslaviëtribunaal te worden aangesteld?

Wellicht ontbreken in Nederland voldoende wettelijke voorzieningen en dat geldt dan in de eerste plaats het materiële, inhoudelijke, strafrecht. Ook na de Knesevicuitspraak is het de vraag of genocide en misdrijven tegen de menselijkheid die zijn begaan buiten het verband van een gewapend conflict strafbare feiten zijn. Als dergelijke feiten geen oorlogsmisdrijf opleveren, geen marteling en ook geen commuun misdrijf zijn waarop het Nederlandse strafrecht van toepassing is, ontbreekt in Nederland de strafbaarheid. Buiten genocide kan ook gedacht worden aan gedwongen verdwijningen of buitengerechtelijke executies in een situatie van absolute repressie, waarbij geen sprake is van een gewapend conflict. Het is onduidelijk hoe groot dat «strafbaarheidsgat» is, omdat het precieze bereik van de term «gewapend conflict» moeilijk is te overzien. De heer Van Oven meende dat, hoewel sprake is van een aanzienlijk juridisch probleem, dergelijke misdrijven in Nederland strafbaar moeten zijn en dat vervolging een taak voor het NOVO-team is. Tot strafbaarstelling kan worden gekomen door uitbreiding van de Wet oorlogsstrafrecht, door opname in de goedkeuringswet op de overeenkomst met betrekking tot het permanente strafhof, door uitbreiding van het Wetboek van Strafrecht of door een aparte wet. Is de minister bereid hierover een aparte notitie aan de Tweede Kamer te zenden, het liefst voorafgaand aan de indiening van de goedkeuringswet inzake het permanente strafhof?

Een tweede wettelijke lacune is wellicht het ne bis in idembeginsel. In Nederland kan geen strafvervolging plaatsvinden, als een vreemde rechter zich al over het feit heeft gebogen. Het gevaar bestaat dat in het buitenland, en met name in het land van herkomst, een fakeproces op touw wordt gezet waarna vervolging elders – en met name in Nederland – onmogelijk is. Artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht is ruim geformuleerd, ruimer dan geëist wordt door de verdragen die daarop betrekking hebben. Moet dit zo gehandhaafd blijven of dient een andere definitie te worden geformuleerd, specifiek gericht op dit soort misdrijven?

Een andere wettelijke lacune heeft betrekking op de voorlopige hechtenis die in Nederland 100 dagen telt. Bij dit soort zaken is die periode onvoldoende voor een behoorlijk onderzoeksresultaat. Dient deze grens voor dit soort misdrijven te worden opgerekt?

De heer Van Oven toonde zich overtuigd van het nut en de noodzaak van een strenge aanpak van bedrijvers van oorlogsmisdaden en misdrijven tegen de menselijkheid. De strekking van de verdragen waarbij Nederland partij is is folteraars en bedrijvers van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid geen enkele veilige haven en geen enkel rustpunt te gunnen. Hij was blij met het plan van aanpak, hoewel hij besefte dat het veel menskracht, kosten en inventiviteit zal vragen. Gelet op de pioniersfase verzocht hij het plan van aanpak zes maanden na inwerkingtreding te evalueren en het resultaat daarvan aan de Kamer te zenden.

De heer Niederer (VVD) wees op de problemen van westerse regeringen met uitlevering en berechting van personen die worden verdacht van misdaden tegen de menselijkheid. Het principiële standpunt van zijn fractie luidt dat oorlogsmisdadigers nergens in de wereld een veilige schuilplaats mogen vinden en overal persona non grata zijn zodat zij zich ten overstaan van de internationale gemeenschap voor een tribunaal moeten verantwoorden. Alle staten hebben deze internationale rechtsplicht, waarbij de beschaafde democratieën een voorhoederol spelen en een voorbeeld moeten zijn voor de barbaarse staten. Deze internationale rechtsplicht is absoluut en van een hogere orde dan opportunistische afwegingen van politieke en/of economische aard. Over de verdediging van de rechten van de mens kan niet worden onderhandeld. De voorhoederol van Nederland wordt extra geaccentueerd door het gewenste, en zo vurig uitgedragen, imago van het land van internationaal volkerenrecht met de stad Den Haag waar internationale tribunalen zijn gevestigd. Binnen afzienbare tijd zal daar ook het internationale strafhof worden gevestigd.

Hij verwachtte van de minister een uiterste inspanning om oorlogsmisdadigers die al dan niet als asielzoeker of vluchteling in Nederland verblijven op te sporen en te vervolgen. Hij vond het geschatte aantal van 85 zeer verontrustend. Die uiterste inspanning dient de volgende terreinen te beslaan. Het eerste betreft dat van de nationale wetgeving en internationale verdragen. De heer Niederer sloot zich op dat punt aan bij de vragen van de heer Van Oven. Kan de minister aangeven, nu of schriftelijk, waar de «gaten» zitten en is hij bereid de nodige wetsvoorstellen in te dienen tot dichting van deze gaten?

Hij meende, onder verwijzing naar berichten dat hoge officieren uit Afghanistan een A-status zouden hebben gekregen, dat oorlogsmisdadigers geen asielbescherming mogen krijgen en dus ook niet in procedure mogen worden genomen. Wat is het standpunt van de minister over een beroep op de zogenoemde exclusionclause, artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, wanneer een asielzoeker, over wie serieuze aanwijzingen bestaan dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan foltering, marteling, e.d., zich in Nederland meldt?

In het plan van aanpak is sprake van bronafscherming. Inlichtingen- en veiligheidsdiensten en andere informanten kunnen belangrijke informatie geven over misdadigers die zich in Nederland als asielzoeker melden. Deze diensten of personen geven echter vaak die informatie niet door, uit vrees om publiekelijk te worden geciteerd of voor een openlijke getuigenverklaring. Voor de Nederlandse autoriteiten wordt de bewijsvoering dan een nagenoeg onmogelijke opgave. Hoe wil de minister bevorderen dat meer en beter gebruik kan worden gemaakt van de informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en informanten in relatie tot de bronafscherming?

De heer Niederer verwelkomde het plan van aanpak waarin sprake is van versterking van het NOVO-team bij het OM en de recherche. Versterking en maatregelen zijn echter ook nodig in het geheel van de strafrechtsketen. Wat valt van de rechterlijke macht en op het terrein van de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen – de celcapaciteit – op dit punt te verwachten? Hoe ziet de minister de veiligheidsrisico's, die onlosmakelijk verbonden zijn aan het gedetineerd houden van een groep oorlogsmisdadigers op een locatie? Ziet de minister alternatieven om de detentiefase met zo weinig mogelijk veiligheidsrisico's ten uitvoer te brengen?

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA) merkte op dat het ernaar uitziet dat Nederland er niet in slaagt de rechtsorde te handhaven, omdat ongeveer 100 mensen die van oorlogsmisdaden worden verdacht hier ongestraft zouden rondlopen. Kijkend naar de chronologie van het opsporingsteam oorlogsmisdadigers, kan de conclusie worden getrokken dat Nederland een aantrekkelijk land voor oorlogsmisdadigers is omdat vanaf de oprichting van het NOJO-team in 1995, dat belast was met de taakstelling om ex-Joegoslavische oorlogsmisdadigers op te sporen, tot op heden waarbij sprake is van een verruimde taakstelling tot oorlogsmisdadigers van alle nationaliteiten, niet één verdachte berecht is. Hoe komt dit? Is de taakstelling niet uitvoerbaar?

In krantenartikelen is sprake van 100 respectievelijk 85 personen in Nederland tegen wie een gerede verdenking van oorlogsmisdaden bestaat. In het verslag van het schriftelijk overleg spreekt de minister over 85 personen, waarvan 43 afkomstig uit het voormalig Joegoslavië. Is het precieze aantal personen in Nederland tegen wie verdenking van gepleegde oorlogsmisdaden bestaat bekend? Hoeveel van deze personen beschikken over een verblijfsstatus? Hoeveel is de toegang geweigerd op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag maar kunnen niet worden uitgezet om humanitaire redenen? Verblijven deze laatsten in de illegaliteit? Hoeveel asielaanvragers, die te maken hebben met de toepassing van artikel 1F, verblijven op dit moment in een asielzoekerscentrum? Klopt het dat mensen in zo'n centrum hun eigen kampbeul kunnen tegenkomen?

Aan vermeende oorlogsmisdadigers mag geen vluchtelingenstatus ver- leend worden. Zo men hierover toch beschikt, dan moet deze worden in- getrokken. Deze personen mogen ook nooit het Nederlanderschap kunnen krijgen. Is het juridisch mogelijk de Nederlandse nationaliteit te ontnemen wanneer blijkt dat betrokkene oorlogsmisdrijven heeft gepleegd?

Het is logisch dat oorlogsmisdadigers voor hun leven te vrezen hebben wanneer ze naar het land van herkomst worden teruggestuurd. Nederland houdt zich aan het Europees verdrag voor de rechten van de mens (EVRM), maar het wordt een ander verhaal als het erop lijkt dat een asielaanvraag in Nederland voor oorlogsmisdadigers een vrijbrief is en recht biedt op huisvesting en financiële ondersteuning. Wanneer toepassing van artikel 1F niet gelijktijdig gepaard gaat met een actief opsporings- en vervolgingsbeleid, is het niet anders dan een vrijkaartje voor verblijf in Nederland.

Mevrouw Ross was niet verheugd over het plan van aanpak omdat het niet veel hoop biedt op een oplossing van de bestaande problemen. Het NOVO-team zal in de huidige omvang niet in staat zijn personen tegen wie verdenking bestaat op redelijk korte termijn in procedure te nemen. Het plan geeft aan dat twee opsporingsambtenaren nodig zijn per vier zaken voor het filterproces en twee per vier te onderzoeken zaken. Wat wil de minister bereiken met zeven tactisch rechercheurs? Hoeveel zaken kunnen in 1999 ter hand worden genomen wanneer het NOVO-team op sterkte is? Omdat alle oorlogsmisdadigers opgespoord en berecht moeten worden en het niet gaat om het stellen van enkele voorbeelden, vroeg zij de minister naar zijn doelstelling met dit team. De taak die minister zichzelf stelt, namelijk het opsporen van oorlogsmisdadigers, moet daadwerkelijk worden uitgevoerd.

De prioriteit ligt bij het behandelen van verdachten uit ex-Joegoslavië – een aantal van 45 – en in tweede instantie bij andere nationaliteiten. Mevrouw Ross vond dit een vreemde prioriteitsstelling omdat dit inhoudt dat de verandering van NOJO-team in NOVO-team een taakverruiming betekent, maar geen verandering van de werkwijze inhoudt. Het zal jaren duren voordat alle ex-Joegoslaven behandeld zijn waarna pas Afghanen aan de beurt kunnen komen. Krijgt «de slager van Kaboel» als die hier aanklopt voor een asielaanvraag te horen dat hij moet wachten omdat hij geen ex-Joegoslaaf is? Zij merkte op dat dit soort praktische prioriteitsstelling in tegenspraak is met haar visie op het functioneren van de rechtsorde. Wat is de mening van de minister hierover?

Wanneer de omvang van de problemen die onderzoek en vervolging met zich brengen, de krachten van Nederland te boven gaat, is het logisch om financiële en personele ondersteuning te vragen bij de VN en de Europese Commissie. Kan Europol worden ingeschakeld bij de opsporing van oorlogsmisdadigers? Zijn al conclusies verbonden aan het overleg met de aanklager van het Joegoslaviëtribunaal inzake overdracht van opsporing en de wenselijkheid daarvan? Is hierover nadien nog nader overleg gevoerd?

Tot slot wees mevrouw Ross erop dat bij continuering van operationele problemen, Nederland een steeds aantrekkelijker oord voor oorlogsmisdadigers kan worden, hetgeen een afschuwelijke ontwikkeling zou zijn. Wil de minister zich tot het uiterste inspannen om dit te voorkomen?

De heer Dittrich (D66) merkte op dat mensen die zich aan oorlogsmisdrijven of misdrijven tegen de menselijkheid schuldig hebben gemaakt, duidelijk moeten weten dat zij in Nederland geen veilige plek kunnen vinden, noch als zij op bezoek komen, noch als zij hier willen wonen. Tevens dient duidelijk te zijn dat in Nederland dit soort misdrijven berecht wordt. Mede door het arrest van de Hoge Raad van november 1997 is het duidelijk geworden dat de Nederlandse strafrechter oorlogsmisdadigers mag berechten die hun oorlogsmisdrijven buiten Nederland hebben begaan zonder dat enige relatie met Nederland of Nederlanders plaats had. Het Joegoslaviëtribunaal houdt zich bezig met heel zware vergrijpen. De iets minder zware vergrijpen kunnen voor de Nederlandse rechter worden gebracht. Hoe is de onderlinge afstemming tussen het Joegoslaviëtribunaal en de rechters in Arnhem geregeld? 43 Personen die mogelijk bij deze misdrijven betrokken zijn komen uit het voormalig Joegoslavië, 42 komen uit andere landen, waaronder Afghanistan. Hebben deze mensen asiel in Nederland gevraagd? Zijn ze in het kader van gezinshereniging hier of zijn ze voor een langere periode op bezoek? Indien bekend wordt dat iemand een verleden heeft als oorlogsmisdadiger kan de procedure tot asielaanvraag worden stopgezet. Indien men deze persoon wil terugsturen, wordt artikel 3 van het Verdrag van Rome overtreden omdat iemand teruggestuurd wordt naar het land waarvan het nieuwe regime hem wellicht ter dood zal veroordelen. Cynisch gesteld houdt dit in dat als Nederland niet tot strafrechtelijke vervolging overgaat, het asielverzoek afwijst maar deze persoon niet terugstuurt, illegalen gecreëerd worden. Dit probleem dient onder ogen gezien te worden. Hoeveel personen hebben geen status meer en verblijven toch in Nederland? De heer Dittrich sloot zich verder aan bij de vragen van vorige sprekers op dit punt.

Waarom is het NOVO-team pas in mei 1995 gestart? Vanaf de vijftiger jaren is het probleem rondom oorlogsmisdadigers bekend en geen der vorige regeringen heeft hierop actie ondernomen. Kan de minister hierop reageren? Wat zijn de resultaten van het NOVO-team? In verband met het ne bis in idembeginsel wees de heer Dittrich op de affaire-Bouterse waarbij volgens berichten Suriname Bouterse een proces zou geven zodat Nederland niet meer aan bod zou kunnen komen. Hij sloot zich aan bij de opmerking over het voorkomen van fakeprocessen. Nederland alleen kan dit probleem niet oplossen en daarom is het zinvol als de minister van Justitie het in internationale fora aan de orde stelt.

Onder verwijzing naar oorlogen, etnische zuiveringen, enz., elders in de wereld merkte mevrouw Halsema (GroenLinks) op dat justitie niet een puur Nederlandse, interne of Europese aangelegenheid is. Ook in landen waarin van een eigen rechtsorde geen sprake is, heeft de bevolking recht op eerbiediging en bescherming van universele mensenrechten. De internationale gemeenschap is verantwoordelijk voor de handhaving. De afgelopen decennia zijn internationale strafhoven ingesteld voor o.a. misdrijven in Rwanda en het voormalige Joegoslavië. Een bemoedigende ontwikkeling is de oprichting van een permanent internationaal strafhof. De Nederlandse regering mag gefeliciteerd worden met het aanwijzen van Den Haag als zetel van dat strafhof. Terecht speelde daarbij een rol dat Nederland van oudsher een nadrukkelijke plaats heeft ingenomen bij de ontwikkeling van de internationale rechtsorde. Dit geeft een bijzondere verantwoordelijkheid voor het onderhavige onderwerp. Het is onvermijdelijk dat internationale strafhoven zich richten op de verdachten die de grootste misdrijven wordt verweten, maar ook anderen mogen hun berechting niet ontlopen, zij het voor een gewone rechter. Nederland moet hieraan een bijdrage leveren. Uit het voorliggende plan van aanpak, waarmee mevrouw Halsema instemde, blijkt dat het kabinet bereid is die verantwoordelijkheid te nemen. In hoeverre heeft afstemming plaatsgevonden met andere landen en internationale strafhoven wat betreft de verdeling van de druk die de berechting van verdachten van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid op de rechtsketen kan leggen? Houdt Nederland in verband met de zittingsplaats van het internationale strafhof voor voormalig Joegoslavië en het permanente hof zich relatief meer met de opsporing en vervolging van oorlogsmisdadigers bezig? Worden afspraken gemaakt over financiële compensatie?

Het plan van aanpak heeft een voorlopig karakter. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de verdere ontwikkeling daarvan? Nederland neemt zijn verantwoordelijkheden serieus. Mevrouw Halsema sprak haar zorg uit over de verhouding tot de asielprocedure. Het verheugde haar dat de minister in antwoord op schriftelijke vraag nr. 4 antwoordde dat het asielverzoek van een verdachte tegen wie een opsporingsonderzoek loopt inhoudelijk in behandeling moet worden genomen. De staatssecretaris verwees in zijn antwoord op vragen van de heer Verhagen naar de door de UNHCR bekritiseerde beleidsnotitie maar gaf geen uitsluitsel over de inhoudelijke beoordeling van het asielverzoek. Wat is de positie van de regering in dezen?

Zij stelde zich op het standpunt dat de uitleg van de UNHCR aan de exclusionclause van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag geldt. Pas als in een normale procedure is vastgesteld dat iemand politiek vluchteling is, moet worden bezien of er zodanige ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat die persoon de in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag genoemde misdrijven heeft gepleegd om hem of haar bescherming op grond van dat verdrag te onthouden, ofte wel inclusion before exclusion. Al wordt de UNHCR in zijn redenering gevolgd, dan is daarmee niet gezegd dat Nederland een toevluchtsoord kan zijn voor plegers van misdrijven. Betrouwbare informatie die tijdens de behandeling van de asielaanvraag wordt verkregen, moet kunnen dienen om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan, hoewel de bewijsvoering niet altijd gemakkelijk zal verlopen omdat veel bewijsmateriaal evenals getuigen zich in het land van herkomst zullen bevinden. Het is de vraag of dat land objectieve informatie zal verschaffen en bereid is aan Nederlandse opsporingsonderzoeken mee te werken. Wat gebeurt er als een vermeende oorlogsmisdadiger waartegen een onderzoek in gang wordt gezet door de rechter wordt vrijgesproken? Het lijkt erop dat dan de onschuldigheidspresumptie herleeft, zodat de beschuldigingen die tegen die persoon zijn geuit niet meer in de asielprocedure mogen worden tegengeworpen. Er zullen onderzoeken worden verricht die niet tot een terechtzitting zullen leiden omdat procedurevereisten in de weg staan. Krijgt een asielzoekende vermeende oorlogsmisdadiger een status? Uit het antwoord op vragen van de heer Verhagen kan worden gelezen dat dit niet het geval is. Wat gebeurt er als een ernstige verdenking van oorlogsmisdrijven blijft bestaan? Acht de minister het wenselijk dat dergelijke personen niet worden toegelaten maar ook niet worden uitgezet? Hoe gaat hij om met aanvragen van familieleden om naar Nederland te komen? Worden die op hun eigen merites beoordeeld?

Veelal worden de eerste beschuldigingen door andere asielzoekers geleverd. De uitkomsten van het opsporingsonderzoek kunnen relevant zijn voor de eigen asielprocedure. Is de minister het met mevrouw Halsema eens dat dergelijke informatie uit het opsporingsonderzoek ter kennis wordt gebracht van de aangevers?

Vallen de terroristische activiteiten waarvan Öcalan beschuldigd wordt onder het bereik van het plan van aanpak? Nederland lijkt zich van de gang van zaken afzijdig te houden omdat het als een aangelegenheid van Duitsland en Italië wordt beschouwd. Nu Duitsland niet om uitlevering verzoekt, gelet op de risico's voor de openbare orde bij een berechting in verband met de aantallen Turken en Koerden aldaar, vroeg zij of het mogelijk is een constructie die voor de Lockerbiezaak is bedacht, te creëren zodat een Duitse rechtbank in een ander land met minder veiligheidsrisico's zitting kan houden. Wellicht kan Nederland hiertoe het initiatief nemen.

Het antwoord van de regering

De minister merkte op dat voorop staat dat Nederland op grond van afgesloten verdragen zijn verplichtingen wil nakomen. Dit geldt ook voor het justitiedeel daarvan. Het NOVO-team is nagenoeg uniek in de wereld. In de meeste gevallen gaat het om lieden die ons land binnenkomen, en op wie dus het vreemdelingenrecht van toepassing is, maar die wellicht ernstige misdrijven op hun geweten hebben zodat het strafrecht op hen van toepassing behoort te zijn. In het oog moet worden gehouden dat er belangrijke verschillen zijn tussen het vreemdelingenrecht en het strafrecht. Als mensen niet aanstonds bij binnenkomst zijn geweerd en zij zich beroepen op asiel, komen zij in de asielprocedure. Ook al krijgen zij uiteindelijk geen formele status, als zij te vrezen hebben voor onmenselijke of wrede behandeling in hun eigen land kunnen zij toch niet uitgezet worden op grond van artikel 3 van het EVRM. Het strafrecht werkt echter met andere criteria dan het vreemdelingenrecht. Het is dus geen uitgemaakte zaak dat zij automatisch zullen worden vervolgd en berecht.

Hij wees op juridische en praktische complicaties die de opsporing en vervolging van dit type misdrijven met zich brengt waarbij hij opmerkte dat het overigens mogelijk blijft, getuigen in andere landen te bezoeken.

In het plan van aanpak dat op 11 juli jl. door zijn ambtsvoorganger aan de Kamer is aangeboden, wordt gesproken van een formatie van het NOVO-team van negen fte's. Dat getal was gebaseerd op de oude taakstelling die was beperkt tot het onderzoek van zaken in voormalig Joegoslavië. Gemeld werd dat dit cijfer nog moest worden doorgerekend voor wat betreft de verbreding van de taak waartoe begin dit jaar werd besloten. Gebleken is dat een aantal opsporingsambtenaren tot twintig fte's nodig is, waaronder acht tactisch rechercheurs die thans worden geworven. Voor het NOJO-team was voorzien in vier tactisch rechercheurs. De taken van tactisch rechercheurs houden onder meer in het inwinnen van informatie, het voorbereiden van zaken voor verdere vervolging door het OM, het onderhouden van contacten met buitenlandse collega's en ze eventueel aldaar bezoeken.

De overdracht van zaken aan landen door het International Criminal Tribunal for the Former Yugoslavia (ICTY) aan landen is geregeld in artikel 11, bis van the Rules of procedure and evidence. Hierin is bepaald dat het tribunaal een zaak kan overdragen aan een land indien «it appears to the Trial Chamber that the authorities of the State in which the accused was arrested are prepared to prosecute the accused in their own courts; and it is appropriate in the circumstances for the courts of that State tot exercise jurisdiction over the accused...» Voorzover bekend, heeft het ICTY tot dusver noch aan Nederland, noch aan enig ander land een zaak overgedragen.

Momenteel bestaat de feitelijke bezetting van het NOVO-team uit vier personen, een teamleider, een tactisch coördinator, een tactisch rechercheur en twee inlichtingencoördinatoren. Daarnaast zijn op declaratiebasis twee tolken werkzaam. De twee coördinatoren zijn tevens liaisonofficieren met het ICTY. Eenmaal per maand vindt overleg plaats tussen het OM en het ICTY. Per 1 maart 1999 zal deze bezetting zijn uitgebreid met vijf tactische rechercheurs en een informatieverwerker. De selectie- en aanstellingsprocedure hiervoor is inmiddels grotendeels afgerond. Naar verwachting zullen daarna nog twee tactisch rechercheurs worden aangenomen alsmede een wetenschappelijk onderzoeker. Het NOVO-team beschikt op dit moment over 87 dossiers. Deze hebben voor de helft betrekking op zaken die te maken hebben met het voormalig Joegoslavië. De overige hebben betrekking op zaken in andere landen, waaronder Afghanistan. Ten aanzien van enkele dossiers wordt momenteel actief onderzoek verricht. Om redenen van operationele aard kan daarop niet worden ingegaan.

Tegen Pinochet was er noch in 1994, noch heden een concrete zaak. Ook zijn er geen klachten ontvangen van belanghebbenden in Nederland, zodat het OM niet in staat is, een strafrechtelijk onderzoek tegen Pinochet te starten. Desgevraagd merkte de bewindsman op dat het mogelijk is dat mensen tegen wie wereldwijd ernstige verdenkingen van zware misdrijven bestaan, na een bezoek Nederland verlaten zonder dat voldoende materiaal verzameld is om tot aanhouding over te gaan, omdat het voor het OM een onmogelijke opgave is om op voorhand voldoende materiaal en informatie te verzamelen om tot vervolging over te gaan. Indien de BVD op de hoogte is van de komst van een dergelijk persoon zal dit aan het college van PG's worden doorgegeven zodat het OM feitelijk materiaal kan verzamelen. In antwoord op een vraag naar oprichting van een databank met een Europol-taakstelling wees de minister op reeds in gang gezette ontwikkelingen. Niet voor niets wordt in Nederland een internationaal strafhof opgericht. Daarbij hoort het internationaal verzamelen van gegevens. Taakuitbreiding van Europol wordt op dit moment bekeken, maar dit zal veel voeten in aarde hebben. Helaas is men er zelfs tot op heden nog niet in geslaagd Europol operationeel te krijgen. Afgewacht dient te worden of dit op 1 januari a.s. wel het geval is.

Het besluit om het NOJO-team te reduceren tot twee is, hangende de zaak Knesevic, besproken met de desbetreffende hoofdofficier van Arnhem die de beslissing gecommuniceerd heeft met het college van PG's. De minister zal doen nagaan of deze beslissing besproken is met zijn voorganger.

Ongeveer 40 zaken zijn door de IND aan het OM aangeleverd. Er is geen strafrechtelijke pretoets door de IND verricht. Alle 1F-beschikkingen gaan zonder pretoets naar het OM. De meer dan 100 zaken waarvan in de krant sprake is, betreffen die waarvoor nog geen 1F-beschikking bestaat. Wellicht vindt dit in de toekomst plaats, omdat intrekking van de A-status aan de orde kan komen. De schriftelijke vragen over dit onderwerp worden zo snel mogelijk beantwoord. Artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering vestigt een verplichting voor een ambtenaar om aangifte te doen als hij kennis krijgt van een strafbaar feit met de opsporing waarvan hij niet belast is. Opsporingsambtenaren moeten geen aangifte doen, maar meteen proces-verbaal opmaken. De overige ambtenaren moeten inderdaad aangifte doen. De verplichting om aangifte te doen betreft niet alle strafbare feiten, maar ambtsmisdrijven als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht; misdrijven waarbij een ambtenaar een bijzondere ambtsplicht schendt en misdrijven waardoor inbreuk op dan wel onrechtmatig gebruik van een regeling wordt gemaakt waarvan de uitvoering dan wel de zorg voor de naleving is opgedragen aan diegene die kennis krijgt van het delict. De minister zal de Kamer nog nader berichten over de vraag of Nederlandse ambtenaren die in het buitenland verblijven volgens artikel 162, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering bij richtlijn of circulaire een verplichting moet worden opgelegd aangifte dan wel anderszins mededeling te doen omtrent te hunner kennis komende oorlogsmisdrijven of ernstige misdrijven tegen de menselijkheid.

Met de staten die thans het rechtsgebied van ex-Joegoslavië vormen bestaat nog geen normaal rechtshulpverkeer. Er zijn nog geen rechtshulpverdragen. Wel staat Nederland de ICTY-prosecutor ruim terzijde sedert 1994 bij zogeheten onside investigation binnen deze rechtsgebieden, massa-executies en gerechtelijke plaatsopnemingen. De resultaten daarvan staan primair ter beschikking van het ICTY, maar op verzoek van de Nederlandse minister van Justitie worden deze documenten door de openbare aanklager ter beschikking gesteld voor vervolgingen op basis van de WOS.

Het NOVO-team is ingesteld tot 2004. Een evaluatie kan halverwege de periode in 2001 plaatsvinden. Een notitie over de wetgeving, voorafgaande aan het implementatietraject dat nodig is vanwege de komst van het internationale strafhof, wordt voorzien. In februari zal opnieuw een ambtelijke commissie in New York bijeenkomen die tot opdracht heeft een annex te redigeren waarin de elementen van de aansprakelijkheid voor oorlogsmisdrijven worden gedefinieerd. Deze annex moet deel uitmaken van het statuut. Het ligt in het voornemen om, wanneer deze annex is voltooid, aan de Kamer een notitie over het in dezen te volgen wetgevingsbeleid aan te bieden. Dit zal in maart het geval zijn, mits de commissie tot overeenstemming is gekomen. Het is uiteraard de bedoeling dat de notitie op een zodanig tijdstip verschijnt dat deze kan worden meegenomen bij de behandeling van de goedkeuringswet op het permanente strafhof. Indien in januari nog geen uitsluitsel hieromtrent kan worden gegeven, zal de Kamer hiervan mededeling worden gedaan.

De zaken waarbij getuigen zich in Nederland bevinden, worden als eerste aangepakt. In de zaken die tot nu toe zijn behandeld, zijn steeds mensen getuige die zich in het buitenland bevinden. Het blijkt in de praktijk erg veel moeite te kosten om die mensen te achterhalen. Voor bedreigde getuigen geldt dezelfde regeling als in Nederland.

Het plan van aanpak is op 11 juni aan de Tweede Kamer gezonden. Daarna zijn schriftelijke vragen op 6 oktober gesteld die reeds op 23 oktober zijn beantwoord.

In antwoord op de vraag over de termijn van 100 dagen voor de voorlopige hechtenis, merkte de minister op dat de huidige regeling in het Wetboek van Strafvordering reeds voldoende ruimte biedt via de zogenoemde proformadagvaarding en terechtzitting van artikel 282, vierde lid, juncto 66, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. Met andere woorden: het is altijd mogelijk om mensen langer dan 100 dagen in voorlopige hechtenis te laten zitten. Artikel 68 Wetboek van Strafrecht, derde lid, met betrekking tot het ne bis in idembeginsel, zal aanpassing behoeven met het oog op de implementatie in Nederland van de verplichtingen onder het International Criminal Court-statuut (ICC-statuut). In dat statuut – artikel 20, derde lid – staat een aparte voorziening omtrent het ne bis in idembeginsel. Het ICC zal de bevoegdheid hebben, zich niets aan te trekken van het ne bis in idembeginsel, als de eerdere vervolging van bijvoorbeeld oorlogsmisdrijven slechts ten doel heeft de vervolgde te vrijwaren voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. In dit geval is sprake van een shamprocedure, misbruik van nationaal procesrecht. Deze relativering van het ne bis in idembeginsel geldt ook voor de verdragspartijen. Zij moeten ervoor zorgen dat zo'n procedure in hun nationale systeem niet kan gelden als een vervolgingsbeletsel. Dit geldt ook voor Nederland dat artikel 68 Strafrecht in zoverre moet aanpassen. Artikel 20 van het statuut betreft alleen zeer ernstige schendingen van het humanitaire en oorlogsrecht. Alleen daarover heeft het ICC rechtsmacht. Niettemin formuleert dat artikel van het statuut een duidelijke norm over de strekking, reikwijdte en beperking van het internationale ne bis in idembeginsel. In dit opzicht recodificeert het het internationale strafrecht. Verdragspartijen kunnen deze relativering op basis van hun implementatieverplichtingen breder in hun nationale recht introduceren.

In antwoord op een vraag hoe gecontroleerd wordt dat het land van herkomst zich «slechts ten doel stelt» de vervolgde te vrijwaren voor strafrechtelijke aansprakelijkheid merkte de minister op dat hiertoe een zekere open norm in de wet moet worden vastgelegd. Op grond van feiten en omstandigheden moet toetsing door de rechter plaatsvinden tegen de achtergrond van wat mogelijk is op grond van artikel 20 van het statuut.

Gevraagd werd wat er gebeurt als de Nederlandse rechter bepaalt dat een strafproces in een ander land een schijnproces is geweest, zodat in Nederland de strafvervolging wordt voortgezet. Als het land van herkomst het daarmee niet eens is, zouden twee rechterlijke colleges in twee verschillende landen tegenover elkaar staan. De bewindsman merkte op dat in het concrete geval van Bouterse, deze bij een veroordelend vonnis in Nederland en een niet veroordelend vonnis in Suriname daar vermoedelijk niet in de gevangenis belandt. Zodra betrokkene in Nederland komt, ligt het uiteraard anders. Dit zal wel de basis zijn, indien hij in een derde land terecht komt, voor een uitleveringsverzoek. De bewindsman wees erop dat ten aanzien van het ne bis in idembeginsel het volkenrechtelijke vertrouwensbeginsel geldt. Men moet ervan uitgaan dat het derde land zijn procesrecht behoorlijk heeft aangewend. Alleen een zeer ernstig vermoeden van het tegendeel rechtvaardigt een hernieuwde vervolging in Nederland. Een wijzigingsvoorstel voor artikel 68, Wetboek van Strafrecht, zal voorafgaand aan, of tegelijkertijd met de indiening van het wetsvoorstel tot goedkeuring van het verdrag inzake het ICC aan de orde komen.

Personen die verdacht worden van oorlogsmisdaden kunnen niet uit de asielprocedure worden geweerd. Het internationaal recht bepaalt dat eenieder het recht heeft om asiel te verzoeken. Dat is de basis van artikel 1 en van artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag. In de praktijk kan hierop alleen een uitzondering worden gemaakt als een persoon eerder verbleven heeft in een veilig derde land en dat land geacht kan worden de betrokkene opnieuw tot een asielprocedure toe te laten. Ook de universele verklaring van de rechten van de mens gaat ervan uit, dat eenieder asiel mag zoeken. De verklaring geeft hier slechts een uitzondering op en dat is artikel 14, tweede lid, dat bepaalt dat geen beroep kan worden gedaan op dit recht in geval van strafvervolgingen wegens misdrijven van niet politieke aard of handelingen in strijd met de doeleinden en beginselen van de VN. Dit wijst erop dat de internationale gemeenschap vindt dat pas nadat een strafrechtelijke procedure is ingesteld, tot het weigeren van een asielverzoek kan worden overgegaan.

De Vreemdelingenwet voorziet in de mogelijkheid om vreemdelingenstatussen in te trekken, indien zij zijn verleend op basis van onjuiste gegevens. Voorwaarde daarvoor is dat de persoon in kwestie aan de IND onjuiste gegevens heeft verstrekt en op basis van die gegevens tot toelating als vluchteling is besloten. Het zal niet in alle gevallen mogelijk zijn om op deze grond de toelating als vluchteling in te trekken. Lange tijd zijn de wetenschap, de rechtspraak en de IND uitgegaan van een zeer hoge bewijsdrempel voor artikel 1F, het artikel dat voorziet in het onthouden van vluchtelingenstatussen vanwege oorlogsmisdrijven. Pas door nadere studie in 1997 is een nieuw inzicht gekomen in de mogelijkheden van dit artikel. Dit resulteerde in de notitie die de vorige staatssecretaris in november 1997 aan de Kamer heeft gezonden.

Voor de celcapaciteit, die momenteel ruim is, en de veiligheidsrisico's worden voorzieningen getroffen. Alleen indien een vreemdeling bekend is als oorlogsmisdadiger kan de toegang aan de grens worden geweigerd. Er zal een herijking plaatsvinden van de strafbaarstellingen met betrekking tot humanitaire misdaden en vergrijpen tegen het oorlogsrecht in het kader van de implementatie van het statuut van Rome dat een recodificatie van het internationale materiële strafrecht op dit punt bevat.

Het ICTY heeft nog geen zaken doorverwezen naar derde landen. Wel probeert het ICTY vier veroordeelden kwijt te raden voor tenuitvoerlegging aan het buitenland, waaronder Noorwegen en Denemarken. Deze landen voelen er echter weinig voor de eindgewijsden te executeren, mede vanwege alle risico's en de penitentiaire onrust vandien. Van overdracht van strafvervolging is tot op heden geen sprake. Met het oog op realisering van het internationaal gerechtshof in Nederland betekent dit dat met andere landen contact moet worden opgenomen. Iedereen moet zijn deel bijdragen aan het opnemen van door het ICC veroordeelden.

Op dit moment worden de zaken tegen ex-Joegoslaven behandeld. Als het team begin volgend jaar op sterkte is, zullen zaken van mensen uit andere landen worden behandeld. In het plan van aanpak staat dat er per twee rechercheurs vier zaken per jaar worden behandeld. Hierbij doen zich zaken voor die minder tijd kosten. Afhankelijk van het gewicht van de zaken kunnen meer dan zestien zaken in 1999 behandeld worden. Mocht blijken dat dit te weinig is, dan zal een aanpassing plaatsvinden.

In de afgelopen twee jaren zijn ongeveer 60 1F-beslissingen genomen. Het gaat daarbij om IND-beslissingen in eerste aanleg en in bezwaar. Derhalve gaat het niet per se om 60 personen. Het juiste aantal is de minister niet bekend.

Het tribunaal en het ICTY richten zich op de leidinggevers en de grotere zaken. Deze beperking van de competentie vloeit voort uit de wijze waarop de Veiligheidsraad in zijn resolutie de taken van het ICTY heeft omschreven. Bij het verdelen van zaken is dit een belangrijk gezichtspunt. De capaciteit is ook daar van belang. Tot dusver is van de noodzaak voor het opstellen van criteria niet gebleken. Van geval tot geval wordt bekeken wie de zaak aanpakt. In het plan van aanpak staat dat vooraf, per geval, overleg gevoerd wordt met het ICTY over de vraag wie de zaak aanpakt.

In de voortdurende afstemming tussen Nederland en derde landen in verband met de vervolging van oorlogsmisdadigers wordt voorzien door het rechtshulpverkeer op basis van de klassieke rechtshulp- en uitleveringsverdragen. Nederland heeft daartoe met het ICTY een specifieke verdragsrelatie via de zetelovereenkomst. In een financiële compensatie wordt echter door deze verdragen niet voorzien. Rechtshulp blijft voor financiële rekening van de rechtshulpverlener. Deze kan daarvoor geen schadevergoeding vragen, ook niet bij de VN.

Het terugspelen van informatie uit opsporingsonderzoek naar de aangevers lijkt een groot probleem in verband met de privacywetgeving. De zaak wordt tijdens een openbare zitting behandeld.

Nederland heeft zich aangeboden als gastland voor een internationaal gerechtshof dat permanente rechtsmacht heeft om oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen het universele humanitaire recht te berechten, maar Nederland is in beginsel niet bereid te fungeren als gastland voor het berechten van delicten die in het land, dat originaire jurisdictie heeft, te veel commotie zouden veroorzaken. De gedachte dat Öcalan zou moeten terechtstaan voor een Europees gerechtshof is slechts opgekomen omdat landen bezig zijn met een mogelijke uitleveringsprocedure aan Turkije, hetgeen veel internationale verwikkelingen met zich brengt. Het in Rome opgerichte internationale gerechtshof zou over Öcalan geen jurisdictie hebben omdat de hem verweten feiten niet onder de rechtsmacht van het hof vallen. In ieder geval heeft Nederland met de VN geen afspraken over zeteling van een hof dat de rechtsmacht wel kan uitoefenen. Zo'n ad-hocjurisdictie juicht Nederland bepaald niet toe. In de kwestie-Lockerbie hebben de VN het verzoek aan Nederland gedaan. Hierbij was sprake van een bijzondere situatie waarin de betrokken partijen niet tot elkaar konden komen en Nederland een uitweg bood.

In geval ten aanzien van het land van herkomst een uitstel-van-vertekbeleid geldt, wordt geen uitstel van vertrek aan de betrokkene verleend omdat artikel 1F, net zoals criminele antecedenten, als contra-indicatie geldt. Er wordt dan een last tot uitzetting verstrekt, tenzij er sprake is van een situatie als bedoelt in artikel 3 EVRM. Dan wordt de betrokkene toegelaten noch teruggestuurd.

Nadere gedachtewisseling

De heer Van Oven (PvdA) wees erop dat de cijfers van de personeelsbezetting niet kloppen met wat op de bladzijden 8 en 9 van het plan van aanpak staat, terwijl het plan pas in werking zal treden als de bezetting volledig is. Hij verzocht de minister met nadruk om ten aanzien van een bepaalde categorie zeer ernstig verdachten actief opsporingswerk te doen verrichten, eventueel in samenwerking met buitenlandse instanties opdat een situatie als die zich in 1994 bij Pinochet voordeed, wordt voorkomen. Afhankelijk van het antwoord van de minister, overwoog hij hierover een uitspraak van de Kamer te vragen.

De heer Niederer (VVD) vroeg of het mogelijk is dat de minister in Brussel een discussie start over wijziging van internationale verdragen met het oog op mensen die, ondanks het feit dat ze oorlogsmisdaden hebben begaan, toch in asielprocedure moeten worden genomen. Hij sprak nogmaals zijn bevreemding uit over het feit dat dit soort mensen in eerste instantie de A-status kan verwerven en op langere termijn de Nederlandse nationaliteit.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA) merkte op dat Nederland te maken heeft met een beheersprobleem bij handhaving van de rechtsorde en zij riep de minister op tot een grotere inspanning bij de oplossing hiervan. Zij sloot zich aan bij de opmerking over het intrekken van statussen en vroeg of het mogelijk is dat deze personen de Nederlandse nationaliteit wordt afgenomen.

Het was de heer Dittrich (D66) opgevallen dat de minister bijna niet is ingegaan op de paradox die ontstaat als iemand geen asiel wordt verleend maar ook niet kan worden teruggestuurd met het oog op artikel 3 van het Verdrag van Rome waardoor een zekere categorie illegalen wordt gecreëerd. Om hoeveel mensen zal het gaan en wat moet Nederland? De vorige regeringen hebben zich niet actief beziggehouden met het opsporen en vergaren van materiaal over oorlogsmisdadigers die Nederland bezoeken. Deze kwestie moet met meer ambitie worden aangepakt. Indien de minister hierop niet positief kan reageren, overwoog hij zich aan te sluiten bij de door de heer Van Oven eventueel in te dienen motie.

Mevrouw Halsema (GroenLinks) toonde zich verheugd met de verzekering van de minister dat altijd een inhoudelijke beoordeling van het asielverzoek zal plaatsvinden. Nederland zal met het oog op de instelling van een permanent strafhof relatief meer inspanning plegen bij de opsporing en vervolging. Vindt hiertoe financiële compensatie plaats? Omdat ook zij zich zorgen maakt over de specifieke categorie illegalen die in Nederland zal verblijven, vroeg zij de minister hierover te willen nadenken. Zal Nederland overigens Öcalan wel vervolgen als de VN daarom verzoeken?

Het uitgangspunt voor de regering is, zo merkte de ministerop, dat Nederland een opsporingsonderzoek zal beginnen naar feiten die gemakkelijk boven tafel gebracht kunnen worden als een ander land daarom vraagt. Spanje heeft in verband met Pinochet prioritaire jurisdictie omdat mensen met Spaanse nationaliteit direct onder het regime geleden hebben. Het gaat echter te ver als Nederland zelfstandig een strafvorderlijk onderzoek begint. Volgens de bewindsman zal dan een conflict ontstaan over de rechtsmacht met het Verenigd Koninkrijk en Spanje. Het universitaliteitsbeginsel verplicht niet onvoorwaardelijk tot opsporing en strafvervolging, maar dwingt tot een actief beleid, eventueel ten aanzien van het verstrekken van rechtshulp. Desgevraagd merkte hij op het de plicht is van de Nederlandse overheid om bij asielzoekers in Nederland die van ernstige (oorlogs)misdaden verdacht worden, na te gaan of tot vervolging kan worden gekomen waarna uiteindelijk berechting zal plaatsvinden. Wat Nederland op dit terrein doet, is tamelijk uniek. Alleen Duitsland beschikt over een soortgelijk team als het NOVO-team. Canada is ongeveer 100 maal ten aanzien van asielzoekers overgegaan tot opsporing en vervolging. Informatie waarover het OM beschikt, zal zo snel mogelijk worden doorgegeven aan het land waarin berechting zal plaatsvinden. Het gaat om de vraag in welke gevallen tot actieve opsporing en het verzamelen van informatie over mensen elders in de wereld moet worden overgaan. In het geval van Pinochet is Nederland niet het eerst aangewezen land, maar het zal andere landen in dezen steunen. De bewindsman is er voorstander van, eerst te proberen degenen die al in Nederland zijn voor de rechter te brengen. Pas in een later stadium moet men zich bezighouden met het verzamelen van informatie e.d. over personen waarvan aanwijzingen zijn dat ze zich aan dit soort misdrijven schuldig hebben gemaakt. Reagerend op de vraag of op voorhand voor een kleine «kopgroep» personen bewijs kan worden verzameld zodat tot aanhouding kan worden overgegaan op het moment waarop ze in Nederland opduiken, verzocht de minister om een lijstje met namen van deze kopgroep zodat Nederland over de gehele wereld opsporingsactiviteiten kan verrichten voor het geval deze personen eventueel in Nederland verschijnen.

De heer Van Oven (PvdA) merkte op dat het om personen gaat met dezelfde achtergrond als Pinochet. Hij achtte het belangrijk dat een lijst van deze personen wordt opgesteld door internationale opsporingsorganen. Omdat de minister voelt voor een dergelijke aanpak, nodigde hij de bewindsman uit om dit punt in te brengen in internationaal overleg en het resultaat daarvan aan de Kamer te doen toekomen.

De minister zal deze kwestie verkennen en het resultaat daarvan aan de Kamer te zijner tijd ter kennis brengen. Op een vraag om dit punt in de JBZ-raad van december aan te kaarten merkte hij op dat de agenda van deze raad al is vastgesteld. Oriëntatie op dit punt vindt echter plaats in het kader van de oprichting van het ICC. Een groot voordeel van het NOVO-team is dat hiermee een signaal wordt afgegeven aan deze personen in het buitenland om niet in Nederland te verschijnen. Hij benadrukte desgevraagd dat in Nederland de mogelijkheid bestaat om personen die oorlogsmisdrijven hebben begaan op grond van de WOS of de Uitvoeringswet folteringenverdrag veroordeeld te krijgen. Hij legde uit dat het niet zo is dat een persoon die onder artikel 1F valt niet strafrechtelijk vervolgd en berecht kan worden. Volgens de bewindsman bestaat een gerede kans dat deze personen in Nederland veroordeeld worden, uiteraard mits voldoende bewijsmateriaal voorhanden is. In antwoord op de opmerking over de paradox tussen artikel 1F en artikel 3 EVRM wees hij erop dat het op dit moment om zeer weinig personen gaat. De gang van zaken is geaccepteerd door de rechtseenheidskamer en vindt gevolg in andere EU-landen. Op dit punt is Nederland niet aantrekkelijker dan andere landen.

Het strafhof voorziet niet in een financiële compensatie ten laste van de VN omdat het hof geen VN-orgaan is. Omdat Nederland niet de cipier van de wereld wil worden, zal over de contributie met de andere partijen moeten onderhandeld. Dit punt zal mede in New York besproken worden. Er zal een zogenoemd ICC-fonds worden opgericht waaraan andere landen moeten contribueren. Tot slot merkte de minister op dat het niet verstandig is om vooruit te lopen op een eventueel verzoek van de VN om Öcalan te vervolgen.

De voorzitter van de commissie,

Van Heemst

De griffier van de commissie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en Brood (VVD)

Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Wagenaar (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), De Graaf (D66), Karimi (GroenLinks), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Passtoors (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), Van der Hoeven (CDA) en Kamp (VVD)

Naar boven