26 258
Wijziging van de Waarborgwet 1986 met betrekking tot de uitoefening van toezicht op de naleving

nr. 8
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG

Ontvangen 9 december 1999

De leden van de fracties van de VVD en het CDA vroegen naar de diepere gedachte achter het voorstel in de nota van wijziging om de Minister van Economische Zaken de bevoegdheid te geven jaarlijks de tarieven van keuring vast te stellen. In tegenstelling tot de conclusie die uit de vraagstelling getrokken zou kunnen worden, blijft de bevoegdheid om deze tarieven vast te stellen in eerste instantie bij de waarborginstelling berusten. Ik heb met de nota van wijziging slechts willen bewerkstelligen dat er in de Waarborgwet 1986 een voorziening wordt opgenomen die voorziet in een jaarlijkse toetsing van de tarieven. Tot dusverre was het zo dat een waarborginstelling, nadat haar tarieven waren goedgekeurd, deze tarieven tot in lengte van jaren zou kunnen handhaven, ook al zouden intussen de keuringskosten aanzienlijk zijn gedaald. Ook al heeft zo'n situatie zich in de praktijk tot dusverre niet voorgedaan, dan nog meen ik dat het – gelet ook op de belangen van het bedrijfsleven en de consumenten bij zo laag mogelijke tarieven – een verantwoordelijkheid van de wetgever is dit soort situaties te voorkomen. Daarom is in de nota van wijziging een regeling opgenomen die voorziet in een jaarlijkse toetsing van de tarieven. Hierbij blijft het toetsingscriterium voor de minister zoals het was: de minister kan zijn goedkeuring slechts weigeren als de tarieven hoger zijn dan uit een oogpunt van redelijke kostentoerekening noodzakelijk is. Ook de periode waarbinnen de minister moet beslissen blijft hetzelfde. Slechts indien er op 1 januari in een bepaald jaar geen goedgekeurde tarieven zijn, kan de minister zelf tarieven vaststellen. Deze «noodvoorziening» is noodzakelijk om te voorkomen dat er een keuringsplicht is maar geen goedgekeurde tarieven. Naar mijn mening is hier dan ook geen sprake van een verdergaande overheidsbemoeienis dan thans het geval is. Met de voorgestelde wijziging wordt, mede naar aanleiding van vragen van de leden van de fractie van D66 in het verslag, slechts een periodieke toetsing van de waarborgtarieven geïntroduceerd. De bevoegdheid van de minister om zelf tarieven vast te stellen is een ultimum remedium om patstellingen te voorkomen.

Deze leden vroegen ook of er beroep mogelijk is tegen een door de minister vastgestelde tariefstelling. Dat is inderdaad het geval. Tegen een dergelijk besluit kan beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (artikel 63 van de Waarborgwet 1986).

De vraag van de leden van de VVD-fractie en van de CDA-fractie of het uit het oogpunt van bevordering van concurrentie en marktwerking, alsmede de inzet tot het terugdringen van overheidsbemoeienis en administratieve lasten het niet voor de hand liggend is om het toezicht over te laten aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) beantwoord ik ontkennend. Het waarborgen van edelmetalen werken is een bestuurstaak, die door een private ZBO wordt uitgevoerd. Het gaat bovendien om een minimale toetsing die strikt geclausuleerd is. Goedkeuring kan immers uitsluitend worden geweigerd indien de tarieven hoger zijn dan uit een oogpunt van redelijke kostentoerekening noodzakelijk is. Een en ander is in lijn met aanwijzing 124l van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Ten aanzien van de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van de EU-richtlijn, waar deze leden naar vroegen, zijn er ten opzichte van de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag geen nieuwe ontwikkelingen. Zoals daar reeds is aangegeven zijn de onderhandelingen in een impasse geraakt omdat enerzijds een aantal landen de lichtste conformiteitsprocedure i.c. de EG-verklaring van overeenstemming reeds zwaar vindt terwijl er anderzijds een aantal traditionele waarborglanden is, die iedere betrokkenheid van de fabrikant bij een keuring absoluut afwijst en de keuring door een derde partij als absoluut noodzakelijk acht.

De genoemde leden waren eveneens benieuwd naar de positie die de Nederlandse regering bij deze onderhandelingen inneemt. Zij vroegen hierbij in het bijzonder naar het onderscheid tussen keuring en zelfcertificatie alsmede naar de positionering van het onafhankelijk toezicht hierop. Alvorens een edelmetalen werk in de handel wordt gebracht dient het in overeenstemming met de eisen van de richtlijn te worden verklaard. Hiertoe zijn drie conformiteitsprocedures in de ontwerp-richtlijn opgenomen:

– EG-verklaring van overeenstemming

– productkwaliteitsborging

– keuring door een derde partij: de aangemelde instantie.

EG-verklaring van overeenstemming: de fabrikant garandeert en verklaart dat de edelmetalen werken in overeenstemming met de desbetreffende eisen uit de richtlijn zijn. Ten bewijze hiervan stelt de fabrikant een technisch dossier samen. De fabrikant brengt de vereiste stempelmerken aan dan wel stelt een EG-certificaat van overeenstemming op;

productkwaliteitsborging: de fabrikant maakt gebruik van een goedgekeurd kwaliteitssysteem voor eindproducten en vergewist zich ervan dat de betrokken producten voldoen aan de eisen van de richtlijn. Het kwaliteitssysteem moet voldoen aan de in de richtlijn opgenomen eisen. De fabrikant brengt de vereiste stempelmerken aan dan wel stelt een EG-certificaat van overeenstemming op;

keuring door een derde partij: de door de fabrikant uitgekozen aangemelde instantie controleert of en verklaart dat de edelmetalen werken voldoen aan de eisen van de richtlijn. De invloed van de fabrikant op de keuring beperkt zich tot de beslissing of de voorwerpen aan een individuele keuring dan wel aan een statistische keuring via een steekproef uit de partij worden onderworpen. Onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie wordt het gehaltemerk aangebracht.

In de ontwerp-richtlijn wordt onder het begrip «toezicht» iets anders verstaan dan onder toezicht in de zin van dit wetsvoorstel. Bij dit laatste gaat het om toezicht op de naleving van de Waarborgwet 1986, hetgeen erop neerkomt dat nagegaan wordt of reeds in de handel gebrachte edelmetalen werken van de vereiste stempels zijn voorzien. Bij toezicht in de zin van de ontwerp-richtlijn gaat het om garanties dat de in de handel te brengen edelmetalen werken van de vereiste en correcte stempelmerken worden voorzien. Dit laatste toezicht wordt uitgeoefend door de zogenaamde «aangemelde instantie». Dit is een instantie die, als zij aan de door de richtlijn gestelde eisen van onder andere deskundigheid en en onafhankelijkheid voldoet, door een lidstaat als zodanig kan worden aangewezen. Indien daarvoor aangewezen verricht de aangemelde instantie de keuringen voor fabrikanten (dus keuringen door een derde partij) en houdt toezicht op de fabrikanten die het CE-merk aanbrengen en wel op de volgende wijze:

– bij de verklaring van overeenstemming verricht de aangemelde instantie met willekeurige tussenpozen controles op de edelmetalen werken en controleert of de technische documentatie aan de gestelde eisen voldoet;

– bij de productkwaliteitsborging ziet de aangemelde instantie op gezette tijden en in de beginperiode minimaal eenmaal per jaar erop toe dat de fabrikant het goedgekeurde kwaliteitssysteem toepast. Bij die gelegenheid wordt tevens het kwaliteitssysteem weer aan een controle onderworpen. Dit systeem bevat een omschrijving van de door de fabrikant uit te voeren controles tijden het productieproces of op de eindproducten.

De fabrikant dient tevens de gegevens over de gekeurde werken ter beschikking te houden voor de nationale toezichthouders en opsporende instanties.

De Nederlandse regering heeft tijdens de laatste bijeenkomst op raadsniveau voorgesteld de controle door de aangemelde instantie bij een EG-verklaring van overeenstemming te verzwaren tot een frequentie van eenmaal per jaar in de beginperiode.

Ook de leden van de fractie van D66 hadden ten onrechte de indruk dat de minister als gevolg van de nota van wijziging structureel de bevoegdheid zou krijgen om tarieven voor het waarborgen van edelmetalen werken vast te stellen. Zoals hiervoor is uitgelegd is de minister daartoe alleen bevoegd in het uitzonderlijke geval dat er niet tijdig goedgekeurde tarieven zijn. Op grond van artikel 7c, eerste lid, van de Waarborgwet 1986 dienen de door een waarborginstelling voor keuring en onderzoek in rekening te brengen tarieven te worden goedgekeurd door de Minister van Economische Zaken. Hij kan zijn goedkeuring slechts weigeren indien de tarieven hoger zijn dan uit een oogpunt van redelijke toerekening van kosten, noodzakelijk is. Deze wettelijke criteria gelden uiteraard voor zowel de bestaande waarborginstelling als ook voor nieuw aan te wijzen instellingen.

Deze leden vroegen ook of het verdwijnen van de monopoliepositie aanleiding is voor herziening van het toezicht, hoe deze herziening eruit gaat zien en of er een rol is weggelegd voor de NMa. Het is nu nog prematuur om een uitspraak te doen over een herziening van het toezicht op de tarieven. Op dit moment hebben we nog te maken met één waarborginstelling die als private ZBO een bestuurstaak uitoefent. Het valt te verwachten dat op het moment van inwerkingtreding van deze wetswijziging of kort daarna een tweede waarborginstelling kan worden aangewezen. Ik neem aan dat hiervan een efficiencyprikkel zal uitgaan met een neerwaartse druk op tarieven. Ik wil deze ontwikkelingen eerst afwachten. Een en ander zal echter moeten blijven passen binnen het kader van de Aanwijzingen voor de regelgeving met betrekking tot zelfstandige bestuursorganen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. Ybema

Naar boven