nr. 1
BRIEF VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 8 oktober 1998
De vaste commissie voor Justitie heeft in haar vergadering van 7 oktober
1998 besloten de Kamer voor te stellen om de modernisering van de rechterlijke
organisatie, zulks naar aanleiding van het rapport van de commissie-Leemhuis
(kamerstukken II, 1997–1998, 25 600 VI, nr. 41), als groot
project aan te wijzen.
Conform artikel 2, eerste lid, van de Procedureregeling grote projecten
(24 752, nr. 2) heeft de commissie voor de Rijksuitgaven een advies
over dit voorstel uitgebracht (zie bijlage). Deze commissie heeft positief
over de aanwijzing geadviseerd.
De vaste commissie voor Justitie verzoekt u, gelet op artikel 27, onderdeel
g, en artikel 31 van het Reglement van Orde, te bevorderen dat de Kamer op
korte termijn besluit tot aanwijzing van de modernisering van de rechterlijke
organisatie (zittende magistratuur) als groot project.
De voorzitter van de commissie,
Van Heemst
De griffier van de commissie,
Pe
BIJLAGE:
Den Haag, 23 september 1998
Aan de voorzitter van de vaste commissie voor Justitie
Bij brief van 8 september 1998 heeft uw commissie de commissie voor de
Rijksuitgaven om advies gevraagd over het aanwijzen van de modernisering van
de rechterlijke organisatie (zittende magistratuur) als groot project. De
commissie voor de Rijksuitgaven heeft hierover op 23 september 1998 beraadslaagd
en steunt het voorstel van uw commissie om de Kamer voor te stellen de modernisering
van de rechterlijke organisatie aan te wijzen als groot project.
De volgende overwegingen spelen daarbij een rol.
Volgens de procedureregeling grote projecten (24 752 nr. 2)
moeten grote projecten in ieder geval aan de volgende criteria voldoen:
1. het gaat om een niet-routinematige en in de tijd begrensde activiteit;
2. het gaat om een activiteit waarvoor de staat alleen of grotendeels
verantwoordelijkheid draagt;
3. er is sprake van een activiteit met substantiële financiële
consequenties en/of aanmerkelijke uitvoeringsrisico's.
Daarnaast kunnen belangrijke gevolgen voor de samenleving of de rijksdienst,
de toepassing van nieuwe technologieën of financieringsconstructies en
de complexiteit van het besturings- en uitvoeringsproces een reden zijn voor
aanwijzing van een project als groot project.
Aan het eerste criterium wordt zonder meer voldaan. Als concrete doelstellingen
voor de modernisering van de rechterlijke organisatie worden geformuleerd,
dan kan de modernisering als afgerond worden beschouwd op het moment dat die
doelstellingen zijn gerealiseerd.
Daarnaast is de staat verantwoordelijk voor de facilitering van de rechterlijke
organisatie. De financiële consequenties belopen (minimaal) 130 mln.
structureel. Ook de complexiteit van het besturings- en uitvoeringsproces
is in dit geval volgens de commissie voor de Rijksuitgaven van belang voor
de aanwijzing als groot project. De combinatie van ministeriële verantwoordelijkheid
voor de organisatie van de rechtspraak enerzijds en de onafhankelijkheid van
de rechtspraak anderzijds maakt de besturing en de uitvoering er niet eenvoudiger
op. Overigens vraagt deze combinatie om een goede afbakening van het groot
project. Voor de besturing en de uitvoering is eveneens de relatie met de
reorganisatie van het openbaar ministerie (ook een groot project) van belang.
Tenslotte wordt in het rapport «Rechtspraak en Rechtshandhaving: maatschappelijke
effecten van verbetering» een indicatie gegeven van het grote maatschappelijke
belang van het opheffen van knelpunten bij de (toerusting van de) rechtspleging.
Al met al is de commissie voor de Rijksuitgaven van mening dat dit voldoende
argumenten zijn voor de aanwijzing van de modernisering van de rechterlijke
organisatie als groot project.
De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,
Van Walsem