Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26245 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26245 nr. 4 |
Vastgesteld 9 november 1998
De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gemaakte opmerkingen en gestelde vragen genoegzaam zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit voorstel van wet voldoende voorbereid.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde maatregelen. Veel van de aangekondigde maatregelen volgen direkt uit de afspraken gemaakt in het kader van het regeerakkoord en de leden van de PvdA-fractie steunen de voorstellen dan ook op hoofdlijnen. De leden van de PvdA zijn met name ingenomen met de maatregelen welke worden genomen met betrekking tot het tegengaan van uithollen van de grondslag als gevolg van het in aftrek brengen van vooruitbetaalde financieringsrenten, en met de manier waarop de terugsluis naar huishoudens van de verzwaring van milieubelastingen plaats vindt.
Ten aanzien van het geheel van maatregelen vragen de leden van de PvdA-fractie zich af of de regering een overzicht kan geven van het totale budgettaire effect van alle aangekondigde maatregelen. Optelling van de getallen in tabel 2 op blz. 14 van de memorie van toelichting suggereert een per saldo derving van inkomsten voor de overheid, maar verdisconteert waarschijnlijk niet alle relevante effekten.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat een toelichting ontbreekt op de wijziging van artikel X, onder E (artikel 36o van de Wet op de belastingen op milieugrondslag), en tevens op de aangekondigde maatregel inzake voorzieningen van de euro. Gaarne verkrijgen zij deze toelichting alsnog, en tevens zouden zij bij het laatste punt de mening van de regering krijgen over de mogelijke implicaties van de recente uitspraak van de Hoge Raad inzake het treffen van voorzieningen. De leden van de PvdA-fractie constateren dat de euro-werkgroep in september zou rapporteren. Is dat reeds gebeurd?
Kan de regering aangeven in hoeverre bij de voorstellen voor een tijdelijke tegemoetkoming kosten invoering Euro gedacht wordt aan het gebruik van de WBSO, en meer in het algemeen in hoeverre gedacht wordt aan generieke of MKB-specifieke maatregelen.
Met betrekking tot de voorstellen in het kader van het wetsvoorstel wijziging van de afdrachtsverminderingen (kamerstuk 26 249) die in het belastingplan 1999, ondanks het feit dat ze apart zijn ingediend, toch een rol spelen, zouden de leden van de PvdA het op prijs stellen als ingegaan kon worden op de commentaren van VNO/NCW (brief van 30 oktober 1998) op dit punt, in het bijzonder ook op de interpretatie van het VNO/NCW met betrekking tot de al of niet verplichte afdrachten aan scholingsfondsen.
Heeft de regering kennisgenomen van het artikel van prof. dr. L. G. M. Stevens in het Weekblad Fiscaal Recht van 15 oktober 1998. Ziet de regering mogelijkheden de daarin genoemde «lek» te dichten? Ook zouden de leden van de PvdA-fractie graag ten aanzien van dit artikel de reactie willen op de commentaren van prof. Stevens over de manier van «schrijven» van wetgeving.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Deze leden zien aanleiding tot het maken van de volgende open aanmerkingen.
De Raad van State adviseert om deze wijziging in de belastingwetgeving onder te brengen in een aparte wet. Aan dit advies is geen gehoor gegeven. De regering gebruikt hiervoor het argument van budgettaire koppeling aan andere onderdelen van het belastingplan 1999. De leden van de VVD-fractie vinden dit argument niet steekhoudend, aangezien het wetsvoorstel wijziging van de afdrachtsverminderingen ook budgettair gekoppeld is aan het belastingplan, maar wel als apart wetsvoorstel is ingediend.
Het arrest van de Hoge Raad van 26 augustus 1998 maakt het mogelijk om de kosten van de euro al in 1997 en 1998 ten laste van de winst te brengen. Welke consequenties ziet de regering van dit arrest? De regering heeft voor de komende drie jaar f 60 mln per jaar gereserveerd (op transactiebasis) voor de tijdelijke tegemoetkoming voor de kosten van de euro. Wordt het bedrag van f 60 mln gekort door de reserveringen die ondernemingen ten gevolge van het bovengenoemde arrest al in 1997 en 1998 gaan doen?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het belastingplan 1999. De fiscale voorstellen bevatten een aantal uiteenlopende maatregelen. Belangrijkste onderdeel betreft de verhoging milieubelastingen en de terugsluis. Daarnaast zijn voorstellen ter beperking van de rente-aftrek in het belastingplan 1999 gebracht. Genoemde leden zijn het eens met de Raad van State dat het beter ware deze beperking in een apart wetsvoorstel onder te brengen, aangezien het belastingplan onder een behoorlijke tijdsdruk staat. De regering wijst dit voorstel nogal gemakkelijk af in verband met de ingangsdatum. De leden van de CDA-fractie vragen de regering dit te heroverwegen en anders een betere inhoudelijke onderbouwing te verstrekken.
Als wetsvoorstellen belangrijk zijn, mogen deze niet onder tijdsdruk komen te staan. Het gaat op deze wijze – en daar is in het verleden ook op gewezen – allemaal te gehaast. Genoemde leden wijzen erop dat de regering wel met een afzonderlijk wetsvoorstel afdrachtsvermindering komt, terwijl dit wetsvoorstel budgettair is gekoppeld aan het belastingplan 1999. Dezelfde argumentatie kan aangevoerd worden omtrent de ongewenste rente-aftrek. Bovendien is de kern van dit voorstel de synthetische inkomstenbelasting. Het heeft toch alles met de introductie van het forfaitaire rendement te maken?
De vraag is tevens of er niet andere oplossingen gevonden kunnen worden om ongewenst gebruik te voorkomen? Het huidige voorstel is een grote ingreep!
Hoeveel belastingplichtigen maken gebruik van het ongewenste gedrag en om welk budgettair belang gaat het?
Op wezenlijke punten anticipeert dit belastingplan 1999 nog niet op de grote belastingherziening. Waarom wordt met de maatregelen 1999 nog in sterke mate voortgebouwd op de oude systematiek? Ontstaat hierdoor niet een vreemde inconsistentie, zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af. Zij wijzen op verdere verhoging aftrekposten, verruiming faciliteiten in de vermogenssfeer.
Waarom wordt in dit belastingplan geen doorkijkje gegeven van de financiële onderbouwing van de grote belastingherziening? In het jaar 1999 wordt door dit kabinet een forse lastenverzwaring doorgevoerd. Het is twijfelachtig of in de komende jaren voldoende middelen worden gegenereerd voor de financiering van de belastingherziening. Bieden de verhoging voor de ecotax en de anticipering op de forfaitaire rendementsheffing, die beide tot behoorlijke lastenverzwaring leiden, wel voldoende zekerheid op daadwerkelijke lastenverlichting later?
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de huidige ongunstige conjuncturele ontwikkelingen geen nadere bezinning vragen om forse milieubelasting en later de btw-verhoging door te voeren. Wil de regering eens een uiteenzetting geven welke gevolgen dat kan hebben voor de bestedingen in Nederland. Staan dergelijke voorstellen niet op gespannen voet met de recessies in bepaalde werelddelen?
De regering komt met fiscale tegemoetkoming euro. De Hoge Raad heeft bij arrest de mogelijkheid tot het vormen van fiscale voorzieningen sterk versoepeld. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of genoemd arrest de weg vrijmaakt voor de passivering van kosten gemaakt met de invoering van de euro voor het opvangen van het millenniumprobleem, en dan in het bijzonder voor de jaren voor 1998.
De leden van de fractie van D66 hebben met de gebruikelijke belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij begrijpen dat de regering heeft geprobeerd rekening te houden met de wens om verschillende maatregelen zoveel mogelijk in afzonderlijke wetsvoorstellen onder te brengen. Zij steunen het onderscheid tussen het belastingplan 1999 in enge zin en het wetsvoorstel wijziging van de afdrachtverminderingen. Het heeft deze leden echter verbaasd dat de regering niet een gelijke redenering heeft aangehouden voor het onderwerp beperking renteaftrek, terwijl het hier een redelijk ingrijpende wijziging in de inkomstenbelasting betreft en de Raad van State heeft geadviseerd dat onderwerp in een apart wetsvoorstel te behandelen. De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering een en ander nader toe te lichten.
De leden van de fractie van D66 betreuren het dat de regering een aantal onderwerpen in onderhavig wetsvoorstel niet heeft meegenomen. Zij merken op dat verwijzing naar de nota «Belastingen in de 21e eeuw; een verkenning» in sommige gevallen een goede grond geeft om uitstel van behandeling te beargumenteren. Deze leden zijn niet overtuigd dat de verwijzing naar bovengenoemde nota voldoende grond biedt om met het oog op het arrest van de Hoge Raad van 15 juli 1998 ten aanzien van de bijtelling voor de auto van de zaak wetgeving terzake uit te stellen. Deze leden verzoeken de regering een en ander nader toe te lichten en voorts met enige terughoudendheid van dit argument gebruik te maken.
De leden van de fractie van D66 merken op dat in onderhavig wetsvoorstel wordt verwezen naar de reservering van f 180 mln voor een mogelijke fiscale tegemoetkoming voor de kosten van de invoering van de euro. Deze leden stellen het op prijs wanneer de antwoorden op de schriftelijke vragen van de D66-fractie van 16 oktober jl. over reserveringen voor de invoering van de euro naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad (het zogenaamde Baksteenarrest, nr. 33 417) bij de behandeling van het belastingplan 1999 kunnen worden betrokken.
Deze leden willen ook graag weten of het rapport van de werkgroep die onderzoek doet naar de fiscale implicaties van de invoering van de euro beschikbaar is.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van het belastingplan. De leden van de fractie van GroenLinks willen een aantal vragen stellen en enkele opmerkingen maken over het belastingplan.
Ten aanzien van de tijdelijke tegemoetkoming voor de kosten van de invoering van de euro de volgende vraag. Is het zo dat de maatregel buiten het wetgevingskader om tot stand zal worden gebracht, en kan er al duidelijkheid gegeven worden over de juridische vorm en de voorgestelde inhoud van de te nemen maatregel?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben vooral moeite met de lastenverzwaring die het gevolg is van de aanvulling van de tekorten van de sociale fondsen. De keuze van de regering om de tekorten aan te vullen met het instrument van premieverhoging werkt denivellerend uit. Hoe denkt de regering over (geleidelijke) fiscalisering van premies? Nu blijkt dat de tekorten hoger liggen dan voorzien is de vraag hoe de regering deze wenst op te lossen en wanneer?
De leden van de fracties van RPF en GPV hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Ze constateren dat met de voorgestelde maatregelen een belangrijke stap wordt gezet richting een verdere vergroening van het belastingstelsel. Het gebruik van het fiscale instrument om milieubewust gedrag te sturen kan in algemene zin rekenen op hun instemming. Desondanks bestaan er bij enkele concrete maatregelen enige vragen. Ook betwijfelen ze of het terugsluispakket in alle opzichten adequaat is en in voldoende mate tegemoetkomt aan met name de grotere gezinnen en aan de zelfstandigen met een laag inkomen. De genoemde leden lezen in de toelichting dat met dit voorstel een lastingverzwaring ontstaat van f 1,6 mrd. Omdat het de bedoeling is van milieubelastingen dat hierdoor gedragsveranderingen ontstaan, vragen de leden van de RPF- en GPV-fracties in welke mate met gewijzigd gedrag rekening is gehouden. Neemt door een verdere vergroening van het belastingstelsel de onzekerheid over de uiteindelijke belastingopbrengsten toe? Leidt een succesvol fiscaal milieubeleid, dat wil zeggen minder inkomsten, in de toekomst tot een verdere stijging van de tarieven?
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Belastingplan 1999, waarin een scala aan fiscale maatregelen is opgenomen. Zij constateren echter dat in onderhavig wetsvoorstel belangwekkende maatregelen zijn opgenomen om de rente-aftrek in verband met beleggingen in te perken, en vragen zich derhalve af, waarom deze fundamentele wijziging niet in een afzonderlijk wetsvoorstel is ondergebracht. Is dit wetgevingstechnisch correct? Het wetsvoorstel afdrachtvermindering (26 249) is immers toch eveneens budgettair gekoppeld met het Belastingplan 1999?
Meer in het algemeen hebben deze leden bedenkingen bij de wijze waarop de regering het gedegen advies van de Raad van State op een aantal belangrijke punten naast zich neerleggen. Zo wordt een door de Raad van State geopperd voorstel in punt 3 weerlegd met de stelling dat de voorgestelde wijziging een te grote ingreep zou betekenen aan de vooravond van een nieuw belastingstelsel. Dit kan geen argument zijn. De regering hier gaat immers voorbij aan het feit dat het huidige voorstel ook een behoorlijke ingreep betekent. Wat is de werkelijke reden voor afwijzing van dit advies van de Raad van State?
De leden van de SGP-fractie staan niet afwijzend tegenover de doelstelling van regulerende energieheffingen. In de praktijk is echter al meermalen aangetoond dat een verhoging van kostprijsverhogende belastingen niet per definitie tot een vermindering van het arbeidskostenniveau leidt. Daarbij komt nog, dat nu de onderlinge verhoudingen van de bij de euro betrokken landen vaststaan, extra voorzichtigheid geboden is bij het invoeren of verhogen van inflatieverhogende energiebelastingen. Deze leden achten een heldere visie van de regering over de inflatoire effecten van kostprijsverhogende (energie) belastingen, mede gezien de naderende invoering van de euro, noodzakelijk. Kan de regering hier nader op ingaan? Hoe zijn de ontwikkelingen in de ons omringende landen op dit punt?
In het arrest van de Hoge Raad van 26 augustus 1998 is gesteld dat ondernemers ten laste van hun fiscale winst reeds voorzieningen mogen treffen voor kosten die zij in de toekomst zullen moeten maken als die kosten worden veroorzaakt door feiten en omstandigheden die zich vóór balansdatum hebben voorgedaan. De leden van de SGP-fractie vinden het verdedigbaar dat ook de kosten van de invoering van de euro door dit arrest voor vervroegde aftrek van de winst in aanmerking komen. Is de in onderhavig wetsvoorstel opgenomen tegemoetkoming in de kosten van de euro hiermee niet achterhaald? Wat denkt de regering te doen met het gegeven dat er ondernemers zullen zijn, die als gevolg van genoemd arrest de kosten van de euro reeds ten laste van de winst over 1997 of 1998 zullen brengen?
2. Inkomensondersteuning (additionele verlaging tarief nieuwe schijf)
De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd met de maatregelen genomen ter verbetering van de inkomenspositie van met name de laagste inkomens en constateren dat deze maatregelen in overeenstemming zijn met de afspraken uit het regeerakkoord. Gaarne zouden zij vernemen welke afweging geleid heeft tot het vaststellen van de grens van de knip eerste schijf op een niveau van f 15 000. Zij merken op dat de nieuwe systematiek kennelijk nog niet verwerkt is in de voorlopige aanslagen. Ziet de regering hierin aanleiding tot extra voorlichting aan belastingplichtigen?
Wat zijn precies de «nabetalingen sociale fondsen» waarover op blz. 4 van de memorie van toelichting gesproken wordt?
De leden van de VVD-fractie merken op dat een technisch mankement aan de knip in de eerste schijf is, dat deze in de uitvoering nog niet kan worden toegepast per 1 januari 1999. Dit heeft tot gevolg dat bij de voorlopige teruggaaf en de voorlopige aanslag tot medio april 1999 slechts met één tariefpercentage voor de gehele eerste schijf rekening kan worden gehouden. De leden van de VVD-fractie voorzien dat dit leidt tot chaotische situaties in de inning en onzekerheid bij particulieren over het nettoloon. Zij vragen de regering welke maatregelen zullen worden genomen om dergelijke situaties te voorkomen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat ten behoeve van de lagere inkomens vanaf 1999 een extra schijf wordt ingevoerd. Daarmee wordt vooruit gelopen op de belastingherziening in de 21e eeuw. Dit is een in het oogspringende doorkijk belastingen in de 21e eeuw. Kan de regering aan de hand van een aantal microkoopkrachtplaatjes aangeven of deze nieuwe schijf voldoende ruimte biedt voor de terugsluis? Een complicerende factor is de voorlopige teruggaaf en voorlopige aanslag.
Waarom wordt hier het tarief zodanig gekozen dat de AVAR-aanslag voor belastingplichtigen met een inkomen van ten minste het maximum van de eerste schijf voor het juiste bedrag wordt opgelegd. Welke schijf wordt hier voor gebruikt? Lopen veel belastingplichtigen daarmee het risico dat ze pas in de loop van het jaar 1999 of 2000 gecompenseerd worden?
Zou dit niet een herhaling kunnen worden van de fiscale reparatie van de Pemba in de loop van 1998?
De leden van de D66-fractie ondersteunen de voorstellen van de regering om in 1999 te gaan werken met vier tarief-schijven Zij begrijpen dat 0,4% van de 1,3% belastingvermindering over de eerste f 15 000 dient ter ondersteuning van de inkomens, waarbij de nadelen van inkomensafhankelijke bijdragen wordt vermeden.
De knip in de eerste schijf zien de leden van de fractie van GroenLinks als een goed instrument om inkomenspolitiek te voeren. Wel blijven er enkele vragen bestaan. De huidige knip wordt gelegd bij f 15 000. Dit heeft als gevolg dat mensen op het sociaal minimum een even groot voordeel hebben bij een verlaging als werkenden. De knip bij de stelselherziening wordt gelegd bij ongeveer f 31 000. Is het juist om te veronderstellen dat bij tariefsverlaging tot aan deze knip werkenden een groter voordeel hebben dan mensen op het sociaal minimum? Kan een overzicht gegeven worden van de effecten voor de verschillende groepen van sociale minima (alleenstaanden, samenwonenden met en zonder kinderen) bij een verlaging tot aan de huidige knip en bij een verlaging tot aan de knip zoals voorgenomen bij de stelselherziening?
De verlaging van het tarief tot aan de knip ten opzichte van het huidige niveau levert f 90 per persoon op. De lastenverzwaring als gevolg van de vergroening bedraagt tussen de f 65 en f 235. Naar de inschatting van deze leden kan er als gevolg van de mix beleidsmaatregelen sprake zijn van koopkrachtvermindering voor mensen op het sociaal minimum. Klopt dit?
De leden van de SP-fractie menen vast te moeten stellen dat de knip in de eerste schijf geen koopkrachtverbetering betekent voor de minima. Immers de terugsluis energiebelasting bedraagt f 135, maar men houdt daar maar f 90 aan over vanwege een verhoging van de premies volksverzekering. Intussen moet men wel zijn hogere ecotax betalen. Hier is dus sprake van een minimum min.
Van de extra verlaging van tarief 1a, de zogenaamde minimum plus, blijft niets over, omdat deze verlaging samen met de vervallen rijksbijdrage AOW wegvalt tegen de nabetaling sociale fondsen. Graag vernemen de leden van de regering of deze constatering correct is.
Kan de regering daarnaast aangeven hoe de 1,3 miljoen belastingplichtigen die een lager inkomen hebben dan de belastingvrije som gecompenseerd worden voor de energiebelasting?
De leden van de SGP-fractie ondersteunen de voorgestelde invoering van een korte eerste schijf. Deze beoogde belastingverlaging moet onder meer dienen om de verhoogde energiebelasting te compenseren. Deze leden vragen of bij deze maatregel ook een compensatie voor de voorgenomen ophoging van het btw-tarief op de levering van (drink)water is inbegrepen.
Deze leden kunnen zich niet aan de indruk onttrekken, dat bedrijfsleven en particulieren via een wirwar van terugsluisregelingen als gevolg van energiebelastingen en koopkrachtreparaties worden gecompenseerd. Zij menen dat hierdoor de discussie over het voeren van een gerichte inkomens- en milieupolitiek, en een juiste beoordeling ervan, bemoeilijkt wordt, en vragen daarom de regering een koopkrachtoverzicht op te stellen, zodat de voorgestelde maatregelen op hun inkomenseffecten kunnen worden beoordeeld.
Het Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO) stelt in haar commentaar op onderhavig wetsvoorstel dat zij een aantal risico's ziet bij de invoering van de knip in de eerste schijf. Mogelijkheden om te differentiëren in bijvoorbeeld de ouderenaftrek zouden voor ouderen die met hun inkomen net boven de knip zitten, tot een onevenredige lastenverzwaring kunnen leiden. Kan hier nader op worden ingegaan?
3. Verhoging energiebelastingen, algemeen btw-tarief op water en terugsluis (verschuiving en vergroening)
De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd over de voortvarende manier waarop de vergroening van het belastingstelsel ter hand wordt genomen. Kan worden aangegeven welk totaal bedrag wordt ingezet op lastenverlichting op arbeid versus verlichting op andere inkomensmaatregelen? Kan tevens nader worden ingegaan op de lastenverzwaring per inkomensgroep? Op welke veronderstellingen zijn deze geraamde effekten gebaseerd?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de terugsluis naar huishoudens primair plaatsvindt door het tarief van de eerste schijf met 0.9% te verminderen. Kan deze vermindering worden weergeven als een inkomenseffect in guldens voor de diverse inkomensklassen?
Zij vragen zich af of de verhoging van de ouderenaftrek wellicht ook als belastingkorting is uit te keren? Begrijpen deze leden het goed dat waar in de memorie van toelichting gesproken wordt over de ouderenaftrek en de aanvullende ouderenaftrek bedoeld wordt de verhoogde ouderenaftrek en de verhoogde aanvullende ouderenaftrek?
Voor bedrijven wordt als tegemoetkoming o.a. een verlaging van de ZFW-premie voor werkgevers voorgesteld. Is het juist dat dit in feite een mindere verhoging betreft? (1998 f 5,60, in 1999 f 5,85).
Welke mogelijke andere oplossingen dan de nu gekozen, worden overwogen met betrekking tot de geconstateerde problemen bij de heffing op niet-leidinggebonden brandstoffen?
Kan de regering een overzicht geven van de aantallen belastingplichtigen en bijbehorende inkomensklassen per verbruikscategorie in de regulerende energiebelasting (REB)? Kan een overzicht worden geven van de opbrengsten van de REB naar bedrijfssectoren en verbruikscategorie?
De leden van de PvdA-fractie willen graag een toelichting zien over de aangekondigde voorstellen met betrekking tot de omzetting van de heffingsvrije voet in een vaste aftrek. Wanneer kunnen zij de voorstellen dienaangaande, en de bevriezing van de waarde, verwachten? Neemt hierdoor de gemiddelde en marginale heffing af en beïnvloedt dit het milieueffect niet negatief? Valt dit te vermijden door een hogere heffing en lagere vaste aftrek?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de tekst op blz. 10 van de memorie van toelichting over de relatieve verhouding van de tarieven op gas en electriciteit niet eenduidig is. Zij vragen zich af of hier vooruitgelopen wordt op een afweging die mogelijk leidt tot een andere verhouding dan in het regeerakkoord afgesproken.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat er kennelijk een specifiek probleem is met betrekking tot een negatief saldo van heffing en terugsluis voor de landbouwsector (blz. 11). Zij vragen zich af waardoor dit probleem ontstaat en waarom hier specifieke maatregelen gepast zouden zijn? Kan in dit licht een reactie worden gegeven op de brief van het bedrijfschap Horeca en Catering, waarin betoogd wordt dat ook deze sector een onredelijk nadeel van de heffingen en terugsluis ondervindt?
De leden van de PvdA-fractie constateren met instemming dat een begin gemaakt wordt met het introduceren van positieve prikkels ter waarde van een bedrag van f 500 mln. Zij vragen zich af hoeveel hiervan voor bedrijven en hoeveel voor huishoudens is gedoeld, hoeveel via de energie investeringsaftrek (EIA), hoeveel via groen beleggen loopt, en hoeveel via de nog te ontwerpen regeling waarover nu met de energiedistributiebedrijven wordt overlegd. Tevens vragen zij zich af of de uitbreiding van de regeling groen beleggen niet vooruit loopt op eerder aangekondigde evaluaties. Deze leden bepleiten dat de positieve prikkels zo eenvoudig en eenduidig mogelijk worden uitgevoerd door kopers van zuinige apparaten een kortingscheque te geven. Is dat als fiscale voorziening mogelijk?
Wat wordt bedoeld met welzijnsvriendelijke investeringen, zo vragen deze leden.
Ten aanzien van de gepresenteerde cijfers met betrekking tot de positieve prikkels vragen de leden van PvdA-fractie wat valt onder «overig» in tabel 4 op blz. 15 van de memorie van toelichting.
De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd dat de terugsluis naar bedrijven met name bedrijven met werknemers in de lagere inkomensgroepen ten goede komt. Toch zouden zij een commentaar op prijs stellen met betrekking tot de commentaren van het VNO/NCW over de terugsluis via de vpb en de SPAK (in plaats van via ziekenfondspremies).
De leden van PvdA-fractie juichen het toe dat de grotere verbruikers sterker in de REB worden betrokken. Ziet de regering mogelijkheden met het aantreden van het nieuwe Duitse kabinet, hier verdere stappen te zetten?
Is de toezegging van de staatssecretaris van Financiën tijdens het nota-overleg over NMP-3 om het werk van de Commissie vergroening van de belastingen voort te zetten reeds uitgevoerd? Kan deze commissie o.a. ook een uitwerking geven aan de gedachten dat bedrijven met een controleerbare mja een (gedeeltelijke) vrijstelling krijgen voor de REB-heffing (motie-Remkes/De Vries)?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat het VNO/NCW betoogt dat de stellingname van de regering dat de btw verhoging voor water volledig op huishoudens rust, niet juist zou zijn. Gaarne vernemen zij het commentaar van de regering op deze stelling, met name met betrekking tot organisaties die van BTW vrijgestelde prestaties verrichten.
Wat is de schattingsopbrengst ten aanzien van het verhoogde BTW-tarief onderscheidenlijk op water en op prestaties die daarmee te maken hebben, zoals meterhuur enz.
Met betrekking tot de verhoging van het btw-tarief op water, vragen deze leden of de voorgestelde maatregel past in het streven naar verdere harmonisatie binnen de EU op het gebied van de omzetbelasting.
De leden van de VVD-fractie hebben zich in het verleden geen voorstander getoond van energiebelasting, aangezien de terugsluis voor met name het midden- en kleinbedrijf moeilijk te realiseren is.
In het regeerakkoord is expliciet vastgelegd dat voor bedrijven, in het bijzonder het kleinbedrijf, een adequaat totaalpakket van compenserende maatregelen, ook buiten de fiscale sfeer, wordt gerealiseerd. Wanneer als uitgangspunt wordt genomen een kleine zelfstandige die geen belasting betaalt – dit zijn zo'n 70 000 ondernemers – dan heeft deze ondernemer geen baat bij de terugsluis via de ZFW-premie en de SPAK. Bij een vooruitgang in inkomen is er wel voordeel van de verhoging van de zelfstandigenaftrek met f 285, de overige maatregelen zijn een terugsluis op arbeidskosten voor werkgevers, hier hebben de kleine ondernemers ook niets aan. De enige maatregel waar de kleine ondernemer baat bij heeft is de overgang naar de ziekenfondsverzekering. Deze overgang zal echter pas per 1 januari 2000 plaatsvinden. De vraag is hoe deze terugsluis zich rijmt met het regeerakkoord, waarin gesproken wordt over een adequate compensatie.
Is bij de lastenverzwaring voor huishoudens (f 140) ook rekening gehouden met de verhoging van het btw-tarief op drinkwater? Wat is het effect van deze maatregel per huishouden? Wat is het effect van deze maatregel voor organisaties die van btw vrijgestelde diensten verlenen?
Kan een overzicht worden gegeven van de inflatie-effecten van de energie-belastingen, zo vragen de leden van de VVD-fractie?
Wat is de reactie van de regering op de conclusies uit het EIM-rapport «Gevolgen van verhoging van de Regulerende Energie Belasting voor de Horeca sector in Nederland», waarin staat dat het financiële nadeel voor de horecaen recreatiesector f 10 mln bedraagt in 1999 rekening houdend met een terugsluis van f 9 mln?
In tabel 2 op blz. 14 van de memorie van toelichting wordt uitgegaan van een overcompensatie voor de lastenverzwaring van f 35 mln. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of in dit beeld de kosten van investeringen zijn betrokken om energiebesparing te realiseren om voordeel te hebben van deze fiscale prikkels. Deze leden verzoeken de regering om een informatie over de voorwaarden waaronder met name kleine bedrijven in aanmerking komen voor deze positieve prikkels en de eventuele kosten verbonden aan het voldoen aan deze voorwaarden.
Eén van de argumenten om drinkwater wel en mineraalwater niet te brengen onder algemene tarief van 17,5% is, dat het bij mineraalwater gaat om een voedingsmiddel. De leden van de VVD-fractie vinden deze argumentatie niet helder, aangezien drinkwater in het algemeen ook als eerste levensbehoefte wordt beschouwd. Een argument tegen deze maatregel is dat deze niet past in het kader van het streven naar verdere harmonisatie binnen de EU op het gebied van de omzetbelasting. De andere lidstaten belasten de levering van water namelijk onder het verlaagde tarief. Wat is de reactie hierop ?
De leden van de CDA-fractie stellen dat het belastingplan 1999 wordt beheerst door voorstellen van vergroening die voortvloeien uit de nota Belastingen in de 21e eeuw en de NMP-3. De regering hecht grote waarde aan het samengaan van «belasting» en «belonen». Kan de regering een uiteenzetting geven hoe dit belasten en belonen met genoemde maatregelen per 1 januari 1999 gestalte krijgt? Wordt niet eenzijdig de nadruk gelegd op belasten? De leden van de CDA-fractie vinden dat fiscale vergroeningsregels moeten bestaan uit positieve en negatieve prikkels. Volgens het regeerakkoord zouden de opbrengsten van negatieve prikkels ingezet moeten worden om de stimulerende maatregelen te bekostigen. Waaruit bestaan die stimulerende maatregelen? Waarom blijven, behoudens een kleine uitbreiding van enkele bestaande groene faciliteiten, deze uit? Is vergroening op deze wijze niet te veel een vorm van straffen? Is het redelijk naar de belastingplichtigen toe om de vergroening van het belastingstelsel enkel van deze kant te bekijken?
Gaat de effectiviteit van sanctionerende maatregelen die een gedragsverandering moeten bewerkstelligen niet verloren?
De Regeling groen beleggen wordt via een ministeriële regeling uitgebreid naar o.a. duurzaam renoveren van woningen door woningbouwcorporaties, energiezuinige kantoren en beheerslandbouw. Voor duurzaam bouwen is een evaluatie toegezegd. Wanneer is die gereed? De leden van de CDA-fractie zijn in zijn algemeenheid voorstander van groenbeleggingsregelingen. In dit geval kan de vraag gesteld worden of het wel juist om daar nu via een «groenbeleggingsregeling» op vooruit te lopen? Daarbij komt dat de faciliteit van duurzaam bouwen maar tot 31 oktober 1999 mogelijk is en er nog een ministeriële regeling moet worden gemaakt. Genoemde leden wensen de positieve effecten van duurzaam bouwen vast te houden. Is het dan wel verstandig om nu alweer een nieuwe regeling te maken? Leidt gewijzigde regelgeving niet tot onduidelijkheid? Wordt met de nieuwe voorstellen dezelfde doelgroep bereikt plus uitbreiding van een aantal categorieën? Wat is het budgettaire beslag van deze maatregel?
De opbrengst van de vergroening gaat naar de financiering van de knip. Gaat door het niet benutten van de opbrengst voor belonen, niet een groot deel van de beoogde milieuwinst verloren? Wat waren de effecten van de ecotax in de vorige kabinetsperiode? Indien de ecotax wel een gedragsverandering met zich mee zou brengen, zouden de opbrengsten de komende jaren een dalende tendens moeten geven. Wordt dit ingecalculeerd? Is het in dit kader wel verantwoord om structurele tariefverlaging door te voeren? Komen er op termijn wel voldoende middelen beschikbaar voor bekostigen van de knip?
Instellingen zoals sportverenigingen en kerken zullen onevenredig hard worden getroffen door de ecotax. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het niet mogelijk is een matiging of een vrijstelling voor dergelijke instellingen in te voeren.
De leden van de CDA-fractie vragen of de verhoging van de ecotax eenzijdig in Nederland kan plaatsvinden. Moet dit niet in Europees verband gebeuren? Welke gevolgen heeft dit voor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven. Kan tevens een nadere toelichting gegeven worden waarom het aandeel voor de huishoudens aanzienlijk is gestegen? In het regeerakkoord is een vaste aftrek in guldens voorgesteld. Waarom is die nu niet ingevoerd? Wat zijn de overgangsproblemen betreffende inkomenseffecten en energiebesparingseffecten. Waarom is de verhouding gas-elektriciteit niet overeenkomstig het regeerakkoord vastgesteld? Welke zijn de concrete consequenties van een verhouding 4:3, zo vragen genoemde leden zich af.
Op water is voorshands het algemene tarief van toepassing. Ook hier worden weer uitzonderingen gecreëerd bij levering van mineraalwater. Waarom is hier niet gekozen voor verlaging van accijns op alcoholvrije dranken in plaats van creëren van een uitzondering op het algemene tarief bij water? Is genoemde regeling wel fraudebestendig?
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of water principieel niet gezien moet worden als noodzakelijke levensbehoefte. Ligt daarom handhaving in het lage tarief niet voor de hand? Door invoering van grondwaterbelasting wordt water nu wel erg zwaar belast. Overheveling van water naar het algemene btw-tarief betekent niet alleen een lastenverzwaring voor burgers, maar ook voor organisaties die van btw zijn vrijgesteld. In dit verband moet onder meer worden gedacht aan financiële instellingen en instellingen in de gezondheidszorg. Hoe wordt daar compensatie gegeven?
Het wetsvoorstel regelt een aantal compenserende maatregelen voor bedrijven en huishoudens. Bij de voorgestelde compensatie bedrijven kan de vraag gesteld worden of verlaging ziekenfondspremies, verhoging SPAK enz. wel de geëigende compensatie-instrumenten zijn. Welke relatie is hier nog te leggen voor belonen en belasten, tussen positieve en negatieve prikkels bij milieu?
Kan een overzicht worden gegeven van een aantal bedrijven in dezelfde sector met zeer uiteenlopende inkomensverschillen, hoe daar de terugsluis gaat uitwerken?
Waarom wordt voor de landbouwsector een verschil van –f 15 mln tussen heffing en terugsluis gecreëerd? Genoemde leden zijn benieuwd hoe de terugsluis per sector binnen de landbouwsector uitpakt (akkerbouw, melkveehouderij, intensieve veehouderij, glastuinbouw, tuinbouw op open grond). Kan de regering hieromtrent gegevens verstrekken? Wat zijn de inkomenseffecten bij een agrariër met een inkomen van respectievelijk f 10 000, f 20 000, f 40 000 en f 100 000?
De hoogte van de zelfstandigenaftrek wordt aangepast. In dit verband wijzen genoemde leden op de problematiek van het tijdelijk ziek zijn van een zelfstandige in relatie tot het urencriterium. Wat is precies de uitspraak van het Hof en wat is de beleidslijn van de regering omtrent dit punt?
De compensatie bij huishoudens dient in de ogen van de leden van de CDA-fractie volledig te zijn. Genoemde leden menen dat niemand er op achteruit mag gaan. Kan de regering die garantie geven? Heeft een ouder iemand voldoende aan de voorgestelde verhoging ouderenaftrek en de knip in de eerste schijf?
Wil de regering de lastenstijging veroorzaakt door de ecotax en de btw-verhoging op water en de terugsluis voor de volgende huishoudens uiteenzetten:
a. een echtpaar van 65 jaar, inkomen alleen AOW, wonend in een huurwoning van f 700 per maand;
b. een echtpaar van 65 jaar, inkomen alleen AOW, wonend in een huurwoning van f 800 per maand;
c. een alleenstaande van 65 jaar, inkomen alleen AOW, wonend in een huurwoning van f 800 per maand;
d. een gezin (man, vrouw en 4 kinderen), inkomen minimumloon, wonend in een huurwoning van f 800 per maand;
e. een gezin (man, vrouw en 4 kinderen), inkomen modaal, wonend in een huurwoning van f 800 per maand;
f. een gezin (man, vrouw en 4 kinderen), inkomen 2x modaal, wonend in een huurwoning van f 1300 per maand;
g. een alleenstaande ouder met 2 kinderen, inkomen minimumloon, wonend in een huurwoning van f 900 per maand;
Tevens wensen de leden van de CDA-fractie een nadere uiteenzetting van de compensatie die studenten ontvangen, vergezeld van enkele voorbeelden.
De leden van de fractie van D66 waarderen de voorstellen tot verdere verschuiving in en vergroening van het belastingstelsel positief. De leden van de fractie van D66 ondersteunen de gedachtegang van de regering om een derde deel van de beoogde verschuiving van directe naar indirecte belastingen alsmede van de overige vergroeningsmaatregelen in 1999 te realiseren. Zij hebben bij de invulling van de voorgestelde maatregelen nog de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie verzoeken de regering de koopkrachteffecten van de voorgestelde vergroeningsmaatregelen en de daarbij behorende compenserende maatregelen aan te geven. Ter compensatie van de verhoging van de regulerende energieheffing wordt het tarief van de nieuwe eerste schijf met 0,9% verlaagd. Is in deze compensatie tevens de ophoging van het btw-tarief op water van 6% naar 17,5% begrepen? De leden van de fractie van D66 begrijpen dat bij de invulling van de compensatie voor zelfstandigen voor de volgende stappen van verschuiving en vergroening ook de overgang van zelfstandigen naar de ziekenfondsverzekering wordt betrokken. Deze leden menen te weten dat die overgang een zelfstandig doel dient. Hoe wil de regering een en ander koppelen aan de terugsluis-behoefte voor de REB?
De leden van de fractie van D66 vragen de regering voorts om in te gaan op de ruimte die voor verdere vergroening ontstaat, nu duidelijk is dat Duitsland voornemens is om vanuit milieu-overwegingen fiscale maatregelen, waaronder verhoging van de benzineaccijns, door te voeren. Deze leden vernemen voorts graag van de regering hoe het de kans op verdere fiscale vergroening op Europees niveau schat en welke bijdrage van de regering op dit terrein mag worden verwacht.
De leden van de D66-fractie vinden het terecht dat wordt getracht ook grootverbruikers in de energieheffing te betrekken op een wijze die rekening houdt met de internationale concurrentie positie van de betrokken bedrijven. Uit de evaluatie van de REB blijkt dat huishoudens eerder geneigd zijn om energiebesparende maatregelen te treffen indien de prijs flink stijgt. De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering nader toe te lichten waarom wordt voorgesteld om de heffingsvrije voet in de regulerende heffing los te laten en te gaan werken met een vaste aftrek dan wel teruggaafbedrag. De leden van de fractie van D66 vragen zich af of daarmee niet een instrument wordt opgegeven dat juist nodig is om de pijlen te kunnen richten op het «vermijdbaar» energieverbruik. Het lijkt hen terecht dat de Wetenschappelijke Raad voor her rgeringsbeleid in haar rapport «Milieubeleid; Strategie, instrumenten en handhaafbaarheid» ervoor pleit met name het «vermijdbaar» verbruik van energie te belasten, omdat juist daarmee de regulerende werking, en dus de milieu-effectiviteit, wordt versterkt. Is het maatschappelijk draagvlak voor de regulerende energieheffing niet kwetsbaarder als de heffingsvrije voet verdwijnt ten gunste van de introductie een vaste aftrek? Verwacht de regering dat met het vervangen van de heffingsvrije voet door een vaste aftrek een opwaartse druk op de loon-prijsspiraal kan worden vermeden? Is de regering van mening, zo willen deze leden nog graag weten, dat door introductie van de vaste aftrek de stimulans voor huishoudens om minder gas en elektriciteit te verbruiken gelijk blijft?
De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering aan te geven wat het effect is op de koopkracht van een huishouden met minimumloon en een huishouden met modaal inkomen die nu binnen de verbruiksgrenzen van 800m3 en 800 kWh blijven, indien de heffingsvrije voet wordt vervangen door een vaste aftrek van f 100 en deze conform onderhavig voorstel wordt bevroren. Welke maatregelen denken de regering te treffen om een en ander koopkrachtneutraal te laten verlopen? De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering toe te lichten wat de consequenties zijn indien de bestaande verhouding voor huishoudelijk gebruik tussen het tarief voor gas en elektriciteit (4:3) wordt losgelaten. Op welke wijze worden deze consequenties gemeten en in kaart gebracht?
De leden van de D66-fractie missen in de terugsluisvoorstellen voor wat betreft het bedrijfsleven de specifieke maatregelen ten behoeve van het MKB, zoals aangekondigd in het regeerakkoord.
De leden van de fractie van D66 merken op dat de Regeling groen beleggen in het belastingplan 1998 reeds is verruimd. Kan de regering aangeven op grond van welke gegevens een extra verruiming van de fiscale faciliteit voor groen beleggen nu al wordt gerechtvaardigd? Acht de regering het niet zinvol eerst de toegezegde evaluatie van de Regeling groen beleggen af te wachten alvorens die regeling te kiezen als terugsluismogelijkheid? De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering de resultaten te melden die inmiddels zijn geboekt met de Regeling groen beleggen, bijvoorbeeld op het punt van fietspaden, ontwikkelingshulp etc.
De leden van de fractie van D66 hebben met instemming kennisgenomen van de voorgestelde fiscale beloning aan huishoudens voor de aanschaf van energiezuinige apparaten en voor het treffen van maatregelen om bestaande woningen energiezuinig te maken. Kan de regering aangeven of, en zo ja, hoe de f 70 mln voor deze fiscale regeling ook ten goede komt aan huishoudens met minimumloon of AOW zonder aanvullend pensioen? Wordt hierbij ook de door de D66-fractie bij motie verzochte uitzondering voor rente op leningen voor milieuvriendelijke investeringen in de beperking van de aftrekbaarheid van rente op consumptief krediet? Kan voorts worden aangegeven of er een verband is met subsidieregelingen voor de aanschaf van energiezuinige apparaten door huishoudens? Waarom wordt nu weer wel voor een fiscale regeling gekozen en niet voor een subsidie?
De leden van de fractie van D66 kunnen instemmen met de uitbreiding van de toepassingsmogelijkheid van indexatie op een aantal belastingen op milieugrondslag.
De leden van de fractie van D66 kunnen instemmen met het brengen van de levering van water naar het algemene btw-tarief van 17,5% vanuit de gedachte dat dit waterbesparing bevordert.
Kan de regering een overzicht geven van de compenserende maatregelen voor deze maatregel, met in het bijzondert aandacht voor van btw-vrijgestelde instellingen? Voorts verzoeken deze leden om een overzicht van het btw-tarief op de levering van water in de andere EU-lidstaten.
Graag zouden de leden van de D66-fractie van de regering vernemen welke resultaten zijn geboekt met de introductie van het nihiltarief voor Groene stroom. Zijn vraag en aanbod in evenwicht? Heeft de regering overwogen om de door de leden van de D66-fractie gesugereerde negatieve regulerende energieheffing als instrument in te voeren om gebruik van Groene stroom te bevorderen?
De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering de koopkrachteffecten voor huishoudens en bedrijven van de diverse compenserende maatregelen weer te geven. De leden van de fractie van D66 willen toegelicht hebben waarom er voor compensatie onder meer is gekozen voor het instrument van de ziekenfondspremie voor werkgevers, terwijl uit het Jaaroverzicht Zorg (JOZ) 1999 blijkt dat een stijging van de ziekenfondspremie werkgevers, boven lastendekkend niveau in verband met vermogensinhaal, nodig is? Voorts verzoeken deze leden de regering toe te lichten of het in het JOZ 1999 gehanteerde (verhoogde) percentage voor ziekenfondspremie werkgevers van 5,85% in- of exclusief de onderhavige 0,1% premieverlaging is.
Deze leden vragen de regering voorts te reageren op de brief van VNO/NCW van 30 oktober 1998, waarin wordt gesteld dat van een evenwichtig terugsluispakket geen sprake is, omdat ondernemingen zonder lager betaalde werknemers geen adequate compensatie ontvangen voor de stijgende energielasten en verlaging van de ziekenfondspremie voor werkgevers geen adequaat instrument is.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn verheugd met de bescheiden stap in de richting van vergroening van het belastingstelsel. Teleurstellend is echter de mate waarin grootverbruikers geconfonteerd worden met een hoger tarief. Het feit dat ook zij tot aan de nieuwe bovengrenzen de heffing van de regulerende energiebelasting betalen, zal in deze sector niet leiden tot energiebesparing. De mate van energiebesparing wordt bepaald door de marginale tarieven aan het eind van het totale verbruik. Deze kennen in de huidige voorstellen geen verhoging. De prijsverschillen voor energie in Nederland in vergelijking met het buitenland, die door de leden van de SP-fractie zijn geconstateerd, komen overeen met de verhoging die de leden van de GroenLinks-fractie voorstaan en die GroenLinks bij de doorrekening van haar verkiezingsprogramma heeft gehanteerd. De beantwoording van de motie-Marijnissen (kamerstuk 26 200, nr. 31) stelt dan ook zeer teleur. Er kan zonder de concurrentiepositie van de bedrijven aan te tasten wel degelijk een verdere verhoging voor grootverbruikers worden ingevoerd. In de beantwoording op de motie wordt gesteld dat voor een adequate beoordeling van de internationale concurrentiepostitie een vergelijking van alle kosten moet worden betrokken. Dit is natuurlijk juist. Echter, de huidige keuze van de regering om het Nederlandse «comparatieve voordeel» van lage gas- en electriciteitsprijzen volledig te blijven uitbuiten, zou niet die van de leden van de GroenLinks-fractie zijn. Kan de regering, om de adequate beoordeling van de internationale concurrentiepositie van bedrijven mogelijk te maken, de Kamer een vergelijking van de belangrijkste kostenposten in een overzicht doen toekomen?
Bij de beantwoording van vraag 75 naar aanleiding van de Miljoenennota 1999 en de Macro Economische Verkenning 1999 wordt er gesteld dat onderling vergelijkbare cijfers over de energieprijzen voor middelgrote en grootverbruikers niet voorhanden zijn. Als de regering niet over deze gegevens beschikt, dan betekent dit volgens de leden van de fractie van GroenLinks dat de regering bij het tegenhouden van een daadwerkelijke heffing voor grootverbruikers het argument van de internationale concurrentiepositie oneigenlijk gebruikt. Is er bij de regering op dit punt helemaal geen inzicht in de internationale concurrentiepositie?
De leden van de fractie van GroenLinks zijn niet gelukkig met het totaalplaatje van de effecten van de vergroening, inclusief terugsluis. Tussen huishoudens en bedrijven bestaat er een relatieve overcompensatie voor bedrijven. En binnen de sectorale verdeling bedrijven vindt er relatieve overcompensatie plaats van het grootbedrijf. Waarom is hiervoor gekozen?
Bij de algemene beschouwingen zijn de leden van de GroenLinks-fractie met een tegenbegroting gekomen, waarin ook enkele fiscale maatregelen voor verdere vergroening zijn opgenomen. Het gaat hierbij om de volgende maatregelen: een beperkte heffing op midden- en grootverbruik, stoelbelasting op vliegmobiliteit en opheffing van het voordelige tarief voor de zogenaamde «rode diesel». Zeker de stoelbelasting versterkt eerder de concurrentiepositie van Nederland dan dat het deze zou verslechteren. De opbrengst van deze maatregel wordt door de helft opgebracht door het buitenland, terwijl de totale opbrengst in het binnenland kan worden teruggesluisd. De prijsstijging op tickets zal relatief beperkt zijn, waardoor er geen angst hoeft te bestaan voor verschuiving van het vliegverkeer. Kan de regering een reactie geven op de losse onderdelen van het fiscale vergroeningspakket van de leden van de GroenLinks-fractie?
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Met dit wetsvoorstel wordt een belangrijke eerste stap genomen in de verschuiving en vergroening van het belastingstelsel. Dit roept bij de leden van de SP-fractie wel een aantal vragen op, zeker gezien de reactie van de regering op motie 26 200, nr. 31. Naar de mening van deze leden worden de grootverbruikers nog steeds ontzien, terwijl de verwachte effecten van energiebelasting bij grootgebruikers ook naar de mening van de Raad van State groter zijn dan bij kleinverbruikers. En dit is niet onbelangrijk voor de Nederlandse bijdrage aan het halen van de in Kyoto overeengekomen reductie van broeikasgassen in de EU. Het belangrijkste argument om deze belasting niet op te leggen is de internationale concurrentiepositie van bedrijven. Niet alleen de energieprijzen, maar alle kostenposten zouden moeten worden vergeleken, zo luidt de stelling. De leden van de SP-fractie vragen een concrete vergelijking tussen de kostenposten van de grootverbruikers in Nederland en de ons omringende landen, om te beginnen met Duitsland.
Overigens zijn deze leden van mening dat de indirecte energiekosten vanwege de energiebesparingsprogramma's niet meegeteld mogen worden, aangezien die kosten via de terugsluis zouden worden vergoed. Is de regering het daar mee eens, zo vragen de leden.
De leden van de SP-fractie begrijpen uit dit wetsvoorstel dat de compensatie voor het bedrijfsleven deels plaats zal vinden door de SPAK. Alhoewel de leden ernstige twijfels hebben over de SPAK als werkgelegenheidsmaatregel, vinden zij deze als compensatiemaatregel wel te verdedigen. Wel vragen de leden zich af of, ingeval er sectoren zijn die onevenredig weinig profiteren van de terugsluis via de SPAK, dan een sectorspecifieke benadering mogelijk is?
Met betrekking tot de compensatie van studenten voor de verhoging van de milieubelasting vragen de leden van de SP-fractie zich af hoeveel geld hiermee gemoeid is.
De leden van de fracties van RPF en GPV constateren dat er een forse verhoging wordt voorgesteld van de regulerende energiebelasting. In de toelichting wordt gesteld dat door de terugsluismaatregelen voor bedrijven en gezinnen, wat het macrobeeld betreft, geen sprake zal zijn van lastenverzwaring. Hoewel de genoemde leden dit een belangrijke voorwaarde vinden, zijn ze er nog niet van overtuigd dat de financiële gevolgen voor bepaalde groepen ook op microniveau voldoende worden gecompenseerd. Hierbij denken ze met name aan grotere gezinnen, zelfstandigen met een laag inkomen en werkgevers die maar een beperkt aantal werknemers in dienst hebben.
In reactie op een opmerking van de Raad van State wordt in het nader rapport ingegaan op de beoogde lastenverzwaring voor gezinnen waarbij tevens wordt opgemerkt dat de berekeningen ruw zijn. Hoewel er begrip bestaat voor een ruwe berekening zijn de leden van de fracties van RPF en GPV teleurgesteld dat er geen onderscheid is gemaakt tussen gezinnen met een, twee of drie kinderen en grotere gezinnen. De aan het woord zijnde leden vragen of de regering met behulp van een rekenvoorbeeld kan aantonen dat een gezin met vier of meer kinderen minstens zo volledig wordt gecompenseerd voor de verzwaring van de milieubelastingen, als een gezin met twee kinderen. Is deze compensatie tevens van toepassing op de voorgestelde verhoging van het btw-tarief op water?
De leden van de fracties van RPF en GPV betwijfelen of de verhoging van de zelfstandigenaftrek wel een effectieve compensatiemogelijkheid biedt voor de bijna 70 000 zelfstandigen die een inkomen hebben rond het sociaal minimum. Kan de regering deze twijfel met een rekenvoorbeeld wegnemen? En tenslotte vragen deze leden of werkgevers met een beperkt aantal werknemers, maar met een gelijk energieverbruik als een grotere werkgever, in mindere mate op compensatie kunnen rekenen, omdat de verlaging van de ziekenfondspremie voor de kleine werkgever een beperkter financieel effect zal hebben. Is de veronderstelling van genoemde leden juist dat de compensatie voor de hogere energiebelastingen vooral ten goede komt aan arbeidsintensieve bedrijven?
De leden van de fracties van RPF en GPV hebben bedenkingen tegen het voorstel om de levering van water onder het algemene tarief van 17,5% te brengen. Ze vragen welke criteria bestaan op basis waarvan wordt bepaald of goederen of diensten onder het verlaagde dan wel het algemene btw-tarief vallen. Is de regering het eens met de genoemde leden dat drinkwater geen luxe-goed is, maar een noodzakelijke levensvoorwaarde? Is dat geen argument om te kiezen voor handhaving van het verlaagde tarief? In de toelichting lezen de genoemde leden dat water als voedingsmiddel belast blijft naar het lagere btw-tarief. Hierbij wordt niet het leidingwater, maar mineraalwater bedoeld. Betekent dit dat leidingwater, naar de mening van de regering, van onvoldoende kwaliteit is om als drinkwater te gebruiken?
De leden van de fracties RPF en GPV begrijpen uit de toelichting dat de belastingverhoging op water nagenoeg volledig rust op huishoudens. De genoemde leden merken op dat er een lineair verband bestaat tussen de grootte van het huishouden en het waterverbruik. Vindt de regering het gewenst dat hierdoor grotere huishoudens, gezinnen met meer dan drie kinderen, gedwongen worden meer dan evenredig bij te dragen aan de belastinginkomsten? Kan de regering garanderen dat voor deze meerkosten volledige compensatie beschikbaar komt?
De leden van de SGP-fractie merken op dat de voorgestelde terugsluis voor bedrijven van hun aandeel in de heffingsopbrengst van de verhoging van de milieubelastingen onder meer plaatsvindt via een verlaging van de Zfw-premie voor werkgevers. In het licht van de door de regering voorgestane terugdringing van de tekorten bij de sociale fondsen kunnen de leden van de SGP-fractie deze keuze niet goed plaatsen. Tevens vragen deze leden in hoeverre bedrijven zonder lager betaalde werknemers middels het door de regering voorgestelde pakket terugsluismaatregelen worden gecompenseerd. Waarom is niet gekozen voor een verlaging van de vennootschapsbelasting? Volgens de eerste vier posten van de in de toelichting op blz. 2 opgenomen tabel, stelt de regering voor om de energiebelastingen structureel met f 1,605 mld te verhogen. Dit bedrag komt ook terug in tabel 2 op blz. 14 van de memorie van toelichting. Blijkens deze tabel moet op dit bedrag een bedrag van f 170 mln in mindering worden gebracht dat door huishoudens en bedrijven kan worden «verdiend» door gebruik te maken van positieve milieuprikkels. De opbrengst is dan netto f 1,435 mld. Daartegenover staat een vermindering van de inkomstenbelasting van f 1,115 mld plus compensaties aan het bedrijfsleven ad. f 315 mln, in totaal derhalve een bedrag van f 1,470 mld. Het verschil tussen f 1,470 mld en f 1,435 mld – f 35 mln – noemt de regering «overcompensatie».
De invloed van de positieve milieuprikkels op de huishoudens wordt door de regering vervolgens geschat op ongeveer 9%. Bij het bedrijfsleven wordt die invloed op ruim 30% gesteld. Gegeven de uitgaven die bedrijven en gezinnen zich zullen moeten getroosten om van de positieve milieuprikkels te kunnen profiteren, vragen de leden van de SGP-fractie of ook voor de kleinere bedrijven en gezinnen met lagere inkomens geldt, dat zij worden overgecompenseerd.
Wat betreft de invoering van de positieve prikkels voor bedrijven en huishoudens wordt bij het overzicht van de voorgenomen maatregelen gesteld, dat voor het invoeren van deze prikkels geen wetswijziging nodig is, maar dat kan worden volstaan met enige aanpassingen van uitvoeringsregelingen. Op welke termijn worden deze uitvoeringsregelingen openbaar gemaakt?
De regering wil met het verhogen van het btw-tarief op de levering van water een zuiniger waterverbruik extra bevorderen. De leden van de SGP-fractie willen de wenselijkheid van waterbesparing gaarne onderstrepen, maar willen de regering er tevens aan herinneren, dat indertijd is gekozen voor het lage btw-tarief, omdat drinkwater een eerste levensbehoefte is. Wat is de logica van deze wijziging? Betekent dit geen lastenverzwaring voor zowel burgers als ondernemingen met btw-vrijstelling? Waarom blijft de levering van mineraalwater in de zin van de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken wel onder het lage btw-tarief vallen, omdat het dan om een voedingsmiddel zou gaan, terwijl gewoon water voor particulieren wel ruim 11,5 procentpunt duurder wordt? Past dit in het kader van het streven naar een verdere harmonisatie binnen de EU op het gebied van omzetbelasting?
4. Voorkoming ongewenste renteaftrek
Met betrekking tot de beperking van de maatregelen van aftrek van vooruitbetaalde rente, steunen de leden van de PvdA-fractie de regering. Wel zouden zij nadere toelichting op prijsstellen, bijvoorbeeld met betrekking tot de consequenties van het aantasten van de systematiek van de inkomstenbelasting (synthetisch vs analytisch enz.). Kan de regering aangeven waarop de aanname gebaseerd is dat de huidige regelgeving leidt tot een substantiële aantasting van de belastinggrondslag?
Kan preciezer worden aangeven welke «opzetjes» worden bestreden en kan daarbij tevens aangeven worden in hoeverre belastingplichtigen door de voorstellen benadeeld worden die niet met «opzetjes» bezig zijn?
Hoe reageert de regering op krantenberichten (Haagsche Courant van 13 oktober 1998), waarin gesteld wordt dat financiele instellingen zich niet neer leggen bij de dreigende beperkingen aan het beleggen met geleend geld (aandelenlease) en aankondigen met nieuwe producten te komen die minstens zo lucratief zijn? Bestaan er andere methoden om de geconstateerde «opzetjes» te bestrijden, zijn die overwogen, waarom is daar niet voor gekozen?
Wat is de reden dat de maatregelen f 20 mln structureel opleveren, terwijl het primair gaat om het tegengaan van derving? Wat betekent de zin op blz. 23 van de memorie van toelichting dat deze f 20 mln wordt ingezet bij de terugsluis voor het MKB. Is er sprake van earmarking?
De leden van de VVD-fractie vinden dat de maatregelen de kern van het huidige belastingstelsel raken. Nu is de hoofdlijn in het belastingstelsel of vermogen als een bron van inkomen kan worden gezien: de baten en kosten uit het vermogen kunnen met elkaar worden gesaldeerd. Wanneer de kosten groter zijn dan de baten, zijn die kosten aftrekbaar. Bepaalde aftrekbare kosten komen vanaf 1999 niet meer in aftrek, terwijl eventuele latere inkomsten onverkort in de heffing worden betrokken. Kortom, in dit wetsvoorstel worden de baten en de kosten van elkaar gescheiden. Aangezien dit voorstel zeer ingrijpend is, is de volgende informatie relevant: hoeveel belastingplichtigen maken gebruik van de rente-aftrek en wat is de cumulatieve omvang van deze aftrek ?
De leden van de VVD-fractie vinden dat de beperking van de rente-aftrek moet worden beperkt tot een bepaalde periode, of tot de datum van invoering van een herzien belastingstelsel.
De Raad van State uit forse kritiek op de voorgestelde aanpak door de regering, constateren de leden van de CDA-fractie. Waarom wordt niet meer gekeken naar de opbrengsten in kosten toe te rekenen op de jaren waar het betrekking op heeft, zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af. De argumentatie van de regering klinkt weinig overtuigend. Ongewenste anticipatie kan ook voorkomen worden conform het voorstel Raad van State. Genoemde leden zijn van mening dat de begrenzing van de rente-aftrek in ieder geval gebonden dient te worden aan de invoering van de voorgenomen stelselwijziging per 1 januari 2001. Daarom vragen zij de regering de werkingsduur van het voorstel in tijd tot 1 januari 2001 te beperken.
De regering preluderen op het overgangsrecht. Genoemde leden vragen zich af of de betrouwbaarheid van de overheid daarmee niet in het gedrang is.
Voorgesteld wordt de vooruitbetaalde financieringsrente in een jaar te verwerken. Daarmee kan een behoorlijk deel verdampen. Zou het niet redelijk zijn een soort verliescompensatieregeling te maken? Het zou toch redelijk zijn als een eventueel «stuwmeer» aan niet afgetrokken renten gestald kan worden tot volgende jaren?
Bovendien, wat gebeurt er met de eerbiedigende werking van langlopende verplichtingen?
In de memorie van toelichting meldt de regering dat de valbijl voor aftrekbaarheid hypotheekrente op de eigen woning op 31 december 1995 is bepaald. Rente op hypothecaire leningen voor 31 december 1995 blijven onbeperkt aftrekbaar, zulks ongeacht het feit of die hypotheek in het verleden wellicht is aangewend voor de financiering van aandelen, obligaties etc.
De leden van de CDA-fractie hebben zich in hoge mate verbaasd dat de inspecteurs al over het jaar 1995 maatregelen name om niet alle rente onbeperkt aftrekbaar te handhaven. Hoe verhoudt zich dat tot de wettelijke verankering in dit wetsvoorstel. Zijn de aanslag over 1995 nog terug te draaien. Om hoeveel aanslagen gaat het hier?
Het budgettaire belang is relatief gering. Is het daarom niet beter om het advies van de Raad van State over te nemen om een apart wetsvoorstel te maken. Daardoor kan een zorgvuldiger behandeling plaatsvinden volgens genoemde leden.
Is het juist dat de regering voornemens heeft om de aftrekbaarheid van onderhoud van woningen ook te wijzigen (anti-ontgaansbepaling)?
De leden van de CDA-fractie vragen nog opheldering over de volgende punten. In welke gevallen is sprake van inkomsten uit rechten die niet op zaken betrekking hebben? Kan bevestigd worden dan een overbedelingsschuld verband houdende met de verdeling van een huwelijksgemeenschap onbeperkt aftrekbaar zal zijn? Zouden de onbedoelde gevolgen van de voorgestelde maatregel wat betreft de stijging van de drempel voor de buitengewone lasten- en giftenaftrek en aftrek voor de kosten van kinderopvang bij nota van wijziging voorkomen kunnen worden?
De leden van de fractie van D66 ondersteunen maatregelen die ertoe strekken te voorkomen dat uitholling van de belastinggrondslag ontstaat doordat belastingplichtigen anticiperen op nieuwe fiscale regelingen en gebruik maken van zwakheden in het fiscale systeem. Kan de regering aangeven hoeveel belastingplichtigen in 1997 gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid vooruitbetaalde rente af te trekken? De leden van de fractie D66 verzoeken de regering te reageren op het oordeel van de Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs, zoals verwoord in haar brief van 28 oktober jl., dat artikel 38 van de Wet op de inkomstenbelasting zo kan worden gelezen dat ook de aftrek van rentebetalingen die betrekking hebben op de financiering van lijfrentepremies onder de beperking vallen en dat de voorgestelde maatregelen in het algemeen te eenzijdig van karakter zijn nu elke overgangsmaatregel ontbreekt. Voorts verzoeken deze leden de regering te reageren op het commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs terzake in de brief van 4 november jl. en op de suggestie van prof. dr L.G.M. Stevens voor een doorschuifregeling, zoals gedaan in het Weekblad voor Fiscaal Recht nr. 6315.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de excessen van de hypotheekrenteaftrek aangepakt moeten worden.
De leden van de fracties van RPF en GPV zijn van mening dat fiscale belastingbesparende constructies aanpak verdienen. Daarom staan ze in beginsel sympathiek ten opzichte van de voorgestelde maatregelen om ongewenste renteaftrek te beperken. Ze vinden het echter merkwaardig dat de regering nog heel recent, middels het infobulletin special 4 van 11 juni 1998, een beleidslijn heeft neergelegd over de rente-aftrek waarvan in dit belastingplan volledig wordt afgeweken. Is de geloofwaardigheid van de overheid niet in het geding als per 1 januari 1999 voor een totaal andere lijn wordt gekozen? Is het fair ten opzichte van de belastingplichtige die op basis van de recente beleidslijn langjarige verplichtingen is aangegaan en per 1 januari met betrekking tot de renteaftrek met een totaal ander fiscaal regime te maken krijgt?
De leden van de fracties van RPF en GPV zijn niet overtuigd van de onwenselijkheid om deze voorgestelde maatregelen in een afzonderlijk wetsvoorstel te behandelen. In het nader rapport wordt als argument voor opneming in dit belastingplan de budgettaire samenhang genoemd. Dit gold echter ook voor het wetsvoorstel afdrachtsvermindering. Daar komt bij dat deze voorstellen een ingrijpende inbreuk betekenen op het huidige synthetische belastingstelsel. In navolging van de Raad van State zijn deze leden daarom van mening, ondanks de sympathie voor de doelstelling, dat een zorgvuldige behandeling is vereist die niet onder de tijdsdruk van het belastingplan behoort te staan. Vindt de regering een financieel belang soms zwaarder wegen dan zorgvuldige wetgeving? Wordt het financiële belang niet overdreven, want de verwachte opbrengst van f 20 mln structureel is relatief beperkt?
De leden van de fracties van RPF en GPV constateren dat met de voorgestelde maatregelen wordt vooruitgelopen op de systeemwijziging van het belastingstelsel die wordt beoogd voor het jaar 2001. In het nader rapport wordt gesteld dat er een naadloze overgang zal worden gerealiseerd vanuit het huidige stelsel. Hoe zeker is dat? Of verwacht de regering dat na acceptatie van dit wetsvoorstel de fundamentele discussie over de beoogde stelselwijziging min of meer is beslecht?
De leden van de fracties van RPF en GPV begrijpen uit dit voorstel dat de beperking van de rente-aftrek van toepassing is op financiering van rechten die niet op zaken betrekking hebben. Genoemde leden hebben de indruk dat de wettekst ruimer is dan hetgeen in de toelichting wordt aangegeven. In dit kader vragen deze leden of op basis van artikel 38, zevende lid, ook de aftrek van financieringen die zijn aangegaan voor de storting van lijfrentepremies worden beperkt. Zo ja, waarom? De inkomsten hiervan zijn uiteindelijk immers aan de belastingheffing onderworpen.
Om volstrekte helderheid te verkrijgen over de reikwijdte van dit artikel vragen de leden van de fracties van RPF en GPV de regering een uitputtend overzicht te geven van de zaken waarvan de rente door de voorgestelde maatregelen niet meer onbeperkt aftrekbaar is.
De leden van de fracties van RPF en GPV constateren dat in artikel 38 voor afsluitprovisies ter zake van hypotheken een bijzondere regeling is getroffen. Kan de regering helderheid verschaffen hoe belastinginspecteurs in de praktijk moeten omgaan met de beperking van de aftrek van afsluitprovisies die niet betrekking hebben op een hypotheek? Hierbij denken deze leden bijvoorbeeld aan de afsluitprovisie bij een aflossingsvrije lening of een doorlopend krediet. In welk jaar moet de afsluitprovisie in aftrek worden gebracht? Speelt de periode waarin de rente vaststaat ook een rol? Staan de door de overheid te maken kosten voor de beperking van de aftrek van afsluitprovisies wel in verhouding tot de verwachte opbrengst?
De leden van de SGP-fractie merken op dat de in het Belastingplan 1999 voorgestelde beperking van de rente-aftrek uiteenvalt in twee maatregelen. Zo worden de aftrekbaarheid van zowel de vooruitbetaalde bronrente, als de bronrente die verband houdt met de verwerving van aandelen, obligaties, schuldvorderingen enz. beperkt. Beide maatregelen dienen blijkens de memorie van toelichting te voorkomen dat belastingplichtigen anticiperen op de voorgenomen invoering van een nieuw fiscaal regime. De leden van de SGP-fractie vragen tot wanneer de voorgestelde maatregelen van kracht blijven. Is dat tot 2001 of daarna, of wordt dat afhankelijk gesteld van het al dan niet invoeren van het nieuwe belastingstelsel voor de 21e eeuw?
Is de beperking van de rente-aftrek ook van toepassing op de financiering van lijfrentepremies?
a. Aftrek buitengewone lasten voor chronisch zieke kinderen
Wanneer is ten aanzien van de aftrek buitengewone lasten voor chronisch zieken een evaluatie te verwachten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat de aftrek buitengewone laste chronisch zieke kinderen is verbeterd. De regering erkent dat de omschrijving van «chronisch ziek» niet vastomlijnd is. Kan de regering formuleren wat de bestaande opzet behelst? Genoemde leden zijn van oordeel dat de leeftijdsgrens van 27 jaar geschrapt zou moeten worden. Chronisch zieke kinderen boven 27 jaar zijn vaak nog afhankelijk van de ouders. Is de regering bereidt deze leeftijd te schrappen? De leden van de CDA-fractie willen tevens een algemene onrechtvaardigheid in de buitengewone lasten-artikel onder de aandacht brengen. Het betreft artikel 46, lid 1a, sub 2. In deze formulering zit een aantal onredelijkheden. Indien de kosten de drempel niet overstijgen, worden de uitgaven niet geacht «buitengewoon» te zijn. Als gevolg van deze drempel kunnen hogere inkomens meer aftrekken dan lagere inkomens, terwijl bijvoorbeeld studiekosten voor allen gelijk zijn.
Een andere onredelijkheid is de voorwaarde dat de uitkering van de ouder aan het kind in geld moet bedragen. Hier schuilt een probleem bij ouders die hun bijvoorbeeld verslaafde kinderen willen opvangen. Ouders zijn vaak bereid die kinderen in natura te ondersteunen. Is de regering bereidt deze onrechtvaardigheid weg te nemen?
De leden van de fractie D66 hebben kennisgenomen van het voorstel dat ertoe strekt om belastingplichtigen met een of meer chronisch zieke kinderen met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1998 voor een buitengewone lastenaftrek in aanmerking te laten komen. Deze leden willen van de regering weten of is overwogen om onderhavige regeling op een andere wijze vorm te geven? Zij denken hierbij aan de mogelijkheid tot een verruiming van de definitie voor gehandicapten die in aanmerking kunnen komen voor de zogenaamde TOG-regeling? Kan de regering aangeven in hoeverre er een overlap ontstaat tussen ouders van gehandicapten die in aanmerking komen voor een TOG-regeling en de uitbreiding van de buitengewone lastenaftrek voor chronisch zieke kinderen? In dit verband vragen zij de regering of met een versoepeling van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de TOG-regeling niet een gelijk of beter resultaat kan worden behaald?
De leden van de fractie van D66 hebben bij de behandeling van het belastingplan 1998 aandacht gevraagd voor de wenselijkheid van een tegemoetkoming voor ouderen die de zorg voor een gehandicapte leeftijdgenoot op zich nemen. Daar gaat het volgens deze leden om gehandicapten die anders aangewezen zijn op verzorging in een instelling. Door de regering is indertijd toegezegd dat dit bij de volgende begrotingsvoorbereiding betrokken zou kunnen worden. De leden van de fractie van D66 hebben in het belastingplan 1999 tevergeefs gezocht naar op zijn minst een nadere beschouwing over dit onderwerp. Kan de regering hier op ingaan?
b. Willekeurige afschrijving in economisch zwakke regio's
De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd over de mogelijke continuering van de willekeurige afschrijving van nieuwe bedrijfsgebouwen in economisch zwakke regio's. Kan aangegeven worden voor welke periode deze continuering is voorzien in verband met het tijdig in gebruiknemen van het bedrijfsgebouw.
Zij vragen zich tevens af of deze faciliteit integraal is in te brengen in het Grote-Stedenbeleid. Tenslotte vernemen zij graag vanwaar het negatieve budgettaire effect van f 20 mln komt en waarom het structurele effect van de maatregel nul is.
De regering komen met aanvullende voorstellen voor willekeurige afschrijving. De leden van de CDA-fractie leden wijzen de regering op andere voorstellen betreffende willekeurige afschrijving in artikel 10, derde lid 3, van de Wet IB, namelijk op bedrijfsmiddelen met een hoogwaardig technologisch karakter. Er moet een zogenaamde technologielijst komen. De effectieve werking van deze wettelijke regeling is tot op heden minimaal, omdat nog steeds geen technologielijst is gepubliceerd. Waarom is deze gebrekkige werking van deze regeling tot heden aanwezig?
Hoe vaak is tot op heden van deze regeling gebruik gemaakt? Is de technologielijst, analoog aan milieulijst bij Vamil, inmiddels gereed, in werking en gepubliceerd? Kunnen de regering hier nadere informatie over verstrekken en wanneer komt deze lijst beschikbaar? Indien die lijst beschikbaar komt, kunnen dan kwalificerende bedrijfsmiddelen die zijn aangeschaft na inwerkingtreding van de wet doch voor publikatie van de technologielijst alsnog in aanmerking komen voor willekeurige afschrijving?
Een soortgelijk probleem doet zich voor bij de regeling gedeeltelijke vrije afschrijving op laboratoriumgebouwen waarin speur- en ontwikkelingswerk plaatsvindt. Wanneer wordt deze regeling gepubliceerd? Kan de Regering aangeven in hoeverre deze regeling zich verhoudt tot de opzet van de regeling van 29 juli 1994 (bedrijfsmiddelen met een hoogwaardig technologisch karakter) waarin is begrepen dat er te zijner tijd een zgn. technologielijst komt?De leden van de CDA-fractie vragen zich af of er niet nog meer regelingen omtrent willekeurige afschrijving zijn die niet of slecht functioneren? Graag een nadere uiteenzetting van de regering en melding van de huidige stand van zaken bij alle regelingen omtrent willekeurige afschrijving.
De leden van de fractie van D66 wachten met belangstelling de evaluatie willekeurige afschrijving gebouwen af. Zij delen de mening van de regering dat besluitvorming over continuering daarvan afhankelijk moet worden gesteld.
c. Verlaagd accijnstarief LPG voor autobussen in het openbaar vervoer
De leden van de fractie van D66 ondersteunen het voorstel om te komen tot een lager accijnstarief LPG voor autobussen in het openbaar vervoer.
d. Teruggaaf eurovignet bij intermodaal vervoer
Met betrekking tot de teruggave van het eurovignet, vragen de leden van de PvdA-fractie zich af of de kosten van de kennelijk zeer ingewikkelde uitvoeringspraktijk in verhouding staan tot de baten.
De leden van de fractie van D66 stemmen in met het voorstel dat ertoe strekt een teruggaaf van belasting zware motorrijtuigen (eurovignet) te bewerkstelligen voor vrachtwagen die zijn betrokken bij het goederenvervoer tussen lidstaten van de Europese Unie waarbij het begin- en/of eindvervoer over de weg wordt verricht en voor het overige gebruik wordt gemaakt van het spoor, de binnenwateren, of van een zeetraject. Kan worden toegelicht wie hoe beoordeelt of een vervoersalternatief over de weg aanwezig is? Is een dergelijk alternatief er niet altijd?
e. Verruiming aangiftetermijn voor alcoholvrije dranken en pruim- en snuiftabak
De leden van de fractie van D66 zien geen bezwaar in het voorstel om de aangiftetermijn van belasting op aangifte voor alcoholvrije dranken en pruim- en snuiftabak te verruimen.
f. Aanpassing afschrijvingslijn bpm voor gebruikte personenauto's en motorrijwielen
Met betrekking tot de afschrijvingslijn voor de bpm, vragen de leden van de PvdA-fractie zich af waarom de aanpassing niet op budgettair neutrale wijze is geschied. Tevens constateren zij dat melding is gemaakt van overleg met de Europese Commissie zonder dat de uitkomst van dat overleg is vermeld. Tenslotte horen zij graag het commentaar van de bewindspersoon op de brief van BOVAG/RAI/VNA m.n. ook op de volgens hen onhaalbare invoeringstermijn.
Wanneer komt de regering met aangepaste voorstellen om de bpm en motorrijtuigenbelasting te vergroenen door rekening te houden met het energiegebruik van de auto, zodat de aanschaf van zuinige auto,s wordt bevorderd?
De leden van de VVD-fractie constateren dat in het belastingplan geen rekening is gehouden met de extra btw-inkomsten die worden gegenereerd door het aanpassen van de afschrijvingspercentages van de bpm. Wat zijn de extra btw-inkomsten?
Met betrekking tot het wijzigingsvoorstel bpm hebben de leden van de CDA-fractie nog de volgende vragen. Overweegt de regering een wetsvoorstel voor het invoeren van een teruggaafregeling van bpm bij export om tegemoet te komen aan criteria van vrij verkeer van goederen en diensten? Is de invoeringstermijn van het wijzigingsvoorstel bpm (1 januari 1999) wel haalbaar, gezien de complexe wijze van percentages van afschrijving en de wijzigingen die in de automatisering dienen te worden aangebracht? Zijn de in het wetsvoorstel opgenomen afschrijvingspercentages wel overeenkomstig het feitelijk waardeverloop van de motorvoertuigen en hoe is dit onderbouwd? Is uitstel van het wetsvoorstel niet nodig gezien de problemen inzake het ontbreken van een teruggaafregeling bij export, tijdstip van invoering, ongewenste financiële gevolgen met betrekking tot btw en discussie met betrekking tot afschrijvingspercentages? Is de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) wel in staat om deze wijziging op 1 januari in te voeren? Hoe is er voorzien in een overgangsregeling?
De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de aanpassing afschrijvingslijn bpm. Zij verzoeken de regering toe te lichten hoe onderhavig voorstel zich verhoudt tot de doelstelling in de nota Belastingen in de 21e eeuw om het belastingstelsel met betrekking tot opzet, toepassing en uitvoering zo eenvoudig mogelijk te houden. Voorts verzoeken deze leden het belang aan te geven van de aansluiting bij het verloop van de werkelijke waardedaling alsmede de criteria aan de hand waarvan het feitelijk waardeverloop van motorvoertuigen is vastgesteld. Deze leden willen voorts graag toegelicht zien wat de aanleiding is geweest om nu de toegepaste berekening voor de vermindering bpm meer in overeenstemming te brengen met het verloop van de feitelijke waardedaling van de auto. De leden van de fractie-D66 verwijzen in dit verband naar de behandeling van het belastingplan 1998 waar deze leden zelfs een mogelijk rustiger tempo van afbouw aan de orde hebben gesteld. Waarom is onderhavige wijziging toen niet aan de orde gesteld? Voorts wensen deze leden graag toegelicht te hebben of is overwogen om aanpassing van de afschrijvingslijn budgettair neutraal te laten plaatsvinden en waarom dat niet is gebeurd.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat uit berekeningen van de fiscale dienst van de BOVAG blijkt dat door artikel IX extra btw-inkomsten te verwachten zijn van ongeveer f 40 mln structureel. Is dit juist en waarom zijn deze niet zijn opgenomen in het Belastingplan?
De bedoeling van het voorstel om de afschrijvingslijn bpm voor gebruikte personenauto's en motorrijwielen in overeenstemming te brengen met de werkelijke waardevermindering kan op steun rekenen van de leden van de fracties van RPF en GPV. Ze missen in de toelichting echter een onderbouwing voor de nu gekozen afschrijvingspercentages. Kan de regering deze onderbouwing alsnog geven? Hierbij verwijzen de genoemde leden naar een commentaar van de BOVAG waarin wordt opgemerkt dat de voorgestelde afschrijvingspercentages niet overeenkomt met de waardeontwikkeling van de motorvoertuigen.
Met betrekking tot de aanpassing afschrijvingslijn bpm merken de leden van de SGP-fractie op, dat de in het wetsvoorstel opgenomen afschrijvingspercentages verschillen met het in de autobranche gehanteerde waardeverloop van de motorvoertuigen. Wat is hier de reden van? Tevens vragen deze leden of het tijdstip van invoering voor automatiseringsbedrijven, gezien de huidige grote benodigde aanpassingen voor de euro en het millennium, wel haalbaar is.
g. Afschaffing accijnsvrijstelling proviandering binnenvaart
De leden van de PvdA fractie kunnen zich in grote lijnen vinden met de voorgestelde afschaffing van de vrijstellingen proviandering binnenvaart. Zij vragen zich af of met betrekking tot de vrijstelling van de verbruiksen omzetbelasting het juist is dat op dit moment geen andere lidstaat deze hanteert, net zoals dat kennelijk het geval is voor de vrijstelling van accijns. Hanteren België en Duitsland nog steeds vrijstellingen voor proviandering binnenvaart? De Vereniging van Scheepsleveranciers claimt dat men met het ministerie van financiën in overleg was over een convenant. Waarom is dit kennelijke overleg afgebroken? Zij vragen zich af of er vanuit het gelijkheidsbeginsel een mogelijke spanning kan ontstaan met betrekking tot de vrijstellingen voor zeeschepen die in voorkomende gevallen zich ook op binnenvaarttrajecten begeven? Tenslotte vragen deze leden of zich af hoe de afschaffing van de vrijstelling zich verhoudt tot de herziene Rijnakte (Mannheim).
De leden van de VVD-fractie vragen of er in juni 1998 een convenant lag met de sector scheepsleveranciers ter tekening gereed om de fraude te bestrijden. Wat zijn de overwegingen van de regering, vanuit het oogpunt van tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik, om dit convenant niet te ondertekenen en over te gaan tot intrekking van de vrijstelling ?
Klopt het dat er op de opheffing van vrijstelling tot verkoop van taxfree-artikelen door de Europese Commissie een uitzondering is gemaakt voor de voedingswaren die voor eigen gebruik worden verstrekt aan boord ? Is er sprake van rechtsongelijkheid, wanneer in het verkeer tussen EU-landen het cabinepersoneel en passagiers van een vliegtuig wel vrijgesteld proviand tot zich kunnen nemen en het personeel van een binnenvaart schip niet ? Wat is de mening van de regering hierover?
Hoe is de vrijstelling van f 20 mln opgebouwd en waar is deze informatie op gebaseerd ?
Is de regering bereid een overgangsmaatregel te treffen, zodat de sector voorbereidingen kan treffen om zich op de afschaffing van de vrijstelling voor te bereiden, zo vragen de leden van de VVD-fractie?
Omtrent de voorstellen tot wijziging accijns- en verbruiksbelasting van binnenschepen, hebben de leden van de CDA-fractie enkele vragen. Is er overleg geweest met de sector? Wat zijn de effecten in het buitenland, bijvoorbeeld niet EU-lidstaten als Zwitserland? Is een overgangsmaatregel overwogen? Hoe verhouden deze voorstellen zich tot de akte van Mannheim?
De leden van de fractie van D66 zijn voorstander van beleid gericht op het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik. Deze leden begrijpen uit de memorie van toelichting dat het tegengaan van fraude met de accijnsvrijstelling binnenvaart door middel van controle een onevenredige inspanning oplevert. Graag vernemen de leden van de regering wat de omvang van de fraude is en verzoeken zij de regering voorts aangeven of dit het afschaffen van de accijnsvrijstelling rechtvaardigt. Kan de regering voorts aangeven wat de afschaffing voor de concurrentiepositie van de Nederlandse binnenvaart betekent? De leden van de fractie van D66 hebben begrepen dat regelmatig overleg is gevoerd met onder meer de vereniging voor scheepleveranciers om tot afspraken te komen die fraude op dit terrein zouden tegengaan. Kan worden aangegeven waarom dit overleg niet tot resultaten heeft geleid?
De regering geeft in de toelichting op dit wetsvoorstel aan dat met ingang van 1 januari 1999 ook de accijns op sigaretten en rooktabak wordt verhoogd. De leden van de SP-fractie vragen zich af of het bij deze verhoging gaat om een gezondheidsmaatregel en zo ja, waar dat dan uit blijkt. Of hebben we hier van doen met een bedoelde inkomstenverhoging voor de rijkskas, zo vragen de leden zich af?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om de verschillende fiscale wetten meer op elkaar af te stemmen. Stichtingen en verenigingen worden steeds vaker geconfronteerd met Vpb afdracht, terwijl zij voor successierechten wel worden vrijgesteld. Waarom worden deze instellingen voor de ene wet wel en voor de andere wet niet als een algemeen nutbeogende instelling aangemerkt?
Het drempeltijdvak voor de heffingsrente is in 1997 afgeschaft. Dat leidt in de praktijk tot veel verontwaardiging. Probleem is dat belastingplichtigen aan het einde van het kalenderjaar vaak niet de exacte belastingschuld kunnen inschatten. In een dergelijk geval is het moeilijk een nadere voorlopige aanslag vast te stellen. Ligt enige versoepeling of herinvoering van een drempeltijdvak niet in de rede, zo vragen genoemde leden.
De regering is voornemens de aftrek van werkelijk gemaakte kosten ter verwerving van inkomsten uit dienstbetrekking te schrappen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of de opbouw van de kostenaftrek wel voldoende is doordacht en niet te veel ingegeven door gemakzucht. Zal hierdoor niet een grote mate van afwenteling plaatsvinden op de werkgevers? Genoemde leden wensen een nadere argumentatie en de effecten van de wijzigingen.
Met de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs betreuren de leden van de CDA-fractie het feit dat de door de Hoge Raad in arrest van 15 juli 1998 geconstateerde ongelijkheid ten aanzien van de 24%-bijtelling voor de auto van de zaak niet in het onderhavige wetsvoorstel wordt gerepareerd. Het betreft een ongelijkheid die de Hoge Raad in stand heeft gelaten in het vertrouwen dat de wetgever deze ongelijkheid op korte termijn zal opheffen. Wanneer is de regering voornemens deze ongelijkheid op te heffen?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot ontwerp-wetsvoorstel artikel 4 belasting op rechtsverkeer?
Hebben de regering nog voornemen om de fiscale vrijstelling op vrijwilligerswerk te verhogen.
Wanneer komt de regering met voorstellen betreffende uitvoering motie-Giskes (25 721, nr. 11), zo vragen de leden van de CDA-fractie.
8. Toelichting op de artikelen
Kan aangegeven worden waarom in het vijfde lid van artikel 10 van de Wet bpm een uitzondering wordt gemaakt voor artikel 15, eerste lid, onder a, b en g, en niet voor de andere in dit lid genoemde vervoermiddelen.
Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Reitsma (CDA), Rosenmöller (GL), Van Zijl (PvdA), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), De Vries (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Patijn (VVD), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GL), Bos (PvdA), Remak (VVD), Wijn (CDA) en Kuijper (PvdA).
Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Verburg (CDA), Harrewijn (GL), Smits (PvdA), Duijkers (PvdA), Koenders (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Hofstra (VVD), De Wit (SP), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Dankers (CDA), Van der Knaap (CDA), Blok (VVD), Weekers (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Rabbae (GL), Van Dok-Van Weele (PvdA), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA) en Timmermans (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26245-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.