nr. 4
VERSLAG
Vastgesteld 26 november 1998
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel
van wet, heeft de eer van haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen.
Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen genoegzaam zal hebben
beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel
voldoende voorbereid.
De leden van de PvdA-fractie menen dat met de voorgestelde grondwetswijziging
voldoende recht wordt gedaan aan de motie Van Middelkoop c.s. Weliswaar wordt
niet een formeel instemmingsrecht verleend, maar wel is gegarandeerd dat het
parlement zijn (gebrek aan) goedkeuring bij uitzending van strijdkrachten
in principe vooraf daaraan kan doen blijken. De leden van voornoemde fractie
gaan ervan uit dat in artikel 100 GW over «de regering» wordt
gesproken in navolging van bijvoorbeeld artikel 98, tweede lid GW: «De
regering heeft het oppergezag over de krijgsmacht». Zij nemen aan dat
hierin geen wezenlijk verschil met artikel 68 GW schuilt. Voorts vragen de
leden van de PvdA-fractie of de regering bereid is de Staten Generaal over
mogelijke uitzending van strijdkrachten te informeren ook al is nog niet sprake
van een definitief besluit, zodat ook binnen het parlement een goede meningsvorming
kan plaatsvinden.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van
het nu voorliggende wetsvoorstel. Zij verzoeken de regering een substantieel
antwoord te geven op de vraag hoe zij deze omzetting van een instemmingsrecht
naar een informatieplicht ziet in relatie tot de positie van het parlement
in ons staatsbestel. Welke gevolgen trekt de regering als de Kamer het voornemen
van de regering tot inzet van militairen bij de handhaving of bevordering
van de internationale rechtsorde afwijst?
Is de veronderstelling juist, dat met inachtneming van artikel 100, tweede
lid GW, in feite elke inzet of het ter beschikking stellen van de krijgsmacht
is onderworpen aan de informatieplicht vooraf?
De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen
van het wetsvoorstel Verandering van de Grondwet van de bepalingen inzake
de verdediging. Zij stellen verheugd vast dat met dit wetsvoorstel tot wijziging
van de Grondwet, deze tweede lezing, een vereenvoudiging en modernisering
van de grondwettelijke bepalingen inzake de verdediging dichterbij komt.
Deze inbreng kan naar het oordeel van de leden van de D66-fractie relatief
kort zijn omdat over de inhoud uitvoerig van gedachten is gewisseld tijdens
het parlementaire debat in eerste lezing. Desondanks willen deze leden graag
nog op een aspect nader ingaan naar aanleiding van door prof. mr C.A.J.M.
Kortmann geuite kritiek tijdens de «forumdiscussie 150 jaar Grondwet»
op 13 november 1998 in de Tweede Kamer. Hij stelde dat het parlement vaak
onvoldoende van zijn bevoegdheden gebruik maakt en staafde dit met een verwijzing
naar de inlichtingenplicht over de inzet of het ter beschikking stellen van
de krijgsmacht waarmee in dit voorstel tot grondwetsherziening wordt volstaan.
De leden van de fractie van D66 willen naar aanleiding hiervan graag de
regering, om eventuele misverstanden in dit opzicht uit de weg te nemen, vragen
volledige duidelijkheid over de omvang en inhoud van deze inlichtingenplicht
te verschaffen. Deze leden mogen er toch vanuit gaan dat ingevolge artikel
100 GW de Staten Generaal vooraf zullen worden ingelicht over de inzet of
het ter beschikking stellen van de krijgsmacht ter handhaving of bevordering
internationale rechtsorde, waaronder begrepen is de humanitaire hulpverlening
in geval van gewapend conflict. Kan daarna over die inlichtingen, indien gewenst,
een indringend debat worden gevoerd, zo nodig afgerond met moties? Is de regering
met deze leden van mening dat het parlement op deze manier niet bij voorbaat
enig instrument uit handen geeft?
De leden van de fractie van D66 vragen voorts of de op dit moment in discussie
zijnde uitzending van OVSE-waarnemers naar Kosovo onder deze grondwettelijke
inlichtingenplicht zou vallen.
De voorzitter van de commissie,
De Cloe
De griffier van de commissie,
Coenen
XNoot
1Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), Schutte (GPV), Te Veldhuis (VVD),
ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp
(CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den
Uyl (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GL), Dankers (CDA), Hoekema (D66), Rijpstra
(VVD), Cornielje (VVD), Rehwinkel (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wagenaar (PvdA),
De Boer (PvdA), Buijs (CDA), Duijkers (PvdA), Rietkerk (CDA), Halsema (GL),
Kant (SP) en Balemans (VVD).
Plv. leden: Van den Doel (VVD), Rouvoet (RPF), Van Beek (VVD),
Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Augusteijn-Esser (D66),
Bijleveld-Schouten (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Rabbae (GL), Schreijer-Pierik
(CDA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Nicolaï (VVD), Van Oven (PvdA),
Brood (VVD), Apostolou (PvdA), Kuijper (PvdA), Vacature CDA, Belinfante (PvdA),
Eurlings (CDA), Van Gent (GL), Poppe (SP) en Essers (VVD).