Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26239 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26239 nr. 5 |
Vastgesteld 16 november 1998
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van het wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Indien de regering de vragen en opmerkingen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging voldoende voorbereid.
De leden van de fractie van de PvdA hebben kennis genomen van het wetsvoorstel en geconstateerd dat de regering wederom en in afwijking van de oorspronkelijke bedoeling in een veegwet een aantal beleidsinhoudelijke wijzigingen voorstelt. Juist gezien de korte tijd die voor behandeling van dit wetsvoorstel beschikbaar is, leent dit zich niet voor beleidsinhoudelijke voorstellen, zo menen de leden van deze fractie. Zij betreuren deze gang van zaken.
Voorzover het niet om beleidsinhoudelijke wijzigingen gaat, bevat het wetsvoorstel ongeveer 40 bladzijden wijzigingen, die betrekking hebben op bijna iedere wet op het terrein van SZW terrein. De grote hoeveelheid fouten die moet worden rechtgezet, doet de vraag rijzen of het departement van SZW zich niet moet beraden over de wijze waarop wetgeving nu tot stand komt. Beschikken alle betreffende ambtenaren over een actueel overzicht van de eigen wetgeving? Heeft het departement een eigen wettenregistratie of is men afhankelijk van particuliere bedrijven? Is er reden de coördinatie bij de totstandkoming van regelgeving te wijzigen om het aantal fouten in de toekomst te verminderen?
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Alvorens in te gaan op de verschillende voorstellen, merken ook zij dat het hen opvalt dat, waar een veegwet in beginsel is bedoeld om technische onvolkomenheden door te voeren, in dit wetsvoorstel een aantal meer beleidsmatige voorstellen zijn opgenomen. Zij vragen de regering naar de reden hiervoor en vooral naar de wenselijkheid daarvan.
De leden van de CDA-fractie nemen met terughoudendheid kennis van het voorliggende wetsvoorstel. De noodzaak elk jaar weer vele technische reparaties aan te brengen, roept vragen op over de zorgvuldigheid waarmee wetgeving wordt voorbereid. Als medewetgever is de Tweede Kamer ook verantwoordelijk voor de omissies en fouten in de wetgeving, maar de reparaties die in dit wetsvoorstel voorgesteld worden vallen naar de mening van deze leden onder de eerste verantwoordelijkheid van de bewindslieden. Kan een verklaring worden gegeven waarom zoveel wederom technische reparaties van bovendien bijna iedere wet op het SZW-terrein nodig zijn? Dit roept ook bij deze leden vragen op met betrekking tot de wijze van voorbereiding en de coördinatie op het departement bij de totstandkoming van wetgeving. Zij sluiten zich aan bij de vragen die de leden van de PvdA-fractie hierover stellen.
De aan het woord zijnde leden nemen overigens met instemming kennis van de voorgestelde wijzigingen die «andere» dan technische zaken betreffen en die in het algemene deel van de memorie van toelichting beschreven worden.
De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel, waar zij nog wel enige vragen en opmerkingen over hebben. Zij constateren dat eenmaal per jaar een veegwet wordt in gediend, waarmee in één keer alle technische onvolkomenheden in bestaande wetgeving kunnen worden gewijzigd. Voor zover dit wetsvoorstel inderdaad aan onvolkomenheden tegemoet komt, kunnen zij er van harte mee instemmen. Ook deze leden constateren echter dat deze veegwet SZW 1998 niet alleen wordt gebruikt om technische onvolkomenheden te wijzigen, maar ook om meer beleidsmatige wijzigingen door te voeren. Bij beleidsmatige wijzigingen kan naar de mening van de leden van de D66-fractie niet worden volstaan met de bij de invoering van veegwetten beoogde marginale toetsing. Bovendien komt uit de memorie van toelichting van het wetsvoorstel naar voren dat wetswijzigingen die in eerste instantie slechts technisch lijken, ook beleidsmatige consequenties blijken te hebben. Naar de mening van deze leden lijkt de meerwaarde van het een veegwet, namelijk slechts technische wijzigingen en daarom alleen een marginale toetsing, als gevolg hiervan te verdwijnen. Deelt de regering deze opvatting? Heeft zij de intentie de Veegwet SZW 1999 wel degelijk te beperken tot datgene waar hij oorspronkelijk voor bedoeld is? Zo ja, waarom gold dat niet voor de Veegwet SZW 1998? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij zullen hun inbreng beperken tot artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK), maar tekenen daarbij aan dat de voorgestelde wijzigingen van die nog niet in werking getreden wet zo ingrijpend zijn dat een apart wetsvoorstel eerder op zijn plaats zou zijn.
De leden van de fracties van RPF en GPV hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Ook zij constateren dat het wetsvoorstel niet alleen technische en redactionele wijzigingen betreft, maar ook inhoudelijke. Het is niet de eerste keer dat in een veegwet ook wijzigingen van inhoudelijke aard worden meegenomen. Naar het oordeel van deze leden verdient dit niet de voorkeur. Deelt de regering hun opvatting dat een veegwet in principe louter technische wijzigingen zou moeten bevatten? Zo ja, op welke wijze willen de bewindslieden aan dit streven in de toekomst gestalte geven? In dit verband merken de leden van de fracties van RPF en GPV op dat wijzigingen, die als technisch worden gepresenteerd, in een aantal gevallen wel degelijk ook een inhoudelijk karakter kunnen hebben. Het feit dat elk najaar zoveel technische en redactionele wijzigingen in de sociale wetgeving nodig blijken, doet de vraag rijzen in hoeverre de bestaande onvolkomenheden door de veegwet worden weggenomen. Uiteraard kan de regering in dit kader geen garanties geven. Hoe groot is intussen het risico dat bestaande onvolkomenheden kunnen leiden tot onbedoelde effecten, die bijvooorbeeld kunnen resulteren in extra uitgaven voor het rijk?
De verschillende beleidsmatige wijzigingen worden door de leden van de fracties van RPF en GPV onderschreven, met uitzondering van het voorstel stagiairs in de toekomst onder te brengen in de WAJONG. Zij zijn nog niet overtuigd van de wenselijkheid daarvan. Daarnaast hebben zij enkele vragen over andere voorstellen met een beleidsmatig karakter. Zij komen daarop en op de technische wijzigingen in het vervolg terug.
Op deze plaats informeren zij naar de stand van zaken rond de veegwetbudgetten. Zij realiseren zich dat dit aspect buiten het kader van dit wetsvoorstel valt, maar zij zouden graag nader worden geïnformeerd over de besteding daarvan, en dan met name over eventuele problemen die op dit punt bestaan.
2. Samenloop bevallingstermijn en uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet
Met de onderhavige wijziging wordt beoogd ongewenste samenloop van de bevallingsuitkering en uitkering op grond van de Werkloosheidswet te laten verdwijnen, aldus de leden van de PvdA-fractie. Beoogt de regering eveneens samenloop te laten verdwijnen in geval van een Ziektewetuitkering in verband met zwangerschap en bevalling (dus na afloop van de reguliere bevallingsperiode)?
Met onderhavige wijzigingen wordt eventuele samenloop tussen adoptieverlof en de Werkloosheidswet niet geregeld. Is de regering voornemens dit te regelen bij het nog in te dienen wetsvoorstel Kaderwet Arbeid en Zorg?
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd over het voorstel om de toepassing van artikel 43, tweede lid WW uit te zonderen voor degenen die recht hebben op bevallingsuitkering als bedoeld in artikel 29a, eerste lid ZW. Hiermee wordt de betreffende aanbeveling van de Commissie-Groenman, conform eerdere toezegging, overgenomen, waardoor zwangerschaps- en bevallingsverlof niet nadelig uitwerkt voor werkloze zwangere en pas bevallen vrouwen. Terecht bestaat na aanvaarding van dit wetsvoorstel niet langer de situatie dat vrouwen met een WW-uitkering die een bevallingsuitkering genieten, geconfronteerd worden met een verlies van de haar toekomende WW-uitkeringsduur. Met dit voorstel wordt bovendien mogelijke strijdigheid met het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen voorkomen. Ook deze leden vragen de regering in dit verband overigens aan te geven hoe de samenloop tussen WW en adoptieverlof wordt geregeld.
Het voorstel betreffende de wijziging van artikel 43 WW inzake samenloop van een bevallingsuitkering en een uitkering op grond van de WW kan rekenen op de steun van de leden van de CDA-fractie. Ook deze leden constateren echter dat een eventuele ongewenste samenloop tussen adoptieverlof en de WW niet geregeld wordt en sluiten zich aan bij de vraag of het voornemen bestaat dit te regelen in het nog in te dienen wetsvoorstel Kaderwet arbeid en zorg. Ook vragen deze leden of er na inwerkingtreding van dit voorstel geen strijdigheden in de Nederlandse wet- en regelgeving met het VN Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen discriminatie van vrouwen zijn. Kan dit exact worden aangegeven?
De leden van de fractie van D66 merken op dat in aanbeveling 27 van het rapport «Het Vrouwenverdrag in Nederland anno 1997» de Commissie Groenman heeft aanbevolen de Werkloosheidswet aan te passen in die zin dat zwangerschaps- en bevallingsverlof niet nadelig uitwerkt voor werkloze zwangere en pas bevallen vrouwen. In het wetsvoorstel wordt aan deze aanbeveling tegemoet gekomen. De leden van de fractie van D66 daar zeer over te spreken. Zij sluiten zich echter aan bij de reeds gestelde vragen over de samenloop van adoptieverlof en WW.
De leden van de fracties van RPF en GPV hebben begrip voor de argumentatie die ten grondslag ligt aan de voorgestelde wijziging van artikel 43 van de Werkloosheidswet, waarmee een ongewenste samenloop van een bevallingsuitkering en een WW-uitkering wordt voorkomen. Zij informeren of op grond van diezelfde argumentatie wordt afgezien van een analoge regeling met betrekking tot het adoptieverlof.
3. Premievaststelling Wet bevordering arbeidsinpassing
De leden van de PvdA-fractie vragen of deze reparatie, die ruim 5 miljoen gulden kost, invloed heeft op de WAO-basispremie, en zo ja, op welke wijze.
De leden van de VVD-fractie kunnen de voorgestelde reparatie van de Pemba voor werkgevers met betrekking tot de alleen nog dit jaar van toepassing zijnde Wet bevordering arbeidsinpassing, billijken. Het is inderdaad niet de bedoeling dat werkgevers die op grond van de WBA premievrijstelling hebben door de Pemba met een onverwacht en onbeoogd verminderd voordeel worden geconfronteerd. Ook zij vragen of de regering kan aangeven wat de gevolgen van dit voorstel zijn voor de WAO-basispremie. Hoe staat het vanaf 1999 met de premievrijstelling voor personen die onder de doelgroep van de WBA vallen en reeds bij een werkgever in dienst zijn getreden?
De leden van de D66-fractie constateren dat het hier een reparatie van de gevolgen van de Wet Pemba voor 1998 betreft. Zij vragen om hoeveel werkgevers het hierbij gaat. Hoeveel werknemers worden met behulp van deze wet in 1998 geholpen? Ook deze leden vragen naar het effect op de Pemba WAO-basispremie van deze reparatie. Zij merken op, dat de memorie van toelichting suggereert dat na 1998 werkgevers van minderheidsgroepen geen premievrijstelling meer nodig hebben. Kan de memorie van toelichting op dit punt verduidelijkt worden? Met welke beleidsmaatregelen worden de betreffende groepen na 1998 ondersteund op de arbeidsmarkt?
4. Stagiairs uit kring der verzekerden WAO en onder WAJONG
Welke signalen zijn ontvangen dat werkgevers minder geneigd zijn stagiairs aan te stellen wanneer ze onder de kring der WAO-verzekerden vallen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Wat gaat de regering ondernemen om stagiairs te beschermen als de werkgever niet langer financieel geprikkeld wordt om arbeidsongeschiktheid onder deze groep werknemers, die gekenmerkt wordt door relatief weinig werkervaring, te voorkomen?
Welke gevolgen heeft het voorstel voor de uitkeringshoogte van stagiairs die een beroep doen op WAJONG in plaats van op de WAO?
De leden van de VVD-fractie zijn met de regering van mening dat verwerven van vakbekwaamheid door middel van het lopen van stage niet dient te worden ontmoedigd. Om die reden en gelet op het feit dat het hier personen betreft die tegen beloning arbeid verrichten, is het wenselijk te voorkomen dat werkgevers bij mogelijke arbeidsongeschiktheid van de stagiairs geconfronteerd worden met een verhoogde WAO-premie dan wel, om dit te voorkomen, besluiten geen stagiairs aan te nemen. Beschikt de regering over ervaringsgegevens sinds de invoering van de Pemba? Deze leden vinden het terecht dat stagiairs, die reeds arbeidsongeschikt zijn bij inwerking van deze wet dan wel reeds ziekengeld ontvangen, WAO-verzekerd blijven.
De leden van de CDA-fractie stemmen in met het voorstel om stagairs uit de kring der verzekerden voor de WAO te halen en zo binnen de WAJONG te brengen, vanwege de gevolgen die de invoering van de PEMBA heeft voor werkgevers die in de situatie terecht komen waarin een stagiair arbeidsongeschikt worden. Zij onderschrijven het motief dat de huidige regeling werkgevers kan ontmoedigen stagiairs te begeleiden. Zij vragen wel of het juist is dat deze wetswijziging eerder is ingegeven door de als negatief ervaren gevolgen van gewijzigde wetgeving dan door een fundamentele herbezinning op de positie van de stagiair. Tegenover de constatering dat stagiairs geen loon ontvangen en dat hun positie meer verwant is met die van studenten, kan gesteld worden dat zij veelal wel werkzaam zijn in een bedrijf en in een gezagsrelatie staan tot de werkgever. Wat is de reactie van de regering hierop? Tevens vragen deze leden hoeveel werkgevers getroffen zijn door arbeidsongeschiktheid van een stagiair en of stagiairs wel recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet hebben en houden.
De leden van de fractie van D66 constateren dat met dit voorstel stagiairs wat betreft het recht op uitkering bij arbeidsongeschiktheid op één lijn worden gesteld met studenten. De regering wil met deze wijziging voorkomen dat er beletselen zullen ontstaan voor werkgevers om stagiair(e)s een stageplaats aan te bieden. Welke ervaring heeft de noodzaak van deze wijziging ingegeven? Is uit het veld gebleken dat (kleine) werkgevers als gevolg van het feit dat stagiairs in de kring der verzekerden van de WAO horen, er inderdaad van weerhouden werden om scholieren of studenten een stageplaats aan te bieden? De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat scholieren, studenten en stagiair(e)s nu vaak een kwetsbare groep werknemers vormen, juist door hun gebrek aan werkervaring. Zij vrezen dat door de voorgestelde wijziging deze kwetsbaarheid alleen maar wordt vergroot; immers, voor werkgevers bestaat straks geen financiële prikkel meer om arbeidsongeschiktheid van deze groep werknemers te voorkomen. Deelt de regering deze vrees? Gaat de Arbeidsinspectie nu extra toezien op de werkomstandigheden van stagiair(e)s?
Het voorstel om stagiairs onder te brengen in de WAJONG wordt door de leden van de fracties van RPF en GPV met de nodige terughoudendheid beoordeeld. Zij erkennen dat met name kleine werkgevers in de huidige situatie met nadelige effecten kunnen worden geconfronteerd, als een stagiair arbeidsongeschikt wordt. Dit kan verstrekkende gevolgen hebben voor de door hen te betalen premie. Volgens de regering kan dit een ontmoedigend effect hebben op het aanbieden van stageplaatsen door werkgevers. Ook deze leden informeren naar aanwijzingen dat dat laatste inderdaad het geval is. Kan meer inzicht worden gegeven in het aantal stagiairs dat een beroep doet op de WAO, bij voorkeur uitgesplitst naar sector?
Ondanks het eventuele ontmoedigend effect van de huidige regelgeving, menen de aan het woord zijnde leden dat er veel is te zeggen voor handhaving van het huidige regime, waarin stagiairs zijn verzekerd voor de WAO. Zij zijn van oordeel dat er nogal wat valt af te dingen op het standpunt dat de positie van stagiairs meer verwant is met de positie van andere studenten dan met andere werknemers. Men kan evengoed zeggen dat juist studenten in dit rijtje niet thuishoren, omdat zij geen arbeid verrichten. Vindt de regering dat hierbij de hoogte van de vergoeding van stagiairs van doorslaggevende betekenis is? Dat lijkt deze leden een nogal opportunistische benadering.
Daarbij komt nog de vraag of van dit voorstel wel een goed signaal uitgaat. Het arbo- en verzuimbeleid is de laatste jaren sterk gericht op het voorkomen van ziekte en arbeidsongeschiktheid. Door nu stagiairs onder te brengen in de WAJONG, wordt de (financiële) verantwoordelijkheid van werkgevers kleiner, evenals wellicht hun pogingen arbeidsongeschiktheid te voorkomen. Heeft een verschuiving zoals de regering voorstelt overigens naar verwachting eventuele gevolgen in de sfeer van het regresrecht?
Het in te voegen subsidieartikel zou volgens eerdere plannen onderdeel uitmaken van een wetsvoorstel «experimenteren en anticiperen», aldus de leden van de PvdA-fractie. Is de regering voornemens zulk een wetsvoorstel in te dienen en zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet? Heeft de regering al een concept-AMvB gereed waarin de nadere regels als bedoeld in het nieuwe artikel 69 van de WW zijn gesteld? Kan de Tweede Kamer daarvan kennis nemen en zo ja, wanneer?
Wat wordt bedoeld met de zinsnede in de memorie van toelichting «Het gaat hierbij om praktijktoepassingen waarbij alle regels van de WW in acht worden genomen»? Het gaat hierbij toch om een experiment waartoe de huidige WW eigenlijk geen ruimte biedt en waarvoor nu het voorstel wordt gedaan om die ruimte te creëren? Is bekend tot welke totaalopbrengsten voor het wachtgeldfonds het genoemde experiment in de GWW-sector leidt? Hoe worden deze opbrengsten gemeten? Welke uitgaven staan daar maximaal theoretisch tegenover, gezien de afspraak dat de ministeries van Verkeer en Waterstaat en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer alsmede het wachtgeldfonds van de GWW-sector (grond-, weg- en waterbouw) zich garant stellen voor het uitbetalen van loon, in het geval de werkgevers die aan de praktijkproef meedoen er niet in slagen de genoemde periode van zes weken te overbruggen? Is deze praktijkproef inmiddels gestart? Zijn er (financiële) resultaten te melden?
Waarom wordt aan de toetsingscriteria de eis gesteld dat een project vernieuwend moet zijn? Kunnen projecten die aan alle overige criteria voldoen en leiden tot een duidelijke besparing op werkloosheidsuitgaven, niet evengoed worden gehonoreerd?
Op welk moment denkt de regering de projecten te evalueren en over te gaan tot een definitieve wijziging van de WW, waarbij het mogelijk zal zijn te anticiperen op verwachte besparingen op WW- en Wachtgelduitgaven, na een aanvankelijk investering uit wachtgeldfondsen?
Welke mogelijkheden hebben sectoren en uitvoeringsinstellingen nu om niet alleen sectorgewijs, maar ook projectgewijs of op individuele basis (per bedrijf of per werknemer) activiteiten te financieren met wachtgeldfondsen die tot een verlaging van het aantal WW-ontvangers kunnen leiden? Is de regering van plan die mogelijkheid te creëren of uit te breiden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie staan in beginsel sympathiek tegenover de introductie van een subsidieartikel in de WW. Wel tekenen zij daarbij aan dat de criteria die worden gehanteerd ter waarborging van het uitsluitend aanwenden van de middelen om het beroep op de WW terug te dringen, strikt ter hand zullen moeten worden genomen. In dat kader verzoeken zij de regering om de betreffende AMvB aan een voorhangprocedure te onderwerpen. Gelet op het belang van die AMvB hopen deze leden dat de regering dit kan toezeggen, waarbij zij aantekenen dat zij anders zullen overwegen een wijzigingsvoorstel ter zake in te dienen. Ook vragen deze leden de regering een actualisatie te geven van de resultaten van de inmiddels gestarte praktijkproef in de GWW-sector. In hoeverre zal de daar geboden faciliteit van het garant stellen van het loon voor een periode van zes weken daadwerkelijk «ruimschoots gecompenseerd» worden door besparingen in de wachtgeldfondsen? Deze leden vragen de regering een en ander helder aan de hand van concrete cijfers te illustreren en onderbouwen.
Graag vernemen de leden van de CDA-fractie een uitgebreide toelichting op de verschillen tussen het experimenteerartikel in de WAO, de Wet REA en de WW en op de kritiek van de Lisv hierop. Deze leden vragen naar de wijze van financieren van de subsidies. Is het juist dat de experimenten zowel door het Lisv als door de wachtgeldfondsen gefinancierd kunnen worden? Tevens vragen zij naar de criteria voor de experimenten. Klopt het dat aan de ene kant er een reëel perspectief moet zijn dat de experimenten na twee jaar zonder externe financiering moeten kunnen door blijven lopen en dat aan de andere kant deze experimenten niet tot het normale bedrijfsrisico mogen behoren? Hoe verhouden deze twee criteria zich tot elkaar? Door de wijzigingen in de wachtgeldperiode is toch getracht een grotere verantwoordelijkheid bij de sectoren zelf te leggen voor het voorkomen van kortdurende werkloosheid? Kan nog eens aangegeven worden wat precies de meerwaarde van het experimenteerartikel zal zijn?
Tevens vragen deze leden waarom dit artikel met terugwerkende kracht in werking moet treden? Wat zijn de consequenties voor het experiment in de GWW-sector als dit niet het geval zou zijn?
Uit verzoeken die in de loop er jaren zijn gedaan is de behoefte gebleken aan een financieringsbron voor activiteiten die tot een verlaging van het volume in de WW kunnen leiden, doch die binnen de reguliere uitvoering van de WW niet financierbaar zijn. Daartoe wordt voorgesteld een subsidieartikel in de WW in te voegen. De leden van de D66-fractie ondersteunen deze intentie. De voorgestelde wijziging zou eerst deel uitmaken van een wetsvoorstel «experimenteren en anticiperen». De Raad van State heeft geoordeeld dat het betreffende wetsvoorstel beter niet bij het parlement ingediend kon worden. Ook deze leden zouden graag van de regering willen weten of zij nog voornemens is een wetsvoorstel in te dienen waarin experimenten en anticiperen worden mogelijk gemaakt en zo ja, wanneer, zo niet, waarom niet?
De aan het woord zijnde leden merken op dat het subsidieartikel in dit wetsvoorstel niet in zijn geheel in artikel 90 van de WW zal worden neergelegd (zoals oorspronkelijk de bedoeling was), maar worden gesplitst over artikel 69 en artikel 90 van die wet. Wat is hiervan de reden?
Deze leden constateren dat bij de vormgeving van het subsidieartikel maximale ruimte wordt geboden aan sectoren, doordat wel financiële middelen ter beschikking worden gesteld, maar niet limitatief wordt vastgelegd voor welke doeleinden deze middelen mogen worden aangewend. Hoe zal worden gecontroleerd of de ter beschikking gestelde middelen ook inderdaad aan de bedoelde projecten ten goede zullen komen? Ook constateren deze leden dat met het oog op de invoering van een subsidieartikel in de WW er onder andere een nieuw artikel 69 in de wet wordt opgenomen, waarin onder andere wordt geregeld dat bij Amvb nadere regels worden gesteld. Zij sluiten zich aan bij de vragen over de concept-Amvb.
De leden van de fractie van D66 merken voorts op dat het volgens de regering wenselijk is dat, aangezien het toekennen van financiële middelen aan een bedrijf gevolgen kan hebben voor de sector als geheel, ook binnen de sector zelf van een draagvlak voor een subsidie sprake is. Kan zij duidelijk maken hoe, als een individueel bedrijf subsidie aanvraagt, kan worden nagegaan of daar in de hele sector een draagvlak voor is?
In navolging van het Lisv merken de leden van de fractie van D66 op dat er enige overlap bestaat met artikel 44 van de Wet REA. Welke consequenties heeft dat voor de Wet REA en voor de WW?
De aan het woord zijnde leden constateren dat met de uitvoering van het subsidieartikel volgens de regering slechts een gering bedrag gemoeid is, aangezien de projecten erop zijn gericht de uitgaven aan WW-uitkeringen uit het wachtgeldfonds te verminderen. Kan de regering een inschatting maken van het te verwachten aantal subsidieaanvragen? Welke criteria zullen bij het verstrekken van subsidies worden gehanteerd? Indien meer sectoren bij een project zijn betrokken zal het subsidiebedrag over de verschillende wachtgeldfondsen worden verdeeld.
De verdeelsleutel zal dan per project worden bepaald. Op basis van welke criteria zal deze verdeelsleutel worden gehanteerd?
De leden van de fracties van RPF en GPV vinden het niet bijzonder fraai dat het opnemen van een subsidieartikel in de WW in dit wetsvoorstel wordt meegenomen. Aanvankelijk maakte het artikel deel uit van het wetsvoorstel inzake experimenteren en anticiperen, dat echter door de Raad van State negatief werd beoordeeld. Ook deze leden informeren of de regering nog van plan is een hernieuwde poging in die richting te wagen.
Zij onderschrijven de opvatting dat er heldere criteria moeten worden geformuleerd, op grond waarvan een beroep kan worden gedaan op het voorgestelde subsidieartikel in de WW. Zij vragen zich in dit verband af hoe door een bedrijfseconomische toets kan worden vastgesteld welke doeleinden worden nagestreefd. Is de kans op oneigenlijk gebruik niet reëel?
Deze leden vinden het enigszins slordig overkomen dat het nieuwe regime met terugwerkende kracht in werking zou moeten treden. Uiteraard heeft het parlement formeel het recht om hier niet mee in te stemmen, maar dan zou de GWW-sector in de problemen komen. Is de regering met deze leden van oordeel dat het beter zou zijn om de wettelijke grondslag van een experiment te regelen voordat het experiment begint? Welke uitgaven zijn tot dusverre in de GWW-sector gedaan? Rechtvaardigen ervaringen in deze sector de in de memorie van toelichting uitgesproken verwachting dat de subsidiebedragen zullen worden terugverdiend? Zo nee, waarop is deze verwachting dan gebaseerd?
6. Vrijlating van subsidies op vrijwilligerswerk voor bepaalde groepen bijstandsgerechtigden
De leden van de fractie van de PvdA constateren dat de regering een beperkte uitvoering gegeven heeft aan de opvatting van de Kamer over de inzet van premie/subsidie bij vrijwilligerswerk in het kader van sociale activering in WIW en bijstand. Zij betreuren dat en kunnen zich daar niet vinden. Immers, het incentive-budget van 150 miljoen gulden dat in het kader van de Abw werd benut, is bij de vorming van de WIW overgeheveld naar deze regeling, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de gelden niet alleen in het kader van scholing, werkervaring of -aanvaarding als premie of subsidie zou worden benut. Ook het aspect van sociale activering en vrijwilligerswerk in de bijstand zou in de volle breedte onder de werking van de regeling blijven vallen, hetgeen nog eens vanuit een oogpunt van armoedebestrijding en het tegengaan van sociaal isolement is onderschreven door de regering. Zij ontvangen graag een reactie op dit punt.
De in het wetsvoorstel benoemde doelgroepen lijken de navolgende groepen uit te sluiten van de vrijstellings regeling:
1. degenen die op grond van medische of sociale reden niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt en door de sociale dienst ontheven zijn van sollicitatieplicht;
2. mensen die met instemming van de sociale dienst en op grond van de wet slechts gedeeltelijk beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt en waarvan het vrijwilligerswerk het eventueel aanvaarden van parttime betaald werk niet belemmert;
3. jongeren onder de 21 jaar die op grond van beperkingen niet zijn aangewezen op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld uitkeringsgerechtigden onder de WAJONG.
De leden van de fractie van de PvdA geven de regering in overweging het wetsvoorstel zodanig aan te passen dat deze uitkeringsgerechtigden onder de subsidievrijlatingsregeling vallen.
Onduidelijk is voor deze leden wat de rechten zijn van mensen met een IOAW of IOAZ-uitkering. Kunnen zij allen, mits door de gemeente getoetst, gebruik maken van de vrijstellingsregeling en worden deze niet met de uitkering verrekend?
De aan het woord zijnde leden vragen of het bedrag van f 150,- geïndexeerd gaat worden. Zij vragen tevens meer duidelijkheid over de definitie van werkervaring en die van vrijwilligerswerk; waar zit het verschil? Kan eenzelfde activiteit voor de één een vrijwilligersplaats zijn en voor een ander een opstapje naar echt werk? Is een sluitend onderscheid wel te maken of is de beoordeling van de activiteit mede afhankelijke van de beperkingen van de persoon die de activiteiten verricht, zo vragen de leden van deze fractie.
Worden de subsidies vrij gelaten die worden toegekend voor het volgen van scholing in het kader van de WIW en/of Abw, zoals oorspronkelijk bij de incentive-regeling het geval was?
De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering een algemene vrijlating voor subsidies voor vrijwilligerswerk voorstelt tot een bedrag van 150 gulden per maand, een bedrag dat niet op de bijstandsuitkering van betrokkene wordt gekort (dit naar aanleiding van de motie-Bakker c.s., Kamerstuk 25 600 XV, nr. 21, waar ook deze leden steun aan hebben verleend). Deze leden zijn met de regering van oordeel dat het uitgangspunt moet blijven dat uitkeringsgerechtigden waar mogelijk primair zelfstandig in hun inkomen dienen te voorzien. Om die reden steunen zij dan ook de keuze voor het bedrag, welk lager is dan de maximale vrij te laten premie bij aanvaarding van deeltijdwerk. Ook zien deze leden de logica in het afbakenen van de doelgroep tot de doelgroep van sociale activering. Deze leden hechten er dan ook aan dat de regeling beperkt blijft tot langdurig werklozen (denkt de regering hier net als deze leden met name aan de zogenaamde fase 4-geïndiceerde personen?) en ouders met kinderen jonger dan vijf jaar respectievelijk personen ouder dan 57,5 jaar die vooralsnog van de normale arbeidsverplichtingen zijn vrijgesteld. Deze leden verzoeken de regering te bevestigen dat de voorgestelde vrijlating ook daadwerkelijk tot de thans voorgestelde groep beperkt zal blijven.
De leden van de CDA-fractie vragen of ook forfaitaire vergoedingen van vrijwilligersorganisaties aan de betrokken bijstandsgerechtigde vrijwilliger onder deze regeling vallen. Zo nee, waarom is slechts gekozen voor subsidies die door de gemeente verstrekt worden? Tevens vragen zij welke vrijheid gemeenten hebben om de doelgroep uit te breiden, bijv. tot de doelgroep die de Raad van State adviseert. Welke verschillen bestaan er precies tussen de doelgroep in de WIW die in aanmerking komt voor sociale activering en de doelgroep die voor de voorgestelde vrijlating in aanmerking komt?
Deze leden vragen zich overigens af of het geen tijd is meer in fundamentele zin over vrijwilligerswerk en vrijlating te spreken. Zij verwijzen naar hun inbreng bij de algemene politieke beschouwingen. Als vrijwilligerswerk als cement van de samenleving wordt beschouwd, dan moet het voor iedereen bereikbaar zijn. Deze leden vinden het in die zin niet te rechtvaardigen dat de belastingaftrek voor vrijwilligerswerk hoger is dan de vrijlating voor de mensen in de Abw. Kan de regering hier nog eens op ingaan? Overweegt zij nog wijzigingen op dit punt?
De leden van de fractie van D66 constateren dat wordt voorgesteld om subsidies op vrijwilligerswerk voor bepaalde groepen bijstandsgerechtigden tot maximaal 150 gulden per maand vrij te laten. Zij ondersteunen de gedachte die aan dit voorstel ten grondslag ligt. Wel achten zij de memorie van toelichting niet duidelijk genoeg over de aard en het doel van de verrichte werkzaamheden. Zij merken op dat enerzijds wordt gesteld dat de subsidieregeling geldt voor «onbepaalde activiteiten die niet het karakter hebben van een werkervaringsplaats, stage noch reguliere baan» doch anderzijds wordt gezegd dat «het verrichten van dergelijke maatschappelijke nuttige activiteiten wordt gezien als middel om sociaal isolement van uitkeringsgerechtigden te doorbreken of te voorkomen en om de arbeidscapaciteiten van betrokkenen in stand te houden of mogelijk te verbeteren». Kan de regering uiteenzetten welk nuanceverschil er bestaat tussen «niet een karakter hebben van een werkervaringsplaats» en het vergroten van de arbeidscapaciteiten anderzijds?
Voorts zouden deze leden graag vernemen hoeveel mensen gebruik zullen gaan maken van de vernieuwde regeling. Bevorderen dergelijke maatregelen in het algemeen de uitstroom van de bijstand? Kan verder inzicht worden gegeven in de vraag waar het bedrag van 150 gulden op is gebaseerd?
De voorgestelde vrijlating van subsidies op vrijwilligerswerk voor langdurig werklozen kan naar het oordeel van de leden van de fracties van RPF en GPV een stimulans betekenen voor het vrijwilligerswerk onder deze categorie. Deze leden verzoeken de regering in te gaan op de vraag in hoeverre deze maatregel in de praktijk kan botsen met de sollicitatieplicht. Is juist ook met het oog hierop de doelgroep beperkt tot langdurig werklozen? In hoeverre ziet zij het verrichten van vrijwilligerswerk door deze categorie als een vorm van werkervaring? De leden van deze fracties vragen om een nadere onderbouwing van de hoogte van het vrij te laten bedrag. Welke relatie is er met het bedrag dat vrijwilligersorganisaties mogen geven?
a. Samenloop bevallingsuitkering en WW-uitkering
Op grond waarvan denkt de regering dat jaarlijks 7500 zwangere vrouwen een samenloop van beide uitkeringen kennen en op grond waarvan denkt zij dat het in minder dan 25 procent van de gevallen leidt tot meeruitgaven voor de fondsen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
b. Stagiairs uit WAO en onder WAJONG
Door arbeidsongeschikt geworden stagiairs onder te brengen bij de WAJONG zal naar verwachting een structurele verschuiving van 5 à 10 miljoen gulden plaatsvinden van WAO naar WAJONG, lezen de leden van de fractie van D66. Dit is een marge van 100%. Kan de regering hier specifiekere cijfers over verschaffen?
c. Vrijlating van subsidies op vrijwilligerswerk voor bepaalde groepen bijstandsgerechtigden
De leden van de PvdA-fractie vragen of de oorspronkelijke incentive-regeling in de bijstand, zoals die vóór de invoering van de WIW bestond, indien uitgekeerd op maandbasis wel verrekend werd met de Abw. Er was toch alleen eventueel sprake van een belastingafdracht, zo veronderstellen deze leden. Is het feit dat thans de subsidie op het vrijwilligerswerk wel met de uitkering verrekend wordt, geen omissie die met de invoering van de WIW niet tijdig onderkend is? Kan deze aanpassing niet beter beschouwd worden als een herstelbepaling, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie vragen welke financiële consequenties er voor gemeenten verbonden zijn aan de wijziging van de vrijlatingsbepalingen voor vrijwilligerswerk.
Tijdens het planningsoverleg van de vaste commissie met de bewindspersonen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 28 oktober 1998 hebben de leden van de PvdA-fractie verheugd en met instemming kennis genomen van het voornemen van de regering om te bezien of in deze veegwetvoorstellen een aanpassing kan worden opgenomen betreffende de wet Boeten en maatregelen, dit mede naar aanleiding van het standpunt van de regering in de beantwoording van schriftelijke vragen over de wet Boeten en maatregelen (Aanhangsel 9899 nr. 136). Nu blijkt dat, ondermeer door het ontbreken van een hardheidsclausule, ook aan schrijnende gevallen een maatregel moet worden opgelegd, is naar de mening van deze leden een snelle aanpassing van de wet Boeten en maatregelen op dit onderdeel nodig. Deze leden denken dan aan situaties waarin bij voorbeeld vroeggehandicapten, voor wie de ouders een Wajong uitkering te laat aanvragen (vaak door onwetendheid), een maatregel krijgen van 20% gedurende een jaar. Ook situaties waarin geen sprake is van benadeling kunnen tot zeer aanzienlijke maatregelen of boeten leiden, waarbij de proportionaliteit in het geding komt. Een hardheidsclausule geeft de uitvoeringsorganisatie de ruimte om redelijkheid, billijkheid en rechtvaardigheid te betrachten in het opleggen van boeten en maatregelen. Een invoering pas per 1-1-2000 is naar de mening van de leden van de fractie van de PvdA een te laat tijdstip.
Het valt ook de leden van de CDA-fractie op dat er geen wijzigingsvoorstellen betreffende de wet Boeten en maatregelen zijn opgenomen. Dat spijt deze leden, omdat zij van mening zijn dat er op een aantal punten een meerderheid van de Kamer er voorstander van is om tot aanpassing over te gaan. Waarom is een en ander niet in dit wetsvoorstel opgenomen? Wanneer overweegt de regering op dit punt met wijzigingsvoorstellen te komen? Zou een hardheidsclausule in deze in ieder geval te overwegen zijn?
De leden van de D66-fractie vragen de regering om in een overzicht aan te geven hoe groot de afgelopen drie jaar de inkoopbudgetten arbeidsvoorziening, alsmede de besteding daarvan, zijn geweest.
De leden van de fractie van D66 hebben geconstateerd dat met name de artikelsgewijze toelichting erg slecht leesbaar is. In een aantal gevallen biedt de formulering welke gekozen wordt in de toelichting geen enkele toelichting. Een aantal artikelen is nauwelijks leesbaar of begrijpelijk. Bij veel artikelen wordt geen toelichting gegeven. Deze leden vragen de regering hier in de toekomst meer aandacht aan te schenken.
De leden van de CDA-fractie vragen welke consequenties het niet uitbreiden van de doelgroep-WAGW met WAZ- en WAJONGgerechtigden heeft.
Hoewel de leden van de VVD-fractie het voorstel begrijpen om, met terugwerkende kracht tot 1 januari 1998, de werkzaamheden met betrekking tot de loonkostensubsidie op te dragen aan de uitvoeringsinstelling die de werkzaamheden verricht voor de sector waartoe de werkgever behoort (in plaats van de uvi die de werkzaamheden met betrekking tot de arbeidsongeschiktheidsuitkering van betrokkene verricht), bevreemdt het hen dat de wijziging van het thans vigerende artikel 70 WAO niet door het Lisv en de uvi's ter hand is genomen. Hoe is dat mogelijk, zo vragen deze leden. Kan de regering hier uitvoerig op ingaan? Was het Ctsv van deze situatie op de hoogte? Los van de valide argumenten inzake de uitvoeringsinspanningen die nodig zouden zijn om een en ander alsnog wetsconform te laten plaatsvinden, merken deze leden op dat het ten principale niet zo kan zijn dat hetgeen de wetgever heeft beoogd en formeel gecodificeerd maar niet toegepast wordt, met terugwerkende kracht wordt gewijzigd omdat het Lisv en de uvi's en klaarblijkelijk ook het Ctsv niet conform de vigerende wet hebben gehandeld. Deze leden stellen een uitvoerige toelichting op de oorzaken in het onderhavige geval en ten algemene ten principale zeer op prijs.
Kan worden aangegeven hoe het mogelijk is dat het Lisv geen signaal uitstuurt naar uitvoeringsinstellingen dat wetgeving met betrekking tot loonkostensubsidies gewijzigd is, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Komt dit vaker voor? Zijn uitvoeringsinstellingen inmiddels op de hoogte van de regels inzake de uitvoering van de Wet REA? Kunnen zij bedrijven op een adequate wijze inlichten over bijv. de persoongebonden budgetten?
Artikel 3 (Onderdelen B, D en G)
Door de gekozen formulering, namelijk het vervangen van de bestaande tekst, kan de indruk ontstaan dat scholing of opleiding alleen nog maar in WIW-verband zou kunnen/mogen plaatsvinden. De leden van de PvdA-fractie gaan ervan uit dat dat niet de bedoeling is van de regering. Daarom zou de toevoeging «voorziening van de Wet inschakeling werkzoekenden» in plaats van vervanging een verbetering zijn, aldus de leden van de PvdA-fractie.
Ook de leden van de fracties van VVD, CDA en D66 vragen zich af of de voorgestelde wijzigingen impliceren dat bijstandsgerechtigden alleen nog maar scholing mogen volgen in het kader van de WIW.
Over onderdeel D merken de leden van de fractie van D66 op dat dit lid is al eerder gewijzigd.
De leden van de CDA-fractie vragen welke gevolgen de wijziging van de WAO inzake de kring der verzekerden heeft voor stagiairs die niet voldoen aan de klokureneis genoemd in de AKW en de WAJONG. Vallen zij ook onder de kring der verzekerden van de WAJONG?
De leden van de fracties van RPF en GPV informeren naar de budgettaire gevolgen van de hier voorgestelde uitbreiding van de doelgroep die aanspraak kan maken op kinderbijslag.
De leden van de fracties van PvdA en D66 vragen hoe dit artikelonderdeel gelezen moet worden. Het woord «met» komt in artikel 17, tweede lid ANW namelijk niet in voor.
De leden van de fractie van de PvdA vragen verheldering over de zinsnede «zodra deze wijzigingen van het Arbeidstijdenbesluit vervoer zijn gerealiseerd en in werking zijn getreden, kan dit onderdeel van artikel 7 in werking treden». Wat wordt precies bedoeld met «dit onderdeel van artikel 7»?
Is het juist, zo vragen de leden van de CDA-fractie, dat Arbeidsvoorziening de Sociale Verzekeringsbank nu niet inlicht over verwijtbaar gedrag van AKW-gerechtigden? Hoe zal dit in de toekomst geregeld worden en hoe is Arbeidsvoorziening op de hoogte van het feit dat de ouders van betrokkenen AKW-gerechtigd zijn?
De leden van de fracties van VVD, CDA en D66 vragen welke gevolgen het laten vervallen van artikel 43 AAW heeft als het gaat om de samenloop met uitkeringen van de Nederlandse Antillen. Is dit wel een technische wijziging?
Waarom wordt in de wettekst gesproken over de «nieuwe Werkloosheidswet»? De citeertitel van de betreffende wet is gewoon «Werkloosheidswet».
Kan de regering aan de hand van enkele cijfermatig onderbouwde voorbeelden aangeven in welke gevallen de huidige situatie tot een lagere uitkomst leidt?
De leden van de D66-fractie vinden de toelichting bij dit artikel zeer onduidelijk. Waarom is deze wijziging noodzakelijk?
De leden van de D66-fractie constateren met betrekking tot onderdeel C dat aan het betreffende artikel een nieuw lid wordt toegevoegd, lid d. Op grond waarvan wordt dit lid toegevoegd?
De leden van de fractie van PvdA geven in overweging de zinsnede «voor tijdelijke projecten» te schrappen.
Wordt de kring der verzekerden WAZ gewijzigd? Hoeveel mensen betreft dit en wat zijn de financiële gevolgen van deze uitbreiding, zo vragen de leden van de fracties van CDA en D66.
Kan dit voorstel aan de hand van een cijfermatig voorbeeld worden onderbouwd, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Zal de voorgestelde maximering met terugwerkende kracht tot aanpassing van reeds lopende uitkeringen leiden? Zo ja, hoeveel gevallen betreft het hier?
Artikel 18 (Onderdeel I) en artikel 19 (Onderdeel E)
De leden van de CDA-fractie hebben zich bij hun inbreng voor het verslag bij wetsvoorstel Wet invoering en versterking regresrecht in AWBZ en ZFW (Kamerstukken 26 238) op het standpunt gesteld dat regresrecht niet thuishoort in de volksverzekeringen. De overheid biedt burgers bescherming door volksverzekeringen. Deze leden sluiten zich aan bij de kritiek van de Raad van State op een niet ingediend wetsvoorstel over regresrecht in volksverzekeringen. De Raad achtte het onjuist dat het uitgangspunt van de volksverzekeringen werd verlaten, namelijk dat zij zowel het risico als het schade veroorzaken dekken. Een toename van het aantal procedures moet worden gevreesd en een verdere juridisering van de samenleving. Daarom vragen de leden van de CDA-fractie naar de voornemens van de regering op dit punt. Zij vragen tevens naar voornemens om opnieuw de mogelijkheid van collectieve afkoop van claims in de WAJONG en de WAZ te introduceren.
Welk karakter dragen de WAJONG en de WAZ naar de mening van de regering? Worden zij gezien als opvolgers van de AAW en zijn het dus volksverzekeringen?
De leden van de fractie van D66 maken er met betrekking tot onderdeel H melding van dat de betreffende wijziging al eerder is doorgevoerd.
Waarom heeft het Fonds Arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidpersoneel (FAOP) de uitvoering van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (Wamil) nooit ter hand genomen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De leden van de PvdA-fractie staan sympathiek tegenover de vervanging van de term «kalendermaanden» in artikel 4, tweede lid door «maanden» en onderschrijven de opmerkingen van de Raad van State, met dien verstande dat het hier naar de opvatting van deze leden niet om een redactionele kanttekening gaat maar om een inhoudelijke verbetering.
Het gaat hier om een nog niet in werking getreden wet. Deze talrijke wijzigingen die voor de uitvoering verstrekkend zijn, komen op een uitermate laat tijdstip. Dat bevreemdt de fractie van de PvdA.
De WIK wordt met alle voorgestelde wijziging erg complex. Is de regeling uitvoerbaar naar het oordeel van de uitvoerders?
Naar de leden van de PvdA-fractie vernamen is er thans een overleg tussen de regering en de uitvoeringsorganisaties op uitvoeringsniveau met het doel om, voordat wet- en regelgeving wordt voorgesteld of ingevoerd, een toets op doelmatigheid en uitvoerbaarheid ui te voeren. Heeft dat overleg ook over dit wetsvoorstel plaatsgevonden? Zo ja, is er overeenstemming? Welke zijn de effecten op automatisering, hoeveel tijd hebben de uitvoeringsorganisaties nodig om deze uitvoeringsvoorschriften en berekeningssystematiek te verwerken en te implementeren?
Nu in de wijze van verrekening van inkomsten wijzigingen plaats vinden vragen de aan het woord zijnde leden of de fiscale consequenties van de verrekening in voldoende mate zijn bepaald. Is de zelfstandigenaftrek (als kunstenaar voor de inkomstenbelasting) voor kunstenaars die een uitkering op grond van de WIK ontvangen, alleen mogelijk indien men aan het urencriterium van een bestendige bron van inkomsten uit arbeid voldoet? Wordt, met andere woorden, de kunstenaar wel of niet als ondernemer beschouwd? Het antwoord op deze vraag is maatgevend voor de aftrekbaarheid voor de inkomstenbelasting van de hoogte van de beroepskosten, het te hanteren percentage en de soort van beroepskosten die voor aftrek mee genomen worden. Het antwoord op deze vraag bepaalt tevens de hoogte van het netto besteedbaar inkomen van de kunstenaar in het kader van de WIK. Zal het overblijvende WIK-forfait na aftrek van de aantoonbare beroepskosten beschouwd worden als inkomsten waar vervolgens een naheffing over wordt opgelegd?
Hoe moet de uitvoeringsorganisatie met deze aspecten rekening houden?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe het mogelijk is dat in deze wet, die nog in werking moet treden, al talloze reparaties aangebracht moeten worden. Door de voorgestelde wijzigingen wordt de WIK bovendien erg complex. Kan duidelijk uiteengezet worden wat de financiële gevolgen zijn van de voorgestelde wijzigingen?
De leden van de fracties van RPF en GPV constateren eveneens dat de WIK door de voorgestelde wijzigingen complexer wordt. Zij vragen zich af of de betrokken gemeentebesturen wel voldoende tijd zullen krijgen om zich hierop voor te bereiden, ervan uitgaand dat dit onderdeel, evenals de WIK zelf, per 1 januari 1999 in werking zal treden.
Vervalt artikel 4, onderdeel c, zo vragen de leden van de fracties van PvdA en D66.
De leden van de PvdA-fractie begrijpen de wens tot maandelijkse verrekening van vaste inkomsten om terugvordering te voorkomen. Kan de voorgestelde wijziging ertoe leiden dat een kunstenaar en diens gezin, die aanvankelijk inkomsten uit een vaste bijbaan hebben die maandelijks worden verrekend, later dat jaar een totaal maandelijks inkomen krijgt onder bijstandsniveau wanneer de kunstenaar zijn inkomsten onverwacht verliest? Zo ja, welke oplossing is voorhanden? Leidt de maandelijkse verrekening tot een ingewikkelder uitvoeringsystematiek en hogere uitvoeringskosten?
Hoe kunnen de concrete bedragen als genoemd in het eerste lid van artikel 9 worden verklaard, zo vragen de leden van de VVD-fractie. In hoeverre is hier sprake van een technische wijziging? Welke financiële consequenties zijn hieraan verbonden? In hoeverre zijn de voorstellen als neergelegd in artikel 9, vierde lid en artikel 10, tweede en derde lid van de WIK gemakkelijk uitvoerbaar? Zo zien deze leden bij voorbeeld de winst van het niet langer achteraf hoeven te verrekenen danwel terugvorderen van de uitkering, maar de uitvoering van het voorstel moet ook daadwerkelijk en eenvoudig uitvoerbaar zijn. De tekst van de betreffende toelichtingen komt op deze leden echter niet direct over als een eenvoudig uit te voeren regeling.
Ook de leden van de fractie van D66 vragen naar de precieze achtergrond van de verhoging van de bedragen waar een kunstenaar recht op heeft.
Deze leden constateren dat een kunstenaar, die in de eerste helft van het jaar een bijbaan heeft en daarom een lager maandelijks voorschot krijgt, in de tweede helft van het jaar, wanneer hij die bijbaan niet meer heeft, op geen enkel inkomen meer aanspraak kan maken. Graag zouden deze leden van de regering vernemen of zij van mening is dat het verlies van inkomen uit een bijbaan tot een tussentijdse aanpassing van het WIK-voorschot moet kunnen leiden.
De leden van de SP-fractie hebben het commentaar gelezen van de werkgroep Kunstenaar en Bijstand met betrekking tot dit onderdeel van het wetsvoorstel. Zij zouden graag een reactie vernemen van de regering op de door de genoemde werkgroep geschetste gevolgen van de voorgenomen wijziging van artikel 9, lid 4. Onderkent de regering deze gevolgen? Wat vindt zij van de suggestie die de werkgroep doet dat bij verlies van het inkomen uit een bijbaan tussentijdse aanpassing van het WIK-voorschot mogelijk moet zijn?
Uit deze onderdelen blijkt dat de bevoorschotting op jaarbasis verrekend wordt. Op welke wijze vindt de brutering plaats, dat wil zeggen de afdracht van belastingen en premies, vragen de leden van de PvdA-fractie. Immers, na overgang van een nieuw jaar is er sprake van brutering.
Is het redelijk om een kunstenaar, die voor enkele maanden in een kalenderjaar een beroep doet op de WIK, het recht te geven op aftrek van de totale forfaitaire bedragen voor beroepskostenaftrek per kalenderjaar indien, zoals nu voorgesteld, ook de totale inkomsten per kalenderjaar worden meegenomen in de berekening van de hoogte van de WIK-uitkering?
Heeft over de berekeningswijze met de VNG, uitvoeringsorganisaties danwel klankbordgroepen overleg plaatsgevonden?
De leden van de VVD-fractie sluiten zich bij deze laatste vraag aan. Zo ja, kan de regering daarover verslag doen, zo niet, waarom niet?
Heeft de regering kennis kunnen nemen van de kritiek van de Werkgroep Kunstenaar en Bijstand, met name gericht op het laten vervallen van het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de WIK? Zo ja, wat is haar reactie? Zo niet, kan zij zich alsnog op de hoogte stellen van de kritiek van de werkgroep en er in de nota naar aanleiding van het verslag op reageren? Deze leden zien een reactie graag tegemoet alvorens een definitief standpunt te bepalen.
Wordt door de wijziging van artikel 10 niet een deel van de in de WIK beoogde flexibiliteit teniet gedaan en daarmee de grondslag van de wet aangetast, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering eerst had geregeld dat een WIK-kunstenaar een renteloze lening zou ontvangen. Dat wordt nu vervangen door een bedrag om niet. Wat is hiervan de reden? Voorts vragen ook deze leden commentaar op de kritiek op de wetswijziging van de Werkgroep Kunstenaar en Bijstand, met betrekking tot het feit dat bij een kortdurend beroep op de WIK alleen de inkomsten en maandelijkse WIK-voorschotten gedurende WIK-maanden in aanmerking genomen moeten worden.
De leden van de SP-fractie constateren dat de leden 4 en 5 van artikel 10 zullen komen te vervallen. Ook zij informeren naar het commentaar van de regering op de kritiek van genoemde werkgroep dat verrekening van de inkomsten over een heel kalenderjaar tot onredelijke gevolgen leidt voor de kunstenaar zowel in het geval deze tussentijds in de WIK stapt als wanneer hij er tussentijds uitstapt. In het laatste geval kan hij immers geconfronteerd worden met terugvordering van de uitkering tot aanzienlijke bedragen. De werkgroep stelt in dit verband dat ongewenst hip-hop-gedrag voorkomen kan worden door bij tussentijdse onderbreking de inkomsten uit de tussenliggende periode mee te tellen bij de vaststelling van de uitkering. Wat is de opvatting van de regering daarover?
De leden van de fractie van D66 constateren dat er in onderdeel A een lid wordt vernummerd van g naar i. Er bestaat echter al een lid i.
De leden van de fracties van D66, RPF en GPV merken op dat de regering de aanbeveling van de Raad van State met betrekking tot dit onderdeel niet heeft overgenomen, omdat zij zich momenteel beraad over de toepassing van het reïntegratieplan en de aspecten die daaraan verbonden zijn. Deze leden zouden graag vernemen of hier al meer duidelijkheid over bestaat en wanneer de Kamer daarover verder ingelicht zal worden.
De leden van de fracties van RPF en GPV vragen of het niet wenselijk is om dit mee te nemen bij de komende herziening van de OSV. Sluit de regering uit dat alsnog de aanbeveling van de Raad van State wordt overgenomen?
Artikel 28 (Onderdelen O en S)
Kan het onbedoeld gevolg van de Wet REA in normaal en helder Nederlands aan de hand van een concreet voorbeeld worden verduidelijkt? Kan hetzelfde gebeuren ten aanzien van het gestelde over artikel 43a van de WAO juncto artikel 29b van de ZW, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Artikel 28 (Onderdelen Q en R)
In het hoeverre is het op zo'n kortte termijn wijzigen van de allocatie van de met toepassing van artikel 46 WAO ontvangen gelden wenselijk? Had een en ander niet voor de inwerkingtreding van de per 1 januari 1998 vigerende bepalingen kunnen worden bedacht, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat onder onderdeel S een niet te begrijpen artikel staat, zowel in de oude als in de gewijzigde vorm. Zou de regering hierin wat meer helderheid kunnen verschaffen?
Artikel 28 (Onderdelen W en X)
Indien met de uitdrukking «in opdracht van het Rijk» niet louter wordt beoogd dat het Rijk de opdracht rechtstreeks aan de betrokken werknemer geeft, wat wordt dan wel precies be oogd, vragen de leden van de VVD-fractie.
Welke consequenties heeft de onlangs door de Tweede Kamer aanvaarde Wet export uitkeringen in het onderhavige geval?
De leden van de CDA-fractie nemen met instemming kennis van het voornemen de vrijwillige verzekering voor de WAO voor mensen die in het buitenland werken uit te breiden. Vallen ontwikkelingswerkers (ook die bij particuliere organisaties werkzaam zijn) hier ook onder? Wat wordt overigen precies bedoeld met «in opdracht van het Rijk» als het niet beperkt blijft tot een rechtstreeks gegeven opdracht door het Rijk, zo vragen ook deze leden.
Hoe vaak is tussen 1 januari en 1 juli 1998 voor werknemers met een dienstbetrekking in de zin van de WSW gebruik gemaakt van artikel 29b ZW, vragen de leden van de VVD-fractie. Hoe is de omissie om artikel 29b hier abusievelijk van toepassing te laten zijn, ontstaan? En waarom is het voorgestelde derde lid van artikel 81 van de Wet REA niet reeds eerder voorgesteld? Deelt de regering hun mening dat een en ander beleidsmatig en wetstechnisch niet de schoonheidsprijs verdient?
Wat betekent deze wijziging voor de hoogte van de afdracht, zo vragen de leden van dezelfde fractie. Wat zijn de precieze consequenties van de wijziging van het begrip werkgeverspremies en welke financiële gevolgen zijn verbonden aan de voorgestelde terugwerkende kracht?
Ook de leden van de fractie van D66 zouden graag vernemen of de hier voorgestelde wijzigingen gevolgen hebben voor de hoogte van de afdracht. Zo ja, kan dit worden toegelicht?
In de memorie van toelichting staat «In verband met de inwerkingtreding van de Koppelingswet per 1 juli 1998 krijgt het onderhavige artikel terugwerkende kracht tot en met die datum». Wordt hiermee bedoeld dat de kosten van een voorziening, verstrekt in het kader van de WVG ná 1 juli 1998, moeten worden terugbetaald door de ontvanger van deze voorziening? Indien dit bedoeld wordt, zijn de leden van de fractie van de PvdA van mening dat het onjuist is om personen, wier beroep op de WVG door betrokken instantie gehonoreerd werd, met terugwerkende kracht het recht op de verkregen voorziening te ontnemen, ongeacht op welke datum deze voorziening toegekend werd.
Welke consequenties heeft het betreffende voorstel voor het bemiddelingsrecht van betrokkenen, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Welke beleidsmatige overwegingen hebben geleid tot het doen van dit voorstel en wat zijn precies de beleidsmatige consequenties ervan?
De leden van de D66-fractie vragen de regering te overwegen de redactie van dit artikel aldus vorm te geven, dat eenvoudiger is na te gaan wanneer welk artikel inwerking treedt en of er sprake is van terugwerkende kracht.
Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Rosenmöller (GL), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Essers (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Harrewijn (GL), Balkenende (CDA), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Spoelman (PvdA), Örgü (VVD), Van der Staaij (SGP), Santi (PvdA) en Wilders (VVD).
Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Hamer (PvdA), Van Gent (GL), Van der Hoek (PvdA), Dankers (CDA), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Hofstra (VVD), Van Middelkoop (GPV), Van Vliet (D66), Klein Molekamp (VVD), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), Vendrik (GL), Van den Akker (CDA), Schoenmakers (PvdA), Eisses-Timmerman (CDA), Wagenaar (PvdA), Middel (PvdA), Weekers (VVD), Van Walsem (D66), Oudkerk (PvdA) en De Vries (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26239-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.