Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26239 nr. 17 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26239 nr. 17 |
Vastgesteld 20 juli 1999
Bij brief van 12 maart 1999 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer geïnformeerd over de oorzaken van de onderuitputting van de zgn. Veegwetbudgetten 1996 tot en met 1998 en over de mogelijkheden voor een vrijere besteding van de Veegwetbudgetten (ter uitvoering van de motie Schimmel c.s. op nr. 12) (Kamerstuk 26 239 nr. 16). De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft vervolgens schriftelijk overleg gevoerd met de staatssecretaris, waarvan zij onderstaand verslag uitbrengt.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 16 juli 1999
Hierbij doe ik u de antwoorden toekomen op de vragen gesteld in het schriftelijk overleg van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dat overleg is gevoerd naar aanleiding van mijn brief van 12 maart 1999 over de oorzaken van de onderuitputting van de zogenaamde Veegwetbudgetten 1996 en over de mogelijkheden voor een vrijere besteding van de Veegwetbudgetten.
De antwoorden op de vragen 22 en 34 zijn voorzien van een bijlage.
Vooraf wil ik opmerken dat in een bestuurlijk overleg is besloten om een taskforce in het leven te roepen die zich uitsluitend bezig zal houden met het oplossen van knelpunten in de samenwerking tussen Arbeidsvoorziening en LISV en uvi's. Aan deze taskforce zullen het LISV, het CBA en het Ministerie van SZW deelnemen.
De bij de beantwoording van de vragen gebruikte cijfers zijn van ultimo vierde kwartaal 1998.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst
Is de huidige procedure van aanbestedingen als beschreven in paragraaf 2 niet onnodig gecompliceerd en zou deze kunnen worden vereenvoudigd, efficiënter en meer transparant kunnen worden gemaakt, vragen de leden van de VVD-fractie. Zo ja, op welke wijze naast hetgeen is afgesproken in de kaderovereenkomst 1999, zo neen, waarom niet? Voor welke mogelijk wenselijke verbeteringen zou wijziging van het wettelijk kader noodzakelijk zijn? (blz. 2).
De enige mogelijkheid tot vereenvoudiging van de huidige aanbestedingssystematiek is het achterwege laten van de sectorale verdeling. Aangezien het kabinet het belangrijk acht dat een goede aansluiting op de sectorale arbeidsmarkt, en daarmee de vraagzijde van de arbeidsmarkt, tot stand wordt gebracht, kiest zij voor het behoud van de sectorale verdeling. Wel zijn de knelpunten die door deze verdeling in de aanbesteding optraden, grotendeels weggenomen door de regionale plannen van aanpak per uvi vast te stellen.
Voor zover de eerst gegeven oorzaak voor de onderuitputting van de Veegwetbudgetten in 1997 zoals genoemd op blz. 3 al te billijken is, hoe kan het dan zo zijn dat in 1998 opnieuw sprake is van een forse onderuitputting, vragen de leden van de VVD-fractie. Wat weerhield de uitvoering ervan de verschillende budgetten met maximale inzet en snelheid volledig te benutten? (blz. 3).
De trage start bij de aanbesteding van de Veegwetbudgetten heeft geleid tot een aanzienlijke onderuitputting van de beschikbare middelen. In latere jaren is besloten om klanten in eerste instantie aan te melden ten laste van de nog openstaande budgetten. Dit heeft er toe geleid dat in 1998 wel aanzienlijke voortgang werd geboekt bij de uitputting van de budgetten voor 1996 en 1997, maar dat de uitputting van het budget 1998 grotendeels achterwege bleef.
Op grond van welke criteria zijn de gelden verdeeld over de sectoren en de regio's, vragen de leden van de CDA-fractie. Is het niet een te voor de hand liggende conclusie dat vanwege de verplichte aanbesteding van de RDA's van de verdeelde gelden de aanbesteding niet het probleem is? (blz. 3).
De maatstaf voor de verdeling per sector is geweest het aantal mensen in de betreffende sector met een ww-uitkering. Dit criterium is een goede indicatie voor het aantal werkzoekenden dat voor een traject in aanmerking komt. Derhalve heeft deze verdelingsmaatstaf naar de mening van het kabinet niet bijgedragen aan de onderuitputting van beschikbare budgetten.
Spelen de criteria voor de verdeling van de gelden een oorzaak in de onderbesteding van de gelden, vragen de leden van de CDA-fractie (blz. 3).
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe kan het, dat de aanmelding van klanten door een UVI niet of niet voldoende plaatsvindt, vragen de leden van de PvdA-fractie. Hebben de UVI's nog wel de instrumenten en de middelen om de kenmerken van klanten te verzamelen (kenmerken die voor het goed kunnen bemiddelen bekend moeten zijn)? Staat de instructie en facilitering van het Lisv en de financiering van de UVI's het toe dat de UVI's personeel inzetten op de kwalitatieve kennis van hun naar werk te bemiddelen klanten? Zo niet, kan een UVI dan succesvol zijn in de inkoop en het opdrachtgeverschap tot reïntegratietrajecten? Indien het Lisv geen enkele beperking in toegestane kosten in de voorbereiding tot reïntegratie legt, wat is dan de oorzaak van het niet voordragen van reïntegratieklanten? (blz. 3)
De administraties van de uvi's zijn nooit ingericht geweest op het verzamelen van kenmerken die voor het bemiddelen van uitkeringsgerechtigden van belang zijn. Het is en was uvi's ook verboden om cliënten direct te bemiddelen.
In het kader van de sluitende aanpak heeft het LISV de uvi's in de gelegenheid gesteld om een aanvullende projectbegroting in te dienen om hun organisaties beter in te richten op hun reïntegratietaak.
Een van de belangrijkste benodigde kenmerken is de in 1998 geïntroduceerde fase-indeling.Vanwege de omvang van de bestanden, en de samenloop met andere grote automatiseringsprojecten, is het «transparant maken van de bakken» evenwel een tijdrovende zaak.
Om op korte termijn het administratieve probleem van de uvi's zoveel mogelijk te verhelpen, hebben het LISV en Arbeidsvoorziening besloten tot een bestandsvergelijking. Op grond van het sofi-nummer worden aan de gegevens van de uvi de faseringsgegevens van Arbeidsvoorziening gekoppeld. Op deze wijze beschikken de uvi's ten behoeve van de selectie van kandidaten toch over de fase-indeling. Het probleem dat zich daarbij voordoet, is dat ongeveer 40% van de aangeleverde sofi-nummers niet voorkomt in de bestanden van Arbeidsvoorziening. Wat de oorzaak daarvan is wordt nog onderzocht. Een deel daarvan bestaat uit de groep WW-ers zonder sollicitatieplicht.
Waarom mogen de veegwetbudgetten alleen worden gebruikt voor WW-ontvangers die zijn ingedeeld in fase 2 of 3, terwijl er bovendien geen sprake mag zijn van arbeidshandicap, vragen de leden van de PvdA-fractie. Kan die beperking er de oorzaak van zijn dat zo weinig WW-ontvangers worden geaccepteerd door Arbeidsvoorziening?
Is het mogelijk de beperking te laten vervallen zodat in geval ontvangers van een gecombineerde WAO/WW-uitkering in aanmerking komen voor bemiddeling via de Veegwetbudgetten? Is het mogelijk ook fase 1 en fase 4 ingedeelden in aanmerking te laten komen voor bemiddeling via de Veegwetbudgetten? In de praktijk komt het voor dat WW-ontvangers die zijn ingedeeld in fase 1 na een jaar nog werkloos blijken te zijn. Kan het veegwetbudget ingezet worden om fase 1 ingedeelden tijdig te begeleiden? Uit de praktijk blijkt ook dat fase 4 ingedeelden toch met relatief weinig bemiddeling en scholing aan het werk komen. Kan dat reden zijn ook fase 4 ingedeelden in aanmerking te laten komen voor bemiddeling via de veegwetbudgetten?
Is het daarom denkbaar ook fase 1 en fase 4 ingedeelden te bemiddelen voor de genoemde budgetten van 9000 en 15 000 gulden?
Hoeveel WW-ontvangers kunnen voor het jaarlijkse Veegwetbudget een bemiddelingstraject worden aangeboden? (blz. 3).
Artikel XXXVI van de Veegwet 1996 bepaalt de doelgroep waarvoor de budgetten mogen worden ingezet. Arbeidsgehandicapten worden in dit artikel uitgesloten. Voor deze groep zijn op grond van de wet REA immers voldoende middelen beschikbaar.
Werkzoekenden ingedeeld in fase 4 vallen wel binnen de doelgroep, maar hun afstand tot de arbeidsmarkt is dermate groot dat zij niet direct met een arbeidsmarkt gericht traject aan het werk kunnen worden geholpen. In de kaderovereenkomst tussen het LISV en Arbeidsvoorziening worden zij daarom expliciet uitgesloten. In het kader van de sluitende aanpak zal het LISV wel met het VNG overleg voeren over de mogelijkheden om sociale activeringstrajecten en WIW-plekken voor deze doelgroep in te kopen.
Een aantal werkzoekenden ingedeeld in fase 1 is na zes of twaalf maanden nog steeds werkloos. De LISV-instructie aan de uvi's (M 99 014) zegt dat deze groep tijdig geherindiceerd moet worden. Na herindicering kan aan deze mensen vanuit de Veegwetbudgetten een traject worden aangeboden.
De genoemde bedragen (f 6000,– en 15 000,–) zijn geen budgetten, maar bedragen met betrekking tot de mandatering aan de uvi's, zoals neergelegd in de oude kaderovereenkomst tussen LISV en Arbeidsvoorziening. In de nieuwe kaderovereenkomst komen de mandatering en dus ook deze bedragen niet meer terug.
Vanuit het jaarlijkse Veegwetbudget kan, uitgaande van een gemiddelde trajectprijs van f 7000,– aan ongeveer 7000 mensen met een WW-uitkering een traject worden aangeboden.
Wat is nu de gemiddelde doorlooptijd van het beschikbaar stellen van een reïntegratiebudget vanuit het Lisv tot en met het maken van een reïntegratieplan met de klant, dan wel de daadwerkelijke bemiddeling naar werk, vragen de leden van de fractie van de PvdA.
Wat is voor de regering een acceptabele doorlooptijd voor zo'n aanpak in de toekomst en waar liggen de grenzen? Welke vorm van regelgeving of de afwezigheid daarvan kan leiden tot beperking van deze doorlooptijd? (blz. 3).
Er kan geen gemiddelde doorlooptijd tussen het beschikbaar stellen van een budget tot en met het opstellen van een bemiddelingsplan respectievelijk het daadwerkelijk bemiddelen naar werk worden aangegeven.
De procedure in de huidige kaderovereenkomst is als volgt:
– Het Lisv stelt het budget en de verdeling van het budget vast.
– De uvi's en RDA's stellen de plannen van aanpak op. Dit moest gebeuren voor 15 april 1999. Tot 1 juli 1999 konden de plannen nog worden gewijzigd. Dit is slechts in geringe mate gebeurd. Het oorspronkelijk aantal van 8200 plannen is dan ook niet of nauwelijks gewijzigd.
– Op grond van de plannen van aanpak wordt maandelijks een afgesproken hoeveelheid kandidaten aan Arbeidsvoorziening aangeleverd.
– Arbeidsvoorziening stelt voor de kandidaat een bemiddelingsplan op. De tijd tussen de aanlevering kandidaat en opstellen bemiddelingsplan varieert en is gemiddeld enkele weken.
– De uvi accordeert het bemiddelingsplan. De tijd tussen aanleveren bemiddelingsplan en met goedkeuring terugsturen varieert en is gemiddeld enkele weken.
– Het is de bedoeling dat aansluitend op het ontvangen van het geaccordeerde bemiddelingsplan met de uitvoering wordt begonnen. De casemanager wordt geacht hier op te letten.
Met betrekking tot de doorlooptijden vanaf het moment van aanleveren van een kandidaat, bestaan er problemen bij het opstellen, en bij het accorderen van het bemiddelingsplan. Om de doorlooptijd te bekorten is in de Kaderovereenkomst afgesproken dat de RDA's worden beboet indien een bemiddelingsplan niet binnen zes weken aan de uvi wordt voorgelegd. Daarnaast is met betrekking tot de accordering afgesproken dat wanneer een uvi binnen twee weken niet heeft gereageerd, deze instelling instemt met het plan.
Deze maatregelen dienen de doorlooptijd voldoende te beperken.
Mede door institutionele wijzigingen als gevolg van de OSV 1997 kon de opgelopen achterstand in 1997 niet worden weggewerkt, zo constateren de leden van de fractie van D66. Welke wijziging wordt hier bedoeld? Waarom kon als gevolg van de wijziging de opgelopen achterstand in 1997 niet worden weggewerkt? (blz. 3).
Op 1 maart 1997 is de OSV'97 in werking getreden. Per deze datum zijn de taken en bevoegdheden van de bedrijfsverenigingen op het LISV overgegaan. De overdracht van deze taken heeft een dermate groot beslag op het LISV-apparaat gelegd, dat de aansturing van de inkoop vanuit de Veegwetbudgetten tijdelijk minder prioriteit heeft gekregen.
Wat zijn de oorzaken van de grote verschillen en feitelijke besteding van de veegwetbudgetten tussen de verschillende uitvoeringsinstellingen, zo vragen de leden van de fracties van PvdA en CDA (blz. 4).
Van de Veegwetbudgetten was ultimo vierde kwartaal 1998 door GAK en Cadans rond de 54% besteed via geaccordeerde trajectplannen. Bij het GUO was ongeveer 66% besteed. De grote uitschieter was het SFB, waar al voor ruim 80% van het beschikbare budget trajectplannen waren geaccordeerd. Het is niet zeker waardoor dit verschil wordt veroorzaakt. Een verschil is dat het SFB werkt met een centraal geleide aansturing. Dit houdt onder meer in dat de casemanagers periodiek overleggen met het hoofdkantoor. Deze structuur is echter alleen mogelijk bij een kleine uvi met een beperkt aantal casemanagers.
Wat is de achtergrond van de keuze om de UVI's de verantwoordelijkheid voor de besteding van de Veegwetbudgetten te geven, vragen de leden van de CDA-fractie. Is niet één van de oorzaken van het langzaam op gang komen van de besteding dat UVI's tot die tijd geen taak, verantwoordelijkheid hadden voor de reïntegratie? Welke incentive was er voor deze organisaties om hard aan de slag te gaan met de reïntegratie van de WW-ers? (blz. 4).
In 1994 sloten sociale partners en de Minister van SZW een overeenkomst (de partijenovereenkomst inzake de hoofdlijnen toekomst Arbeidsvoorziening). Besloten werd om bedrijfsverenigingen en gemeenten voor te schrijven van 1996 tot en met 1999 elk jaar voor een verplicht bedrag aan diensten bij Arbeidsvoorziening in te kopen. Voor bedrijfsverenigingen is deze verplichting neergelegd in artikel XXXVI Veegwet 1996. Doel van deze regeling was tweeledig. Enerzijds werd beoogd om een deel van de bezuinigingen op Arbeidsvoorziening te compenseren. Anderzijds was daarmee een eerste stap gezet op weg naar een volwaardige inkooprelatie. Met de OSV'97 is deze taak van de bedrijfsverenigingen overgegaan op het LISV, dat de gevalsbehandeling verplicht aan de uvi's moest mandateren. In een inkooprelatie dienen de prikkels bij de opdrachtgever te liggen. De huidige opdrachtgever, het LISV, is een publiekrechtelijke organisatie, waarvan de reïntegratietaak rechtstreeks in de wet ligt verankerd.
Voor de Veegwetbudgetten 1997 en 1998 is er sprake van een aanzienlijke onderuitputting. Uit de tabel op bladzijde 4 blijkt dat het percentage van de Veegwetbudgetten dat over deze jaren nog niet is uitgeput, cumulatief varieert van 49% tot 77% . Voor het Veegwetbudget 1998 varieert het percentage zelfs tussen de 79% en de 96%.
Hoe kunnen de percentages voor 1998 zo hoog liggen, terwijl het Veegwetbudget 1998 eind 1997 al volledig was aanbesteed, zo vragen de leden van de fractie van D66. Kan de staatssecretaris aangeven wanneer hij verwacht dat de onderuitputtende Veegwetbudgetten 1997 en 1998 feitelijk zullen zijn besteed? (blz. 4).
Begin 1998 waren de budgetten over eerdere jaren nog grotendeels onbenut. De gelden voor 1998 zijn dan wel tijdig aanbesteed, maar bij het toekennen van reïntegratieplannen aan een bepaald budget, wordt voorrang gegeven aan de budgetten uit eerdere jaren. Het budget over 1998 wordt dus pas aangesproken als de budgetten uit eerdere jaren op zijn. Daarnaast zit er enige vertraging in de uitputting doordat registratie pas plaatsvindt nadat de plannen zijn geaccordeerd. Zie verder vraag 9.
Begin 1998 heeft het LISV de uitvoeringsinstellingen opgedragen om in eerste instantie klanten aan te melden ten laste van het Veegwetbudget 1996. Dit heeft ertoe geleid dat een deel van de achterstand in 1998 is ingelopen. Welk deel betreft het hier, vragen de leden van de fractie van D66. Hoeveel procent van de achterstand is op deze manier ingelopen? Is het Veegwetbudget 1996 hiermee feitelijk volledig besteed? (blz. 4)
Aan het eind van 1998 waren voor 41,5 mln. van de beschikbare 50 mln. van het veegwetbudget 1996 plannen geaccordeerd.
Wat was de oorzaak van het feit dat UVI's geen adequaat beeld hadden van het bestand lopende WW-uitkeringsgerechtigden, zo vragen de leden van de fracties van VVD, CDA en D66. Zijn UVI's nu wel in staat om kandidaten tijdig en adequaat te selecteren voor trajecten? (blz. 4).
Zie het antwoord op vraag 5.
Was de kritiek van de uitvoeringsinstellingen dat Arbvo kandidaten te gemakkelijk als onbemiddelbaar bestempelde naar het oordeel van de regering terecht? Zo ja, waarom, zo neen, waarom niet, zo vragen de leden van de VVD-fractie (blz. 4).
Arbeidsvoorziening heeft verschillende aangeleverde kandidaten teruggestuurd als zijnde niet geschikt voor Veegwettrajecten. In welke mate dit is gebeurd is niet precies duidelijk. Volgens opgave van Arbeidsvoorziening gaat het om minder dan 5% van het aantal aangemelde klanten. In welke mate dit door Arbvo onterecht is gebeurd is niet bekend. Het LISV noch Arbeidsvoorziening kunnen hier duidelijkheid over verschaffen. Redenen voor een afwijzing door Arbeidsvoorziening zijn dat de klant behoort tot fase 1 of fase 4, arbeidsgehandicapt is, of dat de persoon al in traject genomen is. Daarbij kan een rol hebben gespeeld dat de uvi's de fase-indeling van hun klanten niet hadden geregistreerd. De indruk dat het voornamelijk om ouderen gaat kan niet cijfermatig worden onderbouwd. Wel is het zo dat een steekproef van het GAK heeft aangetoond dat 60% van de WW-ers ingedeeld in fase 2 of 3 ouder is dan 50 jaar.
Betekent de beschrijving van de derde, vierde en vijfde oorzaak die het kabinet geeft voor de onderuitputting, zijnde vergaande versnippering in de budgetten en te lange doorlooptijden, dat het kabinet de gehanteerde systematiek te stug, traag en bureaucratisch vindt, vragen de leden van de VVD-fractie (blz. 4).
Ten aanzien van de versnipperde budgetten is het kabinet van mening dat de gehanteerde systematiek te strak was. Met de nieuwe LISV-instructie aan de uvi's meent het kabinet dat op dit punt echter afdoende maatregelen zijn genomen. Aanwijzing daarvoor is te vinden in de aanbesteding van de budgetten voor 1999; inmiddels is 60 mln. aanbesteed in dit jaar.
De lange doorlooptijden bij zowel Arbeidsvoorziening als de uvi's zijn mede terug te voeren op het gebrek aan voorafgaande ervaring van beide instellingen met de inkooprelatie. De in de Veegwet vastgelegde inkoopregeling was bedoeld om partijen te laten wennen aan een meer zakelijke relatie, die moet leiden tot een doelmatige aanpak van de reïntegratie. Met de in de kaderovereenkomst tussen LISV en Arbeidsvoorziening gemaakte afspraken over de doorlooptijden (zie antwoord op vraag 7) is een belangrijke stap in deze richting gezet. Zowel Arbeidsvoorziening als de uvi's worden daardoor gestimuleerd om hun organisatie zodanig in te richten dat de doorlooptijden aanzienlijk worden beperkt.
Een belangrijke oorzaak van de onderuitputting betreft het niet tijdig aanwijzen door de UVI's van cliënten omdat UVI's geen beeld hebben van het bestand lopende WW-ontvangers. Wordt met beeld bedoeld de fasering van de WW-ontvangers in fase 1 t/m 4, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Wie kan worden verweten dat zo'n beeld niet bestaat? Ligt de oorzaak bij Arbeidsvoorziening die verantwoordelijk is voor de fase-indeling? Zijn alle WW-ontvangers ingedeeld in een fase? Hoe kan het dat arbeidsvoorziening door de UVI's aangedragen kandidaten als onbemiddelbaar bestempelen?
Hoe kan het dat uvi's geen beeld hebben van hun lopende WW-bestand waar uvi's toch de wettelijke taak hebben WW-ontvangers zo veel mogelijk te activeren en te controleren met het oog op tijdige inschakeling in het arbeidsproces ? Hebben uvi's nog wel budget, en mogelijkheden om zelf cliënten te activeren, controleren en te reïntegreren? (blz. 4).
De uvi's hebben budget voor verschillende producten. Dat zijn: activering en controle van fase1 klanten, REA-advies en casemanagement Veegwet. Daarnaast kunnen ze in het kader van de sluitende aanpak projectbegrotingen indien voor aanvullende producten. Zie verder de antwoorden op vragen 5 en 14.
Welke deel van het budget dat niet gebruikt is betreft gelden die vrijgekomen zijn door niet afgemaakte trajecten, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Welk percentage onderuitputting ten gevolge van niet afgemaakte trajecten is ongebruikelijk? (blz. 5)
In de periode 1996 tot en met 1998 zijn er 15 500 trajecten gestart. Daarvan zijn 2 987 trajecten beëindigd vanwege een andere reden dan plaatsing. Arbeidsvoorziening registreert de volgende categorieën daarin: ziekte, gebrekkige motivatie, het verlopen van de bemiddelingsperiode zonder plaatsing, en overige redenen.
Van de 15 500 trajecten hebben er 2 926 geleid tot plaatsing. De overige trajecten lopen nog. Aangezien Arbeidsvoorziening geen inzicht heeft in welk deel van de plaatsingen voor en welk deel na beëindiging van het traject heeft plaatsgevonden, kan de vraag welk deel van de budgetten is vrijgekomen vanwege voortijdige beëindiging niet beantwoord worden.
Is het een probleem dat verschillende RDA's verschillende afspraken zijn gemaakt over de termijnen waarbinnen de RDA's bemiddelingsplannen opstellen, zo vragen de leden van de CDA-fractie (blz. 5)
In beginsel is het geen probleem dat met verschillende RDA's verschillende afspraken over doorlooptijden zijn gemaakt. Een probleem ontstaat echter als dit zou leiden tot te lange doorlooptijden. Daarom hebben partijen in de kaderovereenkomst voor 1999 (zie antwoord op vraag 7) afgesproken deze termijnen aan een maximum van zes weken te binden. Na zes weken wordt Arbeidsvoorziening beboet. Ook voordat de nieuwe kaderovereenkomst werd afgesloten, kwam het echter niet voor dat er langere termijnen dan zes weken werden afgesproken.
Waarom is ervoor gekozen om alle WW-gerechtigden in fase 2 en 3 te selecteren, terwijl de gelden bedoeld zijn voor moeilijk bemiddelbare WW-ers, vragen de leden van de CDA-fractie. Welke extra criteria werden eerder wel gesteld door de UVI's en waarom? (blz. 5)
In het verleden werden door de uvi's aanvullende eisen gesteld. Uitkeringsgerechtigden met een kortdurende uitkering kwamen niet voor een traject in aanmerking. En bij mensen met een loongerelateerde uitkering werd rekening gehouden met de resterende uitkeringsduur. Deze eisen werden gesteld vanuit het oogpunt van schadelastbeperking.
Zie verder de antwoorden op vraag 6 en 21.
Waarom wees Arbeidsvoorziening de veelal oudere kandidaten die door de UVI's aangeleverd werden voor een groot deel af, vragen de leden van de CDA-fractie. Waarop baseerden de Uvi's hun indruk dat Arbeidsvoorziening de kandidaten te gemakkelijk als onbemiddelbaar bestempelde? (blz. 5)
Zie het antwoord op vraag 14.
Houden de uitvoeringsinstellingen zich aan de LISV-instructies (zoals bijvoorbeeld het niet stellen van extra criteria bij de selectie van cliënten), vragen de leden van de fracties van VVD en D66. Indien de staatssecretaris deze informatie nog niet heeft, is hij dan bereid de Kamer hierover spoedig te informeren, vragen de leden van eerstgenoemde fractie (blz. 5).
Het LISV geeft aan dat de uvi's zich houden aan het beleid zoals neergelegd in de diverse mededelingen en aan de betreffende Kaderovereenkomsten. Bij het selecteren van kandidaten hanteren de uvi's geen criteria die te maken hebben met de resterende duur en de hoogte van de uitkering. Alleen in het geval dat een werkzoekende nog voordat de uvi het trajectplan zou kunnen accorderen, uit het bestand verdwijnt, wordt een aanvraag niet ingediend. Dit is louter vanuit pragmatische motieven.
Kan ter informatie de volledige schriftelijke instructie van het Lisv aan de uitvoeringsinstellingen naar de Kamer worden gezonden, vragen de leden van de VVD-fractie (blz. 5).
Zie bijlage.1
Kan precies worden aangegeven in hoeveel gevallen, zowel in absolute aantallen als in percentage van het totaal, cliënten een traject voortijdig staakten waardoor er weer gelden vrijkwamen, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Hoe vaak kwam dit doordat cliënten werk vonden, en hoe vaak kwam dit om andere redenen? Kan daarbij worden aangegeven wat die andere redenen waren? Welke beleidsmatige conclusies trekt de staatssecretaris daaruit? (blz. 5)
Zie het antwoord op vraag 17.
Een andere oorzaak van de onderuitputting betreft de soms lange doorlooptijden bij het opstellen en accorderen van bemiddelingsplannen, onder andere het gevolg van capaciteitsproblemen bij de RDA's. Welke problemen waren dat, vragen de leden van de CDA-fractie. Op welke manier is geprobeerd de capaciteitsproblemen bij de RDA's te verminderen, zo vragen de leden van de fractie van D66. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de capaciteitsproblemen bij de RDA's op dit moment, vragen de leden van deze beide fracties? (blz. 5).
In het evaluatierapport van het inkoopmodel (inkoop 1998) van Research voor Beleid worden twee oorzaken genoemd van de lange doorlooptijd bij het opstellen van bemiddelingsplannen. Dit zijn de capaciteitsproblemen bij Arbeidsvoorziening en de aanlevering door de uvi's. Doordat de uvi's kandidaten in grote hoeveelheden aanleverden, vlak voordat de deadline in zicht kwam, liep Arbeidsvoorziening op dergelijke momenten tegen de grenzen van haar capaciteit aan. Een oplossing voor dit probleem is gevonden door in de kaderovereenkomst af te spreken dat de uvi's kandidaten gespreid zullen aanleveren. Op dit moment zijn er geen signalen meer dat Arbeidsvoorziening kampt met capaciteitsproblemen.
De uitvoeringsinstellingen maken geen gebruik van de in de kaderovereenkomst geboden mogelijkheid om goedkopere bemiddelingsplannen zonder hun instemming in uitvoering te laten nemen. Wat is hier de reden van, vragen de leden van de fractie van D66. Op welke manier kan worden gestimuleerd dat de Uvi's alsnog van deze mogelijkheid gebruik zullen gaan maken? (blz. 5).
De uvi's maakten geen gebruik van de mogelijkheid om goedkopere bemiddelingsplannen zonder uitdrukkelijke toestemming in uitvoering te laten nemen. Een reden daarvoor was dat zij in het kader van het casemanagement de klant zo goed mogelijk willen blijven volgen. Inmiddels is de mandateringsregeling dan ook niet meer in de kaderovereenkomst opgenomen.
Als de kosten van het bemiddelingsplan hoger zijn dan het totale bedrag aan uitkeringen dat nog zal worden verstrekt, wordt een bemiddelingsplan niet geaccordeerd.
In hoeverre is deze praktijk in strijd met de doelstellingen van de budgetbesteding volgens de verschillende Veegwetten, vragen de leden van de fractie van D66 (blz. 5).
Zie het antwoord op vraag 21.
Het Lisv heeft in haar schriftelijke instructie nadrukkelijk gesteld dat de uitvoeringsinstellingen geen extra criteria (zoals bijvoorbeeld uitkeringsduur en omvang van het WW-recht) mogen hanteren bij het selecteren van de cliënten.
Op welke wijze kan door het Lisv worden gecontroleerd en gegarandeerd dat een dergelijke selectie in de praktijk ook daadwerkelijk niet meer voorkomt, zo vragen de leden van de fractie van D66 (blz. 6)
Het LISV volgt de uitvoering van het vastgestelde beleid. Daartoe is het LISV in de regio met relatiebeheerders vertegenwoordigd. Daarnaast controleert het CTSV of het LISV (en daarmee de uvi's) zich aan de geldende wet- en regelgeving houdt.
In de regionale plannen van aanpak behoeft, anders dan in voorgaande jaren, de sectorale verdeling niet meer te worden geregeld, constateren de leden van de fractie van D66. De sectorale verdeling wordt daarmee een gelegenheid tussen de uitvoeringsinstellingen en het Lisv. Kan de staatssecretaris aangeven wat concreet de voordelen van deze nieuwe opzet zijn? (blz. 6)
In de nieuwe aanbestedingssystematiek hoeven op regionaal niveau de plannen van aanpak niet meer gewijzigd te worden bij verschuivingen tussen sectorale aantallen. Het voordeel van deze systematiek is dat wanneer in een regio vanuit een bepaalde sector onvoldoende kandidaten gevonden kunnen worden, de resterende middelen kunnen worden gebruikt voor de bemiddeling van werkzoekenden uit andere sectoren. In regio's met veel aanbod vanuit de betreffende sector kunnen en moeten dan ter compensatie extra middelen worden ingezet. Daarmee is voor de uvi's een grotere mate van flexibiliteit geschapen.
Op welke wijze worden bij de besteding van gelden de sectoren, de sectorale arbeidsmarkt en de sectorfondsen betrokken, vragen de leden van de CDA-fractie (blz. 6)
Sectorraden spelen hun rol daar waar ze sectorspecifieke elementen aandragen. Het LISV heeft ze daartoe expliciet uitgenodigd. Daarnaast hebben ze een stem bij het bepalen van de regio's waar beschikbare gelden moeten worden ingezet, gelet op de regionale en sectorale arbeidsmarktsituatie. Sectorfondsen zijn niet bij de besteding van de gelden betrokken.
In de eerste plaats zullen in de regionale plannen van aanpak afspraken worden gemaakt over het aantal cliënten dat door de uitvoeringsinstelling in de betreffende regio zal worden aangemeld bij het RBA. Waarop zullen deze vooraf opgestelde aantallen gebaseerd worden, vragen de leden van de fractie van D66 (blz. 6).
De afspraken over het aantal cliënten worden gebaseerd op ervaringscijfers met betrekking tot de instroom WW uit het verleden en ramingen van toekomstige ontwikkelingen van het werklozenbestand in een bepaalde sector/regio. Ook wordt door Arbeidsvoorziening, de gemeenten en het LISV een bestandsvergelijking uitgevoerd, die meer inzicht moet geven in de samenstelling van de werklozenbestanden.
Bij een mondeling overleg op 7 december 1998 met het Lisv en het CBA heeft de staatssecretaris met de betrokken besturen afgesproken dat de zogenaamde doorlooptijden zullen worden teruggedrongen. In de kaderovereenkomst 1999 zijn dienaangaande maximale termijnen opgenomen. Is de staatssecretaris van mening dat alleen het instellen van maximumtermijnen voldoende is om de doorlooptijden terug te dringen, vragen de leden van de fractie D66. Hoe verhoudt het instellen van maximumtermijnen voor de doorlooptijden zich met de eerder genoemde capaciteitsproblemen bij de RDA's? (blz. 6)
Zie de antwoorden bij vraag 7 en 24.
Gelden de in de kaderovereenkomst 1999 opgenomen maximale termijnen voor de doorlooptijd tussen aanmelding van een cliënt en uitvoering van het plan ook voor bemiddelingsplannen die nog ten laste van eerdere jaren worden gebracht, vragen de leden van de fractie van GroenLinks. Wat zijn de maximale termijnen voor resp. aanmelden van cliënten, opstellen van bemiddelingsplannen, accorderen van de plannen en de daadwerkelijke uitvoering? (blz. 6).
De kaderovereenkomst 1999 is ook van toepassing op besteding van Veegwetbudgetten uit eerdere jaren. Zie verder het antwoord bij vraag 7.
Is er een oplossing gevonden voor het door Arbeidsvoorziening gesignaleerde probleem dat UVI's teveel onbemiddelbare cliënten aanmelden, vragen de leden van de PvdA-fractie (blz. 6).
Zie het antwoord op vraag 14.
Is de staatssecretaris bereid een afschrift van de volledige kaderovereenkomst 1999 aan de Kamer te doen toekomen, vragen de leden van de VVD-fractie (blz. 6).
Zie bijlage.1
Is het niet redelijk ook de cliënt een aanspraak te geven op een boete als de UVI hem/haar ten onrechte niet of te laat aanmeldt voor een bemiddelingsplan of als termijnen voor opstellen van plannen, accordering en uitvoering worden overschreden, vragen de leden van de fractie GroenLinks.
Hij/zij is toch de meest benadeelde bij slechte en bureaucratische uitvoering? (blz. 7).
Als de klant aanspraak krijgt op betaling van een boete, krijgt deze een financieel belang bij trage afhandeling van het traject. Terwijl we juist van de uitkeringsgerechtigde verwachten dat hij of zij de reïntegreerder aanspoort om het traject snel in te zetten. Het kabinet streeft er naar om alle financiële prikkels op een zo spoedig mogelijke reïntegratie te richten.
Willen de UVI's in de praktijk nog steeds bemiddelingsplannen die binnen de gestelde vaste budgetten vallen accorderen of kunnen die zonder verder oponthoud ten uitvoer gebracht worden, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks (blz. 7).
Zie het antwoord op vraag 25.
Wanneer het RBA niet binnen 6 weken een bemiddelingsplan opstelt volgt een boete. Is er ook een boete voor de UVI als de periode van accordering van de plannen te lang duurt, vragen de leden van de fractie van GroenLinks. En is er ook een boete voor het RBA wanneer de daadwerkelijke uitvoering van het plan te lang op zich laat wachten? (blz. 7)
Om de doorlooptijd bij de accordering te bekorten is ervoor gekozen, om er bij het uitblijven van een antwoord binnen twee weken vanuit te gaan dat de uvi instemt. Daardoor is een boete overbodig. In geval van te late uitvoering van een geaccordeerd trajectplan is geen boete afgesproken. Het is de verantwoordelijkheid van de casemanager van de uvi om de voortgang van het traject te volgen. Mocht blijken dat ook de uitvoering van trajectplannen niet tijdig gebeurt, kunnen nadere afspraken tussen LISV en Arbeidsvoorziening gemaakt worden.
Het Lisv heeft in bestuurlijk overleg toegezegd zich ten zeerste te zullen inspannen dat van de zogenaamde leegloopregeling geen gebruik gemaakt zal hoeven worden.
Kan de staatssecretaris aangeven op welke manieren het Lisv het gebruik van de leegloopregeling concreet tegen zal proberen te gaan, vragen de leden van de fractie van D66 (blz. 7).
In de eerste plaats heeft het LISV de uvi's verplicht om alle beschikbare kandidaten zonder nadere eisen aan Arbeidsvoorziening aan te leveren, en daarvan maandelijks aan het LISV te rapporteren. Dit leidt op dit moment al tot grotere aantallen werkzoekenden die een traject krijgen aangeboden. In de tweede plaats heeft het LISV in een mededeling de uvi's gemaand de aantallen kandidaten voorzichtig in te schatten. Bij het afspreken van aantallen dienen zij rekening te houden met de mogelijkheden om kandidaten aan te leveren ten laste van het Prestatiebudget 1999 en het AWf-budget ex.art.130 WW. De laatste twee budgetten kennen namelijk ten dele dezelfde doelgroep als het Veegwetbudget.
Voorzover een RBA door capaciteitsproblemen niet zelf kan voorzien in het opstellen van en/of uitvoeren van bemiddelingsplannen, zal het betreffende RBA overgaan tot onderaanbesteding van deze werkzaamheden bij derden.
Wat wordt in dit verband onder derden verstaan, zo vragen de leden van de fractie van D66. Wie is verantwoordelijk voor de controle op de werkzaamheden van deze derden? (blz. 7).
Met onderaanbesteding wordt uitbesteding aan marktpartijen bedoeld. Arbeidsvoorziening is bij onderaanbesteding niet alleen verantwoordelijk voor de controle op de aannemende partij, maar ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde diensten.
Partijen kunnen in gezamenlijk overleg besluiten van een evenredig gespreide maandelijkse aanmelding af te wijken. In welke situatie zou een dergelijke afwijking aan de orde kunnen zijn, vragen de leden van de fractie van D66 zich af. Zijn er nog voorwaarden aan een dergelijke afwijking verbonden? (blz. 7).
In veel sectoren is sprake van hogere werkloosheid in bepaalde seizoenen. In deze sectoren kan besloten worden om in bepaalde maanden meer mensen op een traject te plaatsen dan in andere maanden. Aan een dergelijke afspraak zijn geen andere voorwaarden verbonden dan dat beide partijen het er over eens moeten zijn.
Kan de staatssecretaris aangeven in hoeverre de tot nu toe genomen maatregelen aan alle genoemde oorzaken van de onderuitputting tegemoet komen, vragen de leden van de fractie van D66 (blz. 7).
Van de zes genoemde oorzaken van onderuitputting zijn er drie met de huidige maatregelen bestreden. Voor het probleem van de lange doorlooptijden bij het opstellen van een bemiddelingsplan en bij het accorderen daarvan zijn in de kaderovereenkomst afspraken gemaakt (zie vraag 7). Aan de negatieve gevolgen van de versnippering door de verschillende deelbudgetten wordt met de nieuwe aanbestedingsregels tegemoet gekomen (zie vraag 28). De problemen die de uvi's ondervinden bij het selecteren van kandidaten zijn nog niet verholpen. De uvi's zijn in overleg met het LISV echter aan het onderzoeken op welke wijze hun administratie dusdanig kan worden ingericht, dat selectie op grond van bijvoorbeeld fase-indeling wel mogelijk wordt. Daarnaast vindt een bestandsvergelijking plaats tussen uvi's, Arbeidsvoorziening en de gemeenten, die meer inzicht moet geven in de samenstelling van de bestanden. De overige twee genoemde oorzaken kunnen niet worden weggenomen. De trage start in 1996 kan in dit stadium niet meer worden voorkomen, terwijl ook niet valt te voorkomen dat klanten het traject voortijdig beëindigen.
Hoe zijn de verschillende bedragen met betrekking tot tegemoetkomingen en boetes (250,–; 500,–; 3600,–) tot stand gekomen, vragen de leden van de fractie van D66 (blz. 7).
De hoogte van de boetes die Arbeidsvoorziening moet betalen en de tegemoetkoming die Arbeidsvoorziening ontvang zijn de uitkomst van het onderhandelingsproces over de kaderovereenkomst. De hoogte van de boetes dient voldoende prikkel te zijn om tijdig een trajectplan op te stellen. Uitgangspunt voor het bedrag van f 3 600,– waren de gemiddelde vaste kosten van een traject voor Arbeidsvoorziening.
De mogelijkheid wordt gecreëerd om de regionale plannen van aanpak tussentijds bij te stellen voor wat betreft het aantal aan te melden cliënten. Wat is de waarde van de afspraken vooraf over het aantal cliënten dat door de uitvoeringsinstellingen in de betreffende regio bij het RBA zal worden aangemeld, gezien het feit dat dit aantal tussentijds steeds aangepast kan worden, vragen de leden van de fractie van D66. (blz. 7).
De kaderovereenkomst tussen het LISV en Arbeidsvoorziening regelt dat de plannen van aanpak tussentijds kunnen worden bijgesteld. Dit kan echter alleen in overleg. Dus als een van beide partijen niet met de voorgestelde wijziging instemt, zijn partijen gehouden aan de oorspronkelijke ramingen.
Op welke wijze wordt rekening gehouden met regionale arbeidsmarkt, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Op welke wijze wordt voorzien in reïntegratie van de WW-ers die in regio's wonen waar de arbeidsmarkt zodanig is dat minder trajecten mogelijk zijn? (blz. 7).
Met de situatie op de regionale arbeidsmarkt wordt rekening gehouden door het RDA in de regio's te betrekken bij het opstellen van de plannen van aanpak. Het in traject nemen van mensen wordt niet bepaald door de vraag op de regionale arbeidsmarkt, maar door het aanbod van WW-ers. Dus in beginsel komen alle werkzoekenden binnen de doelgroep voor een traject in aanmerking. Bij de trajectkeuze wordt wel rekening gehouden met de vraag op de arbeidsmarkt in de regio of in aangrenzende regio's. Een aantal van de mensen die een traject volgen in een regio met minder mogelijkheden op de arbeidsmarkt, zal mogelijk bemiddeld moeten worden naar werk buiten de regio.
Welke incentive ziet het kabinet in het voorgestelde vergoedings- en boeteregeling nu de te betalen middelen beiden met gelden uit de collectieve middelen worden betaald, vragen de leden van de VVD-fractie. Zijn er sterkere incentive-instrumenten in financiële zin denkbaar? Zo ja, welke, zo neen, waarom niet? (blz. 7).
De leegloopregeling wordt gefinancierd uit het Veegwetbudget. De regeling is echter niet bedoeld als prikkel voor de uvi's. Het doel van de leegloopregeling is de compensatie van de vaste kosten van de niet benutte capaciteit van Arbeidsvoorziening.
Van de boetes voor Arbeidsvoorziening gaat een sterke prikkel uit, aangezien de boetes direct ten laste van het resultaat van Arbeidsvoorziening worden gebracht. Alternatieve incentives kunnen gevonden worden in instrumenten als resultaatfinanciering of bonussen. Deze prikkels kunnen zowel voor Arbeidsvoorziening als voor de uvi's worden ingezet.
Kan meer expliciet worden ingegaan op de verruiming van de onderaanbesteding, zo vragen de leden van de VVD-fractie (blz. 7).
Indien een RDA niet in staat is alle trajecten zelf uit te voeren, kunnen trajecten ingekocht worden bij een derde partij. Arbeidsvoorziening blijft daarbij wel verantwoordelijk voor de uitvoering. Uitbesteding zal plaatsvinden indien Arbeidsvoorziening onvoldoende capaciteit heeft om trajecten in uitvoering te nemen. Er zijn nog geen signalen dat deze capaciteitsproblemen zich zullen gaan voordoen. Zie ook vraag 2.
Vindt de staatssecretaris dat deze gegevens te allen tijde verzameld moeten worden om beschikbaar gestelde middelen te verantwoorden, vragen de leden van de PvdA-fractie.
Vindt de staatssecretaris dat ook de duurzaamheid van het aanvaarde werk een meetpunt moet zijn om de kosten voor reïntegratie te rechtvaardigen? Zo ja, op welke wijze worden deze gegevens gemeten en verzameld? Zo niet, vindt de staatssecretaris dat de reïntegratie naar de zogenaamde draaideurbanen (vanuit de uitkering er zo weer in) een acceptabel behaald doel zijn in relatie tot de inzet van deze middelen? (blz. 7).
Met het LISV worden op dit moment afspraken gemaakt over het inrichten van een WW-monitor. Belangrijk onderdeel daarvan vormt de reïntegratie van werkzoekenden. Naast gegevens over budgetten, aantallen trajecten en plaatsingen, dienen ook via aanvullend onderzoek gegevens te worden verzameld over de duurzaamheid van deze plaatsingen. Tot nu toe zijn dergelijke gegevens alleen bekend voor de zogenaamde bonusplaatsingen, waar Arbeidsvoorziening een bonus krijgt als de plaatsing voor tenminste zes maanden is. De duurzaamheid van de plaatsing is een belangrijk aandachtspunt bij de inrichting van de toekomstige financieringsstructuur.
Waarom wordt in de verklaring van de oorzaken voor het niet benutten van de veegwetbudgetten het functioneren van Arbeidsvoorziening niet verder belicht, vragen de leden van de PvdA-fractie zich af. Welke beperkingen of handicaps hebben er verder toe geleid dat actieve bemiddeling naar werk te weinig tot stand kwam? (blz. 7).
Naast de zes genoemde oorzaken van onderuitputting zijn er geen andere problemen bekend die hebben geleid tot beperking van de bemiddelingsinspanning.
Hoeveel plannen van aanpak moesten voor de flexibiliteit worden vergroot, vragen de leden van de CDA-fractie. Wat is de inhoud van de «nieuwe» plannen van aanpak? Zijn zij niet noodzakelijkerwijs globaal van inhoud, omdat ze voor alle aangemelde WW-ers van een UVI moeten gelden? (blz. 7).
Per 15 april jl. zijn de verschillende sectorale plannen van aanpak vervangen door 72 regionale plannen van aanpak voor alle uvi's. Dit is aanzienlijk minder dan de circa 600 die er voor die tijd bestonden. Voor 15 april spraken de plannen uitsluitend over geld , na 15 april over aantallen te plaatsen werkzoekenden in de regio. In bepaalde opzichten zijn de plannen dus concreter geworden. Zowel voor als na 15 april moesten de plannen van aanpak uitmonden in individuele trajectplannen.
Hoeveel was het oorspronkelijk geraamde aantal daadwerkelijk geslaagde bemiddelingen voor het bedrag van 50 miljoen per jaar, vragen de leden van de PvdA-fractie. Hoeveel mensen zijn uiteindelijk per veegwetbudgetjaar (1996, 1997, 1998) daadwerkelijk naar arbeid bemiddeld ten opzichte van de geraamde aantallen, de aanbestedingen, de in gang gezette trajecten, de feitelijke werkaanvaarding en de beschikbaar gestelde middelen per jaar? (blz. 7).
Vooraf zijn er geen afspraken gemaakt over het te realiseren aantal geslaagde bemiddelingen. In totaal waren er ultimo vierde kwartaal 1998 15 500 mensen in traject genomen. Het grootste deel van deze trajecten loopt nog. Het aantal gerealiseerde plaatsingen bedroeg op dat moment: 1612 (budget 1996), 691 (1997-I), 316 (1997-II) en 307 (1998). Een groot deel van de mensen bevond zich echter nog in traject. Het is het voornemen van het kabinet om het reïntegratiebeleid meer prikkels in te bouwen via vormen van prestatiefinanciering. Zie ook het antwoord op vraag 17.
Welke ontwikkelingen bij de UVI's geven de staatssecretaris het vertrouwen dat zij nu wel een adequaat beeld hebben van het lopende bestand WW-gerechtigden, zodat ze nu wel tijdig kandidaten kunnen selecteren voor een bemiddelingsplan, vragen de leden van de fractie van GroenLinks (blz. 8).
In het bestuurlijk overleg dat ik periodiek met het LISV voer, staan de Veegwetbudgetten steevast op de agenda. Uit dit overleg blijkt dat het opstellen van de plannen van aanpak beter verloopt, en mensen in toenemende mate op traject geplaatst worden. Daarnaast houdt het LISV via relatiebeheerders in de regio de uitvoering van de Veegwetregeling goed in de gaten.
Welke voordelen zou het kabinet zien in het toch introduceren van vrije inkoop voor het Veegwetbudget 1999 waardoor een meer vrije besteding van de budgetten wordt gerealiseerd, zoals voorgelegd in de door de kamer aanvaarde motie Schimmel, Noorman-den Uyl en Wilders (Kamerstuk 26 239 nr. 12), vragen de leden van de VVD-fractie. Is het kabinet bereid hierover op het minst in overleg te treden met Arbeidsvoorziening? (blz. 8).
De Veegwet laat geen vrije inkoop toe. Wel is in 1999 40 mln. beschikbaar voor vrije inkoop in het kader van de sluitende aanpak. In komende jaren zal de ruimte voor vrije inkoop bij de besteding van reïntegratiegelden worden vergroot.
Het werken met een basisregeling van vaste bedragen voor bemiddelingsplannen (f 6000 voor fase 2 en f 15 000 voor fase 3) leent zich bij uitstek ook voor persoonsgebonden budgetten. Wordt bij de plannen van 2000, waarvoor de beleidsmatige spelregels nog moeten worden vastgesteld, deze mogelijkheid opengesteld, vragen de leden van de fractie van GroenLinks. Bestaat of komt deze mogelijkheid ook bij de budgetten die ter beschikking staan in het kader van de sluitende aanpak (blz. 8).
De genoemde bedragen van f 6 000,– en f 15 000,– zijn geen basisbedragen, maar bedragen die van belang zijn voor de mogelijkheid tot mandatering aan een RDA . Zie ook het antwoord bij vraag 6. In het kader van de sluitende aanpak noch bij de besteding van de 50 mln. die voor 2000 gereserveerd staan, wordt overwogen om persoonsgebonden budgetten te introduceren.
Hoe is of wordt de frictie opgelost tussen enerzijds de doelgroepdefinities van de UVI's waardoor ze in de ogen van de RBA's veel onbemiddelbare personen aanmelden en het verwijt aan de RBA's dat zij kandidaten soms te gemakkelijk als onbemiddelbaar bestempelden, vragen de leden van de fractie van GroenLinks (blz. 9).
Op dit moment bestaat bij geen van de betrokken partijen voldoende inzicht in de omvang en samenstelling van de groep die door Arbeidsvoorziening als onbemiddelbaar wordt gekwalificeerd. De huidige maatregelen zijn er op gericht om dat inzicht te verkrijgen, alvorens beleidsmatige gevolgtrekkingen te kunnen maken. Een van de speerpunten daarbij is het inzichtelijk maken van de bestanden van de uvi's. Zie verder de antwoorden op de vragen 5 en 14.
Welke instantie was verantwoordelijk voor het ontwikkelen van deze regeling, vragen de leden van de PvdA-fractie.
Hoe kan een zo complex geconstrueerde maatregel die niet goed blijkt te werken tot stand komen? Is bij het ontwerpen daarvan niet voldoende voorbij de randen van het bureau gekeken? Is de praktijk daadwerkelijk in het ontwikkelen van de regeling betrokken? Hoe denkt de regering te voorkomen dat nog eens dergelijke niet goed werkbare regelingen ontwikkeld worden? (blz. 9)
Een van de redenen voor de invoering van de Veegwetbudgetten was het opdoen van ervaring met inkoopregelingen. De problemen die zich hebben voorgedaan zaten voor een groot deel in de inrichting van de werkprocessen van de betrokken partijen. Door de ervaringen van de afgelopen jaren zijn partijen zich bewust geworden van de veranderingen die binnen hun organisatie dienen plaats te vinden. In de toekomst zullen veel van de huidige problemen dan ook voorkomen kunnen worden.
Indien de uitvoeringsorganisaties de vrije inkoopbudgetten zelf mogen besteden, kunnen zij dan daarvoor ook zelf bij grote werkgevers reïntegratietrajecten realiseren, vragen de leden van de PvdA-fractie. Kan dat ook voor partieel arbeidsongeschikten? Als voorbeeld valt te denken aan partiële WAO-verpleegsters die mogelijk opnieuw gereïntegreerd kunnen worden in de zorg door rechtstreekse bemiddeling van UVI's. Acht de regering dat mogelijk en wenselijk? (blz. 9).
Op dit moment is het uvi's niet toegestaan mensen rechtstreeks te bemiddelen naar arbeid. Zie bijvoorbeeld artikel 10 REA en artikel 72 lid 1 WW.
Om te voorkomen dat bij besteding van de middelen voor de sluitende aanpak zich dezelfde problemen voordoen als bij de besteding van de Veegwetbudgetten, wordt momenteel met de betrokken partijen intensief overleg gevoerd. Heeft dit overleg al resultaten opgeleverd, zo vragen de leden van de fractie van D66. Wanneer zal de Tweede Kamer van eventuele overlegresultaten in deze op de hoogte worden gesteld? (blz. 9).
Het overleg met de betrokken partijen heeft geresulteerd in LISV mededeling M 99 052. Daarin worden de uvi's gewezen op hun verantwoordelijkheid voor de reïntegratie van alle WW-ers. Werkzoekenden ingedeeld in fase 2 en 3 die vanaf 1 juli 1999 instromen zullen onmiddellijk een traject aangeboden krijgen. Alle klanten ingedeeld in fase 1 moeten uiterlijk na 6 maanden voorgedragen worden voor herindicering. Ook iedereen die via deze herindicering alsnog wordt ingedeeld in fase 2 of 3 zal onmiddellijk een traject aangeboden krijgen.
Wat zijn de resultaten van het intensieve overleg over de tot stand te brengen regeling die tot een effectief gebruik van de middelen voor sluitende aanpak moet leiden, vragen de leden van de VVD-fractie. Kan de Kamer hierover uitgebreid worden geïnformeerd? Zo ja, wanneer, zo neen, waarom niet? (blz. 9).
Zie het antwoord op vraag 57.
Kan ervoor gezorgd worden dat, nu vanaf 2000 niet langer verplicht bij Arbvo moet worden ingekocht op grond van de Veegwet 1996, ook in de meerjarenramingen hiervan feitelijk geen sprake meer zal zijn, zodat we definitief (formeel en materieel) van de verplichte inkoop verlost zullen zijn, vragen de leden van de VVD-fractie. Zo neen, waarom niet? (blz. 9).
Inmiddels heeft de minister zijn voornemen kenbaar gemaakt om de verplichte inkoop per 1-1-2000 af te schaffen. Zie brief van 16 juli 1999 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer.
Waarom kan niet een hoger bedrag dan de voorgenomen 40 mln. gulden ingezet worden in de vorm van vrije inkoop, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Kan de keuze voor dat bedrag nader worden gemotiveerd? Is het kabinet bereid een hoger bedrag door vrije inkoop te laten besteden? Zo ja, welk bedrag, zo neen, waarom niet? (blz. 9).
Het budget van 40 mln. ten behoeve van vrije inkoop komt voort uit de op 28 januari jl. in de Tweede Kamer besproken nota «Langdurig werkloosheid voorkomen» (TK 23 972, nr. 30), die de gelden voor de sluitende aanpak verdeelt.
Het Veegwetbudget voor 1999 dient op grond van de wet en de kaderovereenkomst verplicht bij Arbeidsvoorziening te worden aanbesteed. Aanpassing van de regeling vergt niet alleen een wetswijziging, maar is ook in strijd met reeds gemaakte afspraken.
Het feit dat een deel van de niet benutte Veegwetbudgetten wordt ingezet voor nieuwe instroom in het kader van de sluitende aanpak betekent volgens de staatssecretaris continuering van de bestaande praktijk en gaat derhalve niet ten laste van de middelen die beschikbaar zijn voor personen die reeds langdurig een WW-uitkering ontvangen.
Hoe verhoudt dit voornemen zich met de passage uit het regeerakkoord waarin staat dat in het kader van het realiseren van het sluitende aanpak, mensen met een moeilijke positie op de arbeidsmarkt, met name langdurig werklozen, specifieke ondersteuning behoeven, zo vragen de leden van de fractie van D66 (blz. 9).
Ook in de huidige situatie is het zo dat een groot deel van de Veegwetmiddelen ingezet wordt ten behoeve van mensen die net in een WW-uitkering komen. Inzet van deze gelden voor de sluitende aanpak houdt dan ook geen achteruitgang van de positie van langdurig werklozen in. Waarschijnlijk zal er door de extra gelden ten behoeve van de nieuwe instroom zelfs meer geld voor deze groep kunnen worden ingezet.
Vanaf 2000 is in de meerjarenramingen weliswaar rekening gehouden met continuering van het bedrag van 50 miljoen gulden, maar de beleidsmatige spelregels voor de aanwending van dit bedrag moeten nog worden vastgesteld.
Wanneer zullen de beleidsmatige spelregels worden vastgesteld, vragen de leden van de fractie van D66. Wordt de Tweede Kamer van deze spelregels op de hoogte gesteld? (blz. 9).
Zie het antwoord op vraag 59.
Welke lering met betrekking tot de verantwoordelijkheid voor en de uitvoering van reïntegratiemaatregelen wordt getrokken uit de ervaringen met de besteding van de veegwetbudgetten, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Is het juist dat het kabinet voornemens is de Uvi's meer verantwoordelijkheid te geven voor de reïntegratie? Op welke wijze worden zij gestimuleerd vorm te geven aan deze taak? (blz. 9).
In een bestuurlijk overleg met LISV en Arbeidsvoorziening is besloten tot het instellen van een taskforce reïntegratie. Aan deze taskforce nemen LISV, Arbeidsvoorziening en het Ministerie van SZW deel. Taakstelling van de taskforce is het inventariseren van knelpunten in de samenwerking en het aandragen van oplossingen daarvoor. Bijzondere aandacht heeft de bevoegdheids- en verantwoordelijkheidsverdeling. Conclusies over de verantwoordelijkheidsverdeling zullen in de taskforce worden getrokken.
Los daarvan wordt met het LISV gesproken over experimenten met resultaatfinanciering die een extra prikkel voor de uvi's moeten opleveren.
De ervaringen van de afgelopen jaren met betrekking tot de verplichte inkoop alsmede de ervaringen in 1999 met betrekking tot de vrije inkoop, zullen richtinggevend zijn voor de te maken keuzes. Kan de staatssecretaris aangeven in welke richting bovengenoemde ervaringen zullen leiden, zo vragen de leden van de fractie van D66 (blz. 9).
Zie het antwoord op vraag 59.
Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Rosenmöller (GL), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Essers (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Harrewijn (GL), Balkenende (CDA), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Spoelman (PvdA), Örgü (VVD), Van der Staaij (SGP), Santi (PvdA) en Wilders (VVD).
Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Hamer (PvdA), Van Gent (GL), Van der Hoek (PvdA), Dankers (CDA), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Hofstra (VVD), Van Middelkoop (GPV), Van Vliet (D66), Klein Molekamp (VVD), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Schoenmakers (PvdA), Eisses-Timmerman (CDA), Wagenaar (PvdA), Middel (PvdA), Weekers (VVD), Van Walsem (D66), Oudkerk (PvdA) en De Vries (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26239-17.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.