26 238
Wijziging van enkele wetten in verband met invoering van het regresrecht in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en versterking van het regresrecht in de Ziekenfondswet, alsmede enkele technische wijzigingen (Wet invoering en versterking regresrecht in AWBZ en ZFW)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 9 december 1998

Ondergetekende heeft met veel belangstelling kennis genomen van de inhoud van het verslag en heeft met genoegen de instemming kunnen constateren die door de leden van de meeste fracties met het wetsvoorstel werd betuigd. Alleen de leden van de CDA-fractie hadden met gemengde gevoelens kennis genomen van het wetsvoorstel.

Dit neemt niet weg dat alle fracties hebben gevraagd het wetsvoorstel op bepaalde punten te verduidelijken of bepaalde standpunten nader toe te lichten. Getracht is deze vragen zodanig te beantwoorden, dat de openbare behandeling van het wetsvoorstel daarmee voldoende zal zijn voorbereid.

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd nader toe te lichten waarom er niet alsnog voor is gekozen om het regresrecht voor alle volksverzekeringen in een afzonderlijk wetsvoorstel in te dienen.

Nadat in eerste instantie alleen in de werknemersverzekeringen het regresrecht was opgenomen, bestond begin jaren negentig het voornemen om het regresrecht in de volksverzekeringen in een afzonderlijk wetsvoorstel in te voeren. Van dit voornemen is vanwege een aantal ontwikkelingen afgezien. Omdat de voormalige Algemene Weduwen- en Wezenwet aan een algehele herziening toe was, is de invoering van het regresrecht als onderdeel bij de invoering van de Algemene nabestaandenwet (Anw) meegenomen en is niet gewacht op inpassing van het regresrecht in een afzonderlijk wetsvoorstel. Omdat inmiddels ook de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) – in het kader van de herziening van de arbeidsongeschiktheidsregelingen – is vervallen, bleef uiteindelijk alleen nog de AWBZ als volksverzekeringswet over, waarin geen regeling over het regres was opgenomen.

In de Algemene ouderdomswet (AOW) en de Algemene kinderbijslagwet (AKW) ligt invoering van het regresrecht niet voor de hand, de leden van de fracties van RPF en GPV hebben hiernaar gevraagd, omdat de situaties waarin regres bij deze volksverzekeringen aan de orde kan zijn, zeer marginaal zullen voorkomen.

De door deze leden gememoreerde voorbeelden van situaties kunnen zich weliswaar nog voordoen, maar gelet op de algemene aard van de wettenbedoeld wordt het voorzien in ouderdomspensioen en het verstrekken van kinderbijslag- wordt de invoering van een algemeen regresrecht voor deze volksverzekerings-wetten niet opportuun geacht. Terughoudendheid bij regelgeving is hier op zijn plaats.

Bij de invoering van het regresrecht staat centraal de gedachte, dat degene die een ander verwijtbaar schade berokkent, daarvan ook de gevolgen moet ondervinden, in die zin dat de geleden schade op hem verhaald kan worden.

In zowel de ZFW als in de AWBZ is in het wetsvoorstel de mogelijkheid opgenomen dat het nemen van regres kan worden gerealiseerd door een of andere vorm van collectivering.

Zowel de leden van de fracties van RPF en GPV als de leden van de fractie van het CDA hebben de vraag gesteld of hiermee niet de individuele benadering wordt losgelaten. De leden van de PvdA-fractie hebben in dit verband gesteld dat collectivering afbreuk doet aan het kostenconfronterend effect.

De leden van de fractie van D66 hebben te kennen gegeven prijs te stellen op een nadere uiteenzetting van de voor- en nadelen van collectivering ten opzichte van individueel regresrecht.

De leden van de fracties van RPF en GPV hebben gevraagd in te gaan op de consequenties voor de verschillende partijen en de positie van de overheid in verband met de beleidslijn, de uitvoering van het regres niet verdergaand te willen regelen.

Vooropgesteld wordt dat collectivering vooral gezien moet worden als een manier om de kosten van uitvoering van het regresrecht, zoals gedetailleerd dossier-onderzoek en tijdrovende en kostbare (juridische) procedures, terug te dringen.

Door collectivering wordt immers voorkomen dat in individuele gevallen onderzoek moet worden gedaan naar onder meer de juridische verwijtbaarheid van een gedraging, de schuldvraag (ook het slachtoffer kan gedeeltelijk schuld hebben) en de exacte omvang van de schade. Niet altijd zullen deze vraagpunten na onderzoek voldoende duidelijk zijn, en bij twijfel over de juridische haalbaarheid zal, bezien in relatie tot de omvang van de schade en de bijkomende kosten van een langdurige juridische procedure, in voorkomende gevallen worden afgezien van regres. Een deel van de kosten is dan overigens al gemaakt.

Collectiveringsafspraken zijn overigens alleen aan de orde voorzover er sprake is van een schade die gedekt wordt door een verzekering. Omdat een groot deel van de bevolking verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid, zowel in het verkeer als daarbuiten, zal voor het merendeel van de verzekerden het kosten-confronterend effect met name merkbaar zijn in een verhoging van de premies voor schadeverzekeringen of een verhoging van het eigen risico. Belangrijk daarbij is evenwel dat ook in die situatie recht wordt gedaan aan het principiële uitgangspunt dat de kosten van de veroorzaakte schade niet ten laste van de gemeenschap blijven, maar worden gelegd bij die categorie van verzekerden (bijvoorbeeld automobilisten), bij wie die kosten horen te liggen: de veroorzaker van de schade. Die zal uiteindelijk de prijs, al dan niet in de vorm van een hogere WA-premie, moeten betalen. Collectivering is daarbij een middel om de regresinspanningen te optimaliseren en de daarmee samenhangende kosten zo gering mogelijk te houden.

De hoofdlijn van de voorgestelde regeling is dat het regresrecht berust bij het uitvoeringsorgaan dat de ziektekosten heeft vergoed (ziekenfondsen, ziektekostenverzekeraars en uitvoerende organen), tenzij door de Ziekenfondsraad met de schadeverzekeraars een overeenkomst is gesloten. Overigens wordt nogmaals benadrukt dat ten aanzien van het regres in de ZFW eerst wordt afgewacht in hoeverre de ingevoerde financiële prikkels zullen leiden tot een stijging van de regresactiviteiten. Anders dan de leden van de CDA-fractie menen, wijkt het individuele regresrecht van de uitvoeringsorganen dus wanneer de Ziekenfondsraad collectiveringsafspraken heeft gemaakt. Het kan overigens voorkomen dat de Ziekenfondsraad er niet in slaagt tot afspraken te komen omtrent collectivering, of dat een schadeverzekeraar besluit zich niet aan te sluiten bij een afkoopregeling die in het kader van een collectiveringsafspraak is gemaakt.

In hoeverre verzekeraars zich zullen aansluiten bij een afkoopregeling, de leden van de fractie van het CDA hebben hiernaar geïnformeerd, zal onder meer afhankelijk zijn van de portefeuillesamenstelling van een verzekeraar en heeft te maken met een bedrijfsmatige afweging van kosten en baten.

In geval er geen collectiveringsafspraak is gemaakt, blijft het regresrecht berusten bij de uitvoeringsorganen. In geval een verzekeraar om hem moverende redenen zich niet aansluit bij een collectiveringsafspraak, blijft het regresrecht jegens die verzekeraar berusten bij het uitvoeringsorgaan; er is dan immers voor dat deel van de schade niet gecollectiveerd. Een uitvoeringsorgaan kan dan alsnog overgaan tot het verhalen van de schade op individuele basis van bij die verzekeraar verzekerde personen, of, als iemand niet verzekerd is, bij de veroorzaker van de schade zelf.

Of in individuele gevallen al dan niet wordt overgegaan tot het nemen van regres, hangt af van het individuele dossier en de beantwoording van de bovengenoemde vraagpunten die bij die afweging worden betrokken. Als iemand niet verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid en schade heeft veroorzaakt, draait hij in beginsel zelf op voor de vergoeding van die schade.

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd in hoeverre daarbij het uitgangspunt geldt dat de baten de kosten moeten overtreffen en in hoeverre er rekening mee wordt gehouden dat de dader niet onevenredig zwaar wordt getroffen.

Uit hetgeen hierboven is vermeld omtrent de afweging of al dan niet tot regres moet worden overgegaan, moge blijken dat een kosten/baten-analyse in de regel aan de orde zal zijn. Daarbij speelt uiteraard mee dat – hoewel het principe geldt dat degene die verantwoordelijk is voor de toegebrachte schade, deze schade zal moeten vergoeden – uiteindelijk de vraag zal moeten worden beantwoord in hoeverre van een kale kip (nog) veren geplukt kunnen worden. Een rechter zal de financiële positie van een dader, bij de bepaling van de hoogte van het bedrag, laten meewegen.

Met betrekking tot de wijze waarop regres wordt genomen is het in dit kader van belang te beseffen dat op zichzelf een regresnemende partij te allen tijde kan overwegen met de tegenpartij te onderhandelen over de wijze waarop een schadezaak wordt afgedaan. Dit kan geschieden op basis van een schikking per individueel dossier; dit kan echter ook gebeuren op voor meerdere dossiers tegelijk. De vorm waarin dit geschiedt, is dan afhankelijk van bijvoorbeeld de aard van de schadegevallen, of het om enkelvoudige schadebedragen gaat of om gecompliceerde berekeningen, en de mate waarin juridische vragen over aansprakelijkheid etc. problemen opwerpen.

De gedachte dat de wijze waarop aan collectivering vorm wordt gegeven, niet gedetailleerd moet worden ingevuld, is op deze overwegingen gebaseerd.

Indien de regresnemende partij dezelfde is als de partij die collectiveert, is specifieke regelgeving niet noodzakelijk. Wel kan het opnemen van een regeling waarbij die mogelijkheid wordt geboden, vergelijk de regeling in de Anw, een stimulans zijn voor partijen om tot een andere vorm van schaderegeling te komen dan op basis van individuele dossiers. In deze zin moet ook de zinsnede «De afrekening volgt dan automatisch» worden begrepen.

Het bovenstaande neemt niet weg dat het in het onderhavige wetsvoorstel wel noodzakelijk is de collectivering te regelen. Dit is al uitvoerig uiteengezet in het nader rapport. Dit heeft te maken met het verschil tussen de structuur van de uitvoeringsorganisatie van de sociale ziektekostenverzekeringen en die van de andere sociale verzekeringswetten. Het regresrecht ligt in beginsel bij de uitvoeringsorganen die elk een zelfstandig regresrecht hebben in individuele gevallen. Het sluiten van een overeenkomst met verzekeraars, inhoudende betaling van een afkoopsom voor schades, wordt in het wetsvoorstel een bevoegdheid van de Ziekenfondsraad. Om te voorkomen dat er onduidelijkheid ontstaat tussen de positie van enerzijds de uitvoerende instellingen en anderzijds de Ziekenfondsraad, is een heldere toedeling van de bevoegdheden noodzakelijk. Daarbij is geregeld dat ingeval er afspraken worden gemaakt over afkoop, de Ziekenfondsraad bevoegd is en het regresrecht van de individuele ziektekostenverzekeraar wijkt.

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd of de regering interpretatievrijheid ziet bij de uitoefening van regres door de ziekenfondsen.

De regering meent dat in verband met bedoeld afwegingsproces de beslissing om tot regres over te gaan behoort te liggen bij de uitvoeringsorganen die het regres kunnen uitoefenen. Daarom zag en ziet de regering geen redenen dwingend voor te schrijven wanneer en onder welke omstandigheden regres moet plaatsvinden. De regering heeft er vertrouwen in dat de uitvoeringsorganen in staat zijn een goede afweging van de belangen dienaangaande te maken.

De leden van de VVD-fractie vroegen voorts of de in de voorgestelde wetswijziging geboden mogelijkheid tot het treffen van een collectieve afkoopregeling tot gevolg kan hebben, dat de per 1 januari 1998 ingevoerde financiële prikkel onvoldoende voortvarend ter hand zal worden genomen in individuele gevallen. De leden van de CDA-fractie hebben zich in dit verband afgevraagd of de regering verwacht dat de prikkel om ziekenfondsen éénderde deel van de opbrengst uit regres te laten behouden, voldoende is, gelet op het gegeven dat de kosten van procedures gemiddeld 15% bedragen van de totale baten.

Wanneer de ziekenfondsen éénderde van de opbrengst van regres mogen behouden, betekent dit dat – na aftrek van de incassokosten van gemiddeld 15% – een opbrengst overblijft van circa 18%. De regering verwacht inderdaad dat dit een voldoende prikkel oplevert voor ziekenfondsen om hun regresinspanning te vergroten. Op dit moment is evenwel nog niet bekend of deze prikkel daadwerkelijk zal leiden tot toename van de regresinspanningen door zieken-fondsen en tot hogere opbrengst uit regres, dan het geval was voordat deze prikkel was ingevoerd. Nader onderzoek zal hierover duidelijkheid moeten verschaffen. Aan de Ziekenfondsraad is daarom gevraagd om deze per 1 januari 1998 ingevoerde financiële prikkel na twee jaar te evalueren.

Of de mogelijkheid van collectivering zal leiden tot terughoudendheid bij ziekenfondsen in hun individuele regresinspanningen, valt op dit moment niet te zeggen. Er is echter geen reden om op voorhand te veronderstellen dat dit zo zal zijn. De genoemde financiële prikkel lijkt van voldoende betekenis voor de ziekenfondsen om in voorkomende gevallen deze inspanningen te blijven verrichten.

De leden van de CDA-fractie hebben voorts gevraagd of de praktijk ertoe kan gaan leiden dat bij het totstandkomen van collectieve regelingen, te grote afkoop-sommen geclaimd zullen worden, gelet op het feit dat de Ziekenfondsraad de Algemene Kas van de ziekenfondsverzekering beheert, waar tweederde deel van de regresopbrengst terecht zal komen.

Twee zaken moeten uit elkaar worden gehouden. Zoals reeds uiteengezet wordt er voor de ziekenfondsverzekering, anders dan voor de AWBZ, in eerste instantie uitgegaan van individueel regres. Op het stimuleren daarvan is de eerder genoemde financiële prikkel gericht. Pas indien uit de evaluatie na twee jaar mocht blijken dat de regresinspanningen van individuele ziekenfondsen niet in voldoende mate zijn toegenomen onder invloed van de financiële prikkel, zal worden overwogen over te stappen op de mogelijkheid van collectief regres door de Ziekenfondsraad. Indien het zover komt, ligt het voor de hand in die situatie de financiële prikkel voor het stimuleren van individueel regres af te schaffen. Op die manier kan er geen sprake zijn van een dubbele incentive – enerzijds voor de individuele ziekenfondsen, anderzijds voor de Ziekenfondsraad – die tot het claimen van te grote afkoopsommen aanleiding kan geven. Bovendien zal de hoogte van een afkoopsom gebaseerd moeten zijn op feitelijke gegevens omtrent de totale omvang van het schadebedrag in respectievelijk de ZFW en de AWBZ.

De leden van de VVD-fractie hebben geïnformeerd naar de opbrengst van het regresrecht in de AWBZ. De opbrengsten zijn afhankelijk van de totale omvang van verhaalbare schades in de AWBZ en van de uitkomst van de onderhandelingen met schadeverzekeraars over de hoogte van een afkoopsom. In tabel B9.1, blz. B115 van het JOZ99 (bijlage) staat het exploitatieoverzicht van de AWBZ. De in het JOZ verwerkte opbrengst van het regresrecht (f 15 miljoen in 1999) is in deze tekst verwerkt in de regel eigen betalingen. Dit bedrag van f 15 miljoen is verwerkt op de Aanvullende post en valt af te lezen uit tabel 9.1, blz. 112 van het JOZ99, waar de eigen bijdragen AWBZ staan uitgesplitst.

De leden van de fractie van de PvdA hebben gevraagd om aan te geven in hoeverre een verschuiving van premiedruk zal optreden als gevolg van het wetsvoorstel. Zoals deze leden zelf ook al aangaven, zal deze verschuiving zeer marginaal zijn. Gezien de geraamde opbrengst van circa 15 miljoen gulden per jaar, in verhouding tot het bedrag van bijna dertig miljard gulden dat jaarlijks in de AWBZ wordt uitgegeven, is een verhoging van de premie voor de AWBZ in dit opzicht verwaarloosbaar.

De leden van de fractie van D66 wilden weten of een inschatting kan worden gemaakt van de premiestijging van de schadeverzekeringspremies.

Het ligt voor de hand dat als gevolg van de invoering van het regresrecht in de AWBZ, een verhoging van de premies voor schadeverzekeringen zal optreden.

Hoeveel deze verhoging uiteindelijk zal bedragen zal afhangen van de totale omvang van de te verhalen kosten in de AWBZ. Het Verbond van Verzekeraars heeft desgevraagd mondeling laten weten dat er geen enkel inzicht is te geven in de mate waarin de WA- en WAM-premies als gevolg van de invoering van het regresrecht in de AWBZ, zullen gaan stijgen.

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd toe te lichten in hoeverre de regering de conclusies van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek naar het verhaalsrecht in de ZFW niet deelt. De fracties van RPF en GPV vroegen in dit verband in hoeverre de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de juridische positie van partijen en de kwaliteit van de organisatie van het regres, relevant zijn voor het onderhavige wetsvoorstel.

In het genoemde rapport van de Algemene Rekenkamer werden bij een aantal punten kanttekeningen geplaatst. De door de Ziekenfondsraad en de door ziekenfondsen naar voren gebrachte knelpunten in de uitvoering van het regresrecht, te weten het ontbreken van een financiële prikkel voor ziekenfondsen om tot regres over te gaan en de toegang tot politiedossiers, gaven naar de mening van de Algemene Rekenkamer onvoldoende verklaring voor de geconstateerde grote verschillen in verhaalsopbrengst tussen de verschillende ziekenfondsen. De Algemene Rekenkamer weet de niet optimale uitvoering van het regres vooral aan de kwaliteit en de organisatie van de uitvoering van het regresrecht en de grote interpretatievrijheid die de ZFW biedt om regres te nemen. De Algemene Rekenkamer pleitte dan ook – bij verdere uitbreiding van het regresrecht – voor duidelijke regelgeving omtrent de juridische positie van de verschillende partijen.

Hiervoor is aangegeven dat de regering met betrekking tot de invoering van een financiële prikkel hogere verwachtingen heeft dan de Algemene Rekenkamer in 1996 had, zij het dat nog moet blijken of dit bewaarheid wordt. Ook is hiervoor reeds beantwoord hoe de regering de juridische positie van partijen ziet: deze wordt voldoende duidelijk geacht, en is met het onderhavige wetsvoorstel nogmaals uitdrukkelijk bevestigd. Daarbij heeft de regering ook geformuleerd hoe zij de interpretatievrijheid van de uitvoeringsorganen bij het uitoefenen van het regresrecht ziet.

Voor wat betreft de opmerkingen over de kwaliteit en organisatie van de uitvoering van het regres meent de regering dat, door de mogelijkheid van collectivering uitdrukkelijk in het wetsvoorstel op te nemen, deze problemen, voorzover zij thans nog spelen, in belangrijke mate teruggedrongen kunnen worden. Daarbij is de juridische positie van de verschillende partijen in die situatie expliciet geregeld. Over het geheel genomen, meent de regering dat met dit wetsvoorstel aan de belangrijkste door de Algemene Rekenkamer gesignaleerde knelpunten, tegemoet wordt gekomen.

De leden van de fracties van de PvdA, VVD en D66 hebben een aantal vragen gesteld over de regresmogelijkheid in de situatie dat de werkgever of een collega-werknemer schadeplichtig zijn. De leden van de VVD-fractie hebben in dit kader gevraagd naar de rol van de rechter en de positie van de andere partijen in een dergelijke situatie.

In het wetsvoorstel wordt verwezen naar situaties waarin naar burgerlijk recht schadeplicht bestaat voor werkgever of collega-werknemer jegens de verzekerde. Vooropgesteld wordt dat de bedoelde regeling, waarbij de regresmogelijkheid op werkgever of werknemer wordt beperkt, reeds in de ZFW was opgenomen.

De regeling is gelijkluidend aan soortgelijke bepalingen in de andere sociale zekerheidswetten, zoals de Anw en de WAO, en is in het wetsvoorstel eveneens in de AWBZ opgenomen om voor deze wet geen afwijkend regresregime te creëren.

Regres op de collega-werknemer of een werkgever door de ziektekosten-verzekeraar, is op grond van het wetsvoorstel alleen mogelijk als er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. De regresmogelijkheid van een uitvoeringsorgaan in de sociale ziektekostenverzekeringen hangt samen met de vraag in hoeverre schade wordt veroorzaakt door het gedrag (handelen of nalaten) van een derde dat aan hem kan worden toegerekend. Dat is onder andere het geval wanneer die persoon schuld heeft. Indien er sprake is van toerekenbaar gedrag dat schade tot gevolg heeft en die schade vloeit voort uit dit gedrag, is er in beginsel sprake van aansprakelijkheid. De persoon die de schade heeft geleden kan deze schade op de veroorzaker ervan verhalen. Als evenwel een verzekeringsmaatschappij bijvoorbeeld de kosten van de ziekenhuisopname betaalt, kan deze maatschappij, in de plaats van het slachtoffer, deze schade verhalen. De verzekeringsmaatschappij neemt dan regres op de veroorzaker van het ongeval. Het slachtoffer zelf kan eventuele andere schade, bijvoorbeeld de kosten van reparatie van een kapotte fiets, verhalen bij de dader.

Er zijn ook situaties denkbaar waarbij de schuldvraag irrelevant is. Daarvan is bijvoorbeeld sprake in de situatie van risico-aansprakelijkheid. Een voorbeeld is de hond die een voorbijganger bijt. De eigenaar van de hond is in dat geval risico-aansprakelijk.

De werknemer die per ongeluk een hamer op het hoofd van zijn collega laat vallen is in beginsel aansprakelijk voor de schade. In zo'n geval kan ook de werkgever op grond van de risico-aansprakelijkheid voor zijn werknemer, worden aangesproken. Dit juridische gevolg wordt evenwel niet in alle situaties wenselijk geacht, en daarom is in de genoemde wetsbepaling voorzien. Een uitvoeringsorgaan kan op grond van deze bepaling alleen regres nemen indien er sprake is van opzettelijk handelen of bewust roekeloos handelen van de werknemer of de werkgever.

De achterliggende gedachte ervan is dat wie iets met opzet doet, of iets doet waarvan hij weet dat het zo gevaarlijk is dat er brokken uit kunnen voortvloeien, ook maar de gevolgen van zijn handelen moet dragen en eventuele uit dat handelen voortvloeiende schade dient te vergoeden, of dat dan in elk geval regres kan worden genomen. In dit soort situaties zal opzet of bewuste roekeloosheid door de eisende partij moeten worden aangetoond. Bij een blijvend geschil hierover is een rechterlijke procedure niet uitgesloten. Een rechter zal op grond van de hem voorgelegde bewijzen een uitspraak doen.

De leden van de PvdA-fractie informeerden of bij veroordelende vonnissen altijd voldoende duidelijk is hoe de schuldvraag ligt en voor welk gedeelte van de schade een instelling regres heeft.

Uit het bovenstaande blijkt dat meestal voldoende duidelijk zal zijn op grond waarvan een kostenveroordeling plaatsvindt. De eisers zullen in een civiele procedure moeten aangeven dat iemand aansprakelijk is en om welk bedrag het gaat. De schuldvraag is, zoals uit het bovenstaande blijkt, niet altijd relevant.

De leden van de fractie van D66 hebben in dit verband gevraagd of de regeling ook geldt voor artsen die in loondienst zijn. Met inachtneming van hetgeen hierboven gesteld is, kan deze vraag bevestigend worden beantwoord.

De leden van de fractie van D66 hebben verzocht om nader in te gaan op de gevolgen van dit wetsvoorstel in geval artsen fouten maken. Zij vroegen zich af of niet het gevaar bestaat dat artsen risicovolle verrichtingen achterwege laten of juist extra veel handelingen gaan verrichten om achteraf schadeclaims te voorkomen. Ook wordt gevraagd of niet het gevaar op de loer ligt dat ook in de Nederlandse gezondheidszorg «Amerikaanse toestanden» ontstaan. In dit verband hebben deze leden ook gevraagd naar een overzicht van de kostenontwikkeling in de gezondheidszorg als gevolg van extra medische handelingen of het nalaten ervan en de extra kosten die artsen zullen moeten maken om zich te verzekeren.

Zoals ook reeds hierboven aangegeven, gaat het in kwesties van verhaal altijd over toerekenbaar gedrag. Daarbij kan het inderdaad ook gaan om fouten van artsen. Het is evenwel niet zo dat er bij elke handeling van een arts die achteraf beschouwd tot schade leidt, sprake zal zijn van toerekenbaar gedrag waarvoor een arts aansprakelijk is. In het overgrote deel van de medische handelingen die worden verricht, zal daarvan juist geen sprake zijn.

Voor wat betreft de zorg dat artsen extra verrichtingen gaan uitvoeren of dat het gevaar van «Amerikaanse toestanden» ontstaat, wijst de regering er op dat in het onderhavige wetsvoorstel in de AWBZ weliswaar het regresrecht voor het eerst wordt ingevoerd, maar dat al gedurende vele jaren het regresrecht in de ZFW (en andere sociale verzekeringswetten) is opgenomen. Er bestaat in de Nederlandse gezondheidszorg dus al jarenlang een situatie waarin de door deze leden naar voren gebrachte kwalijke elementen zich hadden kunnen voordoen. Op grond van de ervaringen met het bestaande regresrecht in de ZFW, meent de regering dat er geen vrees behoeft te bestaan dat de bestaande situatie als gevolg van de invoering van het regresrecht in de AWBZ, zal veranderen. Gelet hierop kan niet worden uitgegaan van een relevante invloed op de kostenontwikkeling in de totale gezondheidszorg.

Voor wat de premies voor aansprakelijkheidsverzekeringen voor onder meer artsen betreft, is het zeer de vraag in hoeverre de invoering van het regresrecht in de AWBZ hierop veel invloed zal hebben. Artsen zijn vaak al verzekerd tegen beroepsaansprakelijkheid. Het overgrote deel van gevallen van foutief medisch handelen zal zich voordoen in ziekenhuizen en in de eerstelijns hulp. Kosten die daar ontstaan worden vergoed op grond van de ZFW, en niet op grond van de AWBZ. Het ligt voor de hand dat de schade als gevolg van foutief medisch handelen als gevolg waarvan in de AWBZ kosten worden gemaakt, relatief klein zal zijn. Ook voor deze aansprakelijkheidsverzekeringen is geen inzicht te geven of en in hoeverre premies van de verzekeringen zullen gaan stijgen als gevolg van de invoering van het regresrecht in de AWBZ.

De leden van de CDA-fractie hebben verzocht nog eens uitvoerig in te gaan op de argumenten van de regering om geen wijziging van de Wet Politieregisters en het Besluit politieregisters te bevorderen.

In het nader rapport bij dit wetsvoorstel is vermeld dat ongeveer 90% van de verhaalsgevallen verkeersongevallen betreft. Indien een orgaan die met de uitvoering van de ZFW en de AWBZ is belast, bij de uitoefening van het regresrecht in het kader van een verkeersongeval behoefte heeft aan gegevens uit een politieregister, geldt de regeling uit artikel 14, eerste lid, onder i, van het Besluit politieregisters. Deze regeling is specifiek met het oog op verstrekking van informatie over aanrijdingen in het leven geroepen en nader uitgewerkt in de circulaire van de Minister van Justitie van 1 juni 1992 (Stcrt. 18) inzake informatieverstrekking door politie en openbaar ministerie in aanrijdingszaken.

Kort samengevat houdt de regeling in dat de politie binnen veertien dagen na een aanrijding een registratieformulier aan de Stichting Processen Verbaal stuurt. Deze stichting is de opvolgster van het Verbond van Verzekeraars die op dit moment nog in het genoemde artikelonderdeel wordt genoemd. De officier van justitie zendt op basis van de genoemde circulaire een exemplaar van het proces-verbaal dat naar aanleiding van de aanrijding is opgemaakt, aan de stichting. Vervolgens verstrekt de stichting aan een ieder die daarbij belang heeft in het kader van de afwikkeling van schade die is ontstaan door een aanrijding, op verzoek de verkregen informatie van de politie en het openbaar ministerie. Tot de belanghebbenden behoren ook de uitvoeringsorganen van de ZFW en de AWBZ voorzover het gaat om de uitoefening van het regresrecht.

De voorziening van artikel 14, eerste lid, onder i, van het Besluit politieregisters is destijds in het leven geroepen om aan de bestaande behoefte aan informatie over aanrijdingen te voldoen. Een andere reden voor haar invoering was dat hierdoor de politie en het openbaar ministerie zouden worden ontlast. Bij verzoeken om informatie kunnen zij immers doorverwijzen naar de Stichting Processen Verbaal.

De regeling werkt in de praktijk bevredigend, zodat het niet nodig is om een wijziging van het Besluit politieregisters op dat punt in gang te zetten.

In de overige 10% van de gevallen waarin de uitvoeringsorganen gebruik maken van het regresrecht en geen sprake is van een verkeersongeval (bijvoorbeeld bij medische fouten of mishandeling), is, zoals in het nader rapport is aangegeven, geen behoefte aan gegevens uit een politieregister. Een wijziging van de Wet politieregisters of het Besluit politieregisters voor die gevallen is dan ook niet noodzakelijk.

Patiëntendossiers vallen – in antwoord op een vraag van de leden van de CDA-fractie – buiten het bereik van deze wettelijke regelingen. Een aanpassing daarvan is op dat punt derhalve niet aan de orde. Het staat slachtoffers of hun belangenbehartigers overigens vrij om, ter regeling van een hen toekomende schadeclaim, gegevens uit hun dossier aan derden te verstrekken.

Ten slotte hebben de leden van de fractie van D66 gevraagd of de regering voornemens is iets te veranderen aan de arbeidsvoorwaarden voor ambtenaren.

Onder verwijzing naar de desbetreffende passage in het regeerakkoord, waarin is opgenomen dat op het vlak van de tegemoetkoming in de ziektekosten naar meer marktconformiteit gestreefd zal worden, is het antwoord op deze vraag bevestigend. Op welke wijze een en ander vorm zal krijgen is afhankelijk van het resultaat van de onderhandelingen over vernieuwing van de CAO's in de overheidssectoren, welke onderhandelingen in 1999 gevoerd zullen worden.

Inwerkingtreding wetsvoorstel

De Ziekenfondsraad heeft op verzoek van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een nader onderzoek gedaan naar de financiële omvang van het te verhalen bedrag in de AWBZ. Bij dit onderzoek is bij een aantal ziekenfondsen gepoogd de omvang van de verhaalbare schade in de AWBZ te koppelen aan de verhaalbare schade in de ZFW. Achtergrond hiervan is de gedachte dat veel verhaalbare schade in de AWBZ zijn oorsprong heeft in het tweede compartiment en dat de kosten in de AWBZ warvoor verhaal mogelijk is, dan herleid kunnen worden. Het onderzoek heeft echter nog niet tot het gewenste inzicht geleid. Er bestaat namelijk nog geen registratie van gevallen die kunnen leiden tot te verhalen schade in de AWBZ. Ook de zorgkantoren kunnen de omvang van de verhaalbare schade niet inschatten, omdat tot nu toe niet werd gevraagd naar de oorzaak van de consumptie van medische zorg.

De Ziekenfondsraad zal daarom in 1999 door zorgkantoren laten registreren wanneer er mogelijk sprake is van te verhalen schade. Deze registratie moet inzicht geven in de aard en omvang van de kosten die verhaald kunnen worden. Omdat voor het vaststellen van een afkoopsom een betrouwbare schatting van de omvang van de schade nodig is, zal het wegens het gebrek aan betrouwbare gegevens niet mogelijk zijn voor het jaar 1999 te collectiveren. In verband hiermee heeft de Ziekenfondsraad voorgesteld het onderhavige wetsvoorstel in werking te laten treden per 1 januari 2000.

Ook van de zijde van Verbond van Verzekeraars is er op aangedrongen om het onderhavige wetsvoorstel niet in werking te laten treden voor 1 januari 2000, opdat schadeverzekeraars de gelegenheid hebben om op basis van een adequate inschatting van de schade-omvang, de nodige premieverhogingen in de motorrijtuigen- en aansprakelijkheidsverzekeringen te kunnen effectueren.

Niettegenstaande de vorengenoemde bezwaren die aan invoering van het regresrecht in de AWBZ in 1999 kleven, is de regering nochtans voornemens, in verband met de financiële aspecten die aan dit wetsvoorstel zijn verbonden, het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in werking te laten treden.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Naar boven