26 237
Functioneren van Defensie

26 900
Defensienota 2000

nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 30 maart 2000

Hierbij bied ik u aan het rapport exit-onderzoek Beroeps onbepaalde tijd van de Sectie gedragswetenschappen van de Koninklijke marechaussee (Kmar).1 In het Algemeen Overleg op 27 januari jl.(26 237/26 900, nr. 7) heb ik toegezegd U dit rapport, dat binnen de staf Kmar tot stand is gekomen, toe te zenden.

Het rapport is een weergave van het onderzoek naar de motieven van het beroepspersoneel onbepaalde tijd (BOT) om de Kmar voortijdig te verlaten. Dit onderzoek is uitgevoerd onder 46 voormalige werknemers die de Kmar tussen januari 1998 en september 1999 hebben verlaten. Uit het onderzoek blijkt dat vooral onvrede over de communicatie door, en de kwaliteit van het management, onvoldoende carrière-perspectief, ontevredenheid over het functietoewijzingsproces (inclusief de frequentie van overplaatsingen) en ongenoegen over procedurele aspecten en zorg bij uitzendingen redenen zijn voor vroegtijdig vertrek. Voorts blijkt dat men over het algemeen tevreden is over het salaris en de secundaire arbeidsvoorwaarden. Een klein deel (10%) van een groep onderofficieren geeft aan dat een te lage werkdruk reden is om de organisatie te verlaten; deze reden wordt overigens door geen van de andere groepen genoemd.

Aan de kwaliteit en de communicatieve vaardigheden van het management mogen eisen worden gesteld. Daarom zal meer worden geïnvesteerd in het selectie- en opleidingstraject voor leidinggevenden. Voorts zal de transparantie van de sollicitatie-procedures en het functietoewijzingsproces worden vergroot. Er zal in het kader van uitzendingen meer aandacht worden besteed aan procedurele aspecten zoals tijdige en volledige informatievoorziening en aan de zorg-aspecten. Voortaan zal in alle gevallen van niet-reguliere uitstroom een exit-interview worden gehouden. Bovendien zal een uitstroom-procedure worden ontwikkeld waarin mogelijkheden voor herintreding worden opgenomen. In nader onderzoek zal aandacht worden geschonken aan de werkdruk binnen de brigades van de Kmar.

Aan alle maatregelen, die worden aanbevolen in het rapport, wordt gevolg gegeven. Overigens past het merendeel van deze maatregelen in de eerder aangekondigde verbeteringstrajecten van het Beleidsplan Kmar 2000.

De Minister van Defensie,

F. H. G de Grave


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven