26 237
Functioneren van Defensie

26 900
Defensienota 2000

nr. 7
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 11 februari 2000

De vaste commissie voor Defensie1 en de vaste commissie voor Justitie2 hebben op 27 januari 2000 overleg gevoerd met minister De Grave van Defensie en minister Korthals van Justitie over:

– de brief van de minister van Defensie en de minister van Justitie d.d. 25 november 1999 inzake aanbieding rapport evaluatie opsporingsfunctie Koninklijke marechaussee (26 237, nr. 6);

– de brief van de minister van Defensie d.d. 29 november 1999 inzake aanbieding plan van aanpak Koninklijke marechaussee (26 900, nr. 3).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Albayrak (PvdA) was van mening dat het evaluatierapport inzake de opsporingsfunctie van de Koninklijke marechaussee een goede basis biedt voor de noodzakelijke bezinning waartoe in het rapport-Van Kemenade werd geadviseerd. De onafhankelijkheid van de opsporingsambtenaar staat centraal. Zijn opsporingsbevoegdheid mag op geen enkele wijze worden beïnvloed, ongeacht de rang van degene die met hem of haar te maken heeft. Dit geldt met nadruk bij uitzendingen.

Het is hoogst onwenselijk dat een forum, waarin militair driehoeksoverleg plaatsvindt tussen OM, KMAR en militaire commandanten ter afstemming van beleid en beheer, nog steeds ontbreekt. In 1991 is reeds aangekondigd dat een dergelijk forum zou worden ingesteld, maar daartoe is nog steeds niet overgegaan. Wat is daar de oorzaak van en wat is de huidige stand van zaken? Is er al zicht op wanneer dit overleg wordt gestart?

Beide ministers geven in de begeleidende brief aan dat zij achter de gedane aanbevelingen staan. Geldt dit voor alle aanbevelingen? Staan zij meer achter de ene aanbeveling dan achter de andere? Kunnen zij een nauwkeuriger reactie geven, met name op de aanbeveling over de onafhankelijkheid van de marechaussee bij de uitoefening van de opsporingsfunctie, alsmede op de aanbeveling over de aansturing en het overleg?

Het beleid dat is omschreven in het beleidsplan Koninklijke marechaussee 2000 staat de laatste maanden nogal onder druk door gebeurtenissen die aanleiding geven tot bezinning, door de nieuwe maatschappelijke taken die de marechaussee heeft gekregen, het personeelstekort op Schiphol, bezwaren tegen bepaalde functietoewijzingen, de problematische uitstroom en de toegewezen taken in het kader van drugsbestrijding en mensenhandel en -smokkel. Van de 5300 functies bij de KMAR zijn er slechts 4900 vervuld. Het is verbazingwekkend dat aan dit tekort van 400 geen directe conclusies worden verbonden en dat wordt aangegeven dat niet zozeer werving en selectie een probleem vormen, als wel de opleidingen, die geen gelijke tred konden houden met de taakuitbreidingen en -intensiveringen die sinds 1991 hebben plaatsgevonden. Er is veel belangstellingen voor de opleidingen onder jongeren, maar de opleidingscapaciteit schiet tekort en werkt begrenzend. Waardoor is deze scheefgroei ontstaan en waarom hebben er geen bijstellingen plaatsgevonden? Denkt de minister in staat te zijn de toegezegde drie maal 90 extra personen wel op tijd op te leiden en in te zetten? Hoe zal worden gezorgd voor een structurele capaciteitsuitbreiding op de opleidingen?

Op 5 oktober 1999 hebben de ministers aangegeven dat als kortetermijnoplossing voor de problemen op Schiphol voor twee maanden 100 extra marechaussees zouden worden ingezet. Zijn zij inmiddels weer weg? Wat waren de gevolgen voor de onderdelen waaraan zij indertijd zijn onttrokken? Heeft dit bijvoorbeeld consequenties gehad voor het mobiel vreemdelingentoezicht (MVT)? Zijn de toegezegde twee maal 50 wachtmeesters reeds toegevoegd aan het personeelsbestand op Schiphol? Heeft het aangekondigde overleg met Schiphol over financiële en infrastructurele voorzieningen en doelmatigheid van de bedrijfsvoering tot op heden iets opgeleverd?

Tussen 1998 en 1999 is de uitstroom verdubbeld. Naast onttrekking door IND en politie, is een van de oorzaken dat velen op zeer jonge leeftijd al hun eindrang bereiken. Zijn de indertijd toegezegde maatregelen om hen vast te houden inmiddels geconcretiseerd?

De heer Van den Doel (VVD) vond het belangrijk dat het evaluatierapport helderheid schept over de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de Koninklijke marechaussee. Hij hoopte dat de uitvoering van de in het rapport gedane aanbevelingen de kwaliteit en effectiviteit van de marechaussee ten goede komt. Welke aanbevelingen zijn reeds uitgevoerd en wanneer zullen de andere worden gerealiseerd? Wat betekent de voorgenomen inzet van de marechaussee in het kader van voorlichting en preventie voor de taakuitvoering en -verzwaring? De conclusie dat de kennis van het militaire straf- en tuchtrecht binnen de krijgsmacht niet optimaal is, wekt verbazing. Behoeft dit, naast extra aandacht tijdens de opleiding, niet een meer structurele aandacht?

Kunnen structurele debriefings niet door een onafhankelijke instantie worden gehouden in plaats van door personeel van de Koninklijke marechaussee? Zijn de ministers het ermee eens dat de militaire politietaak binnen de krijgsmacht niet het kind van de rekening mag worden door accentverschuivingen en taakverzwaringen? Aanbeveling 8 betreft de plicht voor commandanten om aangifte te doen van strafbare feiten. Men blijft hierbij nogal eens in gebreke. Gebeurt dit vaak en structureel? Betreft het specifiek uitzendingen? Het rapport beoogt helderheid te scheppen in de relatie tussen Koninklijke marechaussee, korpsbeheerder en de ministeries van Defensie en Justitie bij het geven van voorlichting over opsporingsonderzoek. Er is sprake van een vermenging van functies. Waarom is deze rol niet alleen bij het OM neergelegd en beperkt Defensie zich niet tot voorlichting over de bedrijfsvoering?

Uit het sturingsmodel wordt niet duidelijk hoe vanuit Justitie kwaliteitsbewaking en controle plaatsvinden van het product dat de Koninklijke marechaussee aflevert. In het sturingsmodel ontbreekt bovendien een toelichting op de rol van het ministerie van Buitenlandse Zaken bij uitzending voor vredesoperaties. Onttrekking van personeel aan brigades en onderzoeken heeft immers effect op het product. Kunnen de bewindslieden op beide zaken een toelichting geven?

Uit het beleidsplan blijkt dat de Koninklijke marechaussee uit balans is door de enorme groei van de organisatie in de afgelopen jaren, door de taakverzwaring en door het achterwege blijven van uitbreiding van management, opleidingscapaciteit en personeel. Wat zal er worden gedaan om met name het personeelstekort op korte termijn op te heffen? Kan de minister van Defensie aangeven welke maatregelen reeds in gang zijn gezet? Is het mogelijk om het vrijwillig nadienen te stimuleren? Is al duidelijk in welke zin de opleidingen zullen veranderen? Wordt een zelfstandige opleiding voorgestaan voor alle categorieën?

De heer Harrewijn (GroenLinks) had niet zozeer zorgen over de problemen die worden opgesomd in beide rapporten, als wel over de lijst van maatregelen die vóór 2001 nog moeten worden genomen, maar ook over de aanbevelingen die nog moeten worden uitgevoerd. Hoe kan hiermee, met name in de organisatie, op een realistische wijze worden omgegaan? Door de veelheid aan genoemde maatregelen en de onzekerheid over de uitvoering ervan, is het moeilijk om het beleidsplan als uitgangspunt te hanteren. Een aantal aanbevelingen in het beleidsplan is nogal abstract en betreft zaken als cultuurverandering, samenwerking en rolopvatting. Kunnen geen concrete voorstellen tot wijziging en invoering worden gedaan? Opvallend was de tegenstrijdigheid in de aanbevelingen: enerzijds wordt de onafhankelijkheid van de Koninklijke marechaussee benadrukt, anderzijds de samenwerking met de bevelhebber ter plaatse en de militaire organisaties op het terrein van preventie, advisering en voorlichting. Dit maakt het moeilijk om duidelijke maatregelen uit te werken.

Uit de rapporten bleek niet goed welke aanbevelingen gelden voor de gehele organisatie en welke slechts voor de militaire politietaak. Hoe zal in het kader van de verdeling van deze taken bijvoorbeeld het regionale driehoeksoverleg georganiseerd worden? Wat is hierbij de positie van de krijgsmachtdelen? Moet niet worden gekozen voor een sterk landelijk driehoeksoverleg, met daaronder een heldere regionale structuur?

Is het mogelijk om tijdens het doorvoeren van nieuwe maatregelen de onderdelen van de organisatie die daarbij niet direct betrokken zijn, wat minder dan normaal te laten functioneren? Is de minister van Defensie bereid in de toekomst ook eens negatief te reageren op een verzoek om deelname aan vredesmissies zolang de organisatie nog niet volledig op de rails staat, uiteraard als tijdelijke maatregel? Wordt er ook gedacht aan de inzet van bijvoorbeeld gepensioneerden voor vredesmissies? Is het mogelijk om tijdelijk met financiële middelen te schuiven om nu knelpunten in de organisatie op te lossen? Beschikt de marechaussee bij uitzendingen overigens over eigen faciliteiten of is er sprake van afhankelijkheid van anderen? Wordt er dan opgetreden aan de hand van duidelijk opgestelde, structurele werkplannen?

De heer Harrewijn was er voorstander van uiteindelijk te komen tot zelfstandige opleidingen.

Mevrouw Van 't Riet (D66) vond het moeilijk om te gaan met de slechts analyserende strekking van het beleidsplan en met de onduidelijke status van de aanbevelingen. De analyse die in het evaluatierapport wordt gegeven, is daarentegen erg sterk. Doordat enerzijds sprake is van verantwoordelijkheid tegenover het openbaar ministerie en anderzijds van een relatie met krijgsmachtonderdelen, MID, centrale organisatie en politieke leiding ontstaat een spanning die het functioneren van de Koninklijke marechaussee bemoeilijkt. Hierop wordt in het rapport niet duidelijk ingegaan. Kan de minister dat alsnog doen?

Opvallend is de groei van het aantal taken voor de KMAR op civiel terrein, waardoor een grote gelijkenis ontstaat met de politietaken. Hoe worden de onderzoeken beoordeeld en wordt deze beoordeling bewaakt? Is het wel mogelijk om bestaande afspraken hierover na te komen? Hoe worden de landelijke beleidslijnen voor het driehoeksoverleg vastgesteld? Waarom heeft het beleidsoverleg openbaar ministerie en krijgsmachtonderdelen (BOK) geen wettelijke basis? Waarom zijn hiervoor geen doelen en bevoegdheden geformuleerd? Op welke wijze zullen veranderingen worden doorgevoerd, niet alleen landelijk, maar ook regionaal? Kan de minister nader ingaan op de rol van de adviesraad? Waarom functioneert deze raad niet naar behoren en waarom is het OM er niet in vertegenwoordigd?

Onder meer het Korps mariniers, de commando's en de Luchtmobiele brigade blijken een nogal gesloten karakter te hebben, waardoor het moeilijk is om met name veranderingen in de cultuur van deze onderdelen door te voeren. Kan de minister aangeven welke maatregelen zullen worden genomen om het niet alleen te laten bij deze conclusie?

Het lage vullingspercentage van 92 baarde mevrouw Van 't Riet grote zorgen en dient bij de behandeling van de Defensienota verder besproken te worden.

De heer Van den Berg (SGP) hechtte zeer aan een goed functionerende Koninklijke marechaussee, ook als blijvend vierde krijgsmachtdeel. Hij had er moeite mee het beleidsplan tijdens dit overleg los te bespreken van de Defensienota.

De aanbevelingen uit het evaluatierapport zijn zeer te waarderen, alsmede de aanvang die reeds is gemaakt met de uitvoering van enkele aanbevelingen. Kan de minister concreter ingaan op de invulling van de aanbevelingen dan hij deed in de begeleidende brief? De onafhankelijkheid van de Koninklijke marechaussee vormt vooral bij uitzendingen een probleem. Op welke wijze kan deze duidelijker vormgegeven worden? Het is zorgelijk dat de aangifteplicht niet altijd wordt nagekomen. Daarom is het belangrijk dat op alle niveaus en bij alle krijgsmachtonderdelen meer aandacht wordt besteed aan de kennis van het militaire straf- en tuchtrecht. Zijn de wijzigingen die daarin op 1 januari jl. zijn aangebracht voldoende doorgedrongen tot alle niveaus, maar met name tot de commandanten? Kunnen de bewindslieden ingaan op de toekomstige structuur en werking van het overleg bij de krijgsmachtonderdelen?

Heeft reeds overleg plaatsgevonden over de voor 2000 toegezegde aanvulling van de sterkte op Schiphol? Wat zijn de concrete maatregelen? Biedt het beleidsplan wel voldoende oplossingen voor de managementproblematiek binnen de marechaussee? Wat wordt er, naast het opvatten van goede voornemens, concreet gedaan aan de grote uitstroom en de geringe instroom? Komt het oplossen van het vullingprobleem door het tijdelijk putten uit andere krijgsmachtonderdelen niet neer op het verplaatsen van het probleem?

De heer Eurlings (CDA) constateerde dat de Koninklijke marechaussee slachtoffer dreigt te worden van haar eigen succes. Er zullen prioriteiten gesteld moeten worden in de taakuitvoering en de eerste hoort te liggen bij bewaking en bescherming van het eigen grondgebied, dus bij Schiphol, het vreemdelingentoezicht en de taken ten behoeve van de krijgsmacht en niet bij uitzending naar crisisgebieden. Het hoeft niet altijd de marechaussee te zijn die in het buitenland politietaken verricht. De beschikbare menskracht zal dan ook met voorrang en structureel voor de binnenlandse taken ingezet moeten worden. Het verkrijgen van het benodigde personeel vormt een tweede oplossingsrichting. De redenen die worden aangegeven voor de uitstroom baren de CDA-fractie grote zorgen, met name het uitzendbeleid en het gebrek aan vertrouwen in direct leidinggevenden.

De aanbevelingen in beide rapporten dienen daadwerkelijk te worden geïmplementeerd en niet alleen op papier te blijven bestaan. Kan de Kamer in de toekomst goed en tijdig van informatie worden voorzien?

Aangezien de onafhankelijke positie van de Koninklijke marechaussee in haar opsporingstaak van groot belang is, pleitte de heer Eurlings voor uitvoering van de aanbevelingen in het evaluatierapport. Hij verzette zich echter tegen de taakoverheveling van de beveiliging op internationale luchthavens. Het hoort hierbij te gaan om een uitvoerende taak en niet om een toezichthoudende. Voorts dienen meer BOT'ers dan BBT'ers te worden aangesteld omdat rechercheonderzoek, internationale operaties en mobiel toezicht professionele aandacht vragen. Kan een dekking worden gegeven voor de werving van 100 extra marechaussees voor civiele taken? De CDA-fractie is er voorstander van de minister van Defensie als «derde politieminister» aan te merken. Kan de minister garanderen dat de capaciteit bij het MVT zodanig is dat er op een verantwoorde wijze personeel aan kan worden onttrokken ten gunste van de bezetting op Schiphol of ontstaat hierdoor een leemte bij het MVT? Waarom zijn de in 1996 toegezegde 40 fte's nog steeds niet gerealiseerd? Kan de operatie van de Koninklijke marechaussee in Kosovo worden geëvalueerd? Wat is volgens de minister de verhouding tussen de taken van de Koninklijke marechaussee en die van de politie in Kosovo?

Antwoord van de regering

De minister van Justitie wees erop dat de noodzakelijke herijking van de rolverdeling tussen Koninklijke marechaussee en krijgsmacht, de verduidelijking van de aansturingsstructuur van de marechaussee door het OM en het in 1991 gewijzigde militaire straf- en tuchtrecht moeten leiden tot een cultuuromslag.

De onafhankelijkheid bij het verrichten van opsporingstaken is zeer belangrijk: er mag geen sprake zijn van oneigenlijke of verkeerde beïnvloeding door superieuren binnen de krijgsmacht. De functie van de Koninklijke marechaussee is volledig gescheiden van die van andere krijgsmachtonderdelen. Bij uitzending naar het buitenland wordt een kleine eenheid opsporingsambtenaren van de KMAR toegevoegd aan de veldeenheid. Zij zijn gehuisvest in één compound, waar huisregels gelden waaraan allen zich moeten houden, maar voor het overige staan de opsporingsambtenaren niet onder leiding van de commandant van de veldeenheid. Zij hebben veel mogelijkheden tot contact met het openbaar ministerie in Nederland en ook het OM heeft vanuit Nederland contact met de ambtenaren.

De verantwoordelijkheid voor de KMAR moet in lijn zijn met hetgeen landelijk wordt vastgesteld. In het landelijke driehoeksoverleg hebben de commandant van de marechaussee, de hoofdofficier en een vertegenwoordiger van de minister van Defensie of de minister zelf zitting. Zij stellen het beleidsplan op en de prioriteiten die daarbij worden gesteld, worden overgenomen door het driehoeksoverleg in de districten. De aanbeveling terzake is dus reeds in werking getreden, zij het dat het landelijke driehoeksoverleg nog daadwerkelijk van start moet gaan, terwijl het regionale overleg reeds jaren bestaat. Tijdens dit overleg worden overigens alleen militaire politietaken besproken.

De aanbevelingen 1, 4, 5, 14 en 15 worden in grote lijnen al uitgevoerd. De aanbevelingen 9, 10, 11 en 21 zijn in voorbereiding en zullen dit jaar worden gerealiseerd. De realisatie van de aanbevelingen 12 en 16 kan plaatsvinden nadat de aansturing en de planning- en controlecyclus van de KMAR vorm heeft gekregen. In november 2000 zal de Kamer worden gerapporteerd over de stand van zaken op dat moment. Een gedetailleerd schriftelijk overzicht van de aanbevelingen zal vóór dat moment aan de Kamer worden toegezonden.

Aanbeveling 9 over de melding van strafbare feiten is gedaan omdat in de praktijk bleek dat deze in de wet opgenomen regeling onvoldoende werd nageleefd. Een interdepartementale werkgroep zal worden belast met de uitwerking van deze aanbeveling, waarna in de loop van het jaar duidelijke afspraken zullen worden gemaakt.

In het verleden had het OM geen zitting in de adviesraad. Er zal een lid van het college van PG's aan worden toegevoegd, waardoor de raad naar verwachting beter zal functioneren.

Op Schiphol functioneert de KMAR zelfstandig bij het vreemdelingentoezicht en de grensbewaking. De beveiliging van de luchtvaart gebeurt door de KMAR met medewerking van Securop, waarop de KMAR toezicht houdt. Om te voorkomen dat de uitvoerende taak afglijdt naar een toezichthoudende, zal deze ontwikkeling scherp in de gaten worden gehouden.

De minister van Defensie bevestigde dat het gezag over de strafrechtelijke taak van de marechaussee uitsluitend ligt bij het openbaar ministerie. Wederzijds begrip in deze verhouding zal de drempel voor het melden van strafbare feiten verlagen. De minister zegde toe eind 2000 de Kamer op de hoogte te brengen van de stand van zaken van de punten die nu nog uitgewerkt of geïmplementeerd moeten worden.

Het militaire straf- en tuchtrecht is kort geleden sterk aangepast. De vraag is of een commandant tijdens bijvoorbeeld een vredesmissie voldoende instrumenten ter beschikking heeft om ervoor te zorgen dat dit recht goed functioneert. Aan dit punt zal aandacht worden besteed tijdens de opleidingen, maar specifiek bij uitzending naar het buitenland.

De onafhankelijkheid van de opsporingsambtenaar van de Koninklijke marechaussee wordt gegarandeerd door de opleiding, door voorlichting bij uitzending, door voorlichting aan commandanten, door bezoeken van het openbaar ministerie aan de leiding van de KMAR, door de gedragscode van de KMAR en door het directe toezicht van leidinggevenden. Aan commandanten en personeel dient zeer goed duidelijk te worden gemaakt hoe met de verschillende verantwoordelijkheden hoort te worden omgegaan.

Naar de mening van de minister moet een organisatie zelf in staat zijn om debriefings te houden en hoeft er ook geen onafhankelijke instantie te worden ingeschakeld in bijzondere situaties. In bepaalde omstandigheden zou aanvullend de vraag kunnen worden gesteld of de eigen aanpak wel voldoende onafhankelijk is.

Tijdens de behandeling van de Defensienota zal nader worden ingegaan op onderdelen van het beleidsplan. Op de terreinen waarop de KMAR actief is, is inderdaad sprake geweest van een aanzienlijke taakverzwaring gezien de maatschappelijke ontwikkelingen in de laatste jaren. De ombuigingen die voortkwamen uit de Prioriteitennota liepen daar echter achteraan. Twee aspecten die mede ten grondslag liggen aan de taakverzwaring, kunnen overigens ook positief worden gewaardeerd: de marechaussee wordt veel gevraagd en is daarnaast bereid om zich extra in te zetten indien dit nodig blijkt. De geplande uitbreiding van de staf is een logisch uitvloeisel van de taakverzwaring.

De oplossing voor de te geringe instroom ligt niet bij de werving, maar wel bij de opleidingscapaciteit, die nog geleidelijk opgebouwd moet worden. De verwachting is dat na een uiterste krachtsinspanning de achterstand in 2001 ingelopen zal zijn.

Indien Schiphol inderdaad verder groeit, zal ook daar de werkdruk wederom toenemen. Inmiddels is in redelijk goed overleg met Schiphol besproken dat de KMAR haar opdrachten optimaal zal uitvoeren, maar ook dat Schiphol de activiteiten zodanig zal inrichten dat het werk van de KMAR wordt vergemakkelijkt. Overigens zijn de in 1995 toegezegde extra 150 formatieplaatsen voor internationale politietaken inmiddels gerealiseerd, maar ook daar zijn weer vacatures ontstaan.

De minister van Justitie is degene die in dezen prioriteiten stelt en de minister van Defensie is uitvoerder van zijn opdrachten. Indien een opdrachtgever meer van de minister van Defensie wenst, dient de opdrachtgever aan te geven op welke rekening de diensten moeten worden verricht óf te vragen of er meer marechaussees kunnen worden geleverd. Vredesoperaties kennen een andere bekostigingssystematiek omdat deze totaal binnen Defensie vallen. Op dit moment wordt zeer terughoudend omgegaan met verzoeken die vredesoperaties betreffen waarbij wordt afgeweken van de normale hoeveelheid marechaussees die politietaken verrichten. Het belang van deze werkzaamheden is wel groot, maar operationeel is het niet mogelijk om op dergelijke verzoeken in te gaan totdat in 2001 de Koninklijke marechaussee op orde is.

De extra aan Schiphol toegewezen marechaussees zijn betrokken uit de vulling van de MVT-brigades.

De discussie over de verhouding tussen BBT'ers en BOT'ers zal worden gevoerd tijdens de behandeling van de Defensienota.

De minister zegde toe een rapport over de uitstroom bij de Koninklijke marechaussee aan de Kamer toe te zenden, maar niet eerder dan nadat een beleidsmatige beoordeling heeft plaatsgevonden. Hij zegde ook een evaluatie toe van de vredesoperatie in Kosovo, waarbij aandacht zal worden besteed aan de precieze taken die de KMAR daar heeft verricht, opdat de evaluatie in een later stadium kan dienen als onderbouwing voor een discussie over de prioriteitstelling.

De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,

Valk

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van Heemst

De griffier van de vaste commissie voor Defensie,

De Lange


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van den Berg (SGP), Valk (PvdA), voorzitter, Apostolou (PvdA), Hillen (CDA), Zijlstra (PvdA), Verhagen (CDA), Stellingwerf (RPF), Hessing (VVD), ondervoorzitter, Hoekema (D66), Essers (VVD), Ardenne-van der Hoeven (CDA), Van 't Riet (D66), Van den Doel (VVD), M. B. Vos (GroenLinks), De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Timmermans (PvdA), Oplaat (VVD), Niederer (VVD), Van der Knaap (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Herrebrugh (PvdA), Balemans (VVD).

Plv. leden: Dittrich (D66), Van Oven (PvdA), Arib (PvdA), Leers (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Van Middelkoop (GPV), Weisglas (VVD), Ter Veer (D66), Passtoors (VVD), Eurlings (CDA), Lambrechts (D66), Blaauw (VVD), Vendrik (GroenLinks), Eisses-Timmerman (CDA), Hindriks (PvdA), Dijksma (PvdA), Van Baalen (VVD), E. Meijer (VVD), Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GroenLinks), Marijnissen (SP), Van Gijzel (PvdA), Duivesteijn (PvdA), Wilders (VVD).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Rouvoet (RPF), Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, O. P. G. Vos (VVD), Van der Staaij (SGP), Ross-van Dorp (CDA), Patijn (VVD), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Brood (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Weekers (VVD), Wijn (CDA).

Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Duijkers (PvdA), Barth (PvdA), Schutte (GPV), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Hoekema (D66), Van den Doel (VVD), Van Walsem (D66), Buijs (CDA), Rijpstra (VVD), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Kamp (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), De Vries (VVD), Eurlings (CDA).

Naar boven