26 234
Vergaderingen Interim Committee en Development Committee

nr. 94
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 september 2009

Naar aanleiding van een vraag van kamerlid dhr. de Neree tot Babberich in het Algemeen Overleg van 10 september jl. bijgevoegd informatie over de Nederlandse bijdragen aan het IMF en de directe danwel indirecte kosten hiervan voor de staat.

De minister van Financiën,

W. J. Bos

Een overzicht van de bijdragen aan het IMF en de directe dan wel indirecte kosten

Naar aanleiding van een vraag van kamerlid dhr. de Neree tot Babberich in het Algemeen Overleg van 10 september jl. heb ik toegezegd u vóór de G20-top in Pittsburgh schriftelijk te informeren over de bijdragen aan het IMF en de directe dan wel indirecte kosten hiervan voor de staat. Hieronder worden de in dit verband relevante bijdragen van Nederland aan het IMF toegelicht en de kosten hiervan besproken.

De quota-inleg van de verschillende lidstaten vormt de basis voor de financiële middelen van het IMF. Nederland heeft SDR 5,162 miljard aan quota-middelen inbetaald.

De New Arrangements to Borrow (NAB) en de General Arrangements to Borrow (GAB) dienen als aanvulling op de reguliere quota-middelen, als deze niet toereikend blijken. Voor de huidige NAB/GAB heeft Nederland SDR 1,316 miljard stand-by staan, daar wordt momenteel niet op getrokken. Onder de huidige voorwaarden van de GAB/NAB moeten de GAB/NAB-leden per programma waarvoor GAB/NAB-middelen gebruikt gaan worden instemming geven. De NAB is slechts eenmaal geactiveerd in 1998, de GAB is tien keer geactiveerd; voor het laatst in 1998.

Op de London Summit in April 2009 is besloten tot een uitbreiding van de New Arrangements to Borrow tot USD 500 miljard. Omdat dit aanpassing van de NAB vergt, zou eerst USD 250 miljard als bilaterale leningen beschikbaar worden gesteld. De EU heeft in dat verband toegezegd EUR 75 miljard bilateraal ter beschikking te stellen. Dit betekent voor Nederland een lening van EUR 5,31 miljard. De verwachting is dat DNB deze bilaterale leenovereenkomst binnenkort kan afronden. Als deze overeenkomst rond is kan door het IMF worden getrokken op dit bedrag. Dit gebeurt op basis van fair-burden sharing. Eind juli heeft de eerste trekking op de bilaterale leningen die tot dan toe waren afgesloten plaatsgevonden. Een totaal bedrag van SDR 1,475 miljard is getrokken op Japan, Canada en Noorwegen. Dit is een trekking van 2% van de bilaterale lening van elk land.

Uiteindelijk zullen de bilaterale bijdragen doorgerold worden in de nieuwe NAB. In de Europese Raad van 17 september (en ecofin van 2 september) is afgesproken dat de EU aan deze NAB meer gaat bijdragen dan de EUR 75 miljard die al bilateraal was toegezegd; de EU zal tot EUR 125 miljard bijdragen, ten einde een aandeel van 35% van de totale uitbreiding van de NAB te houden. Dit is hoger dan het EU quota-aandeel van 31,9%, daar de armste landen niet mee kunnen betalen. De Nederlandse inzet is een additioneel bedrag van EUR 3,54 miljard, ervan uitgaande dat alle landen conform de afspraak hun bilaterale leningen doorrollen in de NAB. Onder het alternatieve scenario dat bijvoorbeeld kleine EU-landen niet deelnemen aan de NAB, kan het beroep op Nederland hoger uitvallen tot EUR 3,85 miljard.

Op dit moment wordt in IMF overleg gesproken over flexibilisering en uitbreiding van de NAB, als dit rond is wordt de bilaterale lening van EUR 5,31 miljard doorgerold en moet ook het aanvullende bedrag stand-by beschikbaar zijn. Overigens pleiten we voor een herziening van de hoogte van de NAB wanneer er in januari 2011 een quota-verhoging op handen is.

Concessionele leningen aan de armste landen worden gefinancierd uit de PRGF-ESF trust. In 1999 heeft Nederland een lening van SDR 450 miljoen gedaan aan deze Trust (ongeveer 3% van het totaal). Daarvan was eind juli 2009 SDR 393 miljoen getrokken en is nog SDR 58 miljoen beschikbaar.

Omdat de huidige PRGF-ESF Trust niet toereikend is voor de acute financiële behoefte van de armste landen, heeft het IMF landen verzocht (meer) bij te dragen aan de PRGT (voorheen PRGF-ESF). Nederland is verzocht te overwegen rond de SDR 500 miljoen te verstrekken. Gezien de behoefte van de lage inkomenslanden staan wij hier positief tegenover.

Voor de bovenstaande leningen die al verstrekt zijn of de op handen zijnde bilaterale leenovereenkomst geldt dat DNB deze faciliteert. Voor de leningen die DNB verstrekt namens de staat worden staatsgaranties afgegeven om de exposure van DNB jegens het IMF die bij gebruik van de lening ontstaat af te dekken. In het zeer uitzonderlijke geval dat het IMF niet meer aan haar verplichtingen kan voldoen dan heeft de staat zich verplicht eventueel verliezen van DNB te vergoeden.

Als het IMF op deze leningen trekt dan moet DNB uit de geldmarkt respectievelijk door afbouw van haar reserves financieren. Dan zijn hier opportuniteitskosten en wisselkoersrisico’s aan verbonden. Deze beïnvloeden de verwachte winstafdracht van DNB. Het is zeer lastig om te schatten hoe hoog deze kosten zijn, modelberekeningen geven aan dat de kosten ongeveer EUR 7 mln per uitgeleende EUR miljard zijn. Daarnaast zal met de omvang van de leningen ook het wisselkoersrisico en daarmee de volatiliteit van de winstafdracht van DNB toenemen.

Naast deze leningen aan het IMF zijn er onder andere nog twee andere manieren waarop Nederland financieel betrokken is het bij het Fonds.

Ten eerste, om de concessionaliteit van de PRGF-ESF en PRGT leningen te kunnen faciliteren, bestaat er een subsidy-account. In de toekomst zal onder andere een deel van deze subsidiemiddelen gefinancierd kunnen worden door de opbrengsten die gegenereerd worden met goudverkoop, maar een deel zal ook moeten worden blijven gefinancierd door bilaterale bijdragen. Nederland heeft in 1988 bijgedragen aan de PRGF (toen nog ESAF), met een schenking van NLG 135 miljoen en in 1995 nogmaals met een schenking van NLG 125 miljoen. In 2006 zijn de restantbedragen overgeheveld naar het MDRI schuldverlichtingsinitiatief (om PRGF leningen te subsidiëren), inmiddels zijn de bedragen volledig besteed.

Samen met het verzoek meer bij te dragen aan de loan account van de PRGT, is ook het verzoek gekomen een nieuwe bijdrage aan de subsidie middelen te doen. Het IMF zal geïnformeerd worden dat Nederland bereid is SDR 9,5 mln bij te dragen (in 3 tranches m.i.v. 2011).

Ten tweede zijn er de SDR-allocaties. Alhoewel SDR-allocaties geen directe bijdrage zijn aan het IMF, brengen deze allocaties wel potentiële opportuniteitskosten met zich mee. Nederland kan, net als andere leden met een sterke betalingsbalans positie, door het IMF verzocht worden SDR’s van leden met een zwakke positie te wisselen voor harde valuta (bijvoorbeeld euro, dollar, pond of yen). DNB kan worden gevraagd SDR te wisselen voor harde valuta tot een maximum van 300% van de allocatie in bezit is. Dit betekent dat DNB/Nederland nog voor 200% van de allocatie van additionele SDR kan worden verzocht om te ruilen. Ook deze transacties moet DNB uit de geldmarkt respectievelijk door afbouw van haar reserves financieren. Zoals eerder toegelicht zijn hieraan opportuniteitskosten en wisselkoersrisico verbonden die in een lagere en volatielere winstafdracht tot gevolg hebben. De kans dat DNB uit hoofde van de SDR allocatie 200% aan SDR op de balans moet nemen is echter klein, waarbij Nederland streeft naar een adequate burdensharing over het brede lidmaatschap van het IMF.

Naar boven