Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 26234 nr. 219 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 26234 nr. 219 |
Vastgesteld 16 oktober 2018
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 25 september 2018 over de inzet Jaarvergadering Wereldbankgroep 2018 (Kamerstuk 26 234, nr. 216) en over de brief van 22 mei 2018 over het verslag Voorjaarsvergadering Wereldbankgroep 2018 (Kamerstuk 26 234, nr. 213).
De vragen en opmerkingen zijn op 2 oktober 2018 aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 5 oktober 2018 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, De Roon
De adjunct-griffier van de commissie, Meijers
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over de Nederlandse inzet bij de Jaarvergadering van de Wereldbankgroep 2018 en het verslag van de Voorjaarsvergadering Wereldbankgroep 2018. De leden van de VVD-fractie hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda van het Wereldbank overleg. De genoemde leden zijn positief over de verstrekte financiële inzet van de Wereldbankgroep op Nederlandse prioriteiten als onderwijs en klimaat. Wel willen de leden nog wat extra toelichting bij de uitwerking van een aantal punten die in de brieven van de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking naar voren komen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met waardering kennisgenomen van de brief met de Nederlandse inzet voor de aanstaande Jaarvergadering van de Wereldbank, alsmede het verslag van de Voorjaarsvergadering. Deze leden vragen de Minister nog enkele punten in haar inzet voor de Jaarvergadering te verwerken.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorgestelde Nederlandse inzet bij de jaarvergadering van de wereldbankgroep. Zij hebben daarover een aantal vragen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven aangaande de Wereldbank.
De Bali FinTech agenda en disruptieve technologieën
De leden van de VVD-fractie steunen de kabinetsinzet ten aanzien van de Wereldbank. Tegelijkertijd ontbreekt het volgens de genoemde leden nog aan een helder overzicht van de investeringen, de doelmatigheid, de prioritering en het daadwerkelijke rendement van de projecten van de Wereldbank. Zij hopen van de Minister te horen in welke mate zij hier tevreden over is en welke mogelijkheden zij ziet om de Kamer een beter inzicht te verschaffen in de genoemde zaken.
De Wereldbankgroep loopt internationaal voorop op het terrein van resultaatgericht management en budgetteren, monitoring en evaluatie, financieel management en het toegankelijk maken van data, projectgegevens en kennis. De meerjarige landenstrategieën vormen het uitgangspunt voor de prioritering en focus van de investeringen van de Wereldbankgroep. De strategieën zijn in overleg met het klantland opgesteld, met gebruikmaking van de nationale ontwikkelingsplannen van deze landen. Ze bevatten een raamwerk waarin specifieke resultaten worden geformuleerd.
Voor wat betreft informatieverschaffing over zijn werk (access to information) overstijgt de Bank sinds 2015 de International Aid Transparency Initiative (IATI)-vereisten. In de Aid Transparency Index maakt de Wereldbankgroep deel uit van de hoogste categorie uitvoerders op plek 61. De Wereldbankgroep publiceert goedgekeurde projecten, meerjarige landenstrategieën en zoveel mogelijk data via zijn website en ontsluit informatie over bereikte resultaten via onder meer de IDA-resultatensite en de corporate scorecards van de Wereldbankgroep.
Om de twee jaar stelt het kabinet eigen scorecards op voor internationale instellingen. Ook voor de Wereldbankgroep wordt getoetst of de organisatie effectief is en activiteiten en investeringen aansluiten bij de beleidsprioriteiten van het kabinet. In de meest recente scorecard (2017) concludeerde het kabinet dat de Wereldbankgroep positief scoort op effectiviteit en relevante bijdragen levert aan de Nederlandse BHOS-prioriteiten.
Tevens vinden de leden van de VVD-fractie dat het goed zou zijn als er minder kantoormedewerkers in Washington en Genève zouden zijn en meer lokaal personeel. Van de 16155 FTE werkt op dit moment maar 36% in klantlanden. Zij horen graag van het kabinet of zij het eens is met de stelling dat dit percentage omhoog zou moeten en zo ja, hoe dat bewerkstelligd kan worden.
Het kabinet zet in op een betere verdeling van het Wereldbankpersoneel tussen klantlanden en hoofdkantoren, waarbij het streven is om deze verdeling geheel gelijk te krijgen (50/50). Het kabinet is van mening dat de Wereldbankgroep een efficiëntere organisatie wordt wanneer het percentage medewerkers in klantlanden omhoog gaat, waarbij het de voorkeur heeft van het kabinet dat de Wereldbankgroep lokale medewerkers aantrekt. Door het aantrekken van lokale medewerkers, in plaats van het plaatsen van uitgezonden personeel, nemen reiskosten en extra toelages af. Op deze wijze speelt de Wereldbankgroep geld vrij voor investeringen. Tevens heeft het in dienst nemen van lokaal personeel positieve neveneffecten. De relaties met lokale autoriteiten en organisaties kunnen makkelijker opgebouwd worden als culturele drempels lager zijn, en capaciteitsopbouw van lokale medewerkers kan op de lange termijn bijdragen aan ontwikkeling in het klantland.
Het kabinet heeft in de onderhandelingen voor de kapitaalverhoging wederom ingezet op de decentralisatie van het personeel, die in lijn is met de Forward Look toekomststrategie van de Wereldbankgroep.
De leden van de D66-fractie zijn positief over de Bali FinTech agenda en kansen die dit biedt. Zoals de Minister terecht stelt zijn aan deze technologieën natuurlijk ook nieuwe uitdagingen en risico’s verbonden. Ook zijn de eerder genoemde leden het eens met de lijn van de Minister dat bij verdere uitwerking van de agenda er op toe gezien zal worden dat ook allerarmsten, vrouwen en mannen kunnen profiteren van de voordelen van disruptieve technologieën. Kan de Minister toelichten op welke wijze zij er voor zal zorgen dat dit ook echt gebeurt? Kan zij ook toelichten wanneer uitwerking van deze agenda en concretere voorstellen worden verwacht? Kan zij de Kamer daarvan op de hoogte houden in de informatievoorziening aan de Kamer over de Wereldbank?
De Wereldbankgroep ondersteunt het opschalen van kansen voor inclusieve ontwikkeling via technologie en het minimaliseren van de mogelijke risico’s die daaraan verbonden kunnen zijn op drie manieren. Ten eerste helpt de Wereldbankgroep via nieuw onderzoek en analyses klantlanden met het begrijpen van de impact van nieuwe technologieën en hoe deze in te zetten voor inclusieve ontwikkeling. Ten tweede wil de Bank haar financiering inzetten op een manier die de opbouw, uitbreiding en bescherming van kern (core) digitale infrastructuur faciliteert, inclusief connectiviteit. Ten derde ondersteunt de Bank klantlanden met het aanpassen van regelgevingskaders voor het stimuleren van innovatie, concurrentie en inclusieve toegang tot nieuwe kansen die disruptieve technologieën kunnen bieden. Om ervoor te zorgen dat mensen en bedrijven profiteren van digitale diensten, moeten overheden zorgen voor passende regelgeving en waarborgen voor consumentenbescherming, zoals dataprivacy, cyberbeveiliging en fraudepreventie. Risico's van schuldenlast en schendingen van de privacy hebben nieuwe dimensies bereikt in ons digitale tijdperk. Disruptieve technologieën en hun toepassing voor inclusieve ontwikkeling worden in toenemende mate gestroomlijnd binnen de bestaande beleidskaders van de Bank. Zo staan mobiele financieringsdiensten, mogelijk gemaakt door fintech, centraal in het streven van de Wereldbankgroep naar universele toegang tot financiële diensten in 2020. Nederland zal erop toezien dat het mainstreamen van disruptieve technologieën in de beleidskaders van de Wereldbankgroep zich voortzet zodat deze optimaal zijn toegerust om de kansen van deze technologieën voor inclusieve ontwikkeling te benutten. Ik verwacht een nadere uitwerking van de agenda in het voorjaar van 2019 en zal de Kamer hierover informeren.
Wat betreft de FinTech agenda en disruptieve technologieën vragen de leden van de SP-fractie zich af welke rol Nederland specifiek voor zichzelf ziet en of zij meer specifiek kan ingaan op hoe groeiende digitale ongelijkheid wordt voorkomen doordat de ene groep wel, en de andere groep geen toegang heeft tot digitale connectiviteit. De leden van de SP-fractie zijn blij te lezen dat Nederland zich ervoor inzet dat ook de allerarmsten van deze ontwikkelingen kunnen profiteren en zouden hier graag wat meer toelichting over lezen.
Nederland ziet voor zichzelf een aanjagende rol in het benutten van de kansen die disruptieve technologieën bieden voor inclusieve ontwikkeling en het minimaliseren van de risico’s die aan deze technologieën verbonden zijn. Zo zet Nederland binnen de Wereldbankgroep in op het mainstreamen van disruptieve technologieën en hun toepassing voor inclusieve ontwikkeling in de beleidskaders van de Wereldbankgroep.
In bilateraal verband heeft Nederland onlangs in partnerschap met UNOPS en in samenwerking met de Wereldbankgroep op 26 september en marge van de AVVN de resultaten van een studie naar de juridische aspecten van blockchain gepresenteerd in het boek The Legal Aspects of Blockchain. In dit boek komen verschillende toepassingen van blockchain op het gebied van ontwikkelingssamenwerking aan de orde. Dit is een eerste stap in de mogelijke toepassing van innovatieve technologieën als blockchain op het gebied van armoedebestrijding.
Schuldhoudbaarheid in opkomende economieën en lage-inkomenslanden
De Minister schrijft bezorgd te zijn over de schuldontwikkeling in opkomende economieën en veel lage inkomenslanden, met name in Sub-Sahara Afrika. Tegelijkertijd zien de leden van de VVD-fractie het aantal investeringen uit China enorm toenemen in Sub-Sahara Afrika. Hoe kijkt het kabinet aan tegen de schuldontwikkeling in relatie tot de Chinese investeringen?
Investeringen verhogen de economische groei en hebben daarmee een positieve invloed op het vermogen van landen om schulden terug te betalen. Als deze investeringen een publieke schuldencomponent bevatten, is het zaak dat die voldoende rekening houdt met bestaande terugbetalingscapaciteit van lage inkomenslanden. Dit geldt voor de ontvangende landen zelf, maar Nederland streeft ook naar gezamenlijk gedragen gedragslijnen voor crediteuren, inclusief China.
De leden van de D66-fractie vinden het goed dat Nederland nauw is betrokken bij de aanpak van de schuldenproblematiek door substantiële donor te zijn aan technische assistentieprogramma’s voor de opbouw van schuldenmanagementcapaciteit en dat de bijdrage daaraan voor de komende jaren nog zelfs verdubbelt. De leden van de D66-fractie steunen die inzet. Hoe zal de Minister er op toezien dat deze, door Nederland gedoneerde, programma’s ook daadwerkelijk goed worden gebruikt in de ontvangende landen? Graag horen de leden van de D66-fractie van de Minister wat er wordt gedaan om lokale know-how op te bouwen wat betreft het gebruik van deze porgramma’s.
Vanuit de door NL gesteunde technische assistentieprogramma’s van de Wereldbankgroep, het IMF en de VN, worden internationale experts ingezet om lokaal trainingen te verzorgen voor beleidsmakers in lage-inkomenslanden. Tevens worden vanuit deze programma’s op de ministeries in de ontvangende landen ICT-infrastructuur ten behoeve van schuldenmanagement opgebouwd en onderhouden. Het gaat hier om langdurige relaties met deze lage-inkomenslanden om lokaal kennis en faciliteiten op te bouwen.
De Wereldbankgroep, het IMF en de VN zorgen er via hun eigen beleid voor dat de programma’s goed worden gebruikt in de ontvangende landen. Daarnaast ziet NL toe op de activiteiten en doelmatigheid van de technische assistentie-fondsen via de bestuursorganen van deze fondsen waar NL zitting in neemt.
Verder willen de leden graag verdere uitleg wat er wordt bedoeld met de opmerking dat betrokkenheid van niet-traditionele crediteuren niet mag ontbreken. Kan de Minister dat toelichten? Kan ze daarbij ook verduidelijken wat wordt bedoeld met niet-traditionele crediteuren?
Onder niet-traditionele crediteuren worden in het algemeen crediteuren verstaan anders dan leden van de Club van Parijs, de ontwikkelingsbanken, het IMF, en commerciële banken voor zover het reguliere leningen betreft. Het kan dan gaan om landen die geen lid zijn van de Club van Parijs, maar ook om private crediteuren die leningen verschaffen o.a. via van het kopen van Eurobonds van lage-inkomenslanden. Als er sprake is van onhoudbare schulden of het risico daarop, is betrokkenheid van alle crediteuren, inclusief niet-traditionele crediteuren, noodzakelijk om tot een oplossing te komen aangezien een groot deel van de schulden op dit moment in handen is van dergelijke niet-traditionele crediteuren.
De leden van de D66-fractie zien ook veel zogenaamde onzichtbare leningen bij lage inkomenslanden. Ziet de Minister mogelijkheden meer transparantie te realiseren?
Ja, de door Nederland gesteunde technische assistentie-fondsen op het gebied van schuldenmanagement richten zich onder andere op meer transparantie aan de kant van lage-inkomenslanden, om te beginnen door de schuldendata helder te registreren en dit waar mogelijk openbaar te publiceren. Nederland zet in de bestuursgremia van deze fondsen sterk in op het belang van deze transparantie.
Nederland steunt daarnaast G20 initiatieven als de Operational Guidelines for Sustainable Financing gericht op het vergroten van de transparantie aan de crediteurenzijde.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn voorts benieuwd naar de vordering van de discussie over welke landen aanspraak kunnen maken op het gebruik van de instrumenten van de Wereldbank. Zo zijn deze leden van mening dat vraagtekens gezet kunnen worden bij of landen als China nog dermate onderontwikkeld zijn dat bijzondere steun via de Wereldbank gerechtvaardigd is. Zij vragen de Minister hier op in te gaan.
Nederland is er voorstander van dat de IBRD, het loket voor middeninkomenslanden, ook in hoge middeninkomenslanden blijft investeren die nog niet aan alle criteria voldoen voor graduatie uit de IBRD. Deze middeninkomenslanden hebben nog belangrijke ontwikkelingsuitdagingen waar de expertise van ontwikkelingsbanken meerwaarde kan bieden, ook vanwege kennisoverdracht ten aanzien van bijvoorbeeld de sociale en milieustandaarden, risicomanagement en projectstructurering. Tevens bestaan in deze landen vaak belangrijke mogelijkheden om bij te dragen aan mondiale publieke goederen, zoals klimaat.
Daarnaast is het financieren van ontwikkelingsactiviteiten in deze landen belangrijk voor risicospreiding van de IBRD en daarmede ook voor haar vermogen om juist de armere middeninkomenslanden tegen gunstige voorwaarden financiering te blijven geven. Projecten en programma’s in de hogere middeninkomenslanden zijn doorgaans namelijk minder risicovol, waardoor de Bank minder kapitaal op haar balans hoeft aan te houden en de Bank tegen gunstigere voorwaarden financiering kan aantrekken op de kapitaalmarkt. Tegelijkertijd betalen hoge middeninkomenslanden deze leningen wel volledig terug inclusief een renteopslag waarmee de operationele kosten worden betaald en inkomen wordt verdiend. De projecten in hoge middeninkomenslanden leveren daarmee een netto-inkomen op dat ingezet kan worden voor subsidiëring van projecten in lagere inkomenslanden of voor kapitaalgroei om zo de financieringscapaciteit van de IBRD verder te vergroten.
Nederland heeft wel als onderdeel van kapitaalverhogingspakket succesvol gepleit voor een gerichtere inzet in deze landencategorie van IBRD-financiering op activiteiten die een sterk katalytisch of leereffect hebben en/of bijdragen aan mondiale publieke goederen, zoals advisering aan overheden over klimaatbeleid. Ook heeft Nederland succesvol ingezet op een systematischere toepassing van het IBRD-graduatiebeleid. Verder zijn de prijzen op langlopende leningen aan rijkere middeninkomenslanden verhoogd. Dit levert de IBRD tot 2030 cumulatief USD 1,6 miljard dollar aan extra inkomsten op en stelt de Bank beter in staat om additioneel te blijven aan de private sector.
De leden van de SP-fractie hebben grote zorgen over het aantal landen dat te maken heeft met serieuze uitdagingen op schuldengebied en het feit dat maar liefst 40% van de lage inkomenslanden te maken heeft met ernstige schuldenproblematiek. Kan het kabinet uiteenzetten om welke landen het gaat en in hoeverre deze schulden drukken op hun begroting? Het is goed dat er wordt ingezet op de aanpak van schuldenproblematiek en de leden van de SP-fractie vragen zich af in hoeverre ook schuldkwijtschelding tot de mogelijkheden behoort? Zo ja, onder welke omstandigheden is het kabinet bereid hiervoor te pleiten? Voorkomen is echter beter dan genezen en de leden van de SP-fractie lezen dan ook graag op welke manier specifiek wordt ingezet om schuldenproblematiek te voorkomen?
Het IMF publiceert periodiek een lijst van lage-inkomenslanden waarin de mate van schuldhoudbaarheid wordt gecategoriseerd, de zogenaamde List of Low-Income Countries Debt Sustainability (DSAs) for Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT)-eligible countries . Deze lijst wordt gepubliceerd op de volgende website: https://www.imf.org/external/Pubs/ft/dsa/DSAlist.pdf. Uit de meest recente update van deze lijst in augustus blijkt dat dertig van de zeventig lage-inkomenslanden volgens IMF-classificatie te maken hebben met een onhoudbare schuld of hier een grote kans op hebben. De mate waarin deze schulden drukken op de begroting verschilt per land, maar de last wordt vanzelfsprekend hoger naarmate de hoogte van de schulden toeneemt.
Wanneer het IMF de schuld van een land kwalificeert als onhoudbaar zal het betreffende land doorgaans gaan onderhandelen met zijn crediteuren over een herstructurering van de schulden. Nederland pleit in dergelijke situaties voor het vinden van een oplossing van de onhoudbare schuld in Club van Parijs-verband. Het kabinet deelt de mening dat voorkomen beter is dan genezen; voor de Nederlandse inzet t.a.v. het voorkomen van dergelijke situaties verwijs ik naar de inzetbrief voor de Jaarvergadering van de Wereldbankgroep van 12 tot 14 oktober 2018 in Bali (Kamerstuk 26 234, nr. 216).
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie maken zich verder grote zorgen over de causale relatie tussen de toename van Publiek-Private Partnerschappen, die door de Wereldbank worden gesteund en gefaciliteerd, en de toenemende nationale schuld van ontwikkelingslanden2. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister bereid is tijdens de jaarvergadering de Wereldbank ter verantwoording te roepen over de rol van de Wereldbank in dezen, zeker gezien het feit dat de Minister heeft aangegeven zich hard te maken voor beleid dat gericht is op het voorkomen van verdere uitbreiding van het schuldenprobleem.
Naar de mening van het kabinet stuurt de Wereldbankgroep terecht aan op een adequate betrokkenheid van de particuliere sector bij het investeren in infrastructuur, ook in ontwikkelingslanden. PPP’s zijn daarvoor een belangrijk instrument en een onmisbare component van de Financing For Development agenda. Door – waar mogelijk en opportuun – private partijen te betrekken kan de efficiëntie en effectiviteit van projecten worden verhoogd, doordat de prikkels op de juiste plaats worden gelegd en risico’s bij partijen worden belegd die deze het beste kunnen dragen. Hiermee kan ook bijdrage geleverd worden aan het beperken van het beroep op publieke middelen en de opbouw van overheidsschulden. Uit interne – onafhankelijke – evaluaties blijkt ook dat de ontwikkelingsresultaten van de PPP’s waarbij de Wereldbankgroep is betrokken in de meeste gevallen goed waren.
De Wereldbankgroep zelf, evenals het kabinet, benadrukt echter dat de kwaliteit van de PPP’s steeds voorop moet staan. Dit houdt naast het naleven van de sociale en milieustandaarden o.a. in dat er sprake moet zijn van een gedegen financieel en economisch rendement en een adequate verdeling van risico’s. Daarnaast is het belangrijk dat de financiële verplichtingen van de overheid zelf transparant en draagbaar zijn. Deze voorwaarden zijn altijd projectspecifiek en niet altijd gemakkelijk te realiseren in een ontwikkelingsland. Het is dan ook van belang dat de Wereldbankgroep – voor zover betrokken – hier nauwgezet op toeziet. Nederland ziet hier via aandeelhouderschap in de Wereldbankgroep scherp op toe en zal het Bankmanagement waar nodig ter verantwoording roepen. Ook zal Nederland tijdens de Jaarvergadering pleiten voor een verdere hervorming van het verantwoordingsmechanisme van de Bank. Het gaat daarbij om het vergroten van onafhankelijkheid en de bevoegdheden van het Inspectie Panel van de Wereldbankgroep ten behoeve van het bieden van remedie bij projecten waar onvoldoende rekening is gehouden met richtlijnen van de Bank voor het voorkomen van schadelijke effecten.
Verder deelt het kabinet – zoals genoemd in de inzetbrief die aan u is toegezonden op 25 september – de zorgen over de toenemende schuld van ontwikkelingslanden en steunt het werk van IMF en Wereldbankgroep om transparantie van overheidsschulden in ontwikkelingslanden te bevorderen, o.a. door technische assistentie. Hierbij staan deze instellingen de overheden ook bij met het in kaart brengen en verantwoord managen van de verplichtingen en eventuele contingent liabilities, ook die voortvloeien uit PPP’s, als onderdeel van een totaal overzicht van de overheidsverplichtingen en schulden (via het PPP-Fiscal Risk Assessment Model). Ook helpen de instellingen staatsbedrijven en PPP’s bij het versterken van hun interne corporate governance.
Veranderende aard van het werk en het Wereldbank Human Capital Project
De leden van de D66-fractie hebben kennis genomen van de discussie over de veranderende aard van werk. De Minister wil graag dat het World Development Report (WDR) zich vertaalt in concrete beleidsopties van de Wereldbank voor eigen operaties. Hoe gaat Nederland inzetten dat dit ook daadwerkelijk gebeurt? Op welke termijn zijn die concrete beleidsopties te verwachten?
Belangrijke uitwerking van het WDR-rapport over de veranderende aard van werk wordt gevormd door het Human Capital Project. Dat project moet erop toezien dat regeringen voldoende investeren in jeugd en jongeren teneinde hen beter in staat te stellen volledig mee te draaien in de economie. Het Human Capital Project bestaat uit drie onderdelen: 1) de oprichting van de Human Capital Index, 2) het versterken van de onderzoeks- en meetcapaciteit op het gebied van menselijk kapitaal, en 3) ondersteuning van landen bij de obstakels voor investeringen in menselijk kapitaal. Nederland wil dat de voornemens uit het rapport worden vertaald in de landenprogramma’s van de Wereldbankgroep. Zo zal Nederland er in de komende tijd op toezien dat de aanbevelingen uit het rapport worden betrokken bij het opstellen van meerjarige landenstrategieën, die per land op verschillende momenten aflopen en dus op verschillende momenten opnieuw worden opgesteld. Het is een goede ontwikkeling dat verschillende ontwikkelingslanden, waaronder landen binnen de Nederlandse kiesgroep, zich hebben aangemeld als zogenoemd «vrijwilliger» om de samenwerking op het terrein van Human Capital te versterken.
De WDR roept op om creatieve oplossingen te gebruiken als het gaat om het bieden van een sociaal vangnet aan mensen die werkzaam zijn in de informele sector. De leden van de D66-fractie zouden graag van de Minister horen wat er wordt bedoeld met creatieve oplossingen? Kan de Minister dat toelichten?
In het WDR constateert de Wereldbankgroep dat de huidige arbeidsrechtelijke raamwerken en sociale vangnetten in veel landen niet afdoende zijn voor de veranderende aard van werk, waarbij het groeiende aandeel van de informele sector in de economie een groot aandachtspunt is. Technologische ontwikkelingen vergroten de mogelijkheden, er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan verbetering van persoonlijke identificatiesystemen.
In veel gevallen vormt personenregistratie de eerste stap naar het bieden van een sociaal vangnet. Een ander voorbeeld betreft het gebruik maken van nieuwe technologische ontwikkelingen op financieel gebied die de inzet van cash overmakingen mogelijk maken. Zo kunnen door verschillende sociale databases aan elkaar te verbinden en checks uit te voeren fouten worden voorkomen en nieuwe potentiële ontvangers van overmakingen worden geïdentificeerd.
Een ander voorbeeld van een creatieve oplossing voor mensen die werkzaam zijn in de informele sector betreft het idee van het laten opbouwen van een pensioen op basis van consumptie, waarbij voor elke uitgave een bedrag opzij wordt gelegd op een spaarrekening, ter opbouw van een pensioen. De Wereldbank werkt op dit moment aan een rapport over het verbeteren van de sociale vangnetten als uitwerking van het WDR-rapport.
Ook stelt de Minister dat Nederland de Wereldbank gaat aanmoedigen in haar streven tot uitbreiding van haar financiële assistentie in onderwijs en daarbij gaat vragen om bijzondere aandacht voor de toegang tot onderwijs voor meisjes. De leden van de D66-fractie steunen dat doel, want goed onderwijs is de aanjager van kansen en de motor van persoonlijke groei en ontplooiing. Onderwijs draagt bij aan ontwikkeling, vergroot de kans op werk en inkomen en werkt tegen kinderarbeid. Kan de Minister toelichten wat het aanmoedigen van de Wereldbank precies inhoudt? Voor welk concreet resultaat gaat u? Wat is de minimale toezegging die Nederland op dit punt wil krijgen?
Tussen 2000 en 2018 heeft de Wereldbankgroep bijna USD 50 miljard in onderwijs geïnvesteerd. De Wereldbankgroep geeft tevens prioriteit aan het vergroten van bewustwording onder de klantlanden over het belang van het zelf investeren in onderwijs. De lange termijn-onderwijsstrategie van de Wereldbankgroep richt zich op de drie pijlers van (i) integrale benadering van levenslang leren, (ii) financiering gekoppeld aan resultaten, en (iii) universele toegang tot onderwijs, waarbij speciale aandacht wordt besteed aan kinderen en jong volwassenen in fragiele landen, kwetsbare groepen, meisjes en vrouwen. Zo heeft de Wereldbankgroep in 2.016 USD 2,5 miljard toegezegd voor investeringen in onderwijs specifiek voor meisjes over een periode van vijf jaar.
Ik deel de onderwijsprioriteiten van de Wereldbankgroep. Ik zet erop in dat de armste en meest kwetsbare groepen blijven profiteren van de financiering van de Bank door dit te verankeren in de landenstrategieën. Afgelopen jaar heeft de Wereldbankgroep USD 4,5 miljard aan leningen verstrekt voor onderwijs. Ik zet in op aanzienlijke verhoging van dit bedrag in de komende jaren, als ook op prioriteit voor onderwijs in de beleidsdialoog die de Bank met ontvangende landen voert. Het Human Capital Project dat de Wereldbankgroep recent heeft ontwikkeld is hiervoor een veelbelovend instrument. Het heeft als doel regeringen ervan te overtuigen voldoende te investeren in jeugd en jongeren, met als belangrijk onderdeel hiervan onderwijs. Ik steun dit project en zet in op verdere ontwikkeling ervan. Nederland zal van de bovenstaande punten een prioriteit maken in haar strategische beleidsdialoog met de Bank en er ook nauw op toezien via de vertegenwoordiger van de Nederlandse kiesgroep in de Raad van Bewindvoerders.
De leden van de D66-fractie zijn ook positief over het Human Capital Project (HCI) van de Wereldbank. Zij zien de introductie van de nieuwe index als een positief gegeven omdat de index focust op de ontwikkeling van menselijk kapitaal. Dit verbetert dan vervolgens het perspectief van de bevolking op welvaart en welzijn. Aanvullend zouden de leden van de D66-fractie wel graag verdere uitleg hebben over de samenstelling van de HCI. Is de Minister ook bereid zich in te zetten voor de HCI naast de bestaande Doing Business Index?
De Human Capital Index (HCI) zal de bijdragen van onderwijs en gezondheid aan productiviteit van de volgende generatie werkenden kwantificeren. De HCI bestaat uit drie onderdelen:
1. Overleving: dit onderdeel reflecteert dat niet alle kinderen die vandaag geboren worden ouder worden dan vijf jaar, de leeftijd waarop het proces van accumulatie van human capital begint via formeel onderwijs.
2. Verwachte jaren aan quality adjusted school: dit onderdeel combineert informatie over kwantiteit en kwaliteit van onderwijs.
3. Gezondheid: dit onderdeel gebruikt proxies om de algemene volksgezondheid in een land te kwantificeren.
De index geeft een score tussen de 0 en 1. De score 1 wordt behaald wanneer de gemiddelde werkende in een land volledige gezond is en zijn of haar volledige onderwijspotentieel bereikt (14 jaar hoge kwaliteit onderwijs bij het bereiken van het achttiende levensjaar). Zo betekent een score van 0,70 dat de productiviteit van een gemiddelde werkende 30% lager is dan wat bereikt had kunnen worden bij volledige gezondheid en het bereiken van het volledige onderwijspotentieel.
Het eerste prototype van de HCI zal tijdens de komende jaarvergadering worden gelanceerd. Ik vind het een veelbelovend instrument om investeringen in onderwijs en in bredere zin in human capital te bevorderen en zal verdere ontwikkeling nauwlettend volgen.
Ziet de Minister ook mogelijkheden in de HCI haar onderwijs agenda internationaal vorm te geven? De leden van de D66-fractie zouden graag zien dat de Minister zou aangeven hoe het departement de kennis en expertise van de Wereldbank gebruikt in de beleidsontwikkeling en uitvoering. In hoeverre wordt de multilaterale kennis van de Wereldbank ingezet op bilateraal niveau?
De Human Capital Index (HCI) zal waar mogelijk gebruikt worden voor het verder ontwikkelen van het onderwijsbeleid en de implementatie hiervan. De hoop is dat de gegevens uit de HCI zullen helpen om de onderwijsplannen vorm te geven.
In de ontwikkeling en uitvoering van het onderwijsbeleid en -programma’s wordt gebruik gemaakt van de expertise van de Wereldbankgroep. Het World Development Report 2018 Learning to Realize Education’s Promise heeft bijvoorbeeld bijgedragen aan onze keuze voor een bijdrage aan het Global Partnership for Education. Bovendien wordt op landenniveau, zoals in Jordanië en Libanon, afgestemd met alle multilaterale organisaties (waaronder UNICEF, UNESCO, ILO,WB, UNHCR) waarbij de kennis en expertise van de Wereldbankgroep ook wordt gebruikt.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat de economische vooruitgang in ontwikkelingslanden alleen verantwoord kan zijn indien dit gepaard gaat met grootschalige verduurzaming. In de Forward Look heeft de Wereldbankgroep vastgelegd dat het aandeel klimaatfinanciering van de projecten van de Wereldbank moet zijn gestegen van 22% nu naar 30% in 2030. Dat is wat deze leden betreft een mooie eerste stap, maar zij vragen wel of het ambitieniveau niet nog verder omhoog kan worden geschroefd. Zij vragen de Minister aan te geven of hier ruimte voor is, en zo ja, of de Minister zich hier hard voor wil maken.
Als onderdeel van het recent overeengekomen kapitaalverhogingspakket en conform Nederlandse inzet heeft de Wereldbankgroep zijn klimaatdoelstellingen verhoogd. Voor de IBRD is het streefpercentage klimaatfinanciering verhoogd naar gemiddeld ten minste 30% van haar financiering in 2020–2023 met de ambitie om dit op zijn minst vast te houden of verder te vergroten tot 2030. IFC streeft er naar minimaal 35% in 2030 en 32% gemiddeld over 2020–2030 in klimaatprojecten te investeren. Nederland zal zich ervoor blijven inzetten dat de Wereldbankgroep haar klimaatdoelstellingen zo ambitieus mogelijk blijft formuleren.
In de ogen van de leden van de SP-fractie zijn de ontwikkelingen die de Wereldbank constateert in eerste instantie zorgelijk omdat de onzekerheid voor werknemers toeneemt wegens steeds meer korte termijn opdrachten in plaats van een baan in loondienst waarin mensen met zekerheid kunnen bouwen aan de toekomt. Wat is de visie van het kabinet hierop?
Het kabinet deelt de zorgen van de Wereldbankgroep omtrent de toegenomen onzekerheid voor werknemers, en constateert ook dat de Bank terecht signaleert dat de veranderende aard van werk ook kansen met zich meebrengt voor landen die hier goed op inspelen. Terecht constateert de Bank daarbij dat de beste resultaten worden geboekt waar een goed evenwicht bestaat tussen «zekerheid» en «flexibiliteit» op de arbeidsmarkt. Daarenboven is het een belangrijk gegeven dat in veel ontwikkelingslanden een zeer groot deel van de werknemers nog werkzaam is in de informele sector. Voor hen hangt de eerste stap naar meer zekerheid af van het tempo waarin deze economieën in staat zijn om reguliere banen te creëren, hetgeen ook enige flexibiliteit zal vergen op de arbeidsmarkt.
Wel zijn de leden van de SP-fractie verheugd dat de Wereldbank hierop anticipeert middels investeringen in menselijk kapitaal, het creëren van een breed en permanent en sociaal vangnet en een effectief en efficiënt belastingstelsel. De leden van de SP-fractie rekenen erop dat deze inzet op de volle steun van Nederland kan rekenen en vernemen graag welke rol het kabinet op het internationale toneel voor zichzelf ziet. Specifiek willen de leden van de SP-fractie vragen naar de visie van het kabinet op het tekort aan professioneel opgeleid zorgpersoneel en de salariskosten daarvan die niet altijd door de landen zelf gedragen kunnen worden. Is het kabinet bereid hier aandacht voor te vragen en waar mogelijk zelf een bijdrage te leveren?
Het kabinet steunt nadrukkelijk de inzet van de Wereldbankgroep om te komen tot een grotere prioriteit voor menselijk kapitaal, zowel m.b.t. gezondheidszorg als onderwijs.
Daarbij is inderdaad niet alleen universele toegang maar ook voldoende kwaliteit van belang. Een duurzaam houdbaar systeem met voldoende ruimte voor redelijke salarissen vereist onvermijdelijk voldoende financieel draagvlak uit binnenlandse bronnen. Het kabinet is dan ook verheugd dat de Wereldbankgroep dit onderkent en ook binnen deze agenda volop inzet op het verbreden van de belastinggrondslag en het voorkomen van belastingontduiking en ontwijking. Daarnaast constateert de Wereldbankgroep dat in veel ontwikkelingslanden nog ruimte is voor verbeterde prioriteitsstelling binnen de overheidsuitgaven.
Recentelijk heeft Nederland aangekondigd een bijdrage te leveren aan de Global Financing Facility fo Every Woman Every Child (GFF), een multi-donor trustfund dat door de Wereldbank wordt beheerd. De GFF werkt met geïntegreerde plannen op landenniveau om op zowel korte als lange termijn de gezondheidszorg te verbeteren. Op korte termijn bieden deze plannen ruimte voor financiële stimuli om zorgpersoneel te motiveren. Om op de langere termijn fiscale ruimte voor uitgaven op het gebied van gezondheidszorg te vergroten wordt in de geïntegreerde plannen ook een lange termijnstrategie opgenomen voor de financiering van gezondheidszorg, bijvoorbeeld door middel van verzekeringen.
Hoewel het kabinet aangeeft dat deze drie lijnen van investering passen in het Nederlandse BHOS-beleid vragen de leden van de SP-fractie zich af of dit ook aansluit bij de grotere nadruk op private investeerders in het BHOS-beleid. Hoe gaan ook zij ertoe worden bewogen dat zij aandacht besteden aan zekerheid voor werknemers?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat bedrijven op maatschappelijk verantwoorde manier ondernemen. Hierin hoort ook een constructieve houding t.o.v. de maatschappij en zodoende ook voldoende zekerheden voor werknemers. De Wereldbankgroep stelt dat een brede visie op sociale zekerheden noodzakelijk is. Zowel de publieke als de private sector spelen een rol.
Het optimaal inrichten van een stelsel voor (sociale) zekerheid is afhankelijk van de context van de arbeidsmarkt. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 18, wordt in het WDR geconstateerd dat in veel ontwikkelingslanden sprake is van een grote informele sector. Gevolg van de grote informele sector is dat veel mensen sowieso buiten de sociale- en arbeidszekerheden vallen. De rol van de private sector in het bieden van zekerheden is in deze ook afhankelijk van de context. Landen dienen een voor hen optimaal werkend systeem op te zetten. De Wereldbankgroep kan hierin ondersteunend optreden, waarbij de organisatie niet zondermeer concludeert dat strengere regulering tot de juiste resultaten leidt. In Ethiopië zag men dat, nadat in 2011 de private sector verplicht werd om zekerheden te bieden voor zijn werknemers, door toenemende kosten voor arbeidskrachten bedrijven hun uitvlucht zochten in technologie. Dit resulteerde in hogere werkloosheid en paradoxaal genoeg, toenemende onzekerheid voor werknemers.
In alle gevallen dient dus een zorgvuldig en maatschappelijk verantwoord evenwicht gevonden te worden tussen zekerheid en flexibiliteit, zowel door de regelgeving van de overheid als door een beroep op de sociale en maatschappelijke verantwoordelijkheden van de particuliere sector.
Doorgaand op deze stimulans van private investeringen die niet zelden gebruik maken van publieke garanties, vragen de leden van de SP-fractie zich ook af hoe Nederland zich gaat inzetten binnen de Wereldbank, om ervoor te zorgen dat het risico van deze investeringen eerlijk gedragen wordt en juíst het publiek belang hiermee gediend wordt?
De aandeelhoudende landen hebben met de Wereldbankgroep afgesproken dat de verschillende vormen van «blended finance» (investeringen waarbij voor een deel publiek geld wordt ingezet om risico’s voor private co-investeerders af te dekken) bepaalde principes dienen te volgen. Allereerst dient sprake te zijn van een investeringsdoel dat bijdraagt aan het behalen van de SDGs. Hiermee wordt beoogd dat het publieke belang in bredere zin wordt gediend. Vervolgens wordt gekeken of er sprake is van additionaliteit (d.w.z. zonder de publieke middelen zou de investering niet plaats vinden) en minimale concessionaliteit (de prijs die de ontvanger betaalt voor de investering dient zo dicht mogelijk bij de commercieel gangbare tarieven te liggen), en dient de investering een stap te zijn op weg naar een duurzame financiële markt (in de toekomst is publiek geld niet meer nodig). Om toezicht te houden op het correct toepassen van deze principes heeft de Wereldbankgroep o.a. voor de «IDA18 Private Sector Window» (geld uit de Wereldbankgroepmiddelen dat in 2018 voor de allerarmste landen is gereserveerd) een besluitvormingscomité in het leven geroepen waarin vertegenwoordigers van andere multilaterale ontwikkelingsbanken zitting hebben. Op deze manier wordt bereikt dat met een gezonde kritische blik wordt gekeken naar het voorgestelde gebruik van publiek geld.
De belastinghervormingen die worden geadviseerd om tot een effectief en efficiënt belastingstelsel te komen kunnen positief zijn, maar worden dat volgens de leden van de SP-fractie alleen bij een zo progressief mogelijk stelsel. De Wereldbank adviseert landen onder meer door BTW beter te innen, hetgeen een niet-progressieve belastingvorm is. Hoe gaat Nederland zich ervoor inzetten dat de belastinghervormingen progressief van karakter zijn en dat sterker wordt ingezet op het tegengaan van belastingontduiking- en ontwijking?
Ten slotte op dit onderwerp, lezen de leden van de SP-fractie graag een reflectie van het kabinet op hoe dit in eigen land gaat nu ook hier werknemers te maken hebben met een groeiende onzekerheid.
Ik deel de analyse van de Wereldbankgroep dat ontwikkelingslanden hun belastinggrondslagen moeten verbreden en diversifiëren via een brede belastingmix, waarbij inkomstenverhoging en armoede- en ongelijkheidsbestrijding centraal dienen te staan. De Bank geeft hierop gerichte technische assistentie, en verstrekt o.m. leningen voor ITC-systemen van belastingdiensten.
Nederland is voornemens steun te verlenen aan het Global Tax Program van de Wereldbankgroep dat ontwikkelingslanden onder meer technische assistentie biedt op het gebied van bestrijding van belastingontduiking en -ontwijking. Dit past binnen de Addis Tax Initiative committering tot verdubbeling van technische assistentie. Daarnaast werd in 2016 het Platform for Collaboration on Tax opgericht, waarin de activiteiten op het gebied van belastingen van Wereldbankgroep, IMF, OESO en VN worden gecoördineerd. De vier organisaties maken praktische handleidingen voor ontwikkelingslanden voor het tegengaan van belastingontwijking op basis van de OESO/G20 afspraken in het kader van het BEPS (Base Erosion and Profit Shifting) project.
Aanvullend hierop ben ik van mening dat de Wereldbankgroep ook haar eigen beleid ten aanzien van offshore financial centers kritisch onder de loep kan nemen teneinde risico’s van belastingontduiking en -ontwijking maximaal te beperken. Daarbij dienen internationale standaarden en afspraken over aanpak belastingontwijking en fiscale gegevensuitwisseling uitgangspunt te zijn van beleid en projecttoetsing. Daar zal Nederland zich tijdens de Jaarvergadering voor inzetten.
V.w.b. de vraag over werknemers in Nederland, verwijs ik graag naar het programma van het kabinet voor arbeidsmarkthervormingen om de uitdagingen op de arbeidsmarkt aan te pakken. Een van de doelen daarvan is het voor werkgevers aantrekkelijker te maken om mensen in vaste dienst te nemen. Deze analyse en maatregelen staan uitgebreid beschreven in de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Welzijn 2019.
Het staat volgens de leden van de Partij voor de Dieren-fractie als een paal boven water dat groei die leidt tot extra broeikasgasuitstoot op geen enkele wijze duurzaam is. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen zich af hoe de Minister zich gaat inzetten om in dat kader een van de grote omissies van de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s), namelijk dat er bij de SDG’s geen sprake is van een duidelijke ontkoppeling tussen economische groei en de uitstoot van broeikasgassen, recht te zetten. De leden vragen of de Minister bereid is bij de Wereldbank en de organisaties die onderdeel van de Wereldbankgroep zijn duidelijk te maken dat economische groei die hand in hand gaat met de extra broeikasgassenuitstoot desastreus is voor onze planeet. Zal Nederland in dat kader de oproep aan het IFC steunen dat zij van eisen van haar financiële intermediary clients om hun portfolio’s te decarboniseren en te ontdoen van fossiele brandstoffen?
Het kabinet is van mening dat de duurzame ontwikkelingsdoelen niet los gezien kunnen worden van de doelen van het klimaatakkoord van Parijs. Deze verbinding is opgenomen in de SDG agenda als SDG13: Neem dringend actie om klimaatverandering en haar impact te bestrijden.
Het kabinet ziet voor de Wereldbankgroep een belangrijke rol bij het doel van Parijs om financiële stromen in lijn te brengen met een pad naar koolstofarme en klimaatweerbare ontwikkeling (artikel 2.1.c. van de Overeenkomst van Parijs). Het kabinet acht het daarom van belang dat ook de Wereldbankgroep zich inzet om te voorkomen dat de broeikasgasuitstoot die samenhangt met economische ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van het doel van het klimaatakkoord van Parijs om temperatuurstijging te beperken tot onder de twee graden Celsius en liefst niet meer dan anderhalve graad.
Het kabinet volgt daartoe een strategie van «beïnvloeding met ruime middelen». Dat houdt in dat het kabinet enerzijds oproept tot hoge klimaatambities van de Wereldbankgroep, o.a. in de recente onderhandelingen over kapitaalverhoging en door in het bestuur van de ontwikkelingsbanken alleen in te stemmen met fossiele investeringen indien er geen duurzaam alternatief voorhanden is, er sprake is van een noodsituatie en er gebruik gemaakt wordt van de beste beschikbare technologie. Anderzijds stelt het kabinet middelen ter beschikking om de bank te helpen met de ontwikkeling van activiteiten op het gebied van klimaatmitigatie en -adaptatie.
Deze strategie blijkt succesvol. De Wereldbankgroep is inmiddels één van de belangrijkste financiers van hernieuwbare-energieprojecten in ontwikkelingslanden. Zij is voorts gestopt met financiering van nieuwe kolencentrales en zal na 2019 geen financiering meer verstrekken voor de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden fossiele brandstoffen. In de besprekingen met de Wereldbankgroep over haar klimaatinzet neemt Nederland als specifiek aandachtspunt mee dat deze richtlijnen effectief worden toegepast op zowel de investeringen van de Wereldbankgroep en IFC als op financiering die de Wereldbankgroep verstrekt via financiële intermediairs.
Update kapitaalverhoging
De leden van de D66-fractie zijn positief over het feit dat er een aantal strikte voorwaarden zijn opgenomen in de kapitaalverhoging, zoals meer geld voor klimaat en ambitieuzere genderstreefcijfers. Daarnaast zijn de leden ook verheugd dat er duidelijkheid is over de grote van het Nederlandse aandeel in de kapitaalverhoging, namelijk 257,3 miljoen dollar. Dat is ruim binnen de bandbreedte van 200 tot 250 miljoen euro zoals eerder werd gecommuniceerd.
De leden van de SP-fractie lezen over de voorgestelde verveelvoudiging van de Nederlandse kapitaalinleg door het financiële model van de Bank. Dit zou de ontwikkelingsimpact versterken, zo stelt het kabinet. De leden van de SP-fractie zien dit en beamen dat een verhoging van het budget meer kan bereiken. Tegelijkertijd komt dit geld ergens vandaan en is het de vraag via welk kanaal dit geld nu mínder of niet wordt besteed? Kan het kabinet toelichten waarom het volgens hen nuttiger is het geld via de Wereldbank te laten stromen dan via een ander kanaal? Kan het kabinet uiteenzetten of andere landen ook te maken hebben met een dermate hogere kapitaalinleg door dit nieuwe model of dat er verschil zit in de eerdere verhoudingen? Indien dit verschilt, hoe dan en hoe beoordeelt het kabinet deze nieuwe verhoudingen?
Het kabinet ziet de verschillende kanalen voor ontwikkelingssamenwerking als complementair, met elk zijn eigen comparatieve voordeel. Binnen dit palet beschouwt het kabinet goed functionerende multilaterale organisaties en in het bijzonder de Wereldbankgroep als effectieve en efficiënte kanalen om BHOS-beleid uit te voeren. De Wereldbankgroep is mondiaal een vooraanstaand speler, intellectueel en thematisch leidend op veel van de BHOS-thema’s en met belangrijke activiteiten in de focusregio’s. Ook de tijdens de onderhandelingen over de kapitaalverhoging bereikte beleidsmatige toezeggingen ten aanzien van klimaat, fragiliteit, conflictpreventie, gender en private sector sluiten nauw aan bij de BHOS-prioriteiten.
Daarbij komt dat het (reeds vanaf de oprichting bestaande) financiële model van de IBRD en IFC de aandeelhouders in staat stelt om met een gezamenlijke extra inleg in het eigen vermogen van deze instellingen (de kapitaalverhogingen van gezamenlijk USD 13 miljard) op revolverende basis ieder jaar een veelvoud aan additionele verantwoorde financiering tegen aantrekkelijke voorwaarden te genereren voor ontwikkelingslanden en hun particuliere sector (cumulatief t/m 2030 meer dan USD 300 miljard). Deze eenmalige inleg van aandeelhouders zorgt dus voor een permanente verhoging van de capaciteit van de IBRD en IFC, is verspreid over meerdere jaren en conform het aandeel van ieder land in de Bank. Dit aandeel en dus ook de extra kapitaalinleg – zoals gevraagd door de SP-fractie – is sterk gecorreleerd met de economische draagkracht van landen. Op deze wijze is sinds de oprichting van de IBRD en IFC met een cumulatieve inleg van USD 19 miljard in totaal voor USD 900 miljard (nominaal) aan financiering gegenereerd voor ontwikkelingslanden en de particuliere sector in die landen.
Vrouwenrechten
Onlangs heeft het kabinet 68 miljoen dollar toegezegd aan de Global Financing Facility. Kan de Minister aan de leden van de VVD-fractie aangeven of deze bijdrage aan een bepaalde periode is gekoppeld, of dat een aanvullende bijdrage gedurende deze kabinetsperiode nog wordt overwogen?
Deze bijdrage is voor een periode van vijf jaar, van 2018 tot en met 2022. De resultaten van de Global Financing Facility (GFF) worden de komende tijd nauwgezet gevolgd. Besluitvorming over eventuele additionele bijdragen is afhankelijk van het oordeel over deze resultaten.
Voor de zomer bracht de Wereldbank de studie «women and the law» uit. Hierin staan concrete voorstellen om gendergelijkheid te bevorderen. De leden van de D66-fractie vragen zich af of de Minister aanknopingspunten ziet om op basis van deze Wereldbankstudie het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid daarop te laten aansluiten?
In het rapport over «women, business en the law» wordt geanalyseerd op welke terreinen van wet- en regelgeving de afgelopen jaren vooruitgang is geboekt om genderongelijkheid tegen te gaan. Het rapport biedt veel landenspecifieke informatie, bijvoorbeeld op welke terreinen nog voortgang zou kunnen worden geboekt, die onder meer kan worden gebruikt in specifieke landenstrategieën.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn, net als de Minister, pleitbezorgers van gendergelijkheid. Zij maken zich echter zorgen over de mate waarin het beleid van de Wereldbank aan gendergelijkheid bijdraagt. Deze leden zijn blij met de toegenomen focus op gender, maar vragen zich af of deze goede voornemens adequaat worden toegepast in beleid. Zij vragen de Minister of zij kansen ziet om te pleiten voor meer ambitie op het gebied van gender, bijvoorbeeld als het gaat om het promoten van handelsbeleid. Wat deze leden betreft zou het handelsbeleid, evenals de private investeringen die door de Wereldbank mogelijk worden gemaakt, een positief effect moeten hebben op de economische emancipatie van vrouwen, en daar op zijn minst geen negatief effect op moeten hebben. Zij vragen de Minister of zij deze visie deelt, mede in het licht van het feit dat aansluiting op de markt niet automatisch tot de bevordering van de economische positie van vrouwen leidt.
Ik deel deze visie. De Wereldbankgroep is serieus aan de slag met een gendermainstreaming-strategie. Nederland brengt ambities op het terrein van gendergelijkheid en vrouwenrechten op in gesprekken en sessies bij de Wereldbankgroep; prioriteiten op dit thema zijn ook al door de Bank overgenomen. Zo wordt in steeds meer operaties ingezet op het verminderen van genderongelijkheid en vormt inzet op gender een integraal onderdeel van alle landenstrategieën. De Wereldbankgroep genderstrategie voor gendergelijkheid, armoedebestrijding en inclusieve groei 2016 – 2023 zet in op versterking van resultaatmeting op gender, niet alleen ex ante, maar ook gedurende en na afloop van implementatie.
Nederland draagt bij aan de Umbrella Facility for Gender Equality van de Wereldbankgroep die bewustzijn, kennis en capaciteit versterkt voor een gender responsief Wereldbankgroep beleid. Deze faciliteit ondersteunt nu 150 activiteiten in 80 landen en heeft USD 181 miljoen aan IDA-leningen ondersteund op het gebied van gender. Zo hebben studies die zijn uitgevoerd in het kader van deze faciliteit er toe bijgedragen dat programma’s van de Wereldbank voor een totaalbedrag van USD 153 miljoen steun verlenen aan kinderopvang.
Ook werkt de Bank samen met de Wereldhandelsorganisatie op het thema gender en handel. Omdat er nog onvoldoende data beschikbaar zijn op basis waarvan effectief gendersensitief handelsbeleid kan worden gemaakt, wordt gezamenlijk gewerkt aan een economische analyse waarin de verbanden tussen handel en gender worden verkend. Nederland organiseert op 6 december samen met de Wereldbankgroep een conferentie waarin de tussentijdse resultaten van dit onderzoek worden gevalideerd.
Gezien de grote aandacht voor gender in het Buitenlandse Handel- en Ontwikkelingsbeleid vragen de leden van de SP-fractie hoe het kabinet zich hierop binnen de Wereldbank gaat inzetten. Handel- en investeringsovereenkomsten zorgen voor een concentratie van vrouwen in banen met een laag inkomen en slechte omstandigheden doordat ontwikkelingslanden de arbeidsrechten minder kunnen beschermen, opkomende industrieën en economische diversiteit kunnen bevorderen. Erkent het kabinet dit? Ook hebben de leden van de SP-fractie de indruk dat het gebrek aan speciale beschermingsmechanismen binnen handelsbeleid vaak een sterk ondermijnend effect hebben op levensonderhoud, toegang tot informatie en landrechten van vrouwen en dat handelsvoorschriften zoals ISDS en oneerlijke belastingovereenkomsten een belemmerend effect hebben op overheden om beleid te implementeren dat vrouwenrechten waarborgt. Is het kabinet bereid voor al deze punten aandacht te vragen en zich sterk te maken voor het verminderen van genderongelijkheid door ontwikkelingslanden binnen handel- en investeringsovereenkomsten wél de mogelijkheid te geven dit te bestrijden? Zo ja, hoe gaat het kabinet deze zaken voor zich in de nieuw te sluiten handel- en investeringsovereenkomsten en welke aanpassingen moeten er volgens het kabinet gedaan worden in de al bestaande overeenkomsten? Op welke manier neemt het kabinet de zorgen over vrouwenrechten mee in het beleid ten aanzien van de herziening van oneerlijke belastingovereenkomsten?
Nederland zet zich in voor een gendersensitief handelsbeleid en gelijke kansen voor vrouwen in internationale handel, Er is momenteel nog onvoldoende informatie beschikbaar over het verband tussen gender en handels- en investeringsakkoorden. Daarom zet Nederland zich in voor het verzamelen van meer data. Niettemin zal Nederland tijdens de Jaarvergadering van de Wereldbankgroep het verminderen van genderongelijkheid actief onder de aandacht brengen in gesprekken en tijdens sessies over verschillende inhoudelijke onderwerpen. De Nederlandse aanpak op dit thema wordt door de Bank ook al overgenomen. Zo wordt in steeds meer operaties ingezet op verminderen genderongelijkheid en vormt inzet op gender een integraal onderdeel van alle landenstrategieën.
Nederland zal zich ook inzetten voor gender-mainstraiming in handelspolitiek. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 27 werken de Wereldhandelsorganisatie en de Wereldbankgroep gezamenlijk aan een rapport met een economische analyse waarin de verbanden tussen handel en gender worden verkend. Op 6 december 2018 organiseert Nederland samen met de Wereldbankgroep een conferentie waarin de tussentijdse resultaten van dit onderzoek worden besproken. Nederland heeft verder aandacht gevraagd voor het belang van gender en handel in de modernisering van het handelsakkoord tussen de EU en Chili. Besprekingen over de implementatie van arbeidsconventies tussen de verdragspartijen onder handelsakkoorden kunnen daarnaast op termijn een positieve stimulans geven aan gendergelijkheid.
Handelsakkoorden leiden niet noodzakelijkerwijs tot een verbetering van de economische positie van vrouwen. Een positieve impact is mogelijk door een stijgende deelname van vrouwen in de arbeidsmarkt in exportgerichte sectoren. Daarnaast is veel afhankelijk van implementatie van nationale wetgeving in partnerlanden, waarmee het buiten de scope van handelsakkoorden ligt.
Door te helpen bij het wegnemen van handelsbelemmeringen en door productie- en toeleveringsketens beter te laten werken, helpt Nederland ontwikkelingslanden de handel te versoepelen, te diversifiëren en te vergroten. Het kabinet richt zich, met de duurzaamheidsdoelen, op inclusieve groei. Nederland zet er onverminderd op in dat vrouwen meeprofiteren van verbeterde handel, bijvoorbeeld door bij te dragen aan het West Africa Trade Facilitation Program en de wereldwijde multi-donor handelsfaciliteit bij de Wereldbankgroep.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen zich af hoe Nederland bij de jaarvergadering van de Wereldbank zich concreet gaat inzetten voor het verminderen van genderongelijkheid. Volgens de leden van de Partij voor de Dieren-fractie draagt de Wereldbank actief bij aan deze genderongelijkheid, aangezien de Wereldbank internationale handelsketens en handels- en investeringsovereenkomsten handelsketens faciliteert en deze ketens en overeenkomsten de relatieve positie van vrouwen verder verslechteren.
Zie ook het antwoord op vraag 28. Er is momenteel nog relatief weinig informatie beschikbaar over het verband tussen gender en handels- en investeringsakkoorden. Daarom zet Nederland zich in voor het verzamelen van meer gegevens.
Overig
Nederland heeft in 2018 een bijdrage aan de Global Financing Facility (GFF) gegeven. De leden van de D66-fractie vragen zich af of de Minister een eerste appreciatie kan geven van deze Nederlandse bijdrage en de effectiviteit van GFF?
De Nederlandse bijdrage is eind september tijdens de AVVN aangekondigd. Het besluit om een bijdrage te leveren aan de GFF is genomen op grond van een positieve beoordeling van effectiviteit en resultaten in de afgelopen periode. Doorslaggevend hierbij is dat de GFF werkt met geïntegreerde landenplannen (investment cases) waarin de inzet van verschillende internationale ontwikkelingsorganisaties wordt afgestemd. Dit heeft bijvoorbeeld in de Democratische Republiek Congo tot een hogere mate van coherentie van de inzet van multilaterale ontwikkelingsorganisaties geleid. In de investment cases is een belangrijke rol weggelegd voor nationale overheden. Zij zijn in de lead bij het opstellen van de geïntegreerde plannen en leveren ook een financiële bijdrage. De overheid van Guatemala heeft bijvoorbeeld in haar investment case USD 18 miljoen bijgedragen aan een programma waarmee een zorgtoeslag wordt uitgekeerd aan de allerarmsten.
Voor Nederland is het belangrijk dat de GFF, zowel op mondiaal niveau als op het niveau van individuele landen, een potentieel sterke invloed heeft op het beleid ten aanzien van seksuele en reproductieve gezondheid. Keuzevrijheid op het vlak van seksualiteit en reproductieve gezondheid is zowel belangrijk voor individuele rechten als voor de sociaaleconomische ontwikkeling van landen.
Met de bijdrage van USD 68 miljoen treedt Nederland toe tot het bestuur van de GFF. Dit biedt de mogelijkheid om het belang van keuzevrijheid op grote schaal te benadrukken. Bovendien stelt het Nederland in staat om de werkwijze en behaalde resultaten van de GFF nauwgezet volgen. Op die manier kan volgend jaar een gefundeerde appreciatie gegeven worden.
Ook vragen de leden van de SP-fractie aandacht voor de situatie in Gaza waarvan de economie in een «vrije val» is gekomen, zo stelt de Wereldbank. De Wereldbank roept Israël op om reis en import/export-restricties op te heffen en noemt ook het besluit van de Verenigde Staten om niet langer bij te dragen aan UNRWA.3 Sluit Nederland zich aan bij deze oproep en is het kabinet bereid om ook binnen de Wereldbank te zoeken naar oplossingen voor de economische situatie in Gaza?
Het kabinet is bezorgd over de toenemende crisis in Gaza. Bij de Ad Hoc Liaison Committee (AHLC), waar dit rapport van de Wereldbankgroep voor opgesteld was, heeft Nederland steun uitgesproken voor het humanitaire pakket dat VN-gezant Mladenov presenteerde, en aangedrongen op het openen van de grenzen van Gaza voor personen en goederen, met inachtneming van Israëls veiligheidszorgen. Deze oproep werd door veel deelnemers gedeeld. De Nederlandse scanners bij Kerem Shalom/Karm abu Salem helpen de import en export mogelijk te maken en de veiligheidszorgen te adresseren. Nederland werkt met de Wereldbankgroep en andere partners aan concrete maatregelen om de crisis in Gaza te helpen keren. Onder meer door Gas for Gaza, een initiatief om Gaza aan te sluiten op natuurlijk gas en door een bijdrage van EUR 8 miljoen aan de benodigde infrastructuur voor de watervoorziening, via een trust fund van de Wereldbankgroep. Dat laatste maakt deel uit van de plannen rondom de grootschalige ontziltingsinstallatie waarvoor de EU, Wereldbankgroep en Islamic Development Bank de handen ineen hebben geslagen.
Ten slotte wijzen de leden van de SP-fractie op het schokkende bericht van de VN dat de wereldhonger weer toeneemt en inmiddels 1 op de 9 mensen ter wereld honger heeft, dat zijn 821 miljoen mensen, bijna 50 keer de totale bevolking van Nederland. 150 miljoen kinderen hebben last van een groeiachterstand als gevolg van ondervoeding.4 Is het kabinet bereid hiervoor aandacht te vragen binnen de Wereldbank en op te roepen om ook specifiek naar dit schrijnende feit te kijken en het aan te pakken?
Het VN-rapport over de wereldwijde stand van zaken aangaande voedselzekerheid en voeding (het SOFI report) levert inderdaad een zorgelijk beeld op. Voor het derde jaar op rij is het aantal mensen dat ondervoed is, gestegen. Belangrijke nieuwe factoren daarbij zijn klimaatverandering en instabiliteit. Nederland is een grote donor op het gebied van voedselzekerheid en werkt op dit onderwerp intensief samen met de Wereldbankgroep in het Food for All Partnership. In dit in 2015 gestarte partnerschap wordt gekeken naar samenwerking met Nederlandse kennisinstellingen en OS-programma’s op het gebied van landbouw en voeding, klimaat en voedselzekerheid en stabiliteit. Het kabinet zal in het kader van het partnerschap en de recente inzichten over toegenomen ondervoeding aandacht blijven vragen voor dit onderwerp.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen zich voorts af wat de stand van zaken is van het overleg tussen de Europese Commissie en de Oekraïense overheid over de mede door het IFC gefinancierde export van Oekraïens kippenvlees naar de Europese markt. Deze export was door de Europese Commissie niet voorzien5 en draagt bij aan een Europa-brede race-to-the-bottom, met daarbij mogelijk ernstige negatieve gevolgen voor het dierenwelzijn in Nederland. Kan de Minister ook verslag doen van het overleg van de Nederlandse regering met de Europese Commissie hierover?
De Europese Commissie is momenteel in overleg met de Oekraïense autoriteiten om een oplossing te vinden voor deze onvoorziene import van Oekraïens kippenvlees onder tariefcontingent 0207 1370. Nederland heeft bij de Europese Commissie naar voren gebracht dat er zo spoedig mogelijk een oplossing moet worden gevonden en zal hierover met de Europese Commissie in overleg blijven.
Zie hiervoor de Aid Transparancy Index 2018: http://www.publishwhatyoufund.org/reports/2018-Aid-Transparency-Index.pdf
https://www.middleeasteye.net/World-bank-report-Gaza-strip-economy-free-fall-Israeli-blockade
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26234-219.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.