26 234 Vergaderingen Interim Committee en Development Committee

Nr. 133 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 maart 2013

Ten behoeve van het algemeen overleg op woensdag 10 april over het IMF en op donderdag 11 april over de Wereldbank zend ik u, mede namens de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de geannoteerde agenda voor de vergaderingen van het International Monetary and Financial Committee (IMFC) en het Development Committee (DC), die op 20 april 2013 plaatsvinden in Washington DC.

De minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Geannoteerde agenda voor het algemeen overleg in de Tweede Kamer over de inzet van het Koninkrijk der Nederlanden tijdens de vergaderingen van het International Monetary and Financial Committee (IMFC) en het Development Committee (DC) op 19 en 20 april 2013.

1.

Inleiding IMF

2

2.

Economische situatie

2

3.

Rol IMF in de crisis

4

4.

IMF quota en governance

5

5.

IMF surveillance

6

6.

Recente ontwikkelingen IMF middelen

7

7.

IMF middelen en instrumentarium voor lage inkomenslanden

8

8.

Inleiding Wereldbank

9

9.

Ontwikkelingsagenda

9

10.

Moderniseringsagenda

12

De Voorjaarsvergadering van het IMF/Wereldbank, die op 19 en 20 april in Washington DC zal plaatsvinden, komt dit keer bijeen tegen de achtergrond van een fragiel en traag mondiaal herstel, aanhoudende mondiale onevenwichtigheden, en hoge schuldposities van de grootste economieën.

Dit is de eerste Voorjaarsvergadering in de nieuwe kiesgroepsamenstelling bij het IMF. De samenstelling van de Wereldbank kiesgroep is onveranderd. België zal als IMFC-lid de gezamenlijke IMF-kiesgroep vertegenwoordigen bij de IMFC onderdelen. De ministers van Financiën van België en Nederland zijn lid van het IMFC op een jaarlijks roterende basis. In 2014 is Nederland IMFC-lid. België en Nederland leveren daarnaast beurtelings de bewindvoerder van de kiesgroep voor een periode van vier jaar. Nederland levert tot 2016 de eerste bewindvoerder. De inzet van het Koninkrijk tijdens het IMFC wordt in goed overleg met België en de andere kiesgroeplanden opgesteld.

Onderstaand komen eerst de voor het IMF relevante onderwerpen aan de orde. Daarna wordt ingegaan op de relevante zaken ten aanzien van de Wereldbank.

1. Inleiding IMF

De Voorjaarsvergadering staat voor het IMF in het teken van de internationale financieel-economische situatie en de IMF quota en governance hervormingen. Hieronder worden deze onderwerpen en de inzet van het Koninkrijk besproken. Daarnaast wordt ingegaan op de rol van het IMF in de crisis en wordt een overzicht gegeven van de financiële middelen van het IMF. Tot slot wordt ingegaan op de IMF middelen voor lage inkomenslanden.

2. Economische situatie

Het mondiale economische herstel verloopt aarzelend en blijft voorlopig fragiel. De groeiramingen voor de wereldeconomie voor 2013 zijn licht naar beneden bijgesteld tot 3,5%. Het eurogebied verkeert in een milde recessie. Ook de groei van andere ontwikkelde landen blijft achter bij de verwachtingen. In de opkomende landen, vooral in Azië, is de economische motor krachtiger, waardoor deze landen een belangrijker deel van de mondiale groei trekken. Opkomende economieën moeten echter waken voor de opbouw van nieuwe financiële risico’s.

Hoewel het herstel in het eurogebied aarzelender verloopt dan gehoopt en verwacht, is de situatie op de financiële markten sinds eind 2012 sterk verbeterd. De goedkeuring van het tweede Griekse programma, de aanpak van de problemen in de Spaanse bankensector, de versterking van de financiële vangnetten met de inwerkingtreding van het ESM en niet in de laatste plaats de aankondiging van Outright Monetary Transactions (OMT) door de ECB waren hier mede debet aan. Maar belangrijker voor de lange termijn groeivooruitzichten is dat in de eurozone een begin is gemaakt met het noodzakelijke balansherstel om de hoge schulden in de private en publieke sector af te bouwen. Tegelijkertijd hebben veel eurolanden structurele hervormingen in gang gezet om het groeivermogen van de economie duurzaam te verstevigen. De ontwikkeling naar een solide herstel is niet gemakkelijk en moet worden geplaatst in een perspectief van zeker enkele jaren.

Tabel 1: Voorspellingen reële bbp-groei wereldeconomie en belangrijkste economieën
 

Meest recente raming

Herziening tov vorige raming

 

2012

2013

2014

2013

Wereld (ECB)

3,1

3,3

4,0

–0,2

Wereld (OECD)

2,9

3,4

4,2

–0,8

Wereld (IMF)

3,3

3,5

4,1

–0,3

Eurogebied

–0,4

–0,2

1,0

–0.3

VS

2,3

2,0

3,0

–0.1

Japan

2,0

1,2

0,7

0.0

China

7,8

8,2

8,5

0.0

Ramingen wereldeconomie: ECB sept/dec 2012; OECD mei/nov; IMF WEO updates juli 2012 / jan 2013. Ramingen grootste economieën: IMF WEO update jan 2013.

Voornaamste risico’s voor de wereldeconomie

De risico’s voor de wereldeconomie zijn nog steeds grotendeels neerwaarts. Het verloop van de Europese schuldencrisis blijft een duidelijk risico. Hoewel de acute stress op de financiële markten is afgenomen kunnen onverwachte tegenvallers ervoor zorgen dat de onzekerheid en nervositeit op de markten tijdelijk weer toenemen.

De onzekere budgettaire situatie in de VS vormt een tweede belangrijk risico. De groei in de VS is weliswaar krachtiger dan in andere ontwikkelde economieën, tegelijkertijd zijn er een aantal onderliggende kwetsbaarheden in de economie die neerwaartse risico’s vormen. De overheidsfinanciën zijn met een geraamd begrotingstekort van 8,3% bbp over 2012 en een geraamde staatsschuld van 106,7% bbp niet gezond. Een geloofwaardig budgettaire consolidatiestrategie voor de middellange en lange termijn ontbreekt vooralsnog. Het gedeeltelijke akkoord in januari over het stopzetten van de belastingenverlagingen heeft het risico op een grote en abrupte consolidatie (de fiscal cliff) aanzienlijk verminderd, maar de onzekerheid is echter nog niet voorbij. De komende maanden is nieuwe besluitvorming nodig over onder andere het schuldenplafond. Ten slotte is het huidige akkoord onvoldoende om de Amerikaanse overheidsfinanciën op een houdbaar pad te brengen.

Een derde risico zijn de effecten van langdurig lage rentes en ruim monetair beleid. De centrale banken van de grootste ontwikkelde landen maken op dit moment gebruik van onconventionele maatregelen, gemotiveerd door de zwakke economische vooruitzichten en landenspecifieke ontwikkelingen, zoals hoge werkloosheid in de VS, risico’s van deflatie in Japan en een verstoord monetair transmissiemechanisme in het eurogebied. Onconventioneel monetair beleid moet echter niet in de plaats komen van structurele hervormingen bedoeld om economieën op een duurzaam pad te krijgen. Dit geldt voor alle landen. Daarnaast brengen deze maatregelen ook neveneffecten en risico’s met zich mee, zoals excessieve risicobereidheid op financiële markten en spanningen op de valutamarkt. Opkomende economieën zijn kwetsbaar voor hernieuwde sterke kapitaalinstromen omdat deze binnenlandse financiële onevenwichtigheden kunnen vergroten, bijvoorbeeld in de vorm van hoge kredietgroei, tekorten op de lopende rekening en/of zeepbellen op de onroerend goedmarkt. Hoewel deze onevenwichtigheden ook binnenlandse oorzaken kunnen hebben, kan de kapitaalinstroom de risico’s vergroten.

Beleidsprioriteiten

Om de risico’s voor de wereldeconomie te verminderen is het in de eerste plaats nodig dat individuele landen zich structureel versterken. Een geloofwaardige budgettaire consolidatiestrategie is essentieel om het vertrouwen van financiële marktpartijen terug te winnen of te behouden. Dit geldt vooral voor de kwetsbare landen in het eurogebied, maar zeker ook voor andere ontwikkelde economieën zoals de VS en Japan. Naast deze noodzakelijke consolidatie is het cruciaal dat landen hun groei- en concurrentievermogen versterken met structurele hervormingen, met name op arbeids- en productmarkten. Daarnaast maakt de hoge werkloosheid in veel ontwikkelde economieën hervormingen op de arbeidsmarkt een beleidsprioriteit. Overigens is een hoger structureel groeivermogen, ook tegen de achtergrond van de vergrijzingproblematiek, voor veel landen van belang.

Daarnaast is de voortgang van crisisresolutie en regelgeving voor de financiële sector cruciaal. Op korte termijn dient transparantie over de omvang van slechte activa de basis te bieden voor herkapitalisaties of afwikkeling van zwakke instellingen. Op middellange termijn moeten verhoogde kapitaaleisen (bijvoorbeeld voor banken onder Bazel III en voor verzekeraars onder Solvency II), stevige resolutie en herstelplannen en macroprudentiële raamwerken worden geïmplementeerd om toekomstige crises te vermijden of te mitigeren. Deze prioriteiten gelden niet alleen voor Europa, maar voor alle ontwikkelde en opkomende landen. Het IMF moet in samenwerking met andere organisaties als de FSB waken over deze voortgang en een gelijk internationaal speelveld.

3. Rol IMF in de crisis

Het IMF speelt een cruciale rol in de bestrijding van de crisis. Het Koninkrijk benadrukt het belang van IMF-betrokkenheid bij probleemlanden, gegeven zijn specifieke expertise, onafhankelijke adviesrol en blik op mondiale economische en financiële stabiliteit.

In het eurogebied speelt het IMF, in samenwerking met Europese partners, een belangrijke rol in de programmalanden Griekenland, Portugal en Ierland. Hier hebben de langjarige ervaring met het ontwikkelen van beleidsconditionaliteit en de co-financiering van het IMF bijgedragen aan stevige en geloofwaardige aanpassingsprogramma’s. Versterkte surveillance van Spanje ondersteunt het ESM-programma voor de Spaanse bankensector. Het Financial Sector Assessment Program (FSAP) van de EU biedt een kans om de huidige architectuur voor financiële stabiliteit en recente voorstellen, bijvoorbeeld voor een bankenunie, kritisch door een externe partij te laten toetsen.

Ook in het Midden-0osten en Noord-Afrika speelt het IMF samen met andere internationale financiële instellingen een constructieve rol in het begeleiden van landen in hun transformatieproces en het stabiliseren van de economie. Het IMF heeft naar aanleiding van de Arabische lente in de afgelopen maanden programma’s afgesloten met twee landen in de regio (Marokko en Jordanië) en staat gereed met technische assistentie en eventuele programma’s voor andere kwetsbare landen.

4. IMF quota en governance

In IMFC- en G20-verband was er het afgelopen halfjaar veel aandacht voor de ratificatie en implementatie van het pakket van quota en governance hervormingen (14e quotaherziening) dat de Raad van Gouverneurs eind 2010 is overeengekomen. Deze hervormingen zijn bedoeld om de legitimiteit en effectiviteit van het IMF verder te vergroten.

Verdubbeling quotamiddelen en verschuiving stemgewichten

Afgesproken is de quotamiddelen te verdubbelen en de New Arrangements to Borrow (NAB), het noodfonds van het IMF, gelijktijdig en overeenkomstig te verkleinen. De quotaverhoging brengt tevens een verschuiving van de stemgewichten teweeg, maar wordt pas effectief indien voldoende IMF-leden instemming van hun parlementen hebben verkregen.1 Het streven was om in het najaar van 2012 de hervormingen te effectueren. Deze deadline is niet gehaald door het ontbreken van de noodzakelijke instemming door de VS. Het Koninkrijk heeft de benodigde stappen voor de ratificatie doorlopen en vraagt andere landen dit ook spoedig te doen.2

Reductie Europese vertegenwoordiging in Raad van Bewindvoerders

Tijdens de IMF Jaarvergadering in oktober 2012 stond de viering van de nieuwe IMF kiesgroep centraal. De kiesgroep – bestaande uit landen uit de voormalige Nederlandse kiesgroep, België en Luxemburg – is in november 2012 van start gegaan.3 Nederland en België hebben hiermee invulling gegeven aan de afspraak dat twee stoelen van ontwikkelde Europese economieën in de IMF-Board vrij worden gemaakt voor opkomende economieën. Ondanks dat ook drie andere Europese kiesgroepen een bijdrage hebben aangekondigd4, is de hervorming van de IMF-board nog niet afgerond. Het Koninkrijk heeft verantwoordelijkheid genomen en door zich proactief op te stellen, hebben Nederland, België en Luxemburg zich verzekerd van een stevige, toekomstbestendige kiesgroep die een leidende rol behoudt.

Algemene quotaherziening

Afgesproken is dat de volgende (15e) quotaherziening in januari 2014 moet zijn afgerond. Het quotum bepaalt de financiële bijdrage en het stemgewicht van landen in het IMF en dient als richtlijn voor de toegang van landen tot financiële steun.5 Het afgelopen jaar heeft een review plaatsgevonden van de formule die de basis vormt voor het vaststellen van de quota. Uit het verslag van de Raad van Bewindvoerders over de review blijkt dat de posities na intensieve discussies nog ver uit elkaar liggen, al kon enige overeenstemming bereikt worden over de bouwstenen voor een aangepaste formule. Mede naar aanleiding van de IMFC Deputies-vergadering van 8 januari jl. heeft de Raad van Bewindvoerders op 30 januari besloten om de discussie over de herziening van de quotaformule te continueren en deze samen te nemen met de 15de quotaherziening. Het Koninkrijk verwelkomt het samenvoegen van de herziening van de formule met de algemene quotaherziening.

Tijdens de onderhandelingen heeft het Koninkrijk zich opgesteld als constructieve partner en ingezet op een simpele en transparante formule die een goede reflectie geeft van de financieel economische positie van landen in de wereld. De huidige quotaformule, waarin BBP en openheid een grote rol spelen, zorgt op dit moment al voor een stevige verschuiving van quota naar opkomende economieën. Grote veranderingen in de quotaformule lijken daarom niet noodzakelijk om een juiste weerspiegeling van de financieel economische positie van landen weer te geven. Het Koninkrijk zal zich inzetten voor een succesvolle afronding van de 15e quotaherziening in januari 2014.

5. IMF surveillance

IMF-surveillance staat aan de basis van mondiale crisispreventie en is daarom een prioriteitsgebied voor het Koninkrijk. Het IMF heeft sinds de crisis al een aantal stappen genomen om zijn surveillance te versterken. Belangrijkste hiervan is de in 2012 geïntroduceerde Integrated Surveillance Decision (ISD), die een basis biedt voor het IMF en het lidmaatschap om elkaar te kunnen aanspreken op beleid met grensoverschrijdende effecten door middel van peer pressure. Daarnaast heeft de IMF Board in december ingestemd met een raamwerk (institutional view) om problemen op het terrein van kapitaalstromen en de kapitaalrekening op een gecoördineerde en consistente wijze te kunnen aanpakken. IMF-advies zal in eerste instantie focussen op de stappen die landen zelf kunnen zetten – op het gebied van macro-economisch beleid, financiële regelgeving en macroprudentieel beleid – om risico’s als gevolg van volatiele kapitaalstromen tegen te kunnen gaan. Pas als deze stappen zijn genomen maar niet effectief blijken, kan de mogelijkheid van tijdelijke, transparante en gerichte kapitaalrestricties overwogen worden. Deze restricties mogen echter niet leiden tot uitstel of afstel van benodigde macro-economische aanpassingen. Landen die hun kapitaalrekening liberaliseren dienen rekening te houden met de volgtijdelijkheid van hervormingen (sequencing) om financiële risico’s te vermijden. Het Koninkrijk verwelkomt de verduidelijking van de rol van het IMF op het terrein van kapitaalstromen en kapitaalrekeningen, waar multilaterale coördinatie de kans vergroot dat landen voldoende rekening houden met de grensoverschrijdende gevolgen van beleid. Het Koninkrijk kijkt tevens uit naar de operationalisering van dit raamwerk in het kader van reguliere bilaterale en multilaterale surveillance. Naar verwachting zal de discussie hierover in het voorjaar in de IMF Board plaatsvinden.

In lijn met de recente evaluatie van IMF programma’s in de periode van 2002 tot september 2011, zal het IMF zich de komende maanden buigen over het ontwikkelen van betere risico- en schuldhoudbaarheidanalyses. In het licht van de recente schuldencrisis verwelkomt het Koninkrijk de inspanningen van het Fonds om zijn analyse van begrotingsbeleid en overheidschuld te versterken waardoor risico’s tijdig kunnen worden geïdentificeerd. Tegen deze achtergrond zet het Koninkrijk in op de verbetering van onderliggende aannames van schuldhoudbaarheidanalyses (met betrekking tot groei, primair saldo en rentevoet). Daarnaast is het van belang dat gevoeligheidsanalyses meer rekening houden met landspecifieke factoren.

Tevens is het Koninkrijk van mening dat IMF-advies op het gebied van mondiale economische en financiële stabiliteit verder kan worden verbeterd. Daarom verwelkomt het Koninkrijk een aantal studies over macroprudentieel beleid die na de Voorjaarsvergadering zullen worden gepresenteerd. Deze zullen de interactie tussen de financiële sector en de reële economie beter in kaart brengen en richting kunnen geven aan de vraag hoe onevenwichtigheden in het systeem te herkennen en ondervangen zijn. Het is van cruciaal belang dat de rol van het Fonds zelf en zijn surveillance-instrumenten op dit gebied worden verduidelijkt.

6. Recente ontwikkelingen IMF middelen

Aanhoudende spanningen op mondiale markten, die in grote mate voortvloeiden uit problemen in Europa, vroegen eind 2011 om een aanvullende gecoördineerde beleidsreactie ten einde een diepe mondiale crisis te voorkomen. Hoewel daadwerkelijke beleidsaanpassingen en preventie de eerste verdedigingslinie blijven, is het wat het Koninkrijk betreft belangrijk een geloofwaardig, stevig en mondiaal financieel vangnet te hebben. Via EFSF en ESM heeft het eurogebied daartoe zelf belangrijke stappen gezet. Tegelijkertijd heeft het IMF ook een verantwoordelijkheid, voor de financiering van mogelijke programma’s voor zowel eurolanden als ook voor landen buiten de eurozone die kunnen worden geraakt. Het Koninkrijk heeft daarom eind 2011 ingezet op een tijdelijke ophoging van de IMF middelen; eurolanden besloten tijdens de Europese Raad van 9 december 2011 om EUR 150 miljard aan nieuwe bilaterale leningen aan het IMF te verstrekken. Door aanvullende leningen van andere IMF leden, bedraagt de overeengekomen tijdelijke middelenuitbreiding van het IMF thans USD 461 miljard. Inmiddels hebben 21 landen de onderliggende bilaterale leenovereenkomsten met een totale waarde van USD 391 miljard getekend. Het Koninkrijk spreekt de verwachting uit dat overige landen dit voorbeeld voor aanvang van de IMF/WB Voorjaarsvergadering volgen. Het Koninkrijk draagt EUR 13,61 miljard bij aan de tijdelijke ophoging van de IMF middelen.

Totaal

Nederlandse bijdragen (na in werking treden XIVe hervorming)

   

wisselkoers 21 feb 2013

 

SDR mld.

EUR mld.

Quota-middelen huidig (SDR 238 mld)

5,16

5,88

Extra quota-middelen na XIVe hervorming (SDR 238 mld)

3,57

4,07

NAB na XIVe hervorming

4,59

5,23

Nieuwe bilaterale tijdelijke lening (USD 461 mld)

11,94

13,61

PRGT-lening

0,50

0,57

PRGT subsidie

0,0095

0,01

PRGT ESAF

0,45

0,51

7. IMF middelen en instrumentarium voor lage inkomenslanden

De IMF Board heeft begin 2012 formeel ingestemd met de afspraak uit 2009 om SDR 0,7 miljard (EUR 0,8 miljard, huidige wisselkoers) aan buitengewone opbrengsten uit de IMF goudverkoop in te zetten voor het Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT) om concessionele leningen aan lage inkomenslanden (LICs) te kunnen faciliteren. In 2012 heeft Nederland haar aandeel hierin toegezegd aan het PRGT (SDR 15,18 mln / EUR 17,39 mln). Begin 2013 is besloten de resterende additionele opbrengsten (SDR 1,75 mrd / EUR 2,00 mrd), waarvan het aandeel van het Koninkrijk SDR 40 mln (EUR 45,82 mln) is – ook in te zetten voor het PRGT. Nederland was aanvankelijk voorstander van het inzetten van (een deel van) de opbrengsten van de goudverkoop voor het versterken van de Precautionary Balances (PBs), een interne buffer van het Fonds, omdat onduidelijk was in hoeverre er sprake was van een tekort aan PRGT-middelen. Uit een aanvullende IMF analyse bleek dat de opbouw van de PBs voldoende wordt geacht terwijl de PRGT vanaf 2014 over onvoldoende middelen beschikt. Het Koninkrijk kon daarom instemmen met het inzetten van goudverkoopopbrengsten voor het versterken van de PRGT.

De discussie over de financiering van het PRGT na 2014 zal de komende tijd gevoerd moeten worden. Het inzetten van de opbrengsten van de goudverkoop is niet afdoende om aan de verwachte vraag naar concessionele leningen te kunnen voldoen. In april 2013 zal er in de Board over dit onderwerp gesproken worden en zal het IMF een raming maken van de benodigde middelen. Een andere mogelijke financieringsbron is nieuwe bilaterale bijdragen. Omdat het Koninkrijk al een belangrijke donor is, zet het in op toezeggingen van andere traditionele en nieuwe donorlanden zodat evenredig wordt bijgedragen door alle donoren. Daarnaast zullen de selectiecriteria om in aanmerking te komen voor de concessionele financieringsinstrumenten van invloed zijn op de verwachte vraag. Ook zal er in april een aanvullende evaluatie plaatsvinden van de ervaringen met het instrumentarium naar aanleiding van de evaluatie die in 2012 plaatsvond. Deze zal zich met name richten op een aantal opties die het IMF zal uitwerken voor de aanpassing van de selectiecriteria van de leenfaciliteiten zodat deze flexibeler kunnen worden ingezet. Daarbij zal er nadrukkelijk aandacht zijn voor de macro-economische uitdagingen in (zeer) kleine landen (minder dan 1,5 miljoen inwoners) en hoe zij passende ondersteuning van het IMF kunnen krijgen De economische ontwikkeling in deze landen is relatief volatiel en vermindering van kwetsbaarheden vereist maatwerk. Tenslotte is bij de evaluatie van het instrumentarium de herziening van het beleid van IMF en Wereldbank op het gebied van schuldenlimieten van belang (debt limits policy). Dit beleid is gebaseerd op het gezamenlijke Debt Sustainability Framework (DSF) van het IMF en de Wereldbank. Het ziet erop toe dat de wijze waarop landen zich financieren aansluit bij hun draagkracht en de institutionele capaciteiten van een land (o.a. schuldmanagement). IMF en Wereldbank zullen in maart een aantal opties aan de Board presenteren voor nadere uitwerking.

Het Koninkrijk ziet de evaluatie van de leenfaciliteiten voor LICs en de aanverwante discussies graag tegemoet. Het zal haar inzet baseren op de uitkomst van de studies van het IMF. In deze discussies blijft het Koninkrijk voorstander van het flexibeler inzetten van een aantal leenfaciliteiten, zodat de leningen beter aansluiten bij de behoeften van LICs, boven het creëren van nieuwe leeninstrumenten. Hierbij dient het IMF binnen zijn mandaat te blijven, welke is gericht op korte en middellange termijn betalingsbalansschokken. Een nauwe samenwerking met de Wereldbank is hierbij van belang aangezien zij elkaar op dit gebied kunnen aanvullen.

8. Inleiding Wereldbank

De verwachting is dat president Kim tijdens de bijeenkomst van het Development Committee (DC) de eerste contouren van zijn strategie voor de Wereldbank Groep (WBG) uiteen zal zetten. Op 1 juli is hij een jaar in functie. Hij heeft de afgelopen periode benut om binnen en buiten de organisatie input te vergaren over het functioneren en de rol van de Bank in een veranderende wereld.

Het Koninkrijk ziet uit naar de visie van president op de uitdaging voor de WBG om zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden te bestendigen en te versterken. De WBG, als mondiale speler en leverancier van (technische) kennis en financiële producten voor zowel midden- als lage inkomenslanden, vormt een belangrijk deel van het fundament van de internationale ontwikkelingsinspanning. Hoewel nieuwe geldstromen en actoren steeds belangrijker worden, kan de Wereldbank door kennis en schaalvoordelen op innovatieve wijze leiderschap blijven tonen binnen de internationale hulparchitectuur.

Het Koninkrijk zet daarom in op een effectieve en relevante WBG. Het Koninkrijk roept de WBG daarbij op oog te houden voor beleidscoherentie en complementariteit, zowel binnen de Groep als met andere actoren. Dat betekent ook zaken, waar andere actoren meer expertise hebben, aan hen overlaten. Het Koninkrijk verwacht dat de WBG zichzelf blijft uitdagen in het formuleren van ontwikkelingsdoelstellingen. In dit licht verwelkomt het Koninkrijk reeds informeel gedane uitspraken van president Kim dat hij de overkoepelende missie van de Wereldbank – een wereld zonder armoede – via drie (meetbare) doelstellingen wil bereiken:

  • 1. Einde van extreme armoede: het percentage mensen dat leeft van minder dan USD 1,25 per dag moet in 2027 zijn afgenomen tot 3%. Dit vergt continuering van de lineaire trend in de bestrijding van armoede die in 1981 ca. 52% bedroeg en in 2008 nog ca. 22%.

  • 2. Werken aan gedeelde welvaart: inkomensgroei voor de onderste 40% van de bevolking moet minimaal gelijk zijn aan de gemiddelde economische groei in een land.

  • 3. Economische ontwikkeling op duurzame basis: hiervoor is nog geen kwalitatieve indicator voorgesteld.

Het is van belang dat deze agenda aansluit bij de post-2015 agenda van de millennium ontwikkelingsdoelen (MDGs) die in de VN wordt geformuleerd. Het Koninkrijk verwelkomt de benoeming van een Wereldbank-gezant voor dit proces. De onderwerpen die het Koninkrijk tijdens deze voorjaarvergadering bij de Wereldbank onder de aandacht wil brengen, worden in onderstaande paragrafen nader toegelicht. Ze zijn gevat onder de ontwikkelingsagenda (w.o. armoedebestrijding, global governance en economische ontwikkeling), en de moderniseringsagenda (resultaten, effectiviteit en interne organisatie). IDA (het zachte leningenloket) staat tijdens de voorjaarsvergadering niet zelfstandig op de agenda. Het Koninkrijk zal de bijeenkomst wel benutten om en marge van de vergadering met verschillende partijen te spreken over de onderhandelingen van de volgende middelenaanvulling IDA-17.

9. Ontwikkelingsagenda

Inleiding

Internationale samenwerking is in beweging. Klassieke ontwikkelingshulp voor arme landen komt niet meer alleen uit het Noorden/Westen en is niet langer de enige geldstroom. Nieuwe vormen en actoren worden steeds belangrijker. De Wereldbank staat voor de taak hierop in te spelen en de eigen relevantie waar te blijven maken. Het Koninkrijk is ervan overtuigd dat de WBG in staat is om een toonaangevende en coördinerende rol te blijven spelen op armoedebestrijding en global governance.

In het kader van armoedebestrijding zet het Koninkrijk sterk in op onderwerpen die ruime aandacht verdienen, zoals duurzaamheid, gender (en Seksuele Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR)), vrede en veiligheid, en werkgelegenheid. Dit overlapt in grote mate met de onderwerpen die de Wereldbank in de laatste edities van het World Development Report aansneed: klimaatverandering (2010), conflict en veiligheid (2011), gendergelijkheid (2012), en werkgelegenheid (2013). De convergentie van doelstellingen mag echter niet leiden tot gemakzucht. Het Koninkrijk blijft daarom actief bijdragen aan beleidsdiscussies binnen de Wereldbank. Over twee jaar verloopt de 2015-deadline voor de millennium ontwikkelingsdoelen (MDGs) en zal de internationale gemeenschap zich moeten gaan richten op post-2015 doelen. Niet alle MDGs zullen in 2015 zijn bereikt, met name in fragiele staten. Hier ziet het Koninkrijk een belangrijke toekomstige rol voor de Wereldbank. Voor het Koninkrijk zijn de volgende speerpunten van belang.

Armoedebestrijding

Het Koninkrijk streeft in fragiele staten een benadering na die gericht is op herstel van onderling vertrouwen op korte termijn en opbouw van instituties en inclusieve politieke processen op lange termijn. Dit vereist voorspelbaarheid en lokale presentie. Het Koninkrijk blijft bij de Bank pleiten voor gekwalificeerde capaciteit in het veld. Het regionale kantoor in Nairobi functioneert goed en zou als voorbeeld kunnen dienen voor verdere veldpresentie. Het Koninkrijk steunt de betrokkenheid van de WBG bij de New Deal on Engagement in Fragile States. Dit breed gedragen initiatief verdient blijvende steun. Fragiele staten vormen een speciaal aandachtspunt tijdens de aanstaande IDA-17 onderhandelingen. Hier zal het Koninkrijk ook inzetten op bovenstaande punten en streven naar een goede balans tussen flexibiliteit en prudente besteding van middelen.

Waterbeheer behoort tot de kerncompetenties van het Koninkrijk, of het nu gaat om beheer en inrichting van stroom- en kustgebieden, om duurzame irrigatie- en drainagetechnologie, of om de preventie van, en verlichting na, humanitaire noodsituaties. Tijdens de voorjaarsvergadering zal het Koninkrijk met de Wereldbank een side event organiseren ter markering van de start van de tweede fase van het Water Partnership Program. Het Water Partnership Program heeft tot doel: (i) verhoging van de waterproductiviteit in de landbouw, (ii) veilige delta’s en verbeterd stroomgebied beheer en (iii) toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen. Het Koninkrijk kan zo haar waterkennis aan de Wereldbank tonen en het testen van innovatieve concepten bevorderen.

Het Koninkrijk hecht er zeer aan dat de Wereldbank zich blijft inzetten om de uitdagingen ten aanzien van gender equality aan te gaan. Zoals ook in het World Development Report 2012 verwoord, zet het Koninkrijk in op gelijke economische kansen. De WBG kan hiervoor in ontwikkelingslanden het nodige draagvlak ontwikkelen door succesvolle voorbeelden in verschillende landen te introduceren. Het is hierbij wel van belang dat succes niet wordt afgemeten aan het feit dat over gender is nagedacht in de totstandkoming van programma’s. Het meenemen en adresseren van genderaspecten dient tot betere ontwikkelingsresultaten te leiden.

Het waarborgen van voedselzekerheid op langere termijn vraagt om een brede aanpak, omdat het gaat over zowel voldoende voedselproductie en de toegang van mensen tot voedsel, als de kwaliteit van het voedselpakket. In dat kader vraagt het Koninkrijk vooral aandacht voor de productieketen van de agrarische sector (boer(inn)en, verwerkende bedrijven). Daarbij zijn goed functionerende marktmechanismen essentieel, niet alleen om fysieke toegankelijkheid (distributie, logistiek, opslag) te waarborgen, maar ook vanwege het belang van goede prijsvorming. Het Koninkrijk steunt de rol van de WBG bij de ontwikkeling van de private landbouwsector in ontwikkelingslanden. Via de International Finance Corporation (IFC), de private sectorarm van de Wereldbank, verschaft het Koninkrijk middelen die de toegang voor boer(inn)en tot financiële diensten en producten verbeteren.

Global Governance en Internationaal Publieke Goederen

Naast armoedebestrijding ziet het Koninkrijk een rol voor de WBG op het terrein van Global Governance en Internationaal Publieke Goederen (IPGs). Het wereldwijde netwerk en de brede aandeelhouderschapstructuur bieden goede kansen voor het ontwikkelen van de noodzakelijke kennis en kunde om, als fundament in de internationale hulparchitectuur, grensoverschrijdende IGP doelstellingen te realiseren en fragmentatie te voorkomen.

Een voorbeeld is klimaat. De internationale gemeenschap werkt toe naar een mondiaal groen klimaatfonds. Zolang dit fonds nog niet operationeel is, is klimaatfinanciering verspreid over een groot aantal (kleinere) fondsen. De WBG speelt hierbij een belangrijke rol. De Bank «heeft projecten op het gebied van mitigatie en adaptatie en het beheert de Climate Investment Funds, het Adaptatiefonds en de Global Environmental Facility (GEF). Het Koninkrijk hecht aan duurzame klimaatdoelstellingen en onderzoekt hoe deze doelstellingen kunnen worden bereikt, mede op basis van innovatieve financieringsmechanismen met de private sector. Het Koninkrijk zal tijdens de voorjaarsvergadering, o.a. tijdens de Ministerial High Level bijeenkomst over duurzame klimaatfinanciering, benadrukken dat openheid en inclusiviteit verder moeten worden verbeterd wil de WBG haar toegevoegde waarde op dit terrein kunnen waarmaken. Tevens zal het belang van aandacht voor gender en goed bestuur bij de klimaatfondsen worden benadrukt.

Economische ontwikkeling en enabling environment

In de relatie met middeninkomenslanden zet het Koninkrijk in op een combinatie van armoedebestrijding en economische ontwikkeling. De verschillende onderdelen van de WBG spelen hierbij een rol. Via overheids- en private sectorleningen en garanties kan de Bank bijdragen aan het behalen van het demographic dividend, het realiseren van economisch groei door toename van het arbeidspotentieel. Het Koninkrijk zet vooral in op private sector ontwikkeling (PSO) en good financial governance, waaronder bij de heffing en inning van belastingen. Daarbij ziet het Koninkrijk ook een rol weggelegd voor de Wereldbank om landen in bijvoorbeeld de Eurozone te ondersteunen bij benodigde hervormingen. Het Koninkrijk is van mening dat de Wereldbank veel kennis en expertise in huis heeft die toepasbaar is in landen die structurele hervormingen willen doorvoeren, ongeacht het niveau van economische ontwikkeling. In dit licht steunt het Koninkrijk de betrokkenheid van de Wereldbank bij verbetering van het ondernemingsklimaat in Griekenland. Deze technische assistentie gebeurt op basis van zogenaamde fee-based service (betaalde dienstverlening).

Private sector ontwikkeling draagt bij aan zelfredzaamheid van mensen in ontwikkelingslanden. Economische groei is uiteindelijk een optelsom van vele ondernemingen die inkomen en werkgelegenheid creëren. Een goed ondernemingsklimaat is van belang voor zowel lokaal opererende bedrijven als voor internationaal opererende bedrijven. Het Koninkrijk zet in op een aantal pijlers, zoals verbetering van (handels)wet- en regelgeving; infrastructuurontwikkeling; en financiële sector ontwikkeling. Op al deze terreinen wordt nauw met de WBG samengewerkt via specifieke trust funds. De groei van de private sector moet met zorg voor mens en milieu gebeuren. Het Koninkrijk zal de WBG-loketten daarom blijven wijzen op het belang van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) en een duurzaam aanbestedingenbeleid.

Een goed functionerend belastingsysteem is een belangrijke randvoorwaarde voor economische ontwikkeling en een betrouwbaar investeringsklimaat. Voordelen van economische groei komen niet altijd op evenwichtige wijze ten goede aan de bevolking, wat de bijdrage aan armoedevermindering beperkt. Het Koninkrijk benadrukt het belang van good financial governance zodat belastinginning eerlijk en transparant verloopt en ten goede komt aan publieke goederen of achtergestelde bevolkingsgroepen. Hierdoor wordt ontwikkelingshulp minder noodzakelijk. De Wereldbank en het IMF ondersteunen landen hierbij.

10. Moderniseringsagenda

Het Koninkrijk vraagt continu aandacht voor klantgerichtheid en effectiviteit van de Wereldbank Groep. Daartoe steunt het Koninkrijk de stappen die de Wereldbank zet om de resultaatgerichtheid van de organisatie en het instrumentarium te verbeteren. Tegelijkertijd zet het Koninkrijk in op versobering van het beloningsbeleid.

Resultaatgerichtheid en value for money

De focus op resultaten van de WBG sluit nauw aan bij de Nederlandse inzet. De financiële inspanning moet uitmonden in aantoonbare vermindering van armoede. Value for money is een verdieping van de resultatenagenda: de druk op de begroting dwingt tot een focus op die resultaten, die het meeste opleveren. Doel daarbij is zowel het maximaliseren van ontwikkelingsimpact, als het kostenefficiënt inzetten van middelen.

In dit kader heeft president Kim reeds aanzetten gegeven die de Bank moeten moderniseren. De eerste indrukken zijn positief en worden door het Koninkrijk ondersteund.

De WBG moet «the master clinicians of development» voortbrengen. De Bank moet niet alleen «diagnoses» stellen, maar juist ook kunnen «opereren». Succesvolle programma’s uit het veld worden dan ook maatgevender dan briljante analyses in het hoofdkantoor (evidence-based solutions).

De efficiëntie van de organisatie kan worden verbeterd door het bureaucratische proces kritisch tegen het licht te houden. Nu duurt het soms twee jaar voordat een project daadwerkelijk wordt geïmplementeerd. De Wereldbank Groep streeft met een meer resultaatgerichte benadering ook een andere risicobenadering na: minder strikt afvinken van een reeks van voorwaarden, meer verantwoording achteraf op basis van (al dan niet) behaalde resultaten.

Verder vindt een fundamentele herziening van het aanbestedingsbeleid plaats, middels de zogenaamde Procurement Review. Het Koninkrijk is sinds de start van het herzieningsproces nauw betrokken. Het Koninkrijk beschouwt een effectief en efficiënt aanbestedingsproces als een onmisbaar element voor ontwikkelingsimpact. Kwaliteit moet een belangrijkere plek als gunningscriterium krijgen in aanbestedingsprocessen en er moet meer aandacht komen voor innovatieve manieren van aanbesteden, waarbij technische kwaliteit, standaarden en IMVO-criteria meespelen. Zodoende kan worden gewaarborgd dat een klantland waar voor zijn geld krijgt. Tegelijkertijd geeft een beter aanbestedingsproces een eerlijkere kans voor het Nederlandse bedrijfsleven om aanbestedingen te winnen. De WBG is momenteel bezig de contouren van het nieuwe beleid op te schrijven, waarna consultaties zullen volgen. Het nieuwe aanbestedingsbeleid zal in het voorjaar van 2014 ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Raad van Bewindvoerders.

Beloningsbeleid

Het Koninkrijk blijft zich inzetten voor een beloningsbeleid dat concurrerend is, maar ook de doelstellingen van de Wereldbank als een publieke ontwikkelingsinstelling weerspiegelt. De Wereldbank is net als het IMF en andere IFIs niet in staat geweest de indruk weg te nemen dat het beloningsbeleid het beste van twee werelden verenigt: private sector salarissen met publieke sector arbeidsvoorwaarden. Dit geldt vooral voor werknemers met een vast contract. Daarom spoort het Koninkrijk de Wereldbank aan om de arbeidsvoorwaarden te versoberen. Dit wordt gedaan met gelijkgezinde landen. Met deze landen heeft het Koninkrijk zich sinds 2011 stelselmatig tegen loonsverhogingen gekeerd. De alliantie is echter (nog) te klein om loonsverhogingen tegen te houden. Wel is in 2012 de voorgestelde loonsverhoging van bewindvoerders, mede door een Nederlandse tegenstem, zowel bij de Wereldbank als het IMF niet doorgegaan. Dit was voor het eerst ooit. Beloningsbeleid bij internationale instellingen, zoals de Wereldbank, blijft echter een ingewikkelde en gevoelige discussie. Dit komt doordat niet alle donorlanden eensgezind zijn en veel ontwikkelingslanden en opkomende economieën, de klantlanden van de Bank, achter een relatief genereus beloningsbeleid staan. Zij vrezen dat versobering van de arbeidsvoorwaarden zal leiden tot minder gekwalificeerd personeel.


X Noot
1

De quotaverhoging wordt pas effectief indien 70 procent van het stemgewicht heeft ingestemd met de quotaverhoging en 85 procent van het stemgewicht en 3/5 van de 188 landen heeft ingestemd met de wijzigingen in de Articles of Agreement. Deze wijziging van de Articles of Agreement is nodig om de verschuiving in de Raad van Bewindvoerders te faciliteren. Begin februari 2013 had 77% van het lidmaatschap met de quotaverhoging ingestemd. Met de wijziging van de Articles of Agreement heeft 71 procent van het lidmaatschap en 133 van de landen ingestemd.

X Noot
2

De Tweede Kamer is via kamerbrief 26 234 nr. 110 geïnformeerd over de quotaverhoging en het nieuwe Nederlandse aandeel, dat vervolgens is verwerkt in de eerste suppletoire begroting van 2011. Het Koninkrijk heeft na de goedkeuring van de Staten Generaal van de eerste suppletoire begroting 2011 het IMF laten weten met het nieuwe Nederlandse quotum te kunnen instemmen. De wijzigingen in de Articles of Agreement zijn via de stilzwijgende procedure aan de Staten Generaal voorgelegd, instemming daarmee is op 12 december 2011 bereikt. Op 25 januari 2012 is het IMF geïnformeerd over de instemming.

X Noot
3

De Tweede Kamer is hierover via kamerbrief 26 234 – nr 125 geïnformeerd.

X Noot
4

Zwitserland deelt zijn stoel met Polen. In de kiesgroep met Noordse landen roteren de Baltische staten mee op de stoel van bewindvoerder. In de kiesgroep met Oostenrijk zullen vanaf 2014 Turkije, Tsjechië en Hongarije beurtelings de bewindvoerder gaan leveren.

X Noot
5

Om de quota-aandelen te bepalen wordt een formule gebruikt die momenteel bestaat uit de variabelen BBP, openheid, variabiliteit en reserves.

Naar boven