26 234 Vergaderingen Interim Committee en Development Committee

Nr. 121 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 april 2012

Ten behoeve van ons algemeen overleg op woensdag 18 april a.s. zend ik u, mede namens de staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, de geannoteerde agenda voor de vergaderingen van het International Monetary and Financial Committee (IMFC) en het Development Committee (DC) op 21 april 2012.

De minister van Financiën, J. C. de Jager

Geannoteerde agenda voor het algemeen overleg in de Tweede Kamer over de opstelling van het Koninkrijk der Nederlanden tijdens de vergaderingen van het International Monetary and Financial Committee (IMFC) en het Development Committee (DC) op 21 april 2012.

Inhoudsopgave

   

Blz.

     

1.

Internationale economische situatie

3

2.

Inleiding IMF

5

3.

2010 quota en governance hervormingen

5

4.

Recente ontwikkelingen IMF-middelen

7

5.

Recente ontwikkelingen IMF surveillance en leeninstrumentarium

8

6.

Inleiding Wereldbank

10

7.

Uitdagingen voor ontwikkelingslanden

10

8.

Hervormingsagenda

12

1. Internationale economische situatie

Inleiding

Zoals gebruikelijk zal tijdens de voorjaarsvergadering in het International Monetary and Financial Committee (IMFC) worden gesproken over de internationale financieel-economische situatie aan de hand van de nieuwste World Economic Outlook (WEO) en het Global Financial Stability Report (GFSR), die kort voor de voorjaarsvergadering uitkomen. De belangrijkste boodschappen zullen ook in het Consolidated Multilateral Surveillance Report (CMSR) terecht komen. Vooruitlopend op deze rapporten zien wij als belangrijkste thema de mondiale groeivertraging als gevolg van balansaanpassing in de ontwikkelde landen en specifiek de schuldencrisis in het eurogebied. Daarbij is het zeer de vraag of opkomende landen, gegeven de mondiale economische en financiële verwevenheid, in staat zullen zijn zich te ontkoppelen van een groeivertraging of nieuwe recessie in geïndustrialiseerde landen.

Economische vooruitzichten

De groei van de wereldeconomie zal in 2012 meer vertragen dan verwacht. Net als andere internationale organisaties heeft het IMF in januari haar mondiale groeiraming behoorlijk neerwaarts bijgesteld, naar 3,3% in 2012 en 4,0% in 2013. De groeivertraging is het gevolg van de aanhoudende balansaanpassing in de ontwikkelde landen en de schuldencrisis in het eurogebied.

Desondanks is de Amerikaanse economie in de tweede helft van 2011 duidelijk aangetrokken. De bbp groei nam toe tot 1,8% (k-o-k, geannualiseerd) in het derde kwartaal en zelfs 2,8% in het vierde kwartaal. Deze groei werd gedreven door een behoorlijke stijging van de private consumptie, maar is nog niet zelfdragend. De particuliere consumptie steeg vooral door lagere besparingen en niet door een stijging van de lonen of werkgelegenheid.

Het BBP van het eurogebied kromp in het vierde kwartaal van 2011 met 0,3%; de groei over 2011 in zijn geheel bedroeg 1,5%. Het eurogebied komt in 2012 naar verwachting in een milde recessie. Oorzaken hiervoor zijn de negatieve effecten van (de onzekerheid rondom) de schuldencrisis op het vertrouwen, de trage mondiale groei en de hogere kredietvoorwaarden en deleveraging in de financiële sectoren. Andere economieën ondervinden de negatieve gevolgen van het gebrek aan economisch momentum in Europa.

De grotere rol van opkomende landen in de wereldeconomie en vooral hun toegenomen onderlinge integratie roept de vraag op of deze landen in staat zijn zich te ontkoppelen van een groeivertraging of een nieuwe recessie in de geïndustrialiseerde landen. Dit is niet waarschijnlijk. Zo loopt de conjunctuur in bijvoorbeeld Aziatische opkomende landen in toenemende mate gelijk aan die van de VS en komt de vraag naar eindproducten uit opkomende economieën nog steeds voor een belangrijk deel uit ontwikkelde landen. Ten slotte kampen de belangrijkste opkomende economieën met afnemende groei in binnenlandse vraag.

Een bijkomend neerwaarts risico voor de mondiale vooruitzichten is tot slot een verder stijgende olieprijs als gevolg van geopolitieke spanningen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. In het bijzonder zijn het nucleaire programma van Iran en de afgenomen productie in Zuid-Soedan, Libië, Jemen en Syrië hier van invloed op. Een verdere stijging van de olieprijs heeft in eerste instantie een aanvullend drukkend effect op de mondiale economische groei; inflatierisico’s worden vooralsnog als gebalanceerd ingeschat.

Risico-aversie, deleveraging en kapitaalstromen

De toegenomen risicoaversie op de financiële markten en deleveraging van banken heeft in de laatste kwartalen geleid tot een netto uitstroom van kapitaal uit sommige opkomende economieën. Met name opkomende landen met een hoge concentratie van buitenlandse investeerders hebben met deze uitstroom te maken, waaronder Brazilië, Indonesië, Mexico en Zuid-Afrika, waar de aandelenprijzen in november en december 2011 met gemiddeld 12% tot 15% zijn gedaald. In landen met oververhitte sectoren en sterk geapprecieerde valuta kan dit echter ten dele als een wenselijke correctie worden gezien. Daarnaast blijven in sommige landen nog behoorlijke binnenlandse risico’s van excessieve kredietgroei en de onzekere beleidsomgeving bestaan.

Omgekeerd vindt echter ook deleveraging en een afbouw van posities plaats op en in Europa zelf. In Europa hebben beleggers van buiten de eurozone hun investeringen in de eurozone in 2011 verminderd en deels verkocht; tegelijkertijd hebben ook beleggers in de eurozone hun externe beleggingen deels gerepatrieerd. Binnen de eurozone heeft een verschuiving van kapitaal plaatsgevonden van de private sector in programmalanden naar Noord-Europa. Naar verwachting zal dit proces van financiële fragmentatie van tijdelijke aard zijn. Met een succesvolle aanpak van de Europese schuldencrisis zal de langere termijn trend van financiële integratie en de vorming van een gemeenschappelijke Europese financiële markt zich voortzetten.

Financiële (in)stabiliteit en budgettaire consolidatie

Financiële markten zijn in rustiger vaarwater terecht gekomen dankzij de ruime liquiditeitsvoorziening door het Eurosysteem, de toegenomen perceptie dat een consistente strategie is gevonden om de schuldencrisis te bedwingen en de grotere geloofwaardigheid van kwetsbare landen. Dit alles neemt niet weg dat de situatie op de financiële markten zeer fragiel blijft. Daarbij is de onzekerheid in de economische omgeving nog steeds erg hoog. De schuldencrisis in het eurogebied blijft de belangrijkste bron van instabiliteit in het mondiale financiële systeem. Wanneer niet consistent wordt vastgehouden aan de afgesproken strategie, kan dit leiden tot intensivering van de schuldencrisis, met besmettingseffecten via een verdere en onordelijke deleveraging en contracties in output en krediet als gevolg.

Belangrijkste beleidsuitdaging: houdbare overheidsfinanciën en structurele hervormingen

Gezonde overheidsfinanciën zijn essentieel voor verder economisch herstel. Een geloofwaardige consolidatie strategie in Europa, maar bijvoorbeeld ook in de VS en Japan, is nodig om te voorkomen dat de schuldenproblematiek escaleert, met mogelijke negatieve gevolgen voor het vertrouwen en de nog immer fragiele financiële sector. Hier ligt aldus een belangrijke en continue uitdaging voor ontwikkelde landen. Hiertoe horen lagere uitgaven, hogere belastingsopbrengsten en structurele hervormingen om ook op middellange termijn een houdbare groei te bevorderen. Binnen het eurogebied zijn weliswaar belangrijke stappen gezet om begrotingsconsolidatie te bevorderen, maar zorgen over de Europese publieke financiën zijn nog niet weggenomen. Bepalend voor het marktvertrouwen zijn niet alleen het schuldniveau en de budgettaire en economische ontwikkelingen, maar ook de maatschappelijke bereidheid om nodige bezuinigingen en structurele hervormingen te accepteren en zo de concurrentiekracht en het groeipotentieel op termijn te bevorderen. Dit vraagt om «zelfdragende» groei, terwijl in veel landen de economische groei nog voor een belangrijk deel wordt gedragen door uitzonderlijke monetaire stimulering en grote overheidstekorten. Met de crisis in de Europese overheidsfinanciën is echter duidelijk geworden dat er grenzen zijn aan dit stimuleringsbeleid.

2. Inleiding IMF

Naast de internationaal economische situatie zal naar verwachting in het IMFC aandacht zijn voor de ratificatie en implementatie van het pakket van quota en governance hervormingen dat de Raad van Gouverneurs eind 2010 is overeengekomen. Verder zet het Koninkrijk er op in dat tijdens de voorjaarsvergadering een definitief besluit wordt genomen over de tijdelijke uitbreiding van de IMF-middelen. Tot slot zal naar verwachting over de surveillance taak van het IMF gesproken worden, waarbij de nadruk nu vooral ligt op het komen tot een nieuw juridisch raamwerk ten behoeve van surveillance.

Hieronder worden de verschillende onderwerpen toegelicht en de inzet van het Koninkrijk weergegeven. Verder worden de stand van zaken gegeven omtrent de goudverkoop van het IMF en recente aanpassingen in het leeninstrumentarium.

3. 2010 quota en governance hervormingen

Ratificatieproces

Eind 2010 is een akkoord bereikt over een pakket aan quota en governance hervormingen. Deze hervormingen zijn bedoeld om de legitimiteit en effectiviteit van het IMF verder te vergroten. Afgesproken is de quotamiddelen te verdubbelen en de New Arrangements to Borrow (NAB), het noodfonds van het IMF, naar beneden te brengen. De quotaverhoging zal tevens een verschuiving van de stemgewichten teweeg brengen. Verder is afgesproken dat het aantal bewindvoerders uit (ontwikkelde) Europese landen met twee zal worden gereduceerd ten gunste van opkomende economieën en ontwikkelingslanden. Om verschuivingen in de Raad van Bewindvoerders te faciliteren wordt in de Articles of Agreement de regel afgeschaft dat de vijf landen met de hoogste quota een bewindvoerder benoemen en geen kiesgroep kunnen vormen. Bovendien worden de regels voor de reguliere verkiezing van de bewindvoerders verwijderd uit de Articles of Agreement en zullen deze voortaan bij elke verkiezing bij een meerderheid van stemmen door de Raad van Gouverneurs worden vastgesteld. Tot slot is afgesproken dat de volgende quotaherziening in januari 2014 moet zijn afgerond en dat hiervoor in januari 2013 de quota formule moet zijn herzien.

De quotaverhoging en de wijzigingen in de Articles of Agreement moeten door de IMF-leden worden voorgelegd aan hun parlementen. Pas als 70 procent van het stemgewicht heeft ingestemd met de quotaverhoging en 85 procent van het stemgewicht en 3/5 van de landen heeft ingestemd met de wijzigingen in de Articles of Agreement worden de quotaverhoging en de wijzigingen effectief. Afgesproken is dat landen er naar streven de wijzigingen uiterlijk in het najaar van 2012 te ratificeren. Momenteel wordt er door met name de opkomende economieën druk gezet dit proces te versnellen.

Het Koninkrijk heeft de benodigde stappen voor de ratificatie doorlopen en heeft het IMF geïnformeerd te kunnen instemmen met de quotaverhoging en de wijzigingen in de Articles of Agreement 1. Begin maart 2012 heeft 52 procent van het lidmaatschap ingestemd met de quotaverhoging en 42 procent van het lidmaatschap en 1/3 van de landen ingestemd met de wijzigingen in de Articles of Agreement.

Reductie Europese stoelen in de Raad van Bewindvoerders

Het Koninkrijk is naar aanleiding van de afspraak dat Europa twee stoelen zal inleveren in de Raad van Bewindvoerders, in gesprek gegaan met andere landen over de mogelijkheden om gezamenlijk een kiesgroep te vormen. Het Koninkrijk is bereid hier verantwoordelijkheid te nemen als ook andere Europese landen hun bijdrage leveren. Het Koninkrijk zet hierbij in op het vormen van een stevige, toekomstbestendige kiesgroep waarin Nederland een leidende rol houdt. De vaste Kamercommissie Financiën is eind 2010 vertrouwelijk geïnformeerd over de gesprekken die worden gevoerd.

Herziening quota formule

Het quotum bepaalt de financiële bijdrage van landen aan het IMF, het stemgewicht en dient als richtlijn voor de toegang van landen tot financiële steun. Om de quota-aandelen te bepalen wordt een formule gebruikt die momenteel bestaat uit de variabelen BBP, openheid, variabiliteit en reserves. In verband met de geplande herziening van de quota formule heeft de Raad van Bewindvoerders onlangs eerste verkennende discussies gevoerd en het Singaporese voorzitterschap van het IMFC een traject voor de IMFC deputies opgestart waarin over de quota formule zal worden gesproken. Het Koninkrijk zet in op een formule die een goede reflectie geeft van de financieel economische positie van landen in de wereld. Dit betekent dat BBP en een variabele die openheid weergeeft een belangrijk onderdeel van de formule moeten blijven uitmaken. Het Koninkrijk is voorstander van opname van financiële openheid in de formule. De kredietcrisis heeft immers het belang en de implicaties van financiële verwevenheid nogmaals aangetoond en de invloed hiervan op de rol en de ondersteuning van het IMF. In de variabele BBP moet BBP tegen marktprijzen een groter aandeel houden dan BBP op basis van koopkrachtpariteit, omdat quota vooral gekoppeld is aan de financiële operaties van het Fonds.

Versterking IMFC

In 2010 is ook gesproken over de effectiviteit van het Fonds en de rol van het IMFC, mede in het licht van de toegenomen rol van de G20. Het Koninkrijk steunt de aanpassingen die zijn doorgevoerd in het proces rond het IMFC met als doel het IMFC daadkrachtiger en effectiever te laten opereren. Zo is het IMFC deputies traject versterkt, is meer focus aangebracht in de agenda van het IMFC en vinden er meer sessies in kleinere kring plaats. Dit laatste geeft ministers meer ruimte om elkaar aan te spreken op beleid dat impact heeft op andere landen.

Het Koninkrijk verwelkomt het werk van de G20, maar pleit ervoor dat IMF-onderwerpen zoveel mogelijk in het IMFC of in gezamenlijke sessies met de G20 worden besproken. Omdat alle IMF-leden via de kiesgroepstructuur in het IMFC zijn vertegenwoordigd, wordt op deze manier het gehele IMF-lidmaatschap in de besluitvorming en discussies over belangrijke IMF-onderwerpen betrokken.

New Arrangements to Borrow (NAB)

Onderdeel van het pakket aan quota en governance hervormingen is de afspraak dat de NAB zal worden verlaagd als de quota-verhoging effectief wordt. In lijn hiermee, hebben de NAB-leden begin 2012 ingestemd met een verlaging van de NAB van SDR 370 miljard naar SDR 182,4 miljard op het moment dat de quotaverhoging effectief wordt. De totale middelen van het IMF zullen daarmee niet afnemen, omdat de quota-middelen met meer worden verhoogd (uitbreiding van SDR 238 miljard) dan de NAB wordt verlaagd (verlaging van SDR 188 miljard). Voor Nederland betekent dit dat de NAB-bijdrage van maximaal SDR 9,04 miljard naar SDR 4,59 miljard wordt verlaagd. De totale exposure van Nederland op het IMF neemt daarmee af, aangezien het Nederlandse NAB-aandeel met SDR 4,5 mrd wordt verlaagd, terwijl het Nederlandse quotum met SDR 3,57 miljard wordt verhoogd.

Nederlands quotum en NAB aandeel (in mrd)

 

SDR

EURO

Huidige situatie

   

Quota

5,16

6,09

NAB

9,04

10,67

TOTAAL

14,2

16,76

     

Na ratificatie

   

Quota

8,73

10,30

NAB

4,59

5,42

TOTAAL

13,32

15,72

4. Recente ontwikkelingen IMF middelen

Tijdelijke middelenuitbreiding in het licht van aanhoudende kwetsbaarheden

De toenemende spanningen op mondiale markten, die in grote mate voortvloeien uit problemen in Europa, vragen om een gecoördineerde beleidsreactie ten einde een diepe mondiale crisis te voorkomen. Hoewel daadwerkelijke beleidsaanpassingen en preventie wat het Koninkrijk betreft de eerste verdedigingslinie moet blijven om rust te brengen, is het belangrijk een geloofwaardig, stevig en mondiaal financieel vangnet te hebben. Via het EFSF en het ESM heeft het eurogebied hier belangrijke stappen gezet. Tegelijkertijd heeft het IMF heeft hier ook een verantwoordelijkheid, zowel wat betreft mogelijke programma’s voor eurolanden als ook voor landen buiten de eurozone die kunnen worden geraakt. Het IMF heeft in een analyse duidelijk gemaakt ongeveer USD 500 miljard aan extra leencapaciteit nodig te hebben om een geloofwaardig mondiaal vangnet te kunnen bieden. Het Koninkrijk steunt daarom een tijdelijke ophoging van de IMF-middelen en was in Europa de initiatiefnemer van de toezegging van de eurolanden op de Europese Raad van 9 december 2011 om € 150 miljard aan nieuwe bilaterale leningen aan het IMF te verstrekken. Een aantal overige EU-landen heeft ook aangegeven te zullen bijdragen. De extra bijdrage voor het Koninkrijk zal € 13,6 miljard bedragen.

In het IMF en de G20 wordt momenteel gesproken over bijdragen van landen buiten Europa aan de IMF-middelenuitbreiding. Deze landen hebben bereidheid getoond bij te dragen, maar een aantal heeft aangegeven eerst de discussie over de omvang van het Europese vangnet te willen afwachten. Het Koninkrijk streeft naar een definitief besluit over de uitbreiding van de IMF-middelen tijdens de voorjaarsvergadering.

Goudverkoop

Het IMF heeft de afgelopen tijd goud verkocht. Het grootste deel van de opbrengst van deze goudverkoop wordt overgeheveld naar de Investment Account om een toekomstbestendige inkomensbasis voor het IMF te verschaffen. In 2009 is in G20-verband afgesproken dat SDR 500 tot 600 miljoen van de opbrengst zou worden overgeheveld naar de subsidy account van de Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT), om zo concessionele leningen voor de armste landen te ondersteunen. Onlangs heeft de Raad van Bewindvoerders ingestemd met deze transactie. In aanvulling hierop is in 2009 ook afgesproken dat er bilaterale middelen beschikbaar zouden worden gemaakt voor de PRGT. Het Koninkrijk heeft met een bijdrage van SDR 9 miljoen zijn aandeel hieraan geleverd.

De verkoop van het goud heeft meer opgeleverd dan verwacht. Voor de extra SDR 1,75 miljard die dit heeft gegenereerd moet nog een bestemming worden gezocht. Er liggen twee opties op tafel: 1) deze extra opbrengst wordt ook ingezet voor het verzorgen van concessionele leningen aan ontwikkelingslanden, of 2) deze extra opbrengst wordt toegevoegd aan de buffer van het IMF om eventuele verliezen op leningen op te vangen. Gezien de grote stijging in de uitstaande leningen van het IMF en het feit dat de subsidy account van de PRGT met de hierboven genoemde aanvullingen voorlopig voldoende middelen ter beschikking heeft, is het Koninkrijk voorstander van de tweede optie. Bijkomend voordeel is dat op een later moment, als de buffers voldoende blijken en de concessionele leenfaciliteit extra middelen kan gebruiken, eventueel deze middelen alsnog voor de ontwikkelingslanden in kunnen worden ingezet.

5. Recente ontwikkelingen IMF surveillance en het leeninstrumentarium

IMF surveillance

Voor crisispreventie is het cruciaal dat risico’s en kwetsbaarheden in een vroeg stadium worden geïdentificeerd en op een duidelijke en consistente manier worden gecommuniceerd. Een evaluatie van het Independent Evaluation Office en de recente driejaarlijkse evaluatie van het surveillance raamwerk van het IMF laten zien dat het IMF de risico’s en kwetsbaarheden in de financiële markten en potentiële besmetting in de aanloop van de kredietcrisis heeft onderschat. Er bleken gaten te zitten in het surveillance raamwerk, waardoor risico’s over het hoofd werden gezien. Daarnaast bood de interne cultuur van het IMF te weinig ruimte voor afwijkende meningen en er was te weinig contact tussen verschillende afdelingen.

Het IMF heeft sindsdien substantiële vooruitgang geboekt in het versterken van het surveillance raamwerk. Wij verwelkomen de spillover rapporten die afgelopen zomer zijn verschenen en het samengestelde multilaterale surveillance rapport (CMSR). Deze laatste brengt de belangrijkste risico’s en boodschappen samen die het IMF in de WEO en GFSR publicaties identificeert. Echter, versterking van surveillance is een continu proces. De surveillance op het gebied van financiële stabiliteit kan verder worden versterkt en het IMF zou meer aandacht moeten besteden aan kapitaalstromen. Het Koninkrijk moedigt het IMF bovendien aan verder te gaan met het ontwikkelen van inzichten in de verwevenheid van markten en landen en risico’s van besmetting. Het Koninkrijk pleit ervoor spillover-effecten en bevindingen uit multilaterale surveillance mee te nemen in bilaterale surveillance, om zo consistente beleidsboodschappen af te geven. Tot slot is het belangrijk dat landen opvolging geven aan de adviezen van het IMF, met name op beleid dat potentieel effect kan hebben op andere landen.

Wat betreft de interne cultuur en organisatie van het IMF benadrukt het Koninkrijk dat de adviezen van het Independent Evaluation Office ter harte dienen te worden genomen en vragen wij het IMF regelmatig rapport uit te brengen van de voortgang. Het gaat hier bijvoorbeeld om aanbevelingen om meer diversiteit aan te brengen in academische en professionele achtergrond van IMF staf en vaker analisten van buiten het IMF, met mogelijk een afwijkende mening, bij discussie te betrekken.

Het Koninkrijk zet in op een juridisch surveillance raamwerk waarin de huidige complexiteit en verwevenheid van de financieel economische wereld in gereflecteerd is. In april wordt gesproken over een nieuwe «integrated surveillance decision» die het juridische raamwerk voor surveillance uit 2007 moet gaan vervangen. Deze laatste omvat grotendeels het bilaterale toezicht op landen en schenkt weinig tot geen aandacht aan de multilaterale aspecten van binnenlands beleid en de risico’s op regionaal en/of mondiaal niveau die hiermee gepaard kunnen gaan. Het Koninkrijk is van mening dat in de nieuwe «integrated surveillance decision» het mandaat van het IMF op het gebied van financiële stabiliteit moet worden vastgelegd en multilaterale surveillance en de interactie hiervan met bilaterale surveillance moet worden meegenomen. Het nieuwe juridisch raamwerk zou ook duidelijker de verantwoordelijkheden van het IMF en het lidmaatschap ten aanzien van surveillance moeten vastleggen. Van groot belang in dit verband is dat het raamwerk voldoende basis biedt voor het IMF en het lidmaatschap om elkaar te kunnen aanspreken op beleid met negatieve spillovers (peer pressure).

IMF leeninstrumentarium

Landen met gezonde economische fundamenten en aantoonbaar solide economisch beleid kunnen met abrupte kapitaaluitstromen of een algemene omslag in marktsentiment geconfronteerd worden. In dit kader heeft het IMF sinds de crisis de Flexible Credit Line (FCL) en Precautionary Credit Line (PCL) opgetuigd. Deze kredietlijnen kunnen uit voorzorg worden aangevraagd en de bedoeling is dat hier alleen op wordt getrokken in geval van sterke verslechterde externe omstandigheden. Op dit moment hebben Mexico, Colombia en Polen een FCL en heeft Macedonië een PCL. In deze landen is waargenomen dat de markten positief reageerden op een dergelijke kredietlijn en de risicopremies op deze landen direct na de afkondiging van het programma daalden. Vanuit het IMF-lidmaatschap kwam echter naar voren dat er behoefte was aan een kredietlijn met meer flexibiliteit om externe schokken nog beter te kunnen opvangen en mitigeren. In dit verband heeft het IMF eind vorig jaar een nieuwe variant van de PCL geïntroduceerd, de zogenaamde Precautionary and Liquidity Line (PLL). Deze komt in de plaats van de bestaande PCL.

Concreet zijn er met de introductie van de PLL twee wijzigingen aan het leeninstrumentarium aangebracht. De PLL kan in tegenstelling tot de PCL ook in het geval van een daadwerkelijk betalingsbalansprobleem worden verkregen. Bovendien is het ook mogelijk om een kredietlijn met een looptijd van zes maanden (i.p.v. minimaal een jaar) af te sluiten. De overige kwalificatie criteria blijven onveranderd. Dit betekent dat nog steeds alleen landen met redelijk goede fundamenten en een goed track record een beroep kunnen doen op kredietlijnen. Er wordt daarnaast bij de PLL ex-post conditionaliteit opgelegd op de gebieden waar een land bijsturing nodig heeft. Bovendien is er, mede dankzij de inspanningen van het Koninkrijk, voor de PLL een harde grens gesteld aan de omvang van de kredietlijn. Tot slot is afgesproken de PLL over een jaar te evalueren.

6. Inleiding Wereldbank

Het Development Committee (DC) komt bijeen tegen de achtergrond van de voortdurende financieel-economische crisis. Ontwikkelingslanden zijn tot nu toe relatief gevrijwaard gebleven van deze wereldwijde crisis. Met anticyclische maatregelen, onder andere het uitbreiden van het leenvolume en eerder verstrekken van middelen, heeft de Wereldbank Groep (WBG) hieraan een belangrijke bijdrage geleverd. Met nog steeds onzekere economische vooruitzichten staat de WBG nu voor de uitdaging ontwikkelingslanden te blijven ondersteunen om de zelfredzaamheid te bestendigen en te versterken.

Het Koninkrijk ziet hier voor de WBG een leidende rol. Het Koninkrijk beschouwt de WBG namelijk als een sleutelspeler in de internationale hulparchitectuur. Door haar omvang, kennis, convening power, brede betrokkenheid en coördinerende rol vormt zij een fundament van de internationale ontwikkelingsinspanning. Op alle beleidsrelevante Nederlandse OS-thema’s speelt de Bank een leidende rol, die in de meeste gevallen ook resulteert in intensieve samenwerking. Die samenwerking is vooral terug te zien bij de thema’s private sector ontwikkeling, voedselzekerheid, klimaat, water en fragiele staten.

Daarnaast speelt de WBG een belangrijke rol bij mondiale doelen met betrekking tot Global Public Goods zoals vrede en veiligheid, een stabiel klimaat en financiële ontwikkeling. Verder heeft het een initiërende en coördinerende rol ten aanzien van de internationale hulparchitectuur, zoals in de G-20, bij de recente conferentie in Busan en richting RIO+20. In dit kader roept het Koninkrijk de WBG op om duurzame ontwikkeling te blijven benadrukken in de programmastrategieën en de samenwerking en coördinatie met het VN systeem te versterken ter bevordering van de coherentie op de internationale duurzaamheidsagenda.

De agenda voor het komende DC is nog niet formeel vastgesteld. Het Koninkrijk ziet het DC als het forum voor dialoog en discussie van belangrijke uitdagingen, waarmee ontwikkelingslanden en opkomende economieën worden geconfronteerd. In dit kader vraagt het Koninkrijk aandacht voor voedselzekerheid. Daarnaast vormt het effectief opereren van de Bank in fragiele en conflictlanden nog steeds een belangrijke uitdaging.

Het Koninkrijk vraagt continu aandacht voor de hervormingen die noodzakelijk zijn om de klantgerichtheid en effectiviteit van de WBG verder te verbeteren. Daartoe steunt het Koninkrijk de stappen die de Wereldbank zet om de resultaatgerichtheid van de organisatie en het instrumentarium te verbeteren.

In onderstaande paragrafen wordt ingegaan op de positie van het Koninkrijk ten aanzien van bovenstaande onderwerpen.

7. Uitdagingen voor ontwikkelingslanden

Economische groei is een noodzakelijke maar onvoldoende voorwaarde om mensen uit extreme armoede en honger te tillen. Om armoede effectief te bestrijden is een groeistrategie nodig die mede gefocust is op de economische sectoren die armen een inkomen kunnen verschaffen, in combinatie met sociale vangnetten voor degenen die desondanks toch buiten de boot vallen.

Voedselzekerheid

In de meeste ontwikkelingslanden is investeren in landbouw van cruciaal belang voor het behalen van de millenniumdoelstellingen (MDGs). De landbouwsector heeft namelijk niet alleen een direct effect op armoede (omdat enerzijds veel armen actief zijn in de landbouwsector en anderzijds voedsel een eerste levensbehoefte is), maar ook indirect op een aantal van de andere MDGs, zoals verlaging van kindersterfte en de verhoging van weerstand tegen ziektes.

Het waarborgen van voedselzekerheid op langere termijn, een van de prioriteiten van het ontwikkelingsbeleid van het Koninkrijk, vraagt om een aanpak die vele aspecten omvat. Voedselzekerheid gaat zowel over voldoende voedselproductie als over de toegang van mensen tot voedsel. In dat kader vraagt het Koninkrijk vooral aandacht voor de productieketen van de agrarische sector (boeren, verwerkende bedrijven). Daarbij zijn goed functionerende marktmechanismen essentieel, niet alleen om fysieke toegankelijkheid (distributie, logistiek, opslag) te waarborgen, maar ook vanwege het belang van goede prijsvorming.

Het Koninkrijk steunt de rol van de WBG bij de ontwikkeling van de private landbouwsector in ontwikkelingslanden. Om boeren in ontwikkelingslanden te kunnen laten profiteren van de kansen die hogere voedselprijzen bieden zijn investeringen in de gehele productieketen noodzakelijk. Het gaat dan niet alleen om het verhogen van productiviteit, maar ook om het verbeteren van de toegang tot lokale en internationale markten. Daarnaast kan door de International Finance Corporation (IFC), de private sectortak van de Wereldbank, de toegang worden verbeterd voor boeren tot financiële diensten en producten, onder meer om risico’s af te dekken. In dit kader steunt het Koninkrijk het voedselzekerheidsfonds GAFSP (Global Agriculture and Food Security Program). Geld uit dat fonds kan onder andere worden gebruikt als kapitaal waardoor lokale boeren en ondernemers gemakkelijker geld kunnen lenen bij een bank.

De Wereldbank kan verder een belangrijke rol spelen bij risicomanagement voor overheden. Zo kunnen ontwikkelingslanden hun kwetsbaarheid voor prijsvolatiliteit verminderen en hun bevolking in tijden van hoge prijzen ondersteunen, bijvoorbeeld door middel van sociale vangnetten.

Sociale vangnetten

Een andere manier om de meest kwetsbare mensen beter te beschermen tegen de ergste gevolgen van crises is het opbouwen van sociale vangnetten. Bij sociale vangnetten in ontwikkelingslanden kan men denken aan voedselprogramma’s of zogenaamde conditional cash transfer-programma’s, die het ontvangen van bijstand verbinden aan bepaalde voorwaarden zoals het verplicht deelnemen aan een vaccinatieprogramma, leerplicht en gezondheidsinformatiebijeenkomsten.

Investeringen in een sociaal vangnet kunnen effectief zijn om de allerarmsten relatief goedkoop (ten opzichte van alternatieve minder gerichte interventies zoals voedsel- en brandstofsubsidies) te beschermen. Om meer mensen uit de armoede te verheffen, is een universele social protection floor wenselijk; een sociaal vangnet dat mensen in staat stelt om in ieder geval te (over)leven.

Een dergelijk sociaal vangnet is ook economisch van belang, omdat het mobiliteit en ondernemingszin bevordert en het arbeidspotentieel van mensen op peil houdt. Voorbeelden laten zien dat een dergelijk sociaal vangnet haalbaar en betaalbaar kan zijn, ook in arme gebieden. Politieke bereidheid en financiële haalbaarheid op langere termijn zijn daarbij belangrijke randvoorwaarden. Het Koninkrijk steunt daarom een actievere rol van de Wereldbank op dit gebied.

World Development Reports 2011–2013

De afgelopen twee WDRs over fragiele staten en gender, en het rapport dat later dit jaar zal uitkomen over werk, behandelen actuele onderwerpen die ook nog deels overlappen. Het Koninkrijk is zeer te spreken over de rapporten over fragiele staten (2011) en gender (2012). De problematiek waarvoor de wereldgemeenschap staat, is in beide rapporten helder uiteengezet en er zijn goede aanzetten gegeven voor de te nemen maatregelen. Het Koninkrijk volgt daarom nauwgezet de stappen die de Wereldbank zet om de rapporten te implementeren.

In fragiele staten is een andere benadering nodig gericht op korte termijn resultaten om onderling vertrouwen te herstellen en op lange termijn opbouw van instituties en inclusieve politieke processen. Focus moet daarbij liggen op veiligheid, rechtsorde en werkgelegenheid. Het Koninkrijk pleit bij de Bank voor meer capaciteit in het veld onder andere via decentralisatie en versterking van partnerschappen met de VN, regionale organisaties en donoren op basis van uitwisselingen, detachering en joint offices. Het Koninkrijk verwelkomt de discussie over flexibiliteit in het inzetten van fondsen en het vinden van passende kaders voor resultaten en risico management in fragiele en conflictlanden.

Bij gender staat de Bank voor andere uitdagingen. Het belang van gender voor economische ontwikkeling wordt lang niet overal erkend. Dit geldt voor zowel Wereldbank personeel dat activiteiten op een gender-sensitieve wijze moet uitvoeren, als counterparts die gender soms eerder hinderlijk vinden dan een onlosmakelijk onderdeel van de ontwikkeling van het land. Het Koninkrijk hecht er zeer aan dat de Wereldbank zich blijft inzetten om de uitdagingen ten aanzien van het bereiken van gender equality het hoofd te bieden.

Het Koninkrijk kijkt met belangstelling uit naar het volgende WDR dat zich richt op werk («jobs»). De Wereldbank besloot dit thema te behandelen mede naar aanleiding van de «Arabische lente» in 2011. Veel klantlanden noemen werkgelegenheid, en dan met name voor jongeren, als belangrijkste pijler om armoede te bestrijden en economisch te ontwikkelen. Het Koninkrijk steunt de focus van het WDR op werkgelegenheid, maar waarschuwt voor een te enge benadering van het onderwerp. Werk als zodanig is onvoldoende, het gaat om goede en productieve banen. Dit vereist goed onderwijs en een lokale private sector die de ruimte krijgt om zich te ontwikkelen en productieve banen te creëren.

8. Hervormingsagenda

Resultaatgerichtheid en value for money

De focus op resultaten van de Wereldbank sluit nauw aan op het denken over ontwikkeling van het Koninkrijk. Het gaat uiteindelijk niet om de financiële inspanning, maar om de resultaten die worden geboekt. Daarom steunt het Koninkrijk ook de recente uitbreiding van het leeninstrumentarium van de Wereldbank. Het nieuwe instrument, Program for Results genaamd, keert een lening ten behoeve van een bepaald programma pas uit als de vooraf vastgestelde, resultaten zijn bereikt. Het Koninkrijk beschouwt dit nieuwe leeninstrument als een nuttige aanvulling op het bestaande instrumentarium, omdat het zowel management van de Bank als klantlanden verder in staat stelt te sturen op resultaat.

Voortgang op de resultatenagenda kan onder andere nog worden geboekt op het gebied van aanbestedingen. De komende periode zullen de aanbestedingsregels van de Wereldbank worden herzien. In dat kader zet het Koninkrijk in op eerlijke en transparante procedures voor aanbestedingen in ontwikkelingslanden via de Wereldbank. Het Koninkrijk beschouwt een effectief en efficiënt aanbestedingsproces als een onmisbaar element voor ontwikkelingsimpact. Middels effectieve en efficiënte aanbestedingen kan worden gewaarborgd dat een klantland waar voor zijn geld krijgt (value for money). Het Koninkrijk zou daarbij willen dat kwaliteit als gunningscriterium een belangrijkere plek krijgt in aanbestedingsprocessen en dat er meer aandacht komt voor innovatieve manieren van aanbesteden, waarbij bijvoorbeeld technische kwaliteit, standaarden en MVO criteria een rol spelen.

Interne Organisatie

Het Koninkrijk hecht grote waarde aan een goed functionerende interne organisatie van de Wereldbank. Dit betekent onder andere dat de thematische kennis via de landenprogramma’s wordt geoperationaliseerd, en dat de praktische ervaringen in de landen zelf weer bijdragen aan het verdiepen van het algemene en sectorale kennisniveau in de Bank. De recente evaluatie van dit matrix model, over de periode 1991–2010, door de onafhankelijke evaluatiedienst van de Bank (IEG) wekt daarom enige zorgen. Gesteld werd dat het huidige systeem onvoldoende prikkels biedt om de aanwezige kennis binnen de Bank breed te laten circuleren. Het systeem stimuleert veeleer het denken en werken binnen de eigen kolom. Een instituut dat zich profileert als wereldleider op het gebied van kennis, dient deze overal operationeel te kunnen maken. Dit is ook van belang bij de implementatie van uit de WDRs voortvloeiende aanbevelingen.

Het Koninkrijk verwelkomt de erkenning door de Bank van deze problematiek. Dit is mede aanleiding geweest voor de door de Bank ingezette hervormingsagenda. Het Koninkrijk zal er op blijven toezien dat er voortgang wordt geboekt op belangrijke terreinen als decentralisatie, mobiliteit van medewerkers en beter management van de genoemde matrix.

Selectie nieuwe president

De huidige president van de Wereldbank, Robert Zoellick, heeft onlangs aangekondigd geen tweede termijn als president te ambiëren en derhalve per 30 juni terug te treden. De Wereldbank moet daarom op zoek naar een nieuwe president.

Het Koninkrijk heeft steeds aangegeven dat het selectieproces voor de President van de Wereldbank open en transparant en gebaseerd moet zijn op merites, ongeacht nationaliteit. In dit licht verwelkomt het Koninkrijk de vorig jaar tijdens de voorjaarsvergadering overeengekomen procedure voor de selectie van een nieuwe President van de Wereldbank.2 Volgens deze procedure kunnen kandidaten uit alle landen worden genomineerd. Ook zijn er specifieke selectiecriteria. Op basis van gesprekken met de voorgedragen kandidaten kiest uiteindelijk de Raad van Bewindvoerders de nieuwe president.


X Noot
1

De Tweede Kamer is via kamerbrief 26 234 nr. 110 geïnformeerd over de quotaverhoging en het nieuwe Nederlandse aandeel, dat vervolgens is verwerkt in de eerste suppletore begroting van 2011. Het Koninkrijk heeft na de goedkeuring van de Staten Generaal van de eerste suppletore begroting 2011 het IMF laten weten met het nieuwe Nederlandse quotum te kunnen instemmen. De wijzigingen in de Articles of Agreement zijn via de stilzwijgende procedure aan de Staten Generaal voorgelegd, instemming daarmee is op 12 december 2011 bereikt. Op 25 januari 2012 is het IMF geïnformeerd over de instemming.

Naar boven