26 224
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs inzake geneeskundige verklaringen

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 7 december 1998

De leden van de fractie van de PvdA stellen twee vragen bij het bovenvermelde wetsvoorstel. Mede namens de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, beantwoord ik deze als volgt.

Het schrappen van de eis tot een geneeskundige verklaring heeft tot doel om de onderwijswetten in overeenstemming te brengen met de Wet op de medische keuringen die op 1 januari 1998 in werking is getreden. Deze laatste wet geeft uitvoering aan het regeringsstandpunt dat het gebruik van voorspellend medisch onderzoek alleen onder voorwaarden is toegestaan, voorwaarden die in de wet worden vermeld. De Wet op de medische keuringen bepaalt ook dat keuringen in verband met het aangaan of het wijzigen van een aanstelling slechts mogen plaatsvinden indien aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld.

In dit systeem waarin een werkgever een terughoudend gebruik dient te maken van aanstellingskeuringen passen niet (langer) bepalingen in onderwijswetgeving waarin de wetgever aan een bevoegd gezag van een onderwijsinstelling in de functie van werkgever opdraagt om de mogelijkheid tot aanstelling mede afhankelijk te maken van een geneeskundige verklaring die op grond van een keuring is verkregen.

Het is mijn voornemen om in het verlengde van dit wetsvoorstel ook het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (Rpbo) aan te passen. Omdat de regeling voor geneeskundig onderzoek voor benoeming die in artikel I-B1 van het Rpbo is opgenomen, in grote lijnen overeen komt met het in de Wet op de medische keuringen bepaalde, wordt de regeling in het Rpbo overbodig en kan deze komen te vervallen.

De mogelijkheid om te bepalen of er functies zijn aan de vervulling waarvan bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld, wordt door de Wet op de medische keuringen bij de werkgever gelegd. De werkgever bepaalt voor welke functies hij een keuring noodzakelijk acht.

Voor wat betreft een algemeen onderzoek van toekomstige leraren op besmettelijke infectieziekten en de risico's daarvan voor jonge kinderen merk ik op van mening te zijn dat van een verhoogd gezondheidsrisico als gevolg van de nieuwe regeling geen sprake is, omdat een onderzoek naar dergelijke ziekten voorafgaand aan de indiensttreding slechts een momentopname zou weergeven en geen garantie vormt tegen het oplopen ervan na indiensttreding.

Bovendien worden ook de mede-leerlingen niet preventief op besmettelijke ziekten gecontroleerd, hetgeen de betrekkelijke waarde van een controle voorafgaand aan aanstelling accentueert.

De leden van deze fractie vragen voorts in welke voorkomende bijzondere gevallen het bevoegd gezag nog wel een aanstellingskeuring zal mogen uitvoeren en of zulke uitzonderingen niet in de wettekst zelf dienen te worden geformuleerd.

Hierboven is uiteengezet dat de bijzondere gevallen waarin tot een aanstellingskeuring mag worden overgegaan door de Wet op de medische keuringen zijn beperkt tot die gevallen waarin aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld. Binnen dat kader bepaalt het bevoegd gezag voor welke functies een aanstellingskeuring wordt uitgevoerd. Het bevoegd gezag is het eerst aangewezen orgaan om die beslissing te nemen omdat het bevoegd gezag het beste kan overzien of er aan een bepaalde functie zoals die op een school of instelling van het bevoegd gezag moet worden uitgeoefend, bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld. Dit geldt temeer omdat bevoegde gezagsorganen de mogelijkheid hebben om zelf functies te creëren waaraan mogelijk specifieke functie-eisen zijn verbonden (functiedifferentiatie).

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Naar boven