26 219
Regels met betrekking tot het onderzoek naar en het winnen van delfstoffen en met betrekking tot met de mijnbouw verwante activiteiten (Mijnbouwwet)

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 21 juni 1999

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 komen de onderdelen h en i te luiden:

h. winnen van aardwarmte: het onttrekken van aardwarmte aan de ondergrond anders dan het onttrekken daarvan in samenhang met het opsporen of het winnen van delfstoffen dan wel met het opslaan van stoffen;

i. opslaan van stoffen: het brengen of houden van stoffen op een diepte van meer dan 100 meter beneden de oppervlakte van de aardbodem, dan wel het terughalen van die stoffen, anders dan het in de ondergrond brengen of houden of daaruit terughalen van stoffen gericht op het onttrekken van aardwarmte aan de ondergrond;.

B

Artikel 7 vervalt.

C

In artikel 10, eerste lid, vervalt: 7,.

D

In artikel 11 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In het eerste lid vervalt: 7,.

b. Aan het derde lid wordt toegevoegd: Voorzover hierdoor voorschriften als bedoeld in artikel 13 vervallen die nog niet zijn uitgewerkt, gaan zij gelden als voorschriften die zijn verbonden aan de winningsvergunning.

E

In artikel 16, vierde lid, onderdeel c, vervalt: 7 of.

F

In artikel 33 vervalt: 7, eerste en tweede lid,.

G

Artikel 35, achtste lid, wordt vervangen door twee leden, luidende:

8. Artikel 22, eerste lid, met uitzondering van onderdeel c, en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

9. De volgende onderdelen van de Wet milieubeheer zijn van overeenkomstige toepassing:

a. hoofdstuk 7, de artikelen 8.1, tweede lid, 8.6, 8.16, 8.19, eerste lid, 8.20, eerste lid, 8.21, 8.40, eerste en tweede lid, 8.44, eerste lid, en afdeling 13.2;

b. de artikelen 8.39a, 8.39b, 8.39c en 8.39e ten aanzien van het verlenen, het wijzigen of het intrekken van een vergunning;

c. titel 15.4 ten aanzien van een beschikking omtrent:

1°. het wijzigen of intrekken van een vergunning;

2°. het verlenen van een vergunning voor het in stand houden van een mijnbouwwerk in een geval waarin het in het tweede lid bedoelde verbod niet gold voor dat mijnbouwwerk en het verbod op enig tijdstip is gaan gelden anders dan ten gevolge van een verandering van het mijnbouwwerk of van de werking daarvan.

H

Aan artikel 60, derde lid, wordt toegevoegd: Deze verhoging vindt niet plaats met betrekking tot de eenheden die zijn gewonnen uit een voorkomen ten aanzien waarvan een overeenkomst als bedoeld in artikel 77 is gesloten.

I

Artikel 111, vijfde lid, wordt vervangen door drie leden luidende:

5. Als mijnbouwmilieuvergunning wordt beschouwd:

a. een goedkeuring verleend overeenkomstig artikel 4.6 of 5.7 van de Regeling vergunningen en concessies delfstoffen Nederlands territoir 1996, of een soortgelijke goedkeuring op basis van voor de inwerkingtreding van die regeling verleende vergunningen of concessies;

b. een vergunning verleend krachtens artikel 30a van het Mijnreglement continentaal plat.

6. In afwijking van het vijfde lid wordt de goedkeuring of de vergunning die betrekking heeft op een inrichting waarop bij de inwerkingtreding van deze wet hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer van toepassing is, niet beschouwd als een mijnbouwmilieuvergunning maar als een milieuvergunning als bedoeld in dat hoofdstuk. Deze milieuvergunning wordt, indien artikel 120, derde lid, op de inrichting van toepassing is, samen met de in dat lid bedoelde milieuvergunning als één milieuvergunning beschouwd.

7. De beperkingen of voorschriften die aan een goedkeuring of een vergunning als bedoeld in het vijfde lid zijn verbonden, gaan gelden als aan de mijnbouwmilieuvergunning of aan de milieuvergunning verbonden beperkingen of voorschriften.

J

In artikel 112 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. De derde zin van artikel 112, eerste lid, komt te luiden: In dat geval is hoofdstuk 5, afdeling 1, met uitzondering van paragraaf 5.1.3, niet van toepassing.

b. In het tweede lid wordt «artikel 111, derde of vijfde lid» vervangen door: artikel 111, derde of zevende lid.

K

In artikel 117 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In de eerste zin wordt «mijnbouwmilieuvergunningen» vervangen door: milieuvergunningen of mijnbouwmilieuvergunningen.

b. In de vierde zin wordt «artikel 111, derde of vijfde lid» vervangen door: artikel 111, derde of zevende lid.

L

Artikel 118, derde lid, komt te luiden:

3. Een voor de inwerkingtreding van deze wet ingediende aanvraag om een goedkeuring of een vergunning als bedoeld in artikel 111, vijfde lid, wordt beschouwd als een aanvraag om een mijnbouwmilieuvergunning of een milieuvergunning overeenkomstig de toedeling in artikel 111, vijfde en zesde lid.

M

Artikel 119 vervalt.

N

In artikel 120 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In het eerste lid wordt «goedkeuring als bedoeld in artikel 111, vijfde lid» vervangen door: goedkeuring of vergunning als bedoeld in artikel 111, vijfde lid.

b. Het tweede lid wordt vervangen door:

2. Degene die bij de inwerkingtreding van deze wet een mijnbouwwerk in stand houdt, waarvoor vóór dat tijdstip het in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer vervatte verbod niet gold noch een goedkeuring of vergunning als bedoeld in artikel 111, vijfde lid, noodzakelijk was en waarvoor het verbod op dat tijdstip is gaan gelden, verkrijgt op dat tijdstip van rechtswege een milieuvergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor de desbetreffende inrichting.

O

In artikel 129 wordt na onderdeel j, onder verlettering van de onderdelen k tot en met m, tot l tot en met n, een nieuw onderdeel ingevoegd dat luidt:

k. de wet van 30 oktober 1997 tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet op de gevaarlijke werktuigen in verband met uitbreiding van het toepassingsgebied tot de mijnbouwsector (Stb. 536);.

P

In artikel 139 wordt in onderdeel A, na onderdeel 3, een nieuw onderdeel ingevoegd dat luidt:

4. In onderdeel 4° wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet op de gevaarlijke werktuigen in de numerieke rangschikking ingevoegd: 1a,.

Q

Artikel 143 komt te luiden:

Artikel 143

De Arbeidsomstandighedenwet 1998 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 2, onderdeel a, komt te luiden:

a. arbeid verricht op het continentaal plat bij een verkenningsonderzoek, het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte dan wel het opslaan van stoffen als bedoeld in de Mijnbouwwet;.

B

Artikel 16, vierde lid, onderdelen d en e, wordt vervangen door:

d. verricht bij een verkenningsonderzoek, het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte dan wel het opslaan van stoffen als bedoeld in de Mijnbouwwet.

R

Artikel 144 komt te luiden:

Artikel 144

In artikel 2.8, onderdelen a en c, van de Arbeidstijdenwetwordt telkens «Mijnwet continentaal plat» vervangen door: Mijnbouwwet.

S

Na artikel 144 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 144a

De Stoomwet wordt gewijzigd als volgt:

A

Na artikel 1 wordt een nieuw artikel 1a ingevoegd dat luidt:

Artikel 1a

Het bij of krachtens deze wet bepaalde is mede van toepassing op stoomtoestellen en damptoestellen, alsmede het toebehoren van deze, die op het continentaal plat gebruikt worden bij een verkenningsonderzoek, het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte dan wel het opslaan van stoffen als bedoeld in de Mijnbouwwet. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat deze wet en de daarop berustende bepalingen geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn op stoomtoestellen en damptoestellen, alsmede het toebehoren van deze, die gebruikt worden bij een verkenningsonderzoek, het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte dan wel het opslaan van stoffen als bedoeld in de Mijnbouwwet. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van de in de vorige zin bedoelde stoomtoestellen en damptoestellen, alsmede het toebehoren van deze, voorts regels worden gesteld die afwijken van of strekken ter aanvulling van deze wet en de daarop berustende bepalingen.

B

In artikel 14, eerste lid, wordt «Overtreding van de voorschriften, bedoeld in artikel 2» vervangen door: Overtreding van de regels, bedoeld in artikel 1a, de voorschriften, bedoeld in artikel 2.

T

Artikel 145 komt te luiden:

Artikel 145

Artikel 1, eerste en tweede lid, van de Wet arbeid mijnbouw Noordzee wordt vervangen door:

1. In deze wet wordt verstaan onder:

a. continentaal plat en mijnbouwinstallatie: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Mijnbouwwet;

b. arbeid: arbeid verricht bij een verkenningsonderzoek, het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte dan wel het opslaan van stoffen als bedoeld in de Mijnbouwwet;

c. werknemer:

1°. een persoon die krachtens een arbeidsovereenkomst arbeid verricht op of vanaf een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;

2°. een persoon, niet zijnde een persoon als bedoeld onder 1°, die krachtens een arbeidsovereenkomst is aangesteld om arbeid te verrichten gedurende een periode van ten minste 30 dagen op of vanaf een schip dat zich in de territoriale wateren dan wel boven het continentaal plat bevindt.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen mede als werknemer worden aangewezen andere dan in het eerste lid bedoelde personen die krachtens arbeidsovereenkomst arbeid verrichten binnen de territoriale wateren dan wel op het continentaal plat.

U

Artikel 146 komt te luiden:

Artikel 146

De Wet op de gevaarlijke werktuigen wordt gewijzigd als volgt:

A

Na artikel 1 wordt een nieuw artikel 1a ingevoegd dat luidt:

Artikel 1a

Het bij of krachtens deze wet bepaalde is mede van toepassing op gevaarlijke werktuigen en beveiligingsmiddelen, die op het continentaal plat gebruikt worden bij een verkenningsonderzoek, het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte dan wel het opslaan van stoffen als bedoeld in de Mijnbouwwet. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat deze wet en de daarop berustende bepalingen geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn op gevaarlijke werktuigen en beveiligingsmiddelen die gebruikt worden bij een verkenningsonderzoek, het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte dan wel het opslaan van stoffen als bedoeld in de Mijnbouwwet. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van de in de vorige zin bedoelde gevaarlijke werktuigen en beveiligingsmiddelen voorts regels worden gesteld die afwijken van of strekken ter aanvulling van deze wet en de daarop berustende bepalingen.

B

In artikel 25 vervalt: de Mijnwet 1903,.

Toelichting

Onderdeel A

Deze wijziging is toegelicht in punt 40 van de nota naar aanleiding van het verslag.

Onderdelen B, C, D, onder a, E, F en M

In punt 29 van de nota naar aanleiding van het verslag is het vervallen van de artikelen 7 (onderdeel B) en 119 (onderdeel M) toegelicht. De overige wijzigingen zijn wetstechnische aanpassingen aan het vervallen van die artikelen.

Onderdeel D, onder b

Indien op grond van artikel 11 een winningsvergunning wordt verleend, vervalt op het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk wordt, voor het gebied waarvoor de winningsvergunning geldt, de opsporingsvergunning voor de betrokken delfstoffen (artikel 11, derde lid). Het is in zo'n geval mogelijk dat aan de opsporingsvergunning verbonden voorschriften als bedoeld in artikel 13 vervallen, terwijl deze voorschriften nog niet zijn uitgewerkt. Het is immers denkbaar dat de opsporingsvergunning tot een aantal opsporingsactiviteiten verplichtte, dat de eerste van die activiteiten leidde tot het aantonen van een delfstofvoorkomen en dat op grond daarvan een winningsvergunning is verleend. Het huidige artikel 11, derde lid, leidt er toe dat de verplichting tot het uitvoeren van de andere opsporingsactiviteiten binnen het gebied van de winningsvergunning vervalt bij het onherroepelijk worden van de winningsvergunning. Om te verzekeren dat ook die activiteiten worden uitgevoerd, wordt aan het slot van het derde lid de in dit onderdeel opgenomen zin toegevoegd.

Onderdeel G

In punt 25 van de nota naar aanleiding van het verslag is de vraag van de leden van de PvdA, D66, RPF en GPV besproken omtrent de in het huidige achtste lid van artikel 35 opgenomen uitzondering van de toepasselijkheid van de artikelen 7.6, 7.7, 7.8 en 7.8e van de Wet milieubeheer. Daar blijkt dat bij nader inzien deze uitzondering kan vervallen (zie het nieuwe negende lid, onderdeel a).

Met de overige wijzigingen van artikel 35 in dit onderdeel wordt de aansluiting van de mijnbouwmilieuvergunning op de Wet milieubeheer verbeterd, mede in verband met de inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998. De nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 is nog niet in werking1, maar zal vóór de Mijnbouwwet in werking treden. Het wetsvoorstel dient dus afgestemd te zijn op de inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998 en op de wijzigingen die bij die gelegenheid opgenomen worden in de Wet milieubeheer.

Bij de inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt een nieuwe paragraaf 8.1.3.4 (artikelen 8.39a en volgende) aan de Wet milieubeheer toegevoegd, waarin de samenloop van de milieuvergunning en de vergunning op grond van artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998 (nb-vergunning) wordt geregeld. Kort gezegd komt het er op neer dat als een nb-vergunning én een milieuvergunning vereist zijn, de nb-vergunning wordt opgenomen in de milieuvergunning. De milieuvergunning kan dan slechts afgegeven worden op grond van een verklaring van het voor de nb-vergunning bevoegde gezag. Door de wijziging van artikel 35 wordt dit systeem van overeenkomstige toepassing verklaard op de mijnbouwmilieuvergunning (zie het nieuwe negende lid, onderdeel b). In de punten 7 en 13 van de nota naar aanleiding van het verslag wordt nader ingegaan op de samenhang van de nb-vergunning, de milieuvergunning en de mijnbouwmilieuvergunning.

Aan het slot van punt 29 van de nota naar aanleiding van het verslag is een beschouwing opgenomen omtrent het recht op schadevergoeding in het geval voor bepaalde mijnbouwactiviteiten (bijvoorbeeld) geen milieuvergunning wordt afgegeven of de milieuvergunning wordt aangescherpt. Daar is de schadevergoedingsregeling besproken van titel 15.4 (artikel 15.20 en volgende) van de Wet milieubeheer. Deze regeling wordt aangepast bij de inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998 door het invoegen van een nieuw artikel 15.20a in de Wet milieubeheer.

Het ligt in de rede om deze regeling ook van toepassing te laten zijn op de mijnbouwmilieuvergunning. Dit geschiedt door het opnemen van het nieuwe negende lid, onderdeel c. De onderdelen 1° en 2° vormen een vertaling van de in artikel 15.20, eerste lid, onderdeel a, van de Wet milieubeheer bedoelde gevallen, voor zover zij voor de mijnbouwmilieuvergunning relevant zijn.

Het opnemen van de bovengenoemde wijzigingen in één lid zou de leesbaarheid bepaald niet ten goede komen. Daarom zijn het oude achtste lid en deze wijzigingen opgenomen in het nieuwe achtste en negende lid.

Onderdeel H

Artikel 60, derde lid, bepaalt dat het cijnstarief met 100% wordt verhoogd als er geen overeenkomst is afgesloten als bedoeld in artikel 70. Zoals in de toelichting bij dit artikel is uiteengezet, is hiermee bedoeld om de verhoging toe te passen als er geen sprake is van staatsdeelneming. Er kan echter ook sprake zijn van staatsdeelneming voor een bepaald voorkomen op grond van een overeenkomst als bedoeld in artikel 77. Ook dan zou de tariefsverhoging niet plaats moeten vinden. Door toevoeging van de in dit onderdeel opgenomen zin wordt de fout hersteld.

Onderdelen I, J, onder b, K, L, N

Bij de inwerkingtreding van de Mijnbouwwet is voor het instandhouden van een mijnbouwwerk in beginsel een milieuvergunning of een mijnbouwmilieuvergunning nodig. Het overgangsrecht voor bij de inwerkingtreding van de wet bestaande mijnbouwwerken is neergelegd in de artikelen 111, vijfde lid, en 120. Daarbij is echter nog geen rekening gehouden met de sinds 14 maart 1999 ingevoerde vergunningen op grond van artikel 30a van het Mijnreglement continentaal plat. De onderdelen I en N passen de artikelen 111 en 120 aan de nieuwe ontwikkelingen aan. De overige onderdelen bevatten wetstechnische aanpassingen aan de nieuwe artikelen 111 en 120.

Het overgangsrecht is, met name omdat de huidige situatie vrij gecompliceerd is, wellicht wat moeilijk te doorgronden. In punt 64 van de nota naar aanleiding van het verslag wordt het overgangsrecht uiteengezet en wordt door middel van een schematisch overzicht het geheel samengevat.

Onderdeel J, onder a

De derde zin van artikel 112, eerste lid, bewerkstelligt dat voor de concessies van vóór 1965 het in hoofdstuk 5, afdeling 1, opgenomen financiële regime buiten toepassing blijft. Deze concessies houden hun specifieke afdrachtsbepalingen (zie hierover paragraaf 7.1 van het algemeen deel van de memorie van toelichting). Daarop is echter één uitzondering, het is de bedoeling om voor álle bestaande concessies de afdracht aan de gemeenten te verleggen naar de provincies (zie hierover paragraaf 7.4 van het algemeen deel van de memorie van toelichting). Om dit ook te bewerkstelligen voor de concessies van vóór 1965 moet de derde zin van artikel 112, eerste lid, worden aangepast.

Onderdelen O, P, Q en U

De wijzigingen in deze onderdelen vloeien voort uit de invoering van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en het gewijzigde inzicht omtrent het moment waarop de regelgeving met betrekking tot de arbeidsomstandigheden en de gevaarlijke werktuigen in de mijnbouw overgebracht moet worden van de mijnbouwwetgeving naar de hierop betrekking hebbende algemene wetgeving. Deze onderdelen beogen geen wijziging in materiële zin.

Het wetsvoorstel is nog afgestemd op de huidige Arbeidsomstandighedenwet. Op het moment van inwerkingtreding van de Mijnbouwwet zal de Arbeidsomstandighedenwet echter zijn vervangen door de Arbeidsomstandighedenwet 1998. Op dat moment wordt de regelgeving omtrent de arbeidsomstandigheden in de mijnbouw overgebracht van de mijnbouwwetgeving naar de Arbeidsomstandighedenwet 1998. Onderdeel Q zorgt voor de aansluiting op de nieuwe Arbeidsomstandighedenwet 1998. Onderdeel U brengt de regelgeving met betrekking tot het gebruik van gevaarlijke werktuigen en beveiligingsmiddelen in de mijnbouw onder de vleugels van de Wet op de gevaarlijke werktuigen.

Eerder was het de bedoeling om de regelgeving omtrent de arbeidsomstandigheden en de gevaarlijke werktuigen in de mijnbouw al vóór de inwerkingtreding van de Mijnbouwwet over te brengen naar de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet op de gevaarlijke werktuigen. Hiertoe is tot stand gebracht de wet van 30 oktober 1997 tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet op de gevaarlijke werktuigen in verband met uitbreiding van het toepassingsgebied tot de mijnbouwsector (Stb. 536). Zoals reeds is beschreven in de tweede nota van wijziging bij de Arbeidsomstandighedenwet 1998 is van dit voornemen afgezien.1 In de Arbeidsomstandighedenwet 1998 is een voorziening opgenomen om de huidige regeling voor de mijnbouw voort te zetten tot de inwerkingtreding van de Mijnbouwwet.2 Als gevolg van dit gewijzigde inzicht kan de hiervoor genoemde wijzigingswet worden ingetrokken.3 Onderdeel O voegt de wijzigingswet toe aan de in artikel 129 opgenomen in te trekken wetten. In verband met de uitbreiding van het toepassingsgebied van de Wet op de gevaarlijke werktuigen tot de mijnbouwsector is in de wijzigingswet een aanpassing opgenomen van de Wet op de economische delicten. Door het intrekken van de wijzigingswet dreigt deze aanpassing geen doorgang te vinden, terwijl deze wel nodig is in samenhang met onderdeel U. In onderdeel P wordt daarom alsnog in de aanpassing voorzien.

Onderdeel R

Artikel 144 vervangt in artikel 2:8, onderdeel a, van de Arbeidstijdenwet «Mijnwet continentaal plat» door «Mijnbouwwet». Deze vervanging moet ook plaatsvinden in onderdeel c van dat artikel.

Onderdeel S

De regelgeving met betrekking tot het gebruik van stoomtoestellen en damptoestellen in de mijnbouw op het continentaal plat zal – evenals de regelgeving met betrekking tot de arbeidsomstandigheden en de gevaarlijke werktuigen, zie de toelichting op de onderdelen O, P, Q en U – overgebracht worden van de mijnbouwwetgeving naar de hierop betrekking hebbende algemene wetgeving. Die algemene wetgeving is op dit moment de Stoomwet. De stoomwetgeving zal in het kader van het MDW-project produktwetgeving door middel van een wijziging van de Warenwet in die wet worden geïntegreerd. Het is de bedoeling om bij die gelegenheid het toepassingsgebied van de Warenwet (met de dan daarin opgenomen stoomwetgeving) uit te breiden tot de mijnbouw op het continentaal plat.

Voor het geval dat de bovengeschetste aanpak niet werkt omdat de Mijnbouwwet eerder in werking treedt dan de wijziging van de Warenwet is – tijdelijk – een voorziening nodig in de huidige Stoomwet. Onderdeel S biedt die voorziening in de vorm van het toevoegen van een artikel 1a dat vergelijkbaar is met het in onderdeel U in de Wet op de gevaarlijke werktuigen opgenomen artikel 1a.

Onderdeel T

In de Wet arbeid mijnbouw Noordzee heeft het begrip «mijnbouwinstallatie» een andere betekenis dan in het wetsvoorstel. Dat is niet wenselijk en ook niet nodig. In dit onderdeel worden de definities in overeenstemming gebracht en wordt de redactie van de wijziging herzien.

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink


XNoot
1

Uitgezonderd de artikelen I, aanhef en onderdeel a, 27 en 28, die op 22 januari 1999 in werking zijn getreden. Zie het besluit van 28 december 1998 houdende gedeeltelijke inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998 (Stb. 15).

XNoot
1

Zie kamerstukken II 1998/99, 25 879, nr. 14, onderdeel J.

XNoot
2

Zie de artikelen 52 en 53 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

XNoot
3

De wijzigingswet is, op enkele onderdelen na, niet in werking getreden. De bedoelde onderdelen zijn reeds uitgewerkt.

Naar boven