Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 26219 nr. 16 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 26219 nr. 16 |
Ontvangen 15 november 2001
Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 34a, tweede lid, wordt «krachtens artikel 23, zesde lid, aangewezen persoon» vervangen door: in artikel 23 bedoelde aangewezen persoon.
Artikel 34b wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «verbandhoudende» vervangen door: verband houdende.
b. In tweede lid, wordt «besteld» vervangen door: gesteld.
In artikel 34c, eerste lid, onderdeel b, wordt «voor over» vervangen door: voor zover.
Aan artikel 38, tweede lid, worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: Aan de ontheffing kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de aanvraag, wijziging of intrekking van een ontheffing.
In artikel 39, tweede lid, wordt na «bij het plaatsen» ingevoegd: , het gebruik.
Artikel 44 wordt gewijzigd als volgt:
a. Het tweede lid, onderdeel e, vervalt onder wijziging van de puntkomma achter onderdeel d in een punt.
b. Het vierde lid komt te luiden:
4. De in het eerste lid bedoelde regels kunnen, voor zover die gesteld worden, beperkingen inhouden.
Afdeling 5.1. van Hoofdstuk 5. Financiële bepalingen wordt vervangen door:
AFDELING 5.1.1. AFDRACHTEN IN VERBAND MET HET OPSPOREN EN WINNEN VAN KOOLWATERSOFFEN
Deze afdeling is van toepassing op de heffing en invordering van oppervlakterecht, cijns en winstaandeel van de houder of medehouder van een vergunning voor het opsporen of winnen van koolwaterstoffen.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. medehouderschap: geval waarin de vergunning wordt gehouden door meer dan één natuurlijke persoon of rechtspersoon;
b. medehouder: ieder van de in onderdeel a bedoelde natuurlijke personen of rechtspersonen;
c. de aangewezen medehouder: de in artikel 23 bedoelde aangewezen persoon;
d. de landzijde: het deel van het Nederlands territoir dat ligt aan de landzijde van de in de bijlage bij deze wet vastgelegde lijn;
e. de zeezijde: het continentaal plat en het deel van het Nederlands territoir dat ligt aan de zeezijde van de in de bijlage bij deze wet vastgelegde lijn;
f. het hoofd van de eenheid: het bij regeling van Onze Minister van Financiën aangewezen hoofd van de eenheid van de rijksbelastingdienst dat is belast met de heffing en invordering van de in deze afdeling bedoelde afdrachten.
1. Oppervlakterecht wordt geheven van degene die op 1 januari van het kalenderjaar waarover wordt geheven houder is van een opsporingsvergunning voor de zeezijde alsmede van degene die op 1 januari van het kalenderjaar waarover wordt geheven houder is van een winningsvergunning.
2. Ingeval van medehouderschap wordt het oppervlakterecht geheven van de aangewezen medehouder.
1. De heffingsmaatstaf is de oppervlakte van het gebied waarvoor een in artikel 49, eerste lid, bedoelde opsporings- of winningsvergunning op 1 januari van kracht is.
2. Het tijdvak waarover het oppervlakterecht wordt geheven is het kalenderjaar.
1. Het tarief over 2003 voor het houden van een opsporingsvergunning is een bedrag per vierkante kilometer overeenkomstig de onderstaande tabel. Het eerste tijdvak is het eerste kalenderjaar waarin de vergunning op 1 januari van kracht is. De volgende tijdvakken zijn de op dat kalenderjaar volgende jaren.
Tijdvak | Bedrag per km2 |
---|---|
1e tot en met 6e tijdvak | € 200 |
7e tot en met 9e tijdvak | € 400 |
Volgende tijdvakken | € 600 |
2. Het tarief over 2003 voor het houden van een winningsvergunning bedraagt € 600 per vierkante kilometer.
3. Bij het begin van ieder kalenderjaar worden de in het eerste en tweede lid vermelde bedragen bij ministeriële regeling vervangen door andere. Deze bedragen worden berekend aan de hand van het indexcijfer, bedoeld in artikel 1, van het koninklijk besluit van 28 september 1992, houdende begripsomschrijving van het indexcijfer der lonen (Stb. 507), zoals dat gold op 31 december van het voorgaande jaar.
1. Oppervlakterecht wordt op aangifte voldaan.
2. De houder, of, ingeval van medehouderschap, de aangewezen medehouder, doet uiterlijk 1 april van het kalenderjaar waarover wordt geheven aangifte door de inlevering van een aangiftebiljet.
Cijns wordt geheven van de houder, of, ingeval van medehouderschap, van ieder van de medehouders, van een winningsvergunning.
Indien in het vergunningsgebied zowel aardgas als aardolie zijn gewonnen, wordt over aardgas en aardolie afzonderlijk cijns geheven.
1. De heffingsmaatstaf is de omzet die de houder, of, ingeval van medehouderschap, ieder van de medehouders, heeft behaald in het kalenderjaar waarover de cijns wordt geheven.
2. De omzet is het aantal in het kalenderjaar in het vergunningsgebied gewonnen aantal eenheden aardolie of aardgas dat aan de houder, of, ingeval van medehouderschap, aan ieder van de medehouders toekomt, vermenigvuldigd met de prijs per eenheid waarvoor die eenheden zijn verkocht. Indien ter zake van die verkoop voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd die afwijken van voorwaarden die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen, wordt de in het eerste lid bedoelde omzet bepaald alsof die laatstbedoelde voorwaarden zouden zijn overeengekomen. Indien eenheden anders dan door verkoop aan het winningsbedrijf zijn onttrokken, wordt de in het eerste lid bedoelde omzet bepaald alsof deze eenheden zijn verkocht onder voorwaarden die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen.
3. Bij de bepaling van het aantal gewonnen eenheden blijven buiten beschouwing de eenheden aardolie of aardgas welke zijn aangewend ten behoeve van:
a. het opsporen of het winnen in het vergunningsgebied waar ze zijn gewonnen;
b. het voor de aflevering bewerken van die eenheden en het transport naar de plaats waar die bewerking plaatsvindt.
4. Eenheden aardolie of aardgas welke overeenkomstig artikel 72, tweede lid, onderdeel a, aan de in dat artikel bedoelde vennootschap toekomen, blijven bij de toepassing van het eerste lid buiten beschouwing.
1. Het tarief is een percentage dat wordt bepaald op basis van het in totaal in het kalenderjaar in het vergunningsgebied gewonnen aantal eenheden. Het aantal eenheden aardolie wordt bepaald bij een druk van 101,325 kPa en een temperatuur van 15 °C. Onder aardolie wordt condensaat mede begrepen. Het aantal eenheden aardgas wordt bepaald bij een druk van 101,325 kPa en een temperatuur van 0 °C en omgerekend naar eenheden met een calorische waarde van 35,1692 MJ/m3 bovenwaarde.
2. Bij de bepaling van het aantal eenheden, bedoeld in het eerste lid, is artikel 55, derde lid, van toepassing.
3. Het percentage wordt opgebouwd door middel van een schijvensysteem overeenkomstig de navolgende tabellen en wordt berekend door:
a. bij iedere schijf de hoeveelheid te bepalen die binnen die schijf valt en deze hoeveelheid te vermenigvuldigen met het percentage dat behoort bij die schijf;
b. deze producten te sommeren, en
c. deze som te delen door het totaal van het in het vergunningsgebied gewonnen aantal eenheden.
Door houder of medehouders gezamenlijk gewonnen hoeveelheden in duizenden m3 | Opbouw over deze schijf | |
---|---|---|
Landzijde | Zeezijde | |
schijf 1: 0 tot 200 | 0% | 0% |
schijf 2: 200 tot 600 | 2% | 0% |
schijf 3: 600 tot 1200 | 3% | 0% |
schijf 4: 1200 tot 2000 | 4% | 0% |
schijf 5: 2000 tot 4000 | 5% | 0% |
schijf 6: 4000 tot 8000 | 6% | 0% |
schijf 7: 8000 en meer | 7% | 0% |
Door houder of medehouders gezamenlijk gewonnen hoeveelheden in duizenden m3 | Opbouw over deze schijf | |
---|---|---|
Landzijde | Zeezijde | |
schijf 1: 0 tot 200 | 0% | 0% |
schijf 2: 200 tot 600 | 2% | 0% |
schijf 3: 600 tot 1200 | 3% | 0% |
schijf 4: 1200 tot 2000 | 4% | 0% |
schijf 5: 2000 tot 4000 | 5% | 0% |
schijf 6: 4000 tot 8000 | 6% | 0% |
schijf 7: 8000 en meer | 7% | 0% |
4. Het tarief over enig kalenderjaar wordt verhoogd met 25%, indien over dat jaar het gewogen gemiddelde van de waarde van in Nederland ingevoerde ruwe olie hoger is dan € 25 per vat. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de wijze waarop het in de eerste volzin bedoelde gewogen gemiddelde wordt bepaald.
5. Het tarief wordt, onverminderd de verhoging op grond van het tweede lid, verhoogd met 100%, indien de houder geen overeenkomst als bedoeld in artikel 70 heeft gesloten ten aanzien van de winningsvergunning. Deze verhoging vindt niet plaats met betrekking tot de eenheden die zijn gewonnen uit een voorkomen ten aanzien waarvan een overeenkomst als bedoeld in artikel 77 is gesloten.
1. Cijns wordt op aangifte voldaan.
2. De houder, of, ingeval van medehouderschap, ieder van de medehouders, doet uiterlijk op 1 april volgend op het kalenderjaar waarover wordt geheven aangifte door de inlevering van een aangiftebiljet.
Winstaandeel wordt geheven van de houder, of, ingeval van medehouderschap, van ieder van de medehouders, van een winningsvergunning.
1. De heffingsmaatstaf is het resultaat van een met inachtneming van de artikelen 60 en 61 door de houder, of, ingeval van medehouderschap, door ieder van de medehouders, van een winningsvergunning, over een boekjaar op te maken winst- en verliesrekening verminderd met de op de voet van het derde lid te verrekenen verliezen. De winst- en verliesrekening omvat de aan dat jaar en aan die vergunning toe te rekenen kosten en opbrengsten van het winningsbedrijf.
2. Indien de houder of de medehouder tevens houder of medehouder is van één of meer andere winningsvergunningen, kan een geconsolideerde winst- en verliesrekening worden opgemaakt.
3. Indien het resultaat, bedoeld in het eerste lid, negatief is, wordt dit resultaat aangemerkt als een verlies. Dit verlies wordt onder toepassing van hoofdstuk IV van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 verrekend met de positieve resultaten van de drie voorafgaande boekjaren en van de volgende boekjaren.
1. Tot het in artikel 59, eerste lid, bedoelde resultaat worden in ieder geval gerekend:
a. de waarde in het economische verkeer van de anders dan door verkoop aan het winningsbedrijf onttrokken koolwaterstoffen;
b. de verschillen tussen de volgens goed koopmansgebruik gewaardeerde begin- en eindvoorraden;
c. het resultaat dat is behaald met de verkoop van de winningsvergunning.
2. Tot het in artikel 59, eerste lid, bedoelde resultaat worden in ieder geval gerekend:
a. de niet reeds ten laste van een andere winst- en verliesrekening gebrachte kosten van verkennings- en opsporingsonderzoeken die zijn verricht krachtens een opsporingsvergunning;
b. afschrijving op de niet reeds ten laste van een andere winst- en verliesrekening gebrachte kosten, welke zijn gemaakt voordat de winningsvergunning is verleend.
3. Tot het in artikel 59, eerste lid, bedoelde resultaat worden niet gerekend:
a. afschrijving op de koopsom ter zake van de overname van een opsporingsvergunning, voor zover deze koopsom de door de overdrager van die vergunning nog niet reeds ten laste van een winst- en verliesrekening gebrachte kosten te boven gaat;
b. de waarde van de in het winningsbedrijf gewonnen en verbruikte koolwaterstoffen.
4. Indien door of aan de houder dan wel de medehouder voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd die afwijken van de voorwaarden die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen, wordt het in artikel 59, eerste lid, bedoelde resultaat bepaald alsof die laatstbedoelde voorwaarden zouden zijn overeengekomen.
1. De winst- en verliesrekening, bedoeld in artikel 59, eerste lid, wordt opgemaakt met overeenkomstige toepassing van de artikelen 3.8, 3.14, eerste lid, onderdelen b tot en met g, en derde tot en met vijfde lid, 3.25 tot en met 3.39, 3.52, 3.53, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, 3.54, 3.56 en 3.57 van de Wet inkomstenbelasting 2001, alsmede de artikelen 7, vierde en vijfde lid, 8, vierde lid, 9 tot en met 10b, 14 tot en met 14b en 15d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, behoudens voor zover bij of krachtens deze wet anders is bepaald, dan wel uit het verschil in wezen tussen de houder dan wel de medehouder enerzijds en een natuurlijk persoon in de zin van de inkomstenbelasting respectievelijk een belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting anderzijds, het tegendeel voortvloeit.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt in de genoemde artikelen van de Wet inkomstenbelasting 2001 en van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 voor «onderneming» gelezen: winningsbedrijf.
3. Bij het opmaken van de winst- en verliesrekening, bedoeld in artikel 59, eerste lid, wordt een verhoging van 10% toegepast op de kosten met uitzondering van:
a. door de houder van de winningsvergunning aan de staat verschuldigde belastingen en andere Nederlandse publiekrechtelijke lasten;
b. afschrijving op de koopsom ter zake van de overname van een winningsvergunning, voor zover deze koopsom de door de overdrager van die vergunning nog niet reeds ten laste van een winst- en verliesrekening gebrachte kosten te boven gaat;
c. dotaties aan de voorziening ter zake van de uit een overgenomen winningsvergunning voortvloeiende ontmantelingsverplichting, voor zover reeds door de overdrager van die vergunning dotaties zijn gepleegd.
4. Voor zover bij of krachtens de Wet inkomstenbelasting 2001 of de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 de bevoegdheid is verleend om bij algemene maatregel van bestuur onderscheidenlijk bij ministeriële regeling regels te stellen en het voor een goede afstemming van het eerste lid, op die regels nodig is om dit artikel aan te passen, kan bij algemene maatregel van bestuur, onderscheidenlijk bij ministeriële regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, deze aanpassing worden geregeld.
1. Het tarief bedraagt 50%.
2. Het door de houder of de medehouder verschuldigde bedrag aan winstaandeel over een boekjaar wordt, voor zover mogelijk, verminderd met het op dat boekjaar betrekking hebbende verrekenbare bedrag dat wordt berekend op de in het derde lid aangegeven wijze. Indien niet het gehele verrekenbare bedrag in mindering kan worden gebracht, wordt het overschot opgeteld bij het verrekenbare bedrag over het volgende boekjaar. Indien het verrekenbare bedrag negatief is, wordt dit in mindering gebracht op het verrekenbare bedrag over het volgende boekjaar.
3. Onder het verrekenbare bedrag, bedoeld in het tweede lid, wordt verstaan het bedrag dat wordt verkregen door:
a. het resultaat van de winst- en verliesrekening over het boekjaar te bepalen, met dien verstande dat daarbij artikel 61, derde lid, buiten beschouwing wordt gelaten;
b. dit resultaat te verminderen met het over het boekjaar na toepassing van dit artikel te betalen bedrag aan winstaandeel;
c. op dit verschil het voor het boekjaar geldende tarief van de vennootschapsbelasting toe te passen.
4. Het tweede lid is niet van toepassing indien de houder of de medehouder ter zake van het met het winningsbedrijf behaalde resultaat niet is onderworpen aan de Nederlandse belastingheffing.
1. Winstaandeel wordt geheven bij wege van aanslag.
2. De houder, of, ingeval van medehouderschap, ieder van de medehouders, zendt gelijktijdig met de aangifte voor de vennootschapsbelasting over een boekjaar aan het hoofd van de eenheid een over dat boekjaar opgemaakte winst- en verliesrekening als bedoeld in artikel 59, eerste lid, en een berekening van het op dat boekjaar betrekking hebbende verrekenbare bedrag, bedoeld in artikel 62, tweede lid, alsmede een balans, vermeldende de aan het eind van het boekjaar tot het winningsbedrijf behorende activa en passiva.
§ 5.1.1.5. Heffing en invordering
De afdrachten, bedoeld in deze afdeling, worden geheven en ingevorderd door het hoofd van de eenheid.
Onverminderd het overigens bij of krachtens deze paragraaf bepaalde geschieden de heffing en de invordering van oppervlakterecht, cijns en winstaandeel met overeenkomstige toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen en de op die wetten berustende bepalingen.
1. Artikel 30f, eerste en derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing op de berekening van de heffingsrente met betrekking tot het winstaandeel.
2. Artikel 30f, tweede en derde lid, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing op de berekening van de heffingsrente met betrekking tot de cijns en het oppervlakterecht.
1. Het hoofd van de eenheid verstrekt desgevraagd aan Onze Minister kosteloos de voor de uitvoering van deze wet benodigde inlichtingen en gegevens.
2. Het hoofd van de eenheid verleent aan de door Onze Minister aangewezen personen toegang tot en inzage in alle gegevens die Onze Minister nodig heeft voor de uitvoering van deze wet.
Na artikel 67 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
AFDELING 5.1.2. AFDRACHTEN AAN DE PROVINCIE
Op deze afdeling zijn de onderdelen a tot en met e van artikel 48 van toepassing.
1. De houder van een winningsvergunning die een terrein binnen een provincie in gebruik neemt voor het winnen van koolwaterstoffen, waarbij binnen het terrein voor het winnen benodigde mijnbouwwerken aanwezig zijn, is een eenmalige afdracht verschuldigd aan de provincie.
2. Bij medehouderschap is de afdracht verschuldigd door de aangewezen medehouder.
1. De heffingsmaatstaf van de afdracht, bedoeld in artikel 67b, is de oppervlakte van het in artikel 68b, eerste lid, bedoelde terrein.
2. Het tarief over 2003 bedraagt € 4,50 per vierkante meter. Artikel 51, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Gedeputeerde staten stellen de afdracht vast en maken het verschuldigde bedrag aan de houder of de aangewezen medehouder bekend.
1. Een afdracht aan de provincie wordt betaald binnen een maand na het tijdstip waarop de afdracht door gedeputeerde staten bekend is gemaakt.
2. Onverminderd het bij of krachtens deze afdeling bepaalde geschieden de heffing en invordering met overeenkomstige toepassing van de artikelen 11, 12, 14, 17, eerste lid, 28, eerste, vijfde en zesde lid, en 29 van de Invorderingswet 1990 met dien verstande dat gedeputeerde staten in de plaats treden van de ontvanger.
Indien een afdracht aan de provincie op een later tijdstip op een ander bedrag wordt vastgesteld, wordt bij die latere vaststelling de rentederving in rekening gebracht die voor de betrokkene of voor de provincie uit die latere vaststelling voortvloeit. Daarbij wordt een enkelvoudige rente in rekening gebracht, waarvan het percentage gelijk is aan het percentage van de heffingsrente, bedoeld in artikel 30f, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Het opschrift «Afdeling 5.2.1. Staatsdeelneming in het opsporen van koolwaterstoffen» wordt vervangen door: Afdeling 5.2.1. Staatsdeelneming in opsporingsvergunningen voor koolwaterstoffen voor de zeezijde.
Artikel 68a wordt gewijzigd als volgt:
a. In onderdeel a wordt «de vennootschap, bedoeld in artikel 68b, eerste lid» vervangen door: de in de opsporingsvergunning door Onze Minister aangewezen naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan alle aandelen middellijk of onmiddellijk behoren aan de staat.
b. In onderdeel b wordt «de overeenkomst, bedoeld in artikel 68b, eerste lid» vervangen door: de overeenkomst tussen de vergunninghouder en de aangewezen vennootschap inzake het verrichten van opsporingswerkzaamheden.
c. In onderdeel c wordt:
1. Na «de zeezijde» ingevoegd: , bedoeld in artikel 48, onderdeel e,».
2. «en» vervangen door: of.
3. Na «binnen het vergunningsgebied» ingevoegd: , dan wel naar nadere gegevens omtrent die koolwaterstoffen.
Artikel 68b wordt gewijzigd als volgt:
a. Het eerste lid komt te luiden:
1. De in een opsporingsvergunning voor koolwaterstoffen aangewezen vennootschap verleent de door de houder van die opsporingsvergunning verlangde medewerking aan de totstandkoming van een overeenkomst, krachtens welke de vergunningshouder en de aangewezen vennootschap voor hun gezamenlijke rekening de opsporingswerkzaamheden zullen verrichten.
b. Het tweede lid en de aanduiding «1» voor de tekst vervallen.
Artikel 68c, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
a. «een jaar» wordt telkens vervangen door: zes maanden.
b. «een verzoek als bedoeld 68b, eerste lid» wordt vervangen door: een verzoek als bedoeld in artikel 68b.
Artikel 68g, onderdeel c, wordt gewijzigd als volgt:
a. In 2° wordt «een bedrag van f 1 000 000,00» vervangen door: € 500 000.
b. In 3° wordt «het opsporen» vervangen door: opsporingswerkzaamheden.
Het opschrift «Afdeling 5.2.2. Staatsdeelneming in het winnen van koolwaterstoffen» wordt vervangen door: Staatsdeelneming in winningsvergunningen voor koolwaterstoffen.
Artikel 69 komt te luiden:
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. de aangewezen vennootschap: de in de winningsvergunning door Onze Minister aangewezen naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan alle aandelen middellijk of onmiddellijk behoren aan de staat;
b. de overeenkomst: de overeenkomst tussen de vergunninghouder en de aangewezen vennootschap inzake het verrichten van mijnbouwwerkzaamheden;
c. mijnbouwwerkzaamheden: winnings- en opsporingswerkzaamheden die op grond van een winningsvergunning worden of kunnen worden verricht of werkzaamheden die voortvloeien uit het doen van verkenningsonderzoeken naar de aanwezigheid van koolwaterstoffen binnen het vergunningsgebied, dan wel naar nadere gegevens omtrent die koolwaterstoffen.
Artikel 70 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid wordt «tussen de vergunninghouder en een in de winningsvergunning aangewezen naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, krachtens welke overeenkomst» vervangen door: krachtens welke.
b. Het derde lid vervalt.
Artikel 71 wordt gewijzigd als volgt:
a. Het eerste lid komt te luiden:
1. De overeenkomst komt binnen een jaar na de verlening van de vergunning tot stand. Onze Minister kan de termijn van een jaar eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen. De overeenkomst behoeft de instemming van Onze Minister.
b. In het tweede lid, vervalt «eerste lid, voor zover het betreft artikel 68g, onderdeel c, en».
c. Een derde lid wordt toegevoegd, luidende:
3. Artikel 68c, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 72 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «toebehoren» vervangen door: toekomen.
b. In het derde lid, onderdeel b, vervalt «van investeringen ten behoeve van de mijnbouwwerkzaamheden.».
Artikel 74 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het tweede lid vervallen «tevens» en het tweede «wordt».
b. In het derde lid wordt «indien» vervangen door: voor zover.
Artikel 75 komt te luiden:
1. Artikel 68g, onderdelen a en b, is van overeenkomstige toepassing.
2. Voorts worden in de overeenkomst bepalingen opgenomen die ertoe strekken dat een gezamenlijk besluit van de vergunninghouder en de aangewezen vennootschap, genomen met twee derden van de stemmen, welke overeenkomstig de overeenkomst kunnen worden uitgebracht, is vereist voor:
1°. het jaarlijkse investerings- en financieringsplan;
2°. niet in het jaarlijkse investerings- en financieringsplan opgenomen activiteiten en aanschaffingen, die een bedrag van € 500 000 te boven gaan;
3°. de meerjarenplanning ten aanzien van mijnbouwwerkzaamheden binnen het vergunningsgebied;
4°. het de vergunninghouder toestaan dat overeenkomstig het beperkte doel van de samenwerking een deel van de mijnbouwwerkzaamheden niet of niet langer zal geschieden voor rekening van de vergunninghouder en de aangewezen vennootschap gezamenlijk;
5°. het aangaan van verplichtingen tot levering van koolwaterstoffen;
6°. besluiten inzake het vervoer van gewonnen koolwaterstoffen.
Artikel 77 komt te luiden:
Indien na de toepassing van artikel 70, tweede lid, in een ander voorkomen in het vergunningsgebied koolwaterstoffen worden aangetoond, kan Onze Minister besluiten dat alsnog een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid van dat artikel moet worden afgesloten. Deze afdeling is op die overeenkomst van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. de overeenkomst slechts betrekking heeft op dit andere voorkomen;
b. de overeenkomst tot stand komt binnen een jaar na het besluit van Onze Minister.
In artikel 78, derde lid, wordt «paragraaf 5.1.3» vervangen door: afdeling 5.1.2..
In artikel 79 wordt «Afdeling 5.2, met uitzondering van artikel 72, eerste lid, onderdeel c» vervangen door: Afdeling 5.2.2, met uitzondering van artikel 72, tweede lid, onderdeel a.
In afdeling 5.3 worden na artikel 79 twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Een afdracht aan de staat of een vooruitbetaling op een afdracht wordt betaald binnen een maand na het tijdstip waarop de afdracht of de vooruitbetaling verschuldigd is geworden.
2. Onverminderd het bij of krachtens deze afdeling bepaalde geschieden de heffing en invordering met overeenkomstige toepassing van de artikelen 11, 12, 14, 17, eerste lid, 25, eerste en tweede lid, 28, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, en 29 van de Invorderingswet 1990 met dien verstande dat Onze Minister in de plaats treedt van de ontvanger.
1. Indien een afdracht aan de staat of een vooruitbetaling op een afdracht op een later tijdstip op een ander bedrag wordt vastgesteld, wordt bij die latere vaststelling de rentederving in rekening gebracht die voor de betrokkene of voor de staat uit die latere vaststelling voortvloeit. Daarbij wordt een enkelvoudige rente in rekening gebracht.
2. Aan de betrokkene wordt een enkelvoudige rente in rekening gebracht over het bedrag waarvoor overeenkomstig artikel 25 van de Invorderingswet 1990 uitstel van betaling is verleend. De rente wordt berekend over het tijdvak waarvoor uitstel is verleend.
3. Het percentage van de rente, bedoeld in het eerste en het tweede lid, is gelijk aan het percentage van de heffingsrente, bedoeld in artikel 30f, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
4. Een rente, bedoeld in het eerste en het tweede lid, is aan de staat verschuldigd met ingang van de dag na die waarop de vaststelling aan de betrokkene bekend is gemaakt. Artikel 79a is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de betaling en de invordering van deze rente.
Afdeling 5.4. De betaling en de invordering van afdrachten en het opleggen van een bestuurlijke boete, vervalt.
Artikel 88 wordt gewijzigd als volgt:
a. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in ieder geval nadere regels worden gesteld omtrent:
a. de uitvoering van dit hoofdstuk;
b. afdrachten in verband met andere vergunningen dan die tot het opsporen en het winnen van koolwaterstoffen.
b. In het tweede lid wordt «onderdeel h» vervangen door: onderdeel b.
Artikel 98, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:
a. Voor de eerste «degene» wordt geplaatst: c..
b. Voor de tweede «degene» wordt geplaatst: d..
c. In onderdeel d wordt na «die schade en de mijnbouwactiviteiten» ingevoegd: alsmede de hoogte van het schadebedrag.
Artikel 97a wordt gewijzigd als volgt:
a. Onderdeel b wordt vervangen door:
b. mijnbouwactiviteiten: activiteiten als bedoeld in de artikelen 1, onderdeel d tot en met i, en 46;
b. Na onderdeel b wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. mijnbouwondernemer: ondernemer die mijnbouwactiviteiten verricht.
In de artikelen 99a, 99b, 99c en 99d wordt «mijnbouwonderneming» telkens vervangen door: mijnbouwondernemer.
Artikel 99b, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:
a. «f 200,00» wordt vervangen door: € 90.
b. «f 400,00» wordt vervangen door: «€ 181».
In artikel 100a wordt «Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur» vervangen door: Bij ministeriële regeling.
Artikel 101, tweede lid, komt te luiden:
2. Onze Minister kan de verstrekte gegevens, of een deel van die gegevens, doen beheren door door hem daartoe aan te wijzen instellingen, welke hem desgevraagd mede van advies dienen aan de hand van die gegevens.
Artikel 104 wordt gewijzigd als volgt:
a. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.
b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van een gemeente geeft het Staatstoezicht op de mijnen in verband met de bescherming van de veiligheid advies met het oog op gevaar van instorting van een binnen de gemeente gelegen groeve waarin ander gebruik plaatsvindt dan het onttrekken van kalksteen.
In artikel 110, derde lid, wordt «met uitzondering van afdeling 5.2» vervangen door: met uitzondering van de afdelingen 5.2.1. en 5.2.2..
Artikel 112 wordt gewijzigd als volgt:
In het eerste lid, derde volzin, wordt «hoofdstuk 5, afdeling 1, met uitzondering van paragraaf 5.1.3.» vervangen door: afdeling 5.1.1., met uitzondering van paragraaf 5.1.1.5., welke paragraaf van overeenkomstige toepassing is.
Artikel 114 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt «gelden als opbrengsten of voordelen als bedoeld in artikel 64, eerste lid» vervangen door: worden tot het in artikel 59, eerste lid, bedoelde resultaat gerekend.
2. In het tweede lid, aanhef, wordt «gelden als kosten als bedoeld in artikel 64, tweede lid» vervangen door: worden tot het in artikel 59, eerste lid, bedoelde resultaat gerekend.
In artikel 117 wordt het eerste «of» vervangen door een komma.
In artikel 122, tweede lid, wordt «afdeling 5.4» vervangen door: paragraaf 5.1.1.5..
Artikel 123 komt te luiden:
Voor de toepassing van artikel 59, eerste lid, wordt tot het resultaat niet gerekend afschrijving op de koopsom ter zake van een voor de inwerkingtreding van deze wet overgenomen winningsvergunning, voor zover deze koopsom de door de overdrager van die vergunning nog niet reeds ten laste van een winst- en verliesrekening gebrachte kosten te boven gaat.
Na artikel 123 worden vóór artikelen 123a en 123b drie artikelen ingevoegd, luidende:
Voor zover als gevolg van afschrijving op niet reeds ten laste van een andere winst- en verliesrekening gebrachte kosten, gemaakt voor de inwerkingtreding van deze wet en voordat de winningsvergunning is verleend, het resultaat van een geconsolideerde winst- en verliesrekening aan de zeezijde respectievelijk aan de landzijde negatief is, wordt voor de toepassing van artikel 59, tweede lid, het resultaat van de geconsolideerde winst- en verliesrekening berekend alsof consolidatie slechts heeft plaatsgevonden van resultaten behaald aan de zeezijde respectievelijk aan de landzijde.
1. Voor de toepassing van artikel 59, derde lid, op voor de inwerkingtreding van deze wet geleden verliezen, wordt het resultaat van de geconsolideerde winst- en verliesrekening, bedoeld in artikel 59, tweede lid, telkenjare berekend alsof consolidatie slechts heeft plaatsgevonden van resultaten behaald aan de zeezijde respectievelijk aan de landzijde.
2. Nog te compenseren voor de inwerkingtreding van deze wet geleden verliezen aan de zeezijde respectievelijk aan de landzijde, worden slechts verrekend met de over een der jaren na de inwerkingtreding van deze wet overeenkomstig het eerste lid berekende geconsolideerde resultaten behaald aan de zeezijde respectievelijk aan de landzijde.
3. Indien het resultaat van de geconsolideerde winst- en verliesrekening, bedoeld in artikel 59, tweede lid, over een der jaren na de inwerkingtreding van deze wet negatief is, wordt dit verlies met inachtneming van de wettelijke termijn, bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, slechts verrekend met het resultaat van de geconsolideerde winst- en verliesrekening, bedoeld in artikel 59, tweede lid, over een der jaren na de inwerkingtreding van deze wet.
4. Waar in dit artikel wordt gesproken over voor de inwerkingtreding van deze wet geleden verliezen wordt hieronder verstaan een negatief resultaat van een met inachtneming van de destijds toepasselijke voorschriften opgemaakte winst- en verliesrekening over een voor de inwerkingtreding van deze wet gelegen boekjaar.
In afwijking van artikel 62, derde lid, wordt het op het eerste boekjaar na inwerkingtreding van deze wet betrekking hebbende verrekenbare bedrag verkregen door het voor het boekjaar geldende tarief van de vennootschapsbelasting toe te passen op het saldo van:
a. het resultaat van de winst- en verliesrekening, met dien verstande dat daarbij artikel 61, derde lid, buiten beschouwing wordt gelaten,
b. vermeerderd respectievelijk verminderd met:
1°. de in voorafgaande boekjaren nog niet in een met inachtneming van de daarop toepasselijke voorschriften opgemaakte winst- en verliesrekening opgenomen kosten respectievelijk opbrengsten, welke bij de vaststelling van de met het voor de inwerkingtreding van deze wet verschuldigd winstaandeel verrekenbare belasting reeds in aanmerking zijn genomen;
2°. de in voorafgaande boekjaren reeds in een met inachtneming van de daarop toepasselijke voorschriften opgemaakte winst- en verliesrekening opgenomen opbrengsten respectievelijk kosten, welke bij de vaststelling van de met het voor de inwerkingtreding van deze wet verschuldigd winstaandeel verrekenbare belasting nog niet in aanmerking zijn genomen;
3°. de over voorafgaande boekjaren bij de vaststelling van de met het voor de inwerkingtreding van deze wet verschuldigd winstaandeel verrekenbare belasting reeds in aanmerking genomen bedragen aan winstaandeel, voor zover deze meer respectievelijk minder bedragen dan de over voorafgaande boekjaren te betalen bedragen aan winstaandeel;
c. verminderd met het over het boekjaar na toepassing van dit artikel te betalen bedrag aan winstaandeel.
In artikel 123a, eerste lid, wordt «De overeenkomst, bedoeld in artikel 68b, betreft slechts het opsporen van een aardgasvoorkomen» vervangen door: De overeenkomst, bedoeld in artikel 68a, betreft slechts een aardgasvoorkomen.
In artikel 124, eerste lid, wordt «De overeenkomst, bedoeld in artikel 70, betreft slechts het winnen uit een aardgasvoorkomen» vervangen door: De overeenkomst, bedoeld in artikel 69, betreft slechts een aardgasvoorkomen.
In artikel 126, eerste en tweede lid, wordt «paragraaf 5.1.2» vervangen door: paragraaf 5.1.1.2..
In artikel 136 wordt «Wet Luchtverkeer» vervangen door: Wet luchtvaart.
Na artikel 147 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie regels worden gesteld omtrent mijnbouw en met mijnbouw verwante activiteiten.
Onze Minister van Economische Zaken zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Onderdelen A, B, C, L, onder b, M, R, S, U, AA, BB, CC, DD, KK en PP
Deze onderdelen betreffen redactionele en technische verbeteringen in de desbetreffende artikelen.
Met de voorgestelde toevoeging aan artikel 38 wordt een wettelijke grondslag gecreëerd om aan een te verlenen ontheffing voorschriften of beperkingen te verbinden. Ingevolge het thans gewijzigde vierde lid van artikel 44 staat buiten twijfel dat op basis daarvan, bijvoorbeeld een vergunningstelsel kan worden ingevoerd. Voor een toelichting op onderdeel F, onder a, wordt verwezen naar de toelichting op de onderdelen TT en F, onder a.
Bij nader inzien is gebleken dat het ook wenselijk is regels te stellen voor het gebruik dat van de mijnbouwinstallatie wordt gemaakt.
Zoals uiteengezet in de punten 32 en 34 van de nota naar aanleiding van het nader verslag is in overleg met de betrokken mijnbouwindustrie gezocht naar mogelijkheden tot verdere technische verbeteringen van het financiële hoofdstuk van het wetsvoorstel. Gebleken is dat de bepaling van de grondslag voor de heffing van het winstaandeel en de wijze van heffing en invordering van afdrachten voor verbetering en vereenvoudiging vatbaar zijn. In vervolg op de instemmende reacties van de leden van een aantal fracties in het tweede nader verslag zijn de voorgestelde verbeteringen uitgewerkt. Daarmee wordt tevens verdergaand tegemoet gekomen aan de wens tot verdere verbetering van het mijnbouwklimaat. Om de leesbaarheid te bevorderen is ervoor gekozen de oorspronkelijke tekst van afdeling 5.1. van hoofdstuk 5 integraal te vervangen.
In hoofdlijnen gaat het ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel om de volgende wijzigingen:
– voor de berekening van de grondslag voor de heffing van het winstaandeel wordt aangesloten bij de berekening van de grondslag voor de vennootschapsbelasting, en
– de heffing en invordering van de afdrachten oppervlakterecht, cijns en winstaandeel wordt overgedragen aan de rijksbelastingdienst.
In verband met deze voorstellen is met name de paragraaf 5.1.5. betreffende het winstaandeel gewijzigd (paragraaf 5.1.1.4). Voorts is in verband met de heffing en invordering door de rijksbelastingdienst paragraaf 5.1.1.5. toegevoegd en kon afdeling 5.4 van het wetsvoorstel die zag op de betaling en invordering van afdrachten en het opleggen van bestuurlijke boeten vervallen. Daarnaast zijn als gevolg van de voorgestelde veranderingen in de wijze van heffing en de invordering ook de paragrafen betreffende het oppervlakterecht en de cijns in terminologie en opbouw aangepast aan de belastingwetgeving. Dit betreft de artikelen 49 tot en met 52 ten aanzien van het oppervlakterecht en de artikelen 53 tot en met 57 met betrekking tot de cijns. Wegens de bijzondere positie van de afdracht aan de provincie zijn de daarop betrekking hebbende bepalingen ondergebracht in een aparte afdeling 5.1.2.
Aan afdeling 5.3 zijn de artikelen 79a en 79b toegevoegd. De overdracht van de bevoegdheid tot heffing en invordering van oppervlakterecht, cijns en winstaandeel aan de rijksbelastingdienst en daarmee het vervallen van afdeling 5.4 vereist dat de procedure voor heffing en invordering van afdrachten in verband met andere vergunningen dan die tot het opsporen en winnen van koolwaterstoffen, zoals zoutwinning en opslagvergunningen, wordt vastgelegd. In verband met de invoering van de Euro op 1 januari 2002 zijn de tarieven voor het oppervlakterecht (artikel 51, eerste en tweede lid), het normbedrag voor de cijnsverhoging (artikel 56, vierde lid) en het tarief voor de afdracht aan de provincie (artikel 67c, tweede lid) omgezet in eurobedragen en geactualiseerd.
Mede naar aanleiding van kritische vragen en opmerkingen van de leden van diverse fracties in het nader verslag heeft een herbezinning plaatsgevonden op de vraag of de huidige specifieke en op onderdelen van de vennootschapsbelasting afwijkende grondslagbepalingen in de mijnbouwwetgeving nog strikt noodzakelijk zijn voor de heffing van het winstaandeel. Gebleken is dat voor soms gedetailleerde verschillen in de regelgeving voor de grondslagbepaling thans geen duidelijke verklaring en rechtvaardiging meer is. In de praktijk van de heffing van het winstaandeel worden dan ook reeds in toenemende mate de fiscale regels en de jurisprudentie voor de vennootschapsbelasting toegepast.
In deze nota van wijziging wordt daarom voorgesteld voor de bepaling van de grondslag voor het winstaandeel uit te gaan van de algemene regels voor de bepaling van de grondslag voor de vennootschapsbelasting. Voor het winstaandeel kunnen de algemene grondslagbepalingen voor de vennootschapsbelasting worden gevolgd, met dien verstande dat enkele specifieke bepalingen ten aanzien van de afbakening van het winningsbedrijf (op dat begrip wordt hierna in de toelichting op artikel 59, eerste lid, ingegaan) met het oog op het winstaandeel (ring-fencing) en de extra kostenaftrek voor de berekening van het winstaandeelresultaat (kostenuplift) noodzakelijk blijven. Deze wijziging draagt bij aan de technische vereenvoudiging van de wijze van berekening van het winstaandeel.
Het grote voordeel van deze harmonisatie van grondslagen is dat regelingen uit de belastingwetgeving direct van toepassing zijn op de bepaling van de heffingsmaatstaf voor het winstaandeel. Dat betreft bijvoorbeeld de fusiefaciliteiten en de mogelijkheid om de in een bepaald jaar geleden verliezen te verrekenen met een positief resultaat dat is behaald in de drie voorafgaande jaren.
Naast de aansluiting bij de grondslag voor de vennootschapsbelasting is de verdergaande mogelijkheid tot consolidatie van de resultaten van vergunningen een onderdeel van deze nota van wijziging. Mijnbouwondernemingen krijgen de gelegenheid voor de vaststelling van het verschuldigde winstaandeel de resultaten van alle vergunningen, dus zowel aan de land- als aan de zeezijde, te consolideren. Daar waar het oorspronkelijke wetsvoorstel voor de berekening van het winstaandeelresultaat nog een scheiding aanbracht tussen land en zee, wordt thans voorgesteld mijnbouwondernemingen de mogelijkheid te bieden negatieve resultaten aan de ene zijde direct te verrekenen met positieve resultaten aan de andere zijde.
Overdracht heffing en invordering aan rijksbelastingdienst
In samenhang met de inhoudelijke en technische aansluiting bij de belastingwetgeving ligt het in de rede om de bevoegdheid tot heffing en invordering van oppervlakterecht, cijns en winstaandeel – met andere woorden de uitvoerende taken en bevoegdheden (maar niet het beleid) ter zake van deze afdrachten – neer te leggen bij de rijksbelastingdienst. Door deze mijnbouwafdrachten te behandelen als waren het rijksbelastingen kan voor de wijze van heffing en invordering ervan en ten aanzien van termijnen en procedures worden aangesloten bij de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen en de daarop berustende bepalingen. Dat heeft uit een oogpunt van efficiency en uniformiteit in de wijze en de praktijk van heffing en invordering van belastingen en afdrachten grote voordelen. De termijnen en procedures voor de mijnbouwafdrachten zullen gelijk lopen met die van de belastingen. Daarnaast zal zowel voor belastingen, als voor mijnbouwafdrachten de rijksbelasting-dienst het aanspreekpunt zijn. Ook dit«één-loket-systeem» draagt bij aan efficiëntere procedures en administratieve lastenverlichting.
In geval van parallelliteit van de grondslagen voor de vennootschapsbelasting en het winstaandeel worden ook in de sfeer van (de controle van) de boekhouding van de vergunninghouder efficiencyvoordelen verwacht. De gelijkschakeling van de grondslagen brengt met zich dat verschillen tussen winstaandeel en vennootschapsbelasting in de behandeling van specifieke kwesties zich in de praktijk niet meer voordoen. Ook in de rechtspraak zal deze eenheid gewaarborgd zijn, omdat in beide gevallen op geschillen dezelfde rechtsgang, te weten beroep bij de belastingkamer van het gerechtshof en cassatieberoep bij de Hoge Raad, en hetzelfde procesrecht van toepassing is.
De bepalingen met betrekking tot de heffing en invordering van de mijnbouwafdrachten zijn neergelegd in paragraaf 5.1.1.5. In artikel 64 wordt het hoofd van de eenheid van de rijksbelastingdienst – vergelijk artikel 48, onderdeel f – belast met de taken aangaande de heffing en de invordering. Artikel 65 geeft het hoofd van de eenheid het instrumentarium voor de uitoefening van zijn taak, zoals gezegd de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen en de daarop rustende bepalingen.
Eveneens vloeit uit de overdracht van taken en bevoegdheden aan de rijksbelastingdienst voort, dat voor de wijze waarop de afdrachten moeten worden voldaan, aansluiting is gezocht bij de belastingwetgeving. Voor oppervlakterecht en cijns is gekozen voor voldoening op aangifte, zoals bepaald in de artikelen 52, respectievelijk 57. Voor het winstaandeel is gelijkschakeling met de vennootschapsbelasting en heffing bijwege van aanslag een voor de hand liggende keuze: zoals boven uiteengezet, bevordert dat de efficiency van de procedures. In artikel 63 wordt dan ook voorgesteld de termijnen voor de aangifte van het winstaandeel gelijk te stellen aan die voor de vennootschapsbelasting.
Evenals voor belastingplichtigen geldt voor afdrachtplichtigen uit hoofde van de Mijnbouwwet dat de heffingsmaatstaven voor de afdrachten (cijns en winstaandeel) worden berekend met inachtneming van algemeen geldende beginselen. Het tweede lid van artikel 55 (voor de cijnsheffing) en het vierde lid van artikel 60 (voor de heffing van winstaandeel) geven hieraan expliciet uitdrukking.
In de eerste plaats geldt bij de berekening van de heffingsmaatstaven dat de waarde van de verkochte en geleverde koolwaterstoffen niet alleen tot uitdrukking hoeft te komen in een bedrag in geld, maar dat de tegenprestatie ook kan bestaan uit verschillende componenten, waarbij de contractprijs niet of niet volledig de waarde van de verkochte koolwaterstoffen in het vrije economische verkeer tussen onafhankelijke ondernemingen weerspiegelt. In het geval, waarin de tegenprestatie niet alleen uit een bedrag in geld, maar gedeeltelijk of zelfs volledig bestaat uit een andersoortige tegenprestatie, levert ook de niet in geld uitgedrukte tegenprestatie een economisch voordeel op voor de afdrachtplichtige vergunninghouder en zal voor de bepaling van de heffingsmaatstaven die tegenprestatie worden gewaardeerd op de waarde ervan in het economisch verkeer. De term «waarde in het economisch verkeer» heeft in dezen dezelfde betekenis als in de belastingwetgeving en -rechtspraak.
Een tweede belangrijk element in de belastingheffing en de heffing van de mijnbouwafdrachten is de toepassing van het arm's-lengthprincipe. In artikel 9 van het OESO-modelverdrag is in internationaal verband vastgelegd dat, waar «tussen de beide gelieerde ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast». In het wetsvoorstel tot Wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2002 II – Economische infrastructuur; Kamerstukken II 2001/02, 28 034, nrs. 1–2) wordt voorgesteld in het in de Wet op de vennootschapsbelasting in te voegen artikel 8b uitvoering te geven aan de codificatie van dit arm's-lengthbeginsel. Daarmee wordt bevestigd dat dit beginsel van toepassing is in Nederland. Bij de formulering van het tweede lid van artikel 55 en het vierde lid van artikel 60 van het wetsvoorstel is rekening gehouden met de voorgestelde formulering van artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Hiermee wordt een goede aansluiting gewaarborgd bij de praktijk in de belastingheffing.
Toepassing van het arm's-lengthprincipe is gebaseerd op het vergelijken van transacties en activiteiten van gelieerde ondernemingen met soortgelijke transacties op de vrije markt en zakelijke activiteiten van onafhankelijke partijen onder soortgelijke omstandigheden. Bij transacties tussen gelieerde lichamen is er een reële mogelijkheid dat lagere prijzen of voorwaarden worden overeengekomen dan het geval zou zijn in vergelijkbare ongunstigere transacties tussen vergelijkbare onafhankelijke ondernemingen in vergelijkbare omstandigheden op de vrije markt. Dat dat zonder ingrijpen ten koste gaat van de afdrachten cijns en winstaandeel, die immers zijn gebaseerd op de omzet respectievelijk de winst, is evident. Bij de heffing van de mijnbouwafdrachten zal dan ook op bij de belastingheffing gebruikelijke wijze het arm's-lengthprincipe worden toegepast en zullen de benodigde correcties worden aangebracht bij de berekening van de desbetreffende heffingsmaatstaven. Daarmee wordt een grote mate van gelijkheid bereikt in de (fiscale) behandeling van gelieerde en onafhankelijke ondernemingen en worden niet zakelijke elementen in transacties gecorrigeerd.
In het eerste lid is voor de bepaling van de heffingsmaatstaf voor het winstaandeel aangesloten bij de opbouw van het belastbare bedrag van artikel 7, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 waardoor de verrekening van verliezen op overeenkomstige wijze plaatsvindt.
De tweede zin van dit lid geeft uitdrukking aan het principe dat slechts het resultaat van het winningsbedrijf wordt betrokken in de berekening van de heffingsmaatstaf voor het winstaandeel. Daarmee is de maatstaf voor de heffing van het winstaandeel beperkter dan die voor de heffing van de vennootschapsbelasting. Tot de winst van het winningsbedrijf behoren alle door de vergunninghouder direct en indirect met de winning van koolwaterstoffen behaalde resultaten. Bestaande praktijk en jurisprudentie hebben nadere invulling gegeven aan deze ring-fencing van het winningsbedrijf voor de heffing van het winstaandeel. In artikel 60 is van een aantal opbrengsten en kosten specifiek aangegeven in hoeverre deze zijn toe te rekenen aan het winningsbedrijf.
In afwijking van het oorspronkelijke wetsvoorstel wordt thans voorgesteld de bestaande praktijk en afspraken ten aanzien van inkomsten uit «derdengebruik», in het spraakgebruik ook wel het «third-party-income» genoemd, te continueren. Dit derdengebruik werd in het oorspronkelijke wetsvoorstel aangeduid als de met het winnen van koolwaterstoffen samenhangende activiteiten. Het voornemen bestond om de winst uit deze activiteiten – zoals het gebruik door derden van bijvoorbeeld het platform of de pijpleidingen van de vergunninghouder – volledig onder de heffing van het winstaandeel te brengen. De thans voorgestelde wijziging houdt in dat deze inkomsten buiten de heffing worden gelaten en dat conform de bestaande praktijk de door de vergunninghouder gemaakte kosten die samenhangen met deze inkomsten uit het winstaandeel-resultaat worden geëlimineerd. Met deze benadering is met name de rentabiliteit van kleine velden gediend en wordt rechtsongelijkheid voorkomen ten opzichte van ondernemingen die dit derdengebruik hebben ondergebracht in afzonderlijke, niet-winstaandeelplichtige ondernemingen.
De in de inleiding van dit onderdeel aangeduide uitbreiding van de consolidatiemogelijkheid vindt zijn beslag in het tweede lid van dit artikel. De mogelijkheid negatieve resultaten voor het winstaandeel aan de zeezijde direct te verrekenen met positieve resultaten aan de landzijde, zal naar verwachting stimulerend werken op de ontwikkeling van de kleine velden op het continentaal plat. Daarnaast betekent de verruimde consolidatiemogelijkheid een verdere vereenvoudiging en administratieve lastenverlichting, nu de resultaten van vergunningen voor zowel de zeezijde als de landzijde kunnen worden geconsolideerd in één winst- en verliesrekening.
Tot slot is in het derde lid bepaald dat met de aansluiting bij de vennootschapsbelasting ook de mogelijkheid tot verrekening van verliezen wordt uitgebreid. In aanvulling op de huidige regelgeving en het oorspronkelijke wetsvoorstel, kunnen verliezen worden verrekend met de winsten die zijn behaald in de drie voorafgaande jaren. Dit is met name voor de kleine velden, waarbij de rentabiliteit afneemt aan het eind van de productieperiode, een verbetering: waar onder de huidige regelgeving verliezen aan het eind van de productie bij gebrek aan toekomstige winsten niet konden worden verrekend, kunnen zij in de voorgestelde regeling worden verrekend met de winsten van de drie voorgaande jaren.
In het eerste tot en met derde lid is van een aantal opbrengsten en kosten specifiek aangegeven in hoeverre zij worden gerekend tot het resultaat voor winstaandeel. Het aantal in dit artikel opgenomen opbrengsten- en kostensoorten is kleiner dan dat in artikel 64 van het oorspronkelijke wetsvoorstel, aangezien de (voor het winstbegrip relevante) toepasselijke regels van de inkomsten- en vennootschapsbelasting ten aanzien van de meeste opbrengsten en kosten al bepalen in hoeverre deze tot het (winstaandeel)resultaat dienen te worden gerekend. Een aantal specifieke bepalingen, te weten artikel 64, eerste lid, onderdelen a, b en d, tweede lid, onderdelen a, c (gedeeltelijk), d en e, vierde lid, onderdelen a, b en d, kon daarom vervallen.
In het vierde lid zijn de bepalingen van artikel 64, vijfde en zesde lid, van het oorspronkelijk wetsvoorstel vervangen. In de toelichting op artikel 55 is tevens de strekking van deze bepaling toegelicht.
In het eerste lid wordt aangesloten bij de vennootschapsbelasting. De heffingsmaatstaf voor het winstaandeel enerzijds en de heffingsmaatstaf voor de vennootschapsbelasting anderzijds zijn niet dezelfde, slechts de berekening vindt plaats volgens dezelfde regels. Daardoor komen, voor zover mogelijk, faciliteiten van de vennootschapsbelasting binnen het bereik van het winstaandeel.
De uitzonderingsclausule aan het slot van dit lid sluit zoveel mogelijk aan bij een vergelijkbare bepaling van de vennootschapsbelasting te weten artikel 8, tweede lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Dit laatste geldt eveneens voor het tweede lid van dit artikel, waarbij artikel 8, eerste lid, van vorenvermelde wet als voorbeeld heeft gediend. De strekking van de onderhavige bepalingen is dezelfde als die van de desbetreffende onderdelen van artikel 8 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Het derde lid behelst de verhoging van de kostenaftrek. Bij het opmaken van een winst- en verliesrekening voor het winstaandeel wordt een verhoging van 10% toegepast op de kosten van het winningsbedrijf, met uitzondering van de in dit lid genoemde kosten. Het uitgangspunt van artikel 64, tweede lid, onderdeel f, van het Mijnbouwwetsvoorstel was tegenovergesteld: daar was immers aangegeven op welke kosten van het winningsbedrijf de 10% verhoging wordt toegepast. Benadrukt wordt dat inhoudelijk geen wijziging is beoogd, slechts de formulering is gewijzigd.
Met de onderdelen b en c van het derde lid wordt bewerkstelligd dat slechts eenmaal een verhoging van de initiële kosten wordt toegepast. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende vergunninghouders een verhoging over dezelfde kosten krijgen. Tevens wordt met onderdeel b voorkomen dat een verhoging wordt gegeven over het deel van de koopsom van een winningsvergunning dat ziet op de waarde van de delfstof.
Tot slot wordt in het vierde lid de reikwijdte van artikel 68 van het oorspronkelijk wetsvoorstel verder beperkt: voor zover de fiscale regels ten aanzien van de winstbepaling bij lagere regelgeving kunnen worden gewijzigd, kan eveneens bij lagere regelgeving dit artikel met die wijziging in overeenstemming worden gebracht.
Inkomsten waarover ingevolge de Nederlandse belastingwetgeving vennootschapsbelasting wordt geheven, kunnen niet altijd daadwerkelijk in de heffing worden betrokken. Op grond van bepalingen in een bilateraal verdrag ter voorkoming van dubbele belasting kan het zo zijn dat de heffing wordt toegewezen aan een ander land dan Nederland. Het vierde lid is nodig om te voorkomen dat in een dergelijke situatie ten onrechte toch een verrekenbaar bedrag in mindering zou kunnen worden gebracht op het verschuldigde bedrag aan winstaandeel.
Wanneer de heffing van de mijnbouwafdrachten zal worden overgedragen aan de rijksbelastingdienst, beschikt de Minister van Economische Zaken niet meer over de financiële gegevens die benodigd zijn voor het ontwikkelen van beleid ten aanzien van het mijnbouwklimaat. Nu het mijnbouwbeleid wel tot de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken blijft behoren, is in deze bepaling een wettelijke basis opgenomen op grond waarvan de minister de beschikking kan krijgen over de daarvoor benodigde gegevens. De Ministers van Economische Zaken en van Financiën zullen gezamenlijk nader vastleggen welke gegevens het betreft en op welke wijze die gegevens beschikbaar zullen zijn. Deze gegevens zullen onder meer worden gebruikt in het kader van de zorg voor het mijnbouwklimaat en voor de raming van de aardgasbaten ten behoeve van de begroting.
De afdrachten aan de provincie nemen een bijzondere positie in. Deze afdrachten zijn een aangelegenheid van de provincies, hetgeen is benadrukt door de bepalingen betreffende deze afdrachten in een afzonderlijke afdeling op te nemen. In de artikelen 67b tot en met 67d zijn de bepalingen van de artikelen 54 tot en met 57 van het wetsvoorstel nagenoeg ongewijzigd overgenomen.
De overdracht van de bevoegdheid tot heffing en invordering van oppervlakterecht, cijns en winstaandeel aan de rijksbelastingdienst vereist evenwel dat de procedure voor de heffing en invordering van de afdrachten aan de provincie in dit hoofdstuk wordt uitgeschreven. Immers, de artikelen 80 en 82 van het oorspronkelijk wetsvoorstel naar welke in artikel 85 werd verwezen, zullen met de invoering van paragraaf 5.1.1.5 van deze nota van wijziging vervallen. Voorgesteld wordt, waar mogelijk, te verwijzen naar de Invorderingswet 1990 en slechts voor het overige de teksten van de oorspronkelijke artikelen 80 en 82 op te nemen: zie artikel 68e, tweede lid, enerzijds en de artikelen 67e, eerste lid, en artikel 67f anderzijds.
Onderdelen I, J, K, N, O, P, Q, T, OO en PP
Van diverse zijden is erop gewezen dat inzicht in de in deze onderdelen opgenomen artikelen wordt bemoeilijkt door verwijzingen naar eerdere bepalingen. Om tegemoet te komen aan de hiervoor bedoelde opmerkingen is een aantal verwijzingen thans vervangen door uitgeschreven teksten.
De in artikel 68c, eerste lid, genoemde termijn van een jaar bleek te ruim te zijn bemeten en kan tot zes maanden worden teruggebracht.
Onderdelen V, W, Y, Z, HH, II, JJ, LL en QQ
In deze artikelen werd verwezen naar artikelen van het oorspronkelijk «Hoofdstuk 5. Financiële bepalingen». De bedoelde verwijzingen zijn thans aangepast aan de nieuwe artikelen van hoofdstuk 5.
Bij nader inzien is een algemene maatregel van bestuur een te zwaar middel voor de in artikel 100a bedoelde procedurele regels. Voor dergelijke regels is een ministeriële regeling een meer geëigend instrument.
In het wetsvoorstel ontbrak een grondslag om desgewenst instellingen aan te wijzen om de Minister van Economische Zaken van advies te dienen. Hierin wordt thans voorzien.
In punt 12a van de nota naar aanleiding van het tweede nader verslag is ingegaan op de resultaten van een overleg met de gemeenten Maastricht, Margraten, Valkenburg aan de Geul en Meerssen. Toegezegd werd aan de betrokken gemeenten dat het Staatstoezicht op de mijnen desgevraagd zal adviseren over gesteentemechanische aspecten van in gebruik zijnde groeven waar niet langer kalksteen wordt onttrokken. Met het hier voorgestelde tweede lid wordt recht gedaan aan deze toezegging.
Dit artikel stelt de afschrijvingsbasis vast van een winningsvergunning die een vergunninghouder heeft gekocht voor inwerkingtreding van deze wet. Onder de huidige regelgeving is de winst behaald ter zake van de verkoop van een winningsvergunning niet belast bij de verkoper en mag de koper afschrijven op basis van de boekwaarde. In de plaats van dit systeem is in het wetsvoorstel bepaald, dat de verkoopwinst is belast, waartegenover mag worden afgeschreven op basis van de koopsom (zie voor een nadere toelichting tevens het desbetreffende artikelsgewijze deel van de memorie van toelichting). Deze bepaling voorkomt dat zal worden afgeschreven op basis van de koopsom van een winningsvergunning terwijl de verkoopwinst destijds onbelast is genoten.
In artikel 123A wordt aangegeven dat wat betreft de verrekening van verliezen consolidatie van land- en zeeresultaten niet kan plaatsvinden voor zover die verliezen voortvloeien uit de afschrijving van voor inwerkingtreding van deze wet gemaakte preproductiekosten. Afschrijving van preproductiekosten mag wel op het geconsolideerde resultaat van het desbetreffende jaar drukken, maar een verlies in dat jaar, voor zover het voortkomt uit deze afschrijving, mag slechts worden verrekend met winsten behaald «aan dezelfde zijde». Zonder de onderhavige bepaling zou door middel van de verliesverrekening als het ware terugwerkende kracht worden verleend aan de mogelijkheid landen zeeresultaten te consolideren.
In het eerste en tweede lid van artikel 123B wordt aangegeven dat wat betreft de verrekening van verliezen consolidatie van land- en zeeresultaten niet kan plaatsvinden voor zover de te verrekenen verliezen zijn geleden voor inwerkingtreding van deze wet. Hier geldt hetzelfde uitgangspunt als bij de toelichting op artikel 123A is uiteengezet: door middel van voorkomen wordt dat de verliesverrekening als het ware consolidatie van land- en zeeresultaten behaald voor inwerkingtreding van de wet plaatsvindt.
Met betrekking tot verliezen geleden na inwerkingtreding van deze wet vindt verliesverrekening slechts plaats met winsten behaald na inwerkingtreding van deze wet. De mogelijkheid van terugwaartse verliesverrekening die nu met deze wet zal worden ingevoerd zal geen toepassing krijgen over het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet heen. Dit volgt uit het derde lid van dit artikel.
Tot slot is in het vierde lid aangegeven dat dit artikel ook betrekking heeft op voor de inwerkingtreding van deze wet behaalde negatieve resultaten. De huidige regelgeving kent immers het begrip «verlies» niet.
Artikel 123c ziet op de overgang naar een andere berekeningswijze van de verrekenbare belasting en heeft alleen betrekking op de bepaling van de heffingsmaatstaf van het winstaandeel in het eerste jaar na de inwerkingtreding van deze wet. In de huidige regelgeving is voor de berekening van het bedrag aan verrekenbare belasting het fiscale resultaat bepalend. Om dat resultaat te berekenen, wordt het winstaandeelresultaat met toepassing van de fiscale regelgeving herleid tot een fiscaal resultaat. Zoals in het desbetreffende artikelsgewijze deel van de memorie van toelichting bij artikel 66 is vermeld, brengt het wetsvoorstel op dit punt een wijziging aan door de verrekenbare belasting te berekenen over het in de resultatenrekening voor het winstaandeel opgenomen resultaat, waarbij dan de kostenopslag, bedoeld in artikel 61, derde lid, onderdeel a, buiten beschouwing wordt gelaten.
Tot aan het moment van inwerkingtreding van deze wet kan er in het fiscale resultaat, en derhalve in de grondslag ter berekening van de verrekenbare belasting, rekening zijn gehouden met meer dan wel minder kosten dan ten laste van de resultatenrekening voor het winstaandeel zijn gebracht, doordat die kosten fiscaal in een eerder of later jaar ten laste van de winst zijn gekomen. Dit doet zich bijvoorbeeld voor in het geval waarin de aanschaffingskosten van duurzame productiemiddelen, met toepassing van de faciliteit van de willekeurige afschrijving, ten laste van het fiscale resultaat worden gebracht, doch (deels) nog niet ten laste van het winstaandeelresultaat. In de huidige regelgeving wordt het winstaandeelresultaat voor de berekening van het bedrag aan verrekenbare belasting verlaagd met de (hogere) fiscale afschrijving. Indien in een later jaar de nog niet ten laste van het winstaandeelresultaat gebrachte afschrijving alsnog in de resultatenrekening voor het winstaandeel wordt opgenomen, wordt het winstaandeelresultaat voor de berekening van het bedrag aan verrekenbare belasting verhoogd met de (lagere) fiscale afschrijving. Aldus worden onder de huidige regelgeving eerder in de grondslag ter berekening van de verrekenbare belasting in aanmerking genomen afschrijvingsverschillen weer «rechtgetrokken». In het wetsvoorstel is voor de berekening van het bedrag aan verrekenbare belasting echter geen sprake meer van een verlaging c.q. verhoging van het winstaandeelresultaat als gevolg van afschrijvingsverschillen. In deze bepaling is daarom geregeld dat nog bestaande afschrijvingsverschillen in het eerste jaar na inwerkingtreding van de Mijnbouwwet in de grondslag ter berekening van de verrekenbare belasting worden «rechtgetrokken».
Onderdeel b, onder 3°, betreft het te betalen bedrag aan winstaandeel waarmee in de grondslag ter berekening van de verrekenbare belasting rekening wordt gehouden.
Zoals gezegd, is in de huidige regelgeving voor de berekening van het bedrag aan verrekenbare belasting het fiscale resultaat bepalend. In dit fiscale resultaat, en derhalve in de grondslag ter berekening van de verrekenbare belasting, kan er met een ander bedrag aan winstaandeel rekening zijn gehouden dan het daadwerkelijk te betalen bedrag aan winstaandeel. In het wetsvoorstel wordt in de grondslag ter berekening van de verrekenbare belasting rekening gehouden met het te betalen bedrag aan winstaandeel, zodat geen sprake meer is van een dergelijk verschil. In de onderhavige bepaling is geregeld dat nog bestaande verschillen uit dien hoofde in het eerste jaar na inwerkingtreding van de Mijnbouwwet in de grondslag ter berekening van de verrekenbare belasting worden «rechtgetrokken».
De in artikel 136 opgenomen citeertitel bleek inmiddels te zijn gewijzigd; deze is thans in overeenstemming gebracht met de huidige citeertitel.
Artikel 44, tweede lid, onderdeel e, van het oorspronkelijke wetsvoorstel is met het oog op de overzichtelijkheid overgebracht naar hoofdstuk 12, vernummerd tot artikel 147a en redactioneel aangepast.
Artikel 147b behelst de in de nota naar aanleiding van het tweede nader verslag aangekondigde evaluatiebepaling.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26219-16.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.