26 211
Jeugdzorg 1999–2002

nr. 13
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 juli 1999

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 bestond de behoefte een aantal vragen aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor te leggen over haar brief van 15 april 1999 inzake de Meerjarenafspraken toegangsfuncties Bureaus Jeugdzorg en de Meerjarenafspraken Advies- en Meldpunten Kindermishandeling.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft deze vragen beantwoord bij brief van 16 juli 1999.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Essers

De griffier van de commissie,

Teunissen

PvdA-fractie

1

Wat is de laatste stand van zaken omtrent de fiscalisering van de omroepbijdragen en het beschikbaar komen van middelen hieruit voor de jeugdzorg?

Het Kabinet heeft besloten tot afschaffing van de omroepbijdragen.

De geschatte opbrengst daarvan is 60 miljoen. De verdeling van deze middelen is als volgt:

 200020012002
a. toegang jeugdzorg: Bureaus Jeugdzorg en AMK's152030
b. capaciteitsuitbreiding jeugdhulpverlening (waaronder nazorg adoptie)51010
c. bestrijding voortijdig schoolverlaten en jeugdcriminaliteit i.h.k.v. samenhang lokaal preventief en curatief jeugdbeleid101515
d. Justitie in de buurt  5
totalen304560

2

Betekent het mogelijkerwijze niet beschikbaar komen van de fiscaliseringgelden (leidend tot een totaal beschikbaar van 75 mln. in 2002) dat noodzakelijk geachte totstandkoming van de Bureaus Jeugdzorg en daarmee ook de realisering van de diverse functies conform de vastgestelde systeemeisen aanmerkelijk zal stagneren?

Verwijzend naar het antwoord op de vorige vraag ga ik ervan uit dat de realisering van de diverse functies conform de systeemeisen niet stagneert.

3

Is het door de zorgverzekeraars op te stellen protocol voor evidente kinderen jeugdpsychiatrische problematiek inmiddels gereed? Zo nee, Wat is de planning hiervan? Zo ja, is voor alle knelpunten zoals o.a. de mandatering een oplossing gevonden?

Het betreffende protocol is gereed. Zorgverzekeraars Nederland heeft de uitwerking ter hand genomen. Daarbij is de mandatering een centraal onderwerp. Besprekingen terzake vinden plaats.

4

Op welke wijze is/wordt het – weliswaar kleine – aantal landelijke residentiële voorzieningen in het geheel van deze meerjarenafspraken betrokken?

Afspraken over de toegangsfuncties hebben in principe betrekking op zowel regionale als landelijke voorzieningen op het terrein van de jeugdhulpverlening. Ook de toegang tot de landelijke residentiële voorzieningen in de jeugdzorg moet via de regionale Bureaus Jeugdzorg geschieden.

5

Vóór 15 mei zouden de partijen die verantwoordelijk zijn voor de financiering van de toegangsfuncties moeten aangeven welke afspraken zij hebben gemaakt over de te plegen inzet in 1999. Is deze planning gehaald? Wat is de inzet van het ministerie van Justitie wat betreft de budgetten voor jeugdbescherming, en wat is de inzet van de GGZ-instellingen wat betreft de AWBZ-middelen voor de jeugd-GGZ? In hoeverre bestaat er voor deze inzet niet alleen een draagvlak op macroniveau maar is er – vooral op de «werkvloer» – sprake van bereidheid op het regionale niveau tot inzet van middelen? Zijn de afspraken over deze inzetten afdwingbaar?

In de meerjarenafspraken toegangsfuncties Jeugdzorg is afgesproken dat de provincies en de grootstedelijke regio's uiterlijk 1 juni 1999 voorstellen indienen bij het Rijk. Uit deze voorstellen moet ondermeer duidelijk worden welke middelen door de verschillende sectoren worden ingezet voor de Bureaus Jeugdzorg. Op dit moment wordt op basis van deze voorstellen overleg gevoerd met betrokken partijen. Er is nu nog geen totaalbeeld van welke middelen door de sectoren worden ingezet voor de Bureaus Jeugdzorg. Uit het totaalbeeld zal moeten blijken in hoeverre er op regionaal niveau middelen worden ingezet. In de AWBZ-sector zijn al eind 1998 productieafspraken gemaakt tussen instellingen en zorgkantoren over de inzet van de middelen voor 1999. Dus ruim voor de gemaakte meerjarenafspraken.

Het ministerie van Justitie heeft conform de meerjarenafspraken in een brief aan de provincies en grootstedelijke regio's aangegeven wat de Raad voor de kinderbescherming en de instellingen voor voogdij en gezinsvoogdij kunnen bijdragen aan gemeenschappelijke functies in de toegang. Daarbij is het principe gehanteerd dat toegangsfuncties die nu door de Raad voor de kinderbescherming en de instellingen voor voogdij en gezinsvoogdij worden uitgeoefend in de toekomst in een gezamenlijke toegang tot de jeugdzorg worden uitgeoefend. Voor de overdracht van de intake van de Raad voor de kinderbescherming worden totaal 13 formatieplaatsen overgebracht naar de gemeenschappelijke toegang. Met betrekking tot de instellingen voor gezinsvoogdij- en voogdij is de redenering gevolgd dat zij participeren in de aanvullende diagnostiek, de indicatiestelling voor het aanvullend zorgaanbod en de zorgtoewijzing. Als voorlopig uitgangspunt is aangenomen dat de instellingen voor voogdij en gezinsvoogdij 10% van de formatie uitvoerend werk in deze gemeenschappelijk functies kunnen investeren. Dit percentage is gebaseerd op globale gegevens. Nader onderzoek is noodzakelijk.

Afspraken omtrent de inzet van reguliere middelen zijn niet afdwingbaar, gezien de huidige bestuurlijke verantwoordelijkheidsverdeling in de jeugdzorg. Het wijzigen van werkprocessen en de inzet van menskracht in de gemeenschappelijke functie wordt als een extra belasting ervaren bij de instellingen. In eerste aanleg wordt ervan uitgegaan dat de instellingen loyaal meewerken. In de AWBZ-sector zal eerst bij de te maken productieafspraken over 2000 tussen instellingen en zorgkantoor hieraan invulling gegeven kunnen worden.

6

Een eerste uitwerking voor een nieuwe verdelingssystematiek, anders dan op pragmatische gronden zoals voor het jaar 1999 wordt gehanteerd, zal per 1 oktober a.s. beschikbaar komen. Wat is het verdere tijdpad voor invoering van deze nieuwe systematiek met andere woorden, met ingang van welk begrotingsjaar zal een dergelijke, nieuwe systematiek kunnen worden ingevoerd?

Betrokken partijen hebben geconstateerd dat een verdeling van de intensiveringsmiddelen naar rato van de doeluitkering jeugdhulpverlening mogelijk onvoldoende recht doet aan de provinciale en regionale verschillen in ontwikkeling en de noodzaak op sommige plaatsen extra impulsen aan het implementatieproces te geven. Tegelijkertijd doet zich min of meer het dilemma voor dat voorlopers (provincies die zelf extra geïnvesteerd hebben) niet «gestraft» moeten worden voor hun «goede gedrag» en de achterblijvers (extra) beloond worden voor hun mogelijk trage en afwachtende houding. Het is de bedoeling de extra gelden vanaf 2000 te verdelen op grond van een nieuwe systematiek.

7

Welke componenten zullen in ieder geval moeten worden opgenomen in de verplicht gestelde ondernemingsplannen? Krijgen de provincies c.q. de grootstedelijke regio's ook bevoegdheden ten aanzien van de opstelling en/of beoordeling van deze ondernemingsplannen?

VOG, IPO en GGZ-Nederland hebben op zich genomen vóór 1 oktober a.s. een format voor de componenten van de ondernemingsplannen uit te werken. Ten aanzien van deze plannen zijn de bevoegdheden van provincies en grootstedelijke regio's dezelfde als in de reguliere P&C cyclus.

8

De termijn voor de crisisopvang in de pleegzorg is drie maanden. In de praktijk echter wordt deze termijn nauwelijks gehaald en kan oplopen tot ongeveer één jaar. Welke concrete afspraken zijn gemaakt over het terugdringen van de wachtlijsten in de pleegzorg/jeugdzorg, anders dan de vorig jaar gehouden wervingscampagne voor pleegouders?

Over terugdringing van wachtlijsten in de pleegzorg zijn geen concrete afspraken gemaakt. Zij maken onderdeel uit van nog te maken afspraken over het terugdringen van de wachtlijsten in het algemeen.

9

Welke plaats heeft de jeugdgezondheidszorg (0–19 jaar) binnen de vorming van de Bureaus Jeugdzorg en hoe worden deze bij de Meerjarenafspraken betrokken?

Met en door de Bureaus Jeugdzorg zullen verbindingen gelegd moeten worden met lokale en regionale voorzieningen die zich richten op jeugdigen en hun ouders, waaronder de jeugdgezondheidszorg. In eerste instantie is er bij de meerjarenafspraken voor gekozen via de betrokkenheid van gemeenten in de provinciale implementatieplannen de verschillende schakels een plaats te geven. Gaandeweg het implementatieproces van de Bureaus Jeugdzorg, maar ook bijvoorbeeld in het kader van BANS zullen de diverse schakels nadere invulling moeten krijgen.

10

Zijn de bilaterale overleggen tussen de rijksoverheid en de provincies/grootstedelijke regio's inzake de besteding van de extra middelen voor de AMK's inmiddels tot tevredenheid afgerond?

De bilaterale overleggen worden medio juli 1999 afgerond. Ik zal uw Kamer hierover na de zomer op hoofdlijnen informeren.

11

Het «beschamende» gebrek aan kennis en motivatie bij artsen, en het gebrek aan een speciaal team (in de ziekenhuizen) zouden de twee grootste hinderpalen zijn op weg naar betere herkenning en aanpak van kindermishandeling in ziekenhuizen (VWS-bulletin: april 1999; uitspraken van Th.Compernelle, hoogleraar gezondheidszorg en gezinsdynamiek aan de VU). Op welke wijze worden momenteel verpleegkundigen en artsen van de spoedeisende hulp in ziekenhuizen betrokken bij de signalering van kindermishandeling? Is er inmiddels wat gedaan met het voornemen dat het KNMG zou meedenken over het ontwikkelen van een meldcode? In hoeverre zijn en/of worden andere disciplines zoals bijvoorbeeld politie, justitie, en de onderwijssector voldoende toegerust om vroegtijdige herkenning van kindermishandeling te signaleren, en op welke wijze zijn deze disciplines betrokken bij deze meerjarenafspraken?

Aandacht voor kindermishandeling is ingebed in de opleidingseisen van artsen. Bevorderd wordt dat er ook aandacht is voor kindermishandeling in de na- en bijscholing. Er zal in elk geval een landelijke publiciteitscampagne worden georganiseerd over het bestaan en de werkwijze van de AMK's. Deze campagne zal in eerste instantie regionaal worden gevoerd ten behoeve van beroepsbeoefenaren. Op instellingsniveau wordt met lokale partners afspraken gemaakt over samenwerking en doorverwijzing. De disciplines die u noemt zijn op landelijk niveau niet direct betrokken bij de meerjarenafspraken.

Zoals ik in de brief van 12 mei 1999 (DJB/JHV-99.1513) aan uw Kamer reeds heb bericht, achten wij voor een goed systeem van melden van kindermishandeling het hanteren van duidelijke meldcodes van groot belang. In het kader van de voorbereidingen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de AMK's zal overleg worden gevoerd met het KNMG. In dit overleg zal het ontwikkelen van een meldcode aan de orde komen.

12

In welk kader vindt eventuele financiering plaats van een (vervolg op de) landelijke publiciteitscampagne om het publiek te informeren over het bestaan en de werkwijze van de AMK's? Zijn hierover afspraken gemaakt?

De voorbereiding en uitwerking van de voorlichting over de AMK's is in handen gelegd van het NIZW. Inmiddels is ondermeer foldermateriaal ontwikkeld. Voorts zijn mogelijkheden voor de invoering van een landelijk toegangsnummer voor de AMK's in onderzoek (kosten en mogelijkheden). Over de financiering van een landelijke publiciteitscampagne zijn nog geen concrete afspraken gemaakt.

13

Op welke wijze doet de inzet van de extra middelen (1,1 miljoen voor 1999) naar rato van de doeluitkering recht aan eventuele regionale verschillen in aanmelding en/of aan de eventuele verwerking van achterstandsdossiers?

De inzet van de extra-middelen voor 1999 beoogt in eerste instantie een landelijk dekkend netwerk van AMK's te realiseren. Vanuit het regionale c.q. provinciale niveau moeten voorstellen komen voor de specifieke inzet van de middelen. Daarbij zullen ongetwijfeld de regionale verschillen een rol spelen. Voor de verwerking van achterstandsdossiers zijn al middelen ingezet.

VVD-fractie

14

Voor de periode 2000–2002 is vanwege «onzekerheden» die samenhangen met «nog onbekende uitkomsten over de toekomstige vormgeving van de «jeugdzorg»» gekozen voor meerjaren afspraken met een meer algemeen karakter? Kan de staatssecretaris voorbeelden geven van deze onzekerheden?

Die «onzekerheden» hebben met name betrekking op de uitkomsten van het eindadvies van de Projectgroep Toegang en van de Adviescommissie Wet op de jeugdzorg. Op basis van deze adviezen zal besluitvorming plaatsvinden over de definitieve vormgeving van ondermeer de Bureaus Jeugdzorg.

15

Elke regio moet op 1 januari 2003 over een Bureau Jeugdzorg beschikken dat aan landelijk afgesproken eisen en functies voldoet. Wat gebeurt er wanneer dit in bepaalde regio's niet het geval is? Hoe wordt dit voorkomen?

Vooralsnog ga ik er niet van uit dat dit geschetste scenario zich voordoet. Alle relevante partijen hebben zich vastgelegd op het perspectief voor 1-1-2003. Het fasegewijze implementatieproces dat jaarlijks met plannen en voortgangsrapportages moet worden onderbouwd, biedt de mogelijkheid tot tijdige onderkenning van problemen en zo nodig bijsturing. Het Landelijk Programmamanagement Jeugdzorg (LPJ) zal hierbij een belangrijke rol krijgen.

16

De partijen geven aan dat zij voor 1 januari 2000 tenminste de functies aanmelding, screening en zorgtoewijzing binnen de BJZ zullen realiseren conform de vastgestelde systeemeisen. Wat gebeurt er wanneer dit in bepaalde regio's niet het geval is? Welke sturingsmogelijkheden hebben de provincies en de grootstedelijke regio's om er voor zorgen dat de afspraken worden nagekomen?

Uit de provinciale/grootstedelijke regio-voorstellen zal moeten blijken of in alle regio's de gemaakte afspraken realiseerbaar zijn. Die voorstellen worden met de provincies en grootstedelijke regio's besproken. Daaruit zal in eerste instantie moeten blijken in hoeverre de landelijke afspraken op meso-niveau realiseerbaar zijn. De sturingsmogelijkheden ten aanzien van het nakomen van de afspraken gaan niet verder dan thans in de wettelijke kaders is geregeld.

17

Praktijkgegevens bij Bureaus Jeugdzorg zouden laten zien dat aanmeldings- en screeningsgegevens in een aantal gevallen zodanig evidente problematiek aan het licht brengt, dat – na aanmelding en screening – onmiddellijk op de functie zorgtoewijzing kan worden overgestapt. Op welke praktijkgegevens baseert de staatssecretaris deze conclusie?

De betreffende passage is gebaseerd op de kennis van de partijen die het overleg over de meerjarenafspraken hebben gevoerd, waaronder de ondernemersorganisaties. Die kennis is weer mede gebaseerd op de informatieverzameling van ondermeer de Projectgroep Toegang.

18

De voorstellen van de provincies en grootstedelijke regio's worden door het rijk op genoemde punten getoetst en vormen daarmee de basis voor het overleg met rijk over de te maken resultaatafspraken op meso-niveau voor 1999. Welke criteria worden bij deze toetsing gehanteerd?

De zogenaamde meso-afspraken worden getoetst aan de hand van de beantwoording van en de argumentatie bij de onderdelen die omschreven zijn in par. 4.2 van de Meerjarenafspraken voor de provincie/grootstedelijke regio-voorstellen.

19

In welke richting gaan de gedachten van de Staatssecretaris wat betreft de ander verdelingssystematiek, waarvan per 1 oktober 1999 een eerste uitwerking beschikbaar moet zijn?

Kortheidshalve verwijs ik u hierbij naar mijn antwoord op vraag 6.

20

De provincies en grootstedelijke regio's moeten in januari verantwoording afleggen over de resultaten van het afgelopen jaar. Op welke wijze dienen zij verantwoording af te leggen?

Conform de Meerjarenafspraken dienen de provincies en grootstedelijke regio's een voortgangsrapportage in bij het rijk.

CDA-fractie

21

Kan de staatssecretaris aangeven wanneer in haar planning de wachtlijsten en zorgprogrammering, zoals aangekondigd in de «meerjarenafspraken zorgaanbod», aan de orde komen?

In het Bestuurlijk Gestructureerd Overleg Jeugdbeleid (GOJ) op 7 juli jl. zijn de contouren van de te maken afspraken voor 2000 tot en met 2002 aan de orde geweest. Deze contouren worden zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 1 oktober a.s. nader uitgewerkt. De middelen voor 1999 (zijnde f 3,3 mln.) worden besteed voor capaciteitsuitbreiding in Flevoland.

22

Kan de staatssecretaris, mede gelet op het feit dat ook het eerdere streven om per 1 januari 1998 in het hele land per regio tot één toegang tot de jeugdzorg te komen «te optimistisch» was, aangeven of de nieuwe streefdatum van 1 januari 2000, uitgaande van de vorderingen tot op heden, wel realistisch is?

Voor de goede orde zij gesteld dat het eindperspectief voor de implementatie voor de Bureaus Jeugdzorg in de Meerjarenafspraken is gericht op 1 januari 2003. In 1999 zullen tenminste de drie toegangsfuncties aanmelding, screening en zorgtoewijzing geïmplementeerd worden. De recent gemaakte resultaatafspraken met alle betrokken partijen geven een solide basis aan dat streven.

23

De onafhankelijke Adviescommissie Wet op de jeugdzorg dient voor 1 juli 1999 te adviseren over de reikwijdte van de nieuwe wet op de jeugdzorg, de financieringssystematiek van de jeugdzorg en de verdeling van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Heeft de staatssecretaris de indruk dat deze datum wordt gehaald? Zo nee, kan de staatssecretaris aangeven wat de oorzaken en gevolgen zijn van deze vertraging en wanneer zij het advies wel verwacht?

De Adviescommissie is op een later tijdstip gestart. Bovendien wil de Adviescommissie de complexe materie zorgvuldig en grondig behandelen. Daarvoor acht zij het ondermeer noodzakelijk dat betrokken partijen in het adviestraject gehoord worden en hun inbreng kunnen leveren. Ik verwacht dat het advies vóór 1 oktober 1999 door de commissie afgerond wordt.

24

Kan de staatssecretaris garanderen dat de Projectgroep Toegang en het NIZW wel volgens planning hun werkzaamheden kunnen voltooien?

De Projectgroep Toegang heeft haar eindadvies inmiddels geheel volgens planning afgerond. De officiële presentatie van het eindadvies heeft plaatsgevonden tijdens het GOJ van 7 juli jl.. Het eindadvies is reeds ter hand gesteld van het secretariaat van de Adviescommissie.

Het inventarisatie-onderzoek van het NIZW naar de samenwerking tussen jeugdzorg en lokaal jeugdbeleid zal waarschijnlijk in augustus gereed zijn.

25

Is de Staatssecretaris van mening dat de extra middelen die naar verwachting vrij zullen komen afdoende zijn, uitgaande van het geraamde benodigde extra bedrag van f 75 mln. structureel?

Alle betrokken partijen zijn het erover eens dat het geraamde bedrag van f 75 mln. aan intensiveringsmiddelen voldoende moet zijn voor een volwaardige implementatie van de Bureaus Jeugdzorg.

26

Van de fiscalisering van de omroepbijdrage wordt een structurele besparing verwacht die oploopt van 30 miljoen in 2000 via 45 miljoen in 2001 tot 60 miljoen in 2002 (bijlage 4 blz. 3). Staat de staatssecretaris garant voor het verkrijgen van de benodigde extra middelen ongeacht de onzekerheden rond de fiscaliseringopbrengsten? Zo nee, hoe reëel acht de staatssecretaris dan het «opnieuw ter discussie komen» van het voorliggende meerjarenperspectief?

Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.

27

Heeft de minister van Justitie inmiddels laten weten wat het financieel aandeel van de jeugdbescherming in het Bureau Jeugdzorg zal zijn en zijn de andere partijen het daarmee eens? Kan een antwoord worden gegeven op deze vraag ten aanzien van de jeugd-GGZ?

Kortheidshalve verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5.

28

Betekent het stramien van ondernemingsplannen als basis voor extra geld dat een Bureau Jeugdzorg met een slecht ondernemersplan geen geld krijgt en dat dat geld dan naar een Bureau Jeugdzorg met een gedegen plan gaat?

Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de provincies en grootstedelijke regio's om te beoordelen of de ondernemingsplannen de toets der kritiek kunnen doorstaan. Het is ook aan die partij(en) om vervolgens in de eigen voorstellen aan het rijk oplossingen aan te dragen voor een eventueel knelpunt, zoals door u geschetst. Ik loop op dergelijke scenario's op dit moment niet vooruit.

29

Wie beoordeelt uiteindelijk de kwaliteit van de ondernemersplannen en de verdeling van de extra middelen voor 2000 en verder? Is dat een taak voor het landelijk programmamanagement jeugdzorg?

De provincies en grootstedelijke regio's beoordelen in eerste instantie de ondernemingsplannen en leggen vervolgens eventuele knelpunten voor in het overleg met het rijk. De verdeling van de extra middelen voor 2000 en verder is conform de meerjarenafspraken nog onderwerp van nader overleg tussen Rijk, IPO, VNG en ondernemersorganisaties. Het LPJ krijgt dat niet als taak toebedeeld. Het LPJ biedt ondersteuning aan de partners binnen het kader van de te maken afspraken voor 2000 en verder. Het LPJ kan hooguit adviseren.

30

Wat zijn de ideeën van de bewindslieden over de verdeling van de extra gelden voor de AMK's voor de periode 2000–2002? Als per 1 januari 2000 de AMK's zijn gerealiseerd, welke afspraken zijn er dan nog te maken?

In de meerjarenafspraken is vastgelegd dat er per 1 januari 2000 een landelijk netwerk van AMK's moet zijn. Dat betekent niet dat per die datum de AMK's in alle regio's over voldoende capaciteit voor de uitoefening van alle beoogde functies zullen beschikken. De intensiveringsmiddelen worden vooral ingezet ten behoeve van de geraamde groei van het aantal meldingen.

31

Het Landelijk Programmamanagement Jeugdzorg heeft onder andere tot taak het monitoren van de meerjarenafspraken. Het Landelijk Programmamanagement Jeugdzorg is echter nog steeds niet beschikbaar. Hoe verloopt de monitoring nu en wat is de stand van zaken ten aanzien van de afspraken voor 1999?

Thans vindt overleg plaats over de voorstellen van de provincies/grootstedelijke regio's voor 1999. Naar verwachting zal na de zomer het LPJ starten.

32

Per 1 januari 2003 dienen de Bureaus Jeugdzorg te functioneren conform de gestelde systeemeisen. Hoe denkt de staatssecretaris in de praktijk te bewerkstelligen dat jeugd-GGZ-instellingen zich aan de meerjarenafspraken houden, gelet op het feit dat de middelen om dit af te dwingen niet voor handen zijn?

Met ingang van dit jaar heb ik het instrument van de meerjarenafspraken ingezet om resultaten in het implementatietraject van de Bureaus Jeugdzorg te kunnen bereiken. GGZ-Nederland is één van de partijen die zich aan de afspraken heeft gebonden. Ik ga ervan uit dat ook deze partij aan zijn inspanningen zal voldoen. Eventuele problemen worden in dit kader zichtbaar en kunnen mogelijk tot nadere maatregelen aanleiding geven. Vooralsnog wil ik eerst de uitwerking van de gezamenlijk overeengekomen meerjarenafspraken afwachten en ga ik uit van een loyale medewerking van alle partijen. Voor het overige verwijs ik u ook nog naar mijn antwoord op vraag 5.

33

In zijn eindadvies stelt de Projectgroep Toegang voor de onafhankelijke zorgtoewijzing te integreren in het onafhankelijke Bureau Jeugdzorg. Volgens de meerjarenafspraken moeten er echter onafhankelijke zorgtoewijzingsorganen worden opgericht (paragraaf 4.1). Hoe verhoudt zich dat tot het advies van de Projectgroep Toegang? Kan de staatssecretaris ons haar visie geven op een ideale inrichting van de zorgtoewijzing?

Ik geef op dit moment nog geen inhoudelijk oordeel over het eindadvies van de Projectgroep Toegang. Ik wil de standpuntbepaling daarover zorgvuldig en waar mogelijk in samenspraak met alle partijen voorbereiden. Voorts wil ik die standpuntbepaling koppelen aan het advies van Adviescommissie Wet op de jeugdzorg.

Het belangrijkste punt bij de zorgtoewijzing is de onafhankelijkheid daarvan. In haar eindadvies geeft ook de Projectgroep dat nogmaals aan. De wijze waarop dat uitgewerkt en georganiseerd kan of moet worden, zal ik in mijn standpuntbepaling opnemen.

34

Volgens planning dienden alle partijen die verantwoordelijk zijn voor de financiering van de BJZ voor 15 mei 1999 aan te geven welke afspraken zij hebben gemaakt over de te plegen inzet in 1999 binnen het perspectief van de BJZ in 2002. Is dit inmiddels door alle partijen geschied?

Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5.

35

Volgens de brief zal de Raad alleen in crisissituaties zonder tussenkomst van het Bureau Jeugdzorg zaken in onderzoek nemen. Kan de staatssecretaris aangeven wie op grond van welke criteria zal bepalen welke situatie een crisissituatie is en welke niet?

Een crisissituatie vanuit het perspectief van de Raad is een situatie waarbij sprake is van dermate bedreiging voor een kind dat acuut ingrijpen noodzakelijk is. Vaak zal het een situatie betreffen, waarin de Raad onmiddellijk een kinderbeschermingsmaatregel als een voorlopige ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing of een voorlopige voogdij dient uit te lokken.

36

Belangrijk aandachtspunt bij de samenwerkingsconstructies die de Bureaus Jeugdzorg nu veelal nog zijn is het verder ontwikkelen van vaardigheden en deskundigheid in de gemeenschappelijke toegang met inbreng van de Raad en de GVI's (bijlage 2 blz. 2). Kan de staatssecretaris aangeven hoe ze in de praktijk wil bevorderen dat deze ontwikkeling tot stand komt, hoe de monitoring hiervan zal plaatsvinden en wat de ijkmomenten zijn?

Deskundigheidsbevordering vindt op verschillende wijzen plaats. Ook landelijk wordt een cursusaanbod voorbereid. De Raad voor de kinderbescherming bereidt een scholingsprogramma voor om medewerkers van de Bureaus Jeugdzorg betere bekendheid te geven met het werk van de Raad.

Collegio ontwikkelt een breder programma van deskundigheidsbevordering.

Met betrekking tot de monitoring van de ontwikkeling van de Bureaus Jeugdzorg is een rol van het Landelijk Programmamanagement Jeugdzorg voorzien. Dit Programmamanagement zal nu op korte termijn worden ingericht.

(fout in doornummering; 37 overgeslagen)

D66-fractie

38

Kan er een opsomming worden verschaft van geplande activiteiten per jaar? Dat wil zeggen: wat is gepland voor 2000, 2001 etc.?

Nee, die opsomming kan ik u nog niet geven. Conform de afspraken zal daarover dit najaar vervolgoverleg plaatsvinden.

39

Wat wordt bedoeld met meer algemeen karakter, gezien het feit dat ook los van het doorlopen van het wetgevingstraject, vele stappen in de uitvoering van Regie in de Jeugdzorg zijn te zetten die aan een resultaatsverplichting zouden kunnen worden gebonden? (blz. 2).

Met «een meer algemeen karakter» wordt in de aangehaalde passage gedoeld op de meer globale, procedurele afspraken die voor 2000–2003 gemaakt zijn, in het licht van het perspectief voor 2003. Dit alles in vergelijking tot de afspraken voor 1999. Alle betrokken partijen waren het over eens dat eerst meer duidelijkheid moest komen over het bestuurlijk en financieel kader waarbinnen de Bureaus Jeugdzorg moeten gaan functioneren, alvorens te kunnen beslissen over de noodzakelijke, concrete stappen in de komende jaren. Voor het overige verwijs ik ook naar mijn antwoord op vraag 14.

40

Wat gebeurt er als uit de monitoring blijkt dat de meerjarenafspraken of een deel daarvan niet of niet voldoende worden nagekomen? Heeft dit financiële consequenties?

Via de jaarlijkse voortgangsrapportages en de tussentijdse monitor-activiteiten die met name het LPJ moet gaan uitvoeren, moet het mogelijk zijn tijdig knelpunten in de voortgang te signaleren en waar nodig bij te sturen. Daarover vindt dan overleg met de betreffende provincie of grootstedelijke regio plaats. Uit dat overleg en de analyse van de beschikbare informatie zal dan moeten blijken welke aanvullende maatregelen mijnerzijds noodzakelijk zijn. Voor het overige verwijs ik ook naar mijn antwoorden op de vragen 15 en 16.

41

Welke activiteiten worden ontplooid om de verschillen in de regio's weg te werken?

De gemaakte landelijke afspraken voor 1999 inzake het voldoen aan de systeemeisen van de functies aanmelding, screening en zorgtoewijzing is een eerste stap. Provincies en grootstedelijke regio's hebben mede op basis van de implementatieplannen van de Bureaus Jeugdzorg het beste zicht op de regionale verschillen. In hun voorstellen krijgen zij de mogelijkheid om activiteiten aan te geven waarmee zij die regionale verschillen willen oplossen.

42

Wat is de huidige stand van zaken ten aanzien van de fiscalisering omroepbijdragen?

Kortheidshalve verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1.

43

Waar wordt het regionaal zorgtoewijzingsorgaan gesitueerd? Wordt deze gesitueerd in de Bureaus Jeugdzorg? Hoe verhoudt dit orgaan zich met de taken van de Bureaus Jeugdzorg?

Kortheidshalve verwijs ik hier naar mijn antwoord op vraag 33.

44

Kan de Kamer een afschrift ontvangen van de voorstellen van provincies en grootstedelijke gebieden over de toekenning van de intensiveringsmiddelen.

De Kamer zal een samenvattende rapportage ontvangen na de zomer. Dan zijn alle overleggen afgerond en kunnen eerste conclusies worden getrokken.

45

Kan de Kamer een afschrift ontvangen van de afspraken die partijen die verantwoordelijk zijn voor de financiering van de toegangsfuncties over de te plegen inzet in 1999 gemaakt hebben?

De financiële inzet van betrokken partijen kan meegenomen worden in de hierboven voorgestelde rapportage.

46

De minimaal te bereiken tussenresultaten door BJZ worden door betrokken partijen vastgesteld. Zijn de betrokken partijen gebonden aan het eindresultaat van 2003?

Met inachtneming van de gestelde randvoorwaarden in de meerjarenafspraken luidt het antwoord: ja.

GroenLinks-fractie

47

Waarom is in de meerjarenafspraken m.b.t. de jeugdzorg niet de categorie jeugdige gehandicapten meegenomen, terwijl in andere beleidsstukken (o.m. het Beleidskader Jeugdzorg) deze categorie wel tot de jeugdzorg wordt gerekend?

Ik ga er hierbij van uit dat u doelt op de categorie licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen. De zorg voor licht verstandelijk gehandicapten valt formeel (wettelijk en financieel) niet onder de jeugdzorg maar onder de zorg voor verstandelijk gehandicapten (AWBZ). De laatste jaren is deze sector (LVG) wel betrokken bij het beleidskader jeugdzorg, omdat er veel raakvlakken zijn. Met de gehandicaptenzorg zijn aparte meerjarenafspraken gemaakt.

48

Een van de functies van de Bureaus Jeugdzorg (BJZ) is het casemanagement. Wat is het oordeel van de staatssecretaris over het voorstel om iedere cliënt die met het Bureau Jeugdzorg te maken krijgt een mentor toe te wijzen die van begin tot het eind iedere cliënt (en niet alleen de gecompliceerde hulpvragende cliënt) begeleidt in het zorgtraject?

De functie casemanagement is één van de onderdelen van het eindadvies van de Projectgroep Toegang. Bij de beantwoording van vraag 33 heb ik reeds aangegeven dat ik nu nog niet vooruit wil lopen op de inhoudelijke standpuntbepaling over dit eindadvies.

49

Staatssecretaris Van der Ploeg heeft onlangs de fiscalisering van de omroepbijdrage aangekondigd. Wat is de verwachte opbrengst? Wanneer komen de middelen beschikbaar? Hoe worden die verdeeld over de jeugdzorg en de AMK's?

Voor mijn antwoord op uw vraag verwijs ik kortheidshalve naar mijn antwoord terzake op vraag 1.

50

Een van de randvoorwaarden van de implementatie is de ontwikkeling van een adequate registratiesystematiek. Wat behelst dit precies? Is er een relatie met het Centraal Informatiepunt Jeugd en zo ja, welke?

Een adequate registratiesystematiek is op twee niveaus van belang.

– Op instellingsniveau

Voor de eigen bedrijfsvoering van de Bureaus Jeugdzorg dienen zij te kunnen beschikken over registratiesystemen, waaronder cliëntvolgsystemen en systemen die plaatsingsinformatie bevatten. De Stuurgroep Structurering Informatievoorziening Jeugdzorg (SSIJ) en de Projectgroep Toegang hebben daarom zoals u reeds begin 1999 middels toezending van het eindadvies van de SSIJ is meegedeeld (VWS-99-1) een standaardformulier ontworpen dat als leidraad bij plaatsing gebruikt kan worden. Afhankelijk van de verdere vormgeving van de Bureaus Jeugdzorg kan de ontwikkeling van een (geautomatiseerd) systeem voor plaatsingsinformatie op regionaal niveau verder structuur krijgen, wellicht als onderdeel van regionale databanken. Vanuit haar regierol zal VWS bij de verdere implementatie van de Bureaus Jeugdzorg hier de nodige aandacht aan besteden, evenals aan de invoering van het ontwikkelde standaardformulier. Ten aanzien van cliëntvolgsystemen is in een in 1998 uitgevoerd onderzoek geconstateerd dat de ontwikkeling van cliëntvolginformatiesystemen voor de jeugdzorg nog in de kinderschoenen staat en nauw samenhangt met de wijze waarop de toegang tot het stelsel is georganiseerd. Op regionaal niveau kan een dergelijk informatiesysteem een belangrijke meerwaarde hebben, bijvoorbeeld in de vorm van een elektronisch dossier. Dergelijke ontwikkelingen zullen nauwlettend door VWS worden gevolgd bij de implementatie van de systeemeisen voor de toegang.

– Op bestuurlijk niveau

Om verantwoording af te leggen aan bestuurlijke organen zoals Colleges van Gedeputeerde Staten en de Tweede Kamer, alsook om overheden in staat te stellen om op basis van feitelijke gegevens de afstemming tussen vraag en aanbod gestalte te geven is een beleidsinformatiesysteem voor de jeugdzorg ISIS geheten ontwikkeld. Het beheer en onderhoud van ISIS wordt verricht door het Centraal Informatiepunt Jeugdzorg. Dit maakt onderdeel uit van het onder verantwoordelijkheid van de Hoofdinspecteur voor de Gezondheidszorg ressorterende BIG-register. Zoals u in mijn brief van 12 mei jongstleden (DJB/JHV/99.1513) reeds is meegedeeld is het de bedoeling dat in de toekomst de Bureaus Jeugdzorg (zodra zij volledig operationeel zijn) bijvoorbeeld wachtlijstgegevens aanleveren aan ISIS.

51

Voor 1 januari 2000 moeten de Bureaus tenminste de functies van aanmelding, screening en zorgtoewijzing realiseren. Op basis van welke overwegingen denkt de staatssecretaris dat deze datum haalbaar is?

Op basis van het feit dat alle betrokken partijen op landelijk niveau de haalbaarheid van die datum hebben onderschreven en in de meerjarenafspraken hebben vastgelegd.

52

Hoe kan de zorgtoewijzing op een kwalitatief goede wijze plaatsvinden als de indicatiestelling en diagnose nog niet volledig is geïmplementeerd?

Er vindt op dit moment al diagnose en indicatiestelling plaats, alleen nog niet overal conform de systeemeisen. Aan de systeemeisen voor de zorgtoewijzing kan worden voldaan met een voorbehoud ten aanzien van die eisen die veronderstellen dat de functies diagnose en indicatiestelling geheel conform de systeemeisen zijn ingericht.

53

Wat wordt bedoeld met «bodemkwaliteit» voor de functies diagnostiek, indicatiestelling, plaatsing en casemanagement?

Dit antwoord sluit aan bij mijn antwoord op de vorige vraag. Instellingen in de jeugdzorg voeren nu al de genoemde functies uit met de bestaande middelen en formatie. Alleen gebeurt dat nog niet overal geheel conform de systeemeisen.

54

Voor de toekenning van de gelden dienen de provincies en regio's uiterlijk voor 1 juni plannen in te dienen. Volgens welke verdelingssystematiek zal de verdeling worden gemaakt en hoe zal de verdeling vervolgens plaatsvinden?

Afgesproken is dat in ieder geval in 1999 de verdeling van de intensiveringsmiddelen naar rato van de doeluitkering jeugdhulpverlening zal plaatsvinden. Provincies en grootstedelijke regio's zijn daarvan schriftelijk in kennis gesteld bij brief d.d. 29 april 1999 (DJB/JHV-99.1598), waarin tevens de bedragen per provincie en grootstedelijke regio voor 1999 zijn opgenomen.

55

Waarom zijn de verbindingen van de BJZ met andere sectoren, zoals onderwijs, arbeidsmarkt, brede school etc. niet in de meerjarenafspraken opgenomen?

In de meerjarenafspraken wordt de inbreng van gemeenten in de jeugdzorgplannen gestimuleerd. De schakels met aanpalende sectoren komen daarbij in beeld. De verantwoordelijkheid voor de invulling hiervan ligt primair op lokaal en regionaal niveau.

Voor het overige verwijs ik u ook nog naar mijn antwoord op vraag 9.

56

Bij de systeemeisen voor de functie aanmelding wordt melding gemaakt van een locatie die maximaal binnen 45 minuten bereikbaar moet zijn. Welke overwegingen liggen hieraan ten grondslag? Wat is het oordeel van de staatssecretaris van dit maximum met betrekking tot de toegankelijkheid van de Bureaus? Is bereikbaarheid gedefinieerd in termen van openbaar vervoer, auto of lopen?

Toegankelijkheid van een voorziening, in dit geval het Bureau Jeugdzorg, is nadrukkelijk gekoppeld aan de praktische bereikbaarheid. Dat is de reden dat in de systeemeisen een maximale reistijd van 45 minuten is opgenomen, gedefinieerd in termen van openbaar vervoer. Hoe korter, hoe beter is het uitgangspunt. Een zo kort mogelijke reistijd vergroot de toegankelijkheid. Ik teken hier wel bij aan dat het om de eerste aanmelding gaat, voor aanvullende diagnostiek kan het anders liggen.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Essers (VVD), voorzitter, Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Rouvoet (RPF), De Vries (VVD), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Gortzak (PvdA), Hermann (GL), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Van Gent (GL), Arib (PvdA), Spoelman (PvdA), Kant (SP), E. Meijer (VVD) en Van der Hoek (PvdA).

Plv. leden: Van 't Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Örgü (VVD), Van de Camp (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Ravestein (D66), Weekers (VVD), Schutte (GPV), Cherribi (VVD), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Belinfante (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Th. A. M. Meijer (CDA), Rosenmöller (GL), Duijkers (PvdA), Smits (PvdA), Marijnissen (SP) en O. P. G. Vos (VVD).

Naar boven