nr. 82
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN DE STAATSSECRETARIS
VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 16 juli 1999
Op 1 juli jl. heeft de Tweede Kamer een motie van de leden Van Gent, Spoelman
e.a. aanvaard (26 200-XV, nr. 76) waarin aan de Regering wordt gevraagd
maatregelen te treffen m.b.t. de achteruitgang in netto-besteedbaar inkomen
van sommige groepen werknemers die werkzaam zijn in het kader van de Wet Inschakeling
Werkzoekenden, mede in het licht van de eerdere motie Kalsbeek c.s. Aanleiding
was de verminderde aanspraak op huursubsidie per 1 juli 1999 die het
gevolg was van de stijging van het belastbaar inkomen per 1 januari 1998
door het wegvallen van de Wet Vermeend-Moor.
Hierbij informeren wij u, zoals toegezegd op 1 juli jl., over hoe het
kabinet met deze problematiek wil omgaan.
Na een korte omschrijving van de voorgeschiedenis en de problematiek wordt
aangeven welke maatregel het kabinet wil nemen.
Bij de parlementaire behandeling van het Wetsvoorstel Wet Inschakeling
Werkzoekenden is door de leden Kalsbeek en Bakker een motie ingediend waarin
het kabinet gevraagd wordt om bij de overgang van de banenpoolregeling naar
de WIW ervoor zorg te dragen dat iedereen een gelijk netto besteedbaar inkomen
zou houden. Voor werknemers die reeds voor 1 januari 1996 in de banenpoolregeling
zaten werd gevraagd om ervoor te zorgen dat deze mensen er netto op vooruit
zouden gaan.
Het kabinet heeft toen besloten om een netto-netto-garantie te geven waardoor
werknemers die voor 1 januari 1996 in de banenpoolregeling zaten minimaal
een gelijkblijvend netto inkomen hielden, de zogenaamde banenpooltoeslag.
Deze tijdelijke toeslag werd zodanig vormgegeven dat er door het verstrekken
van deze toeslag geen nadelig effect optrad op de aanspraak op huursubsidie.
De toeslag vervalt als door stijging van het bruto-inkomen het netto-inkomen
weer het oude niveau bereikt.
Voor banenpoolers die tussen 1 januari 1996 en 1 januari 1998 waren
ingestroomd trad geen achteruitgang in netto-inkomen op en was de compensatieregeling
niet nodig.
De beschikbare middelen voor de arbeidsvoorwaarden van WIW-werknemers
boden in principe de mogelijkheid tot een verhoging van het inkomen. Het kabinet
achtte het echter een zaak van CAO-partijen om hier invulling aan te geven
en heeft derhalve geen andere maatregelen genomen om een stijging in het besteedbaar
inkomen te bewerkstelligen.
Het probleem waar het nu om gaat wordt veroorzaakt door de stijging van
het belastbaar inkomen vanwege het wegvallen van de Wet Vermeend-Moor per
1 januari 1998. Tot 1 januari 1998 was deze wet nog van toepassing
op banenpoolers die voor 1 januari 1996 waren ingestroomd. Voor deze
groep steeg het belastbaar inkomen terwijl het netto-inkomen grosso modo gelijkbleef.
Voor diegenen die wel werden geconfronteerd met een netto-achteruitgang (met
name alleenstaanden) werd zoals eerder aangegeven de banenpooltoeslag ingesteld.
De stijging van het belastbaar inkomen per 1 januari 1998 heeft voor
een bepaalde categorie WIW-werknemers gevolgen voor de aanspraak op inkomensafhankelijke
regelingen, zoals de aanspraak op huursubsidie per 1 juli 1999. Het betreft
een groep van maximaal 7000 personen, voornamelijk alleenstaanden. De aanspraak
op huursubsidie van deze groep komt als gevolg van het gestegen belastbaar
inkomen op het niveau van alle andere personen met een vergelijkbaar netto-inkomen
in vergelijkbare omstandigheden.
De Kamer heeft in de motie Van Gent c.s. aan het kabinet gevraagd om deze
achteruitgang in netto besteedbaar inkomen tijdelijk ongedaan te maken. Deze
vraag ligt in het verlengde van de motie Kalsbeek c.s.
Het kabinet heeft besloten om de achteruitgang in het besteedbaar inkomen
van de betreffende categorie WIW-werknemers tijdelijk te repareren. De daartoe
meest geschikte modaliteit zal in de komende weken worden onderzocht.
De compensatie voor deze inkomensachteruitgang in verband met een lagere
aanspraak op huursubsidie – voor zover veroorzaakt door de stijging
van het belastbaar inkomen als gevolg van het wegvallen van Vermeend Moor –
zal met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 1999 plaatsvinden. De compensatie
wordt in drie jaar afgebouwd; in het tweede jaar wordt 2/3 gecompenseerd;
in het derde jaar 1/3. Hierdoor ontstaat per 1 juli 2002 eenzelfde besteedbaar
inkomen als van andere personen in vergelijkbare omstandigheden en met een
vergelijkbaar bruto inkomen.
Een langere afbouwregeling (de motie vraagt om een afbouwregeling van
vijf jaar) acht het kabinet niet wenselijk. Het langer continueren van de
relatief hoge aanspraak op huursubsidie van de betreffende categorie WIW-werknemers
ten opzichte van andere werknemers in Nederland met een vergelijkbare inkomenspositie
is niet alleen onrechtvaardig, maar belemmert ook de beoogde uitstroom uit
WIW-dienstbetrekkingen naar reguliere arbeid.
De compensatie zal een terugwerkende kracht hebben tot 1 juli 1999.
Doelgroep van deze tijdelijke afbouwregeling zijn personen die:
– reeds voor 1 januari 1996 in de banenpoolregeling werkzaam waren;
– nog steeds werkzaam zijn in een WIW-dienstbetrekking;
– als gevolg van het wegvallen van de Wet Vermeend-Moor een verminderde
aanspraak op huursubsidie hebben per 1 juli 1999.
Het kabinet streeft ernaar om de compensatie zo snel mogelijk te laten
uitvoeren, hetgeen afhangt van de te kiezen modaliteit en de organisatie van de uitvoering van de reparatie, waardoor de achteruitgang zo snel
mogelijk ongedaan wordt gemaakt. De met de uitvoering van de WIW belaste gemeenten
zullen hier binnenkort nader over worden geïnformeerd. Tevens zullen
wij uw Kamer zo snel mogelijk nader informeren.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
K. G. de Vries
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
J. W. Remkes