26 200 VII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 1999

nr. 59
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 22 juni 1999

Bijgaand treft u aan een evaluatie van het optreden van het politiekorps Rotterdam-Rijnmond rond de huldiging van Feyenoord op 25 april 19991. Uw Kamer heeft mij tijdens het vragenuur van 27 april jl. om rapportage gevraagd. In dit evaluatierapport wordt naast een beschrijving van de gebeurtenissen ingegaan op de voorbereidingen van de huldiging, (de kwaliteit van) het politieoptreden op 25 april en de informatiepositie van de politie.

Binnen een korte tijd is een openhartige en uitvoerige rapportage uitgebracht met conclusies en aanbevelingen waarmee de betrokkenen uit de voeten kunnen. Met dit onderzoek is de evaluatie van het politieoptreden rond de huldiging van Feyenoord evenwel nog niet afgerond. Immers, door de lokale gezagsdriehoek Rotterdam is aan het Crisis Onderzoek Team (COT) de opdracht verstrekt ter zake een nader onderzoek te verrichten. In dit onderzoek staat de vraag centraal naar het vermogen van bestuur, justitie en politie om te anticiperen en te reageren op grootschalige geweldsexplosies. Naar verwachting is dat onderzoek in september van dit jaar afgerond.

De korpschef van het regiokorps Rotterdam-Rijnmond concludeert in het rapport dat «het korps zich nog op tal van punten kan verbeteren, ondanks de goede voorbereiding en het afdoende optreden. (...) Het belangrijkste leermoment is, dat het korps zijn informatiepositie op het gebied van openbare orde vraagstukken aanzienlijk moet verbeteren. De zorg die in de evaluatie wordt uitgesproken over de handhaving van de openbare orde tijdens de Europese voetbalkampioenschappen van volgend jaar vraagt bijzondere aandacht». U zie hiervoor pagina 3 van het rapport.

In afwachting van de COT-rapportage maak ik alvast de volgende kanttekening. Ik heb waardering voor de solide voorbereiding van de kampioenswedstrijd. Ik kan mij voorts ten algemene vinden in de besluiten die door de korpschef naar aanleiding van het rapport zijn genomen. Daar waar het gaat om punten die mijn verantwoordelijkheid betreffen, zal ik daartoe zelf ook snel de nodige aanzetten doen. Een aantal zaken is inmiddels reeds in gang gezet.

In het rapport wordt een wettelijke legitimatie van inwinningsmethoden van informatie ten behoeve van de handhaving van de openbare orde bepleit. Voorts wordt er gepleit voor de verruiming van de mogelijkheden om de openbare orde met behulp van camera's te handhaven. Ik kan u mededelen dat een wettelijke regeling met betrekking tot de inwinning van informatie door de politie in het kader van de handhaving van de openbare orde en voor het bestuurlijke cameratoezicht in voorbereiding is. Met de voorbereiding is snelheid geboden, aangezien het bestaan van een dergelijke wettelijke grondslag tijdens het EK 2000 gewenst is. Het (tijdig) realiseren van een goede informatiepositie, met name tijdens het EK 2000, is onontbeerlijk. Om die reden is dan ook al geruime tijd geleden gestart met de opbouw van een Binationaal Bestuurlijk Informatieplatform (BBIP) en een Binationaal Politieel Informatie Centrum (BPIC) en met het vergaren van inlichtingen in de verschillende landen, van waaruit bezoekers worden verwacht. Voorts is het de bedoeling dit najaar het Meldpunt Voetbalvandalisme operationeel te maken, voorshands bij wijze van proef voor de duur van een half jaar.

Ten aanzien van de resterende vragen die zijn gesteld in het vragenuur van 27 april jl. kan ik u het volgende mededelen. Voor wat betreft de vragen omtrent de informatiepositie van de politie voorafgaand aan en tijdens de incidenten, alsmede de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan het besluit om geen noodbevoegdheden toe te passen, verwijs ik naar de inhoud van het rapport. Daarin wordt een en ander genoegzaam besproken. Verder kan ik u berichten dat de politie inderdaad bemande videocamera's heeft ingezet en geen mobiel telefoonverkeer heeft afgeluisterd. Ten aanzien van de schadeafwikkeling merk ik op dat het uitgangspunt is dat de veroorzakers van de schade hiervoor aansprakelijk zijn. In hoeverre verzekeraars of gedupeerden bij het claimen van de schade bij de veroorzakers gebruik maken van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek is mij niet bekend. De burgemeester van Rotterdam is met de vertegenwoordigers van de gedupeerden in gesprek. Voor apert schrijnende gevallen – bedrijven die grote problemen ondervinden met de exploitatie als gevolg van de wanordelijkheden – zal de gemeente Rotterdam nader bezien op welke wijze deze bedrijven ondersteund kunnen worden.

Tot slot wil ik nog ingaan op de veiligheid (en bejegening) van politiemensen. Ik maak mij daar zorgen over. De korpschef van het korps merkt terecht op dat het exceptionele geweld tegen de politie de al langer bestaande zorg over de wijze waarop bepaalde groepen in de samenleving zich jegens politiemensen opstellen, vergroot. De aanval op de zogenaamde «platte petten» is daarvan een treurig voorbeeld. Aan bejegening van de politie wordt terecht steeds meer aandacht besteed. In verschillende korpsen zijn of worden initiatieven genomen om de problemen aan te pakken, onder meer door middel van het lik op stuk beleid. Ik vind dit een goede en noodzakelijke ontwikkeling. Het verdient aanbeveling dat ook in de overige korpsen dergelijke initiatieven worden ontplooid. Dit zal ook vanuit het ministerie van BZK verder worden bevorderd. Daarnaast loopt een tweetal onderzoeken waarin gericht bekeken wordt hoe de veiligheid van gezagdragers kan worden verbeterd.

Eén van deze onderzoeken zal eerdaags worden afgerond. Ik ben voornemens hieromtrent een plan van aanpak op te stellen waarin duidelijk gemaakt zal worden wat de grenzen in de bejegening van politiefunctionarissen zijn. Daarbij zal worden benadrukt dat er behoorlijke straffen staan op onheuse bejegening van politiemensen. Ik hoop dat deze maatregelen zullen bijdragen aan de vermindering van agressief gedrag tegen de politie.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven