26 200 VII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 1999

nr. 53
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR GROTE STEDEN- EN INTEGRATIEBELEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 31 maart 1999

In reactie op de moties van de leden De Boer en Ravestein en van het lid De Boer c.s. (TK 1998–99 26 200 VII, nr 37, resp. 38), meld ik u het volgende. Bij brief van 12 maart 1999 (GSB99/U59 602) kon ik in positieve zin berichten over de afstemming van termijnen en procedures voor het GSB en het ISV. Deze afstemming leidt ertoe dat in april 1999 de indicatieve verdeling van de betreffende budgetten en de criteria waaraan de stedelijke ontwikkelingsprogramma's moeten voldoen bekend zullen zijn.

De motie De Boer c.s. hangt volledig samen met de indicatieve verdeling van de budgetten; de in de motie De Boer/Ravestein gevraagde nadere uitwerking van de sociale pijler hangt voor een deel daarmee samen.

In het bijzonder over de sociale pijler is thans intensief overleg gaande, op rijksniveau en tussen rijk en steden.

Een en ander leidt ertoe dat een afdoende inhoudelijke beantwoording van de moties op dit moment nog niet mogelijk is. Begin mei zal ik u berichten over de indicatieve verdeling en over de criteria. In het verlengde daarvan zal ik dan ook ingaan op bedoelde moties.

De Minister voor Grote Steden en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel

Naar boven