Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 26200-VI nr. G |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 26200-VI nr. G |
Vastgesteld 25 maart 2010
Gevolg gevend aan een toezegging aan de Eerste Kamer heeft de minister van Justitie op 1 september 2008 een opgeschoonde lijst met delegatiebepalingen met afwijkingsmogelijkheid toegezonden. Dit naar aanleiding van een debat in de Eerste Kamer op 15 mei 2007 over de motie Jurgens inzake het afwijken van de formele wet bij gedelegeerde regeling. Daarop heeft de vaste commissie voor Justitie1 op 22 september 2009 een brief gestuurd aan de minister van Justitie.
De minister heeft op 23 maart 2010 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
BRIEF AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Den Haag, 22 september 2009
Gevolg gevend aan een toezegging aan de Eerste Kamer heeft u op 1 september 2008 een opgeschoonde lijst met delegatiebepalingen met afwijkingsmogelijkheid toegezonden. Dit naar aanleiding van een debat in de Eerste Kamer op 15 mei 2007 over de motie Jurgens inzake het afwijken van de formele wet bij gedelegeerde regeling.
Na analyse van het bestaande bestand met delegatiebepalingen die een dergelijke afwijkingsbevoegdheid kennen heeft u de lijst ingedeeld in drie categorieën:
1. Afwijken: er is echt sprake van afwijken van de wet
2. pseudo-afwijken: de term «afwijken» wordt wel gebruikt maar er wordt materieel niet afgeweken (en dat is ook niet de bedoeling);
3. gerechtvaardigd afwijken: er is sprake van afwijken van de wet, maar in het kader van een experiment of noodtoestand; deze bepalingen kunnen in stand blijven.
Gelet op het feit dat de lijst met delegatiebepalingen met afwijkingsbevoegdheid zich uitstrekt over vele wetten heeft de commissie Justitie de lijst doorgezonden naar de overige commissies van de Eerste Kamer om de opvattingen van deze commissies te kunnen vernemen aangaande de rubricering in de drie bovengenoemde categorieën. Daarbij is met name kritisch gekeken naar de bepalingen in de categorieën 2 en 3. Bezien is in hoeverre de wetsgeschiedenis nog enig nader licht kon werpen op de intenties van de wetgever met betrekking tot de afwijkingsbevoegdheid en wellicht ook enige inkadering gaf.
Ten aanzien van de bepalingen in categorie 1 zou de commissie Justitie met name de vraag aan u willen voorleggen op welke termijn deze bepalingen – voor zover dat inmiddels nog niet gebeurd is – uit de wetgeving geschrapt gaan worden en aangepast gaan worden in de gedelegeerde regelingen, opdat er geen onduidelijkheid meer over kan bestaan dat deze afwijkingsbevoegdheid niet geoorloofd is. Is hiervoor een «veegwet» en een «veegoperatie» overwogen? De commissie zou graag informatie willen krijgen op welke termijn deze opschoningsoperatie voltooid zal zijn en hoe de regie gevoerd wordt.
Ten aanzien van de bepalingen in categorie 2 heeft een aantal commissies in twijfel getrokken of deze wel terecht zijn aangemerkt als pseudo-afwijken.
Hierover werd in uw brief opgemerkt:
«Binnen categorie 2 kunnen twee situaties worden onderscheiden. In de eerste situatie wordt weliswaar over «afwijken» gesproken, maar gaat het niet om een mogelijkheid afwijkende regels te stellen, doch om een beslissing te nemen in een individueel geval. De desbetreffende bepalingen zijn dus bij nader inzien ten onrechte in de lijst opgenomen. Waar deze situatie zich voordoet wordt dit bij de bepaling aangegeven. De formulering behoeft in de meeste gevallen geen aanpassing.
In de tweede situatie wordt wél over afwijkende regels gesproken, maar is er geen uitvoering aan die mogelijkheid gegeven, ofwel omdat in de praktijk aan afwijking geen behoefte bestond, ofwel omdat feitelijk niet bedoeld was af te wijken, doch slechts om (nadere) regels te stellen. In die gevallen wordt volstaan met het schrappen van de afwijkingsmogelijkheid; aanpassing van afwijkende regelgeving is niet aan de orde.»
Ik zou u graag willen verwijzen naar bijgevoegd overzicht, waarin het commentaar uit de diverse vakcommissies is opgenomen per wetsartikel.
Met name in de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waar een groot aantal bepalingen voorlag in categorie 2, is de lijst uitermate kritisch ontvangen. Deze commissie ziet zich naar aanleiding van het voornemen van de regering de regelgeving op te schonen naar aanleiding van het debat over de motie-Jurgens geconfronteerd met een waslijst aan bepalingen in categorie 2 waarin de clausule «in afwijking van» voorkomt. In een aantal gevallen wil de wetgever, zo blijkt uit de toelichting, de uitvoerder de ruimte geven in gevallen van kennelijke hardheid af te wijken van een bepaling die anders onbillijk zou uitpakken. De commissie is van oordeel dat hiervoor andere formuleringen denkbaar zijn dan een dermate open geformuleerde delegatiebevoegdheid. Bovendien kan die overweging, hoe legitiem ook, niet gerubriceerd worden als «experiment» of «noodtoestand» (categorie 3). De commissie verneemt gaarne de reactie van de regering hieromtrent. Van andere bepalingen is de reden waarom de regering hecht aan handhaving van de (te) ruime delegatiemogelijkheid de commissie niet duidelijk.
In dit verband merkt de commissie op dat er op basis van de genoemde delegatiebepalingen een veelheid aan lagere regelgeving zin tot stand is gekomen, waarvan sommige regelingen al lang bestaan en andere van nog zeer recente datum zijn. De commissie verneemt dan ook graag van de regering in welke van deze lagere regelgeving naar haar oordeel gebruik is gemaakt van de bevoegdheid om van de wet afwijkende regels te stellen en wat hiervan de rechtvaardiging is.
In dit verband wil de commissie in het bijzonder de aandacht vestigen – zonder daarmee te suggereren dat dit de enige relevante onderdelen zouden zijn – op twee voor de sociale zekerheid redelijk fundamentele onderdelen. De eerste is de definitie van het begrip arbeidsongeschiktheid in (onder meer) de wet WIA, waarvan de bevoegdheid tot het stellen van nadere en zo nodig afwijkende regels (artikel 6 lid 4) ten grondslag ligt aan onder meer het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De tweede is de bepaling waarmee het hoofdstuk over het eigenrisicodragerschap in deze wet wordt afgesloten (artikel 87 wet WIA). Ten aanzien van het eerste voorbeeld wil de commissie graag weten of de bepalingen in het Schattingsbesluit naar het oordeel van de minister precies passend zijn binnen het raamwerk van het wettelijke arbeidsongeschiktheidsbegrip. De bepalingen in categorie 2 zouden immers materieel niet afwijken. Zo ja, waarom is de clausule «en zo nodig afwijkende» dan niet verwijderd op het moment dat de WAO werd vervangen door de wet WIA? Ten aanzien van het tweede voorbeeld luidt hun vraag welke overwegingen ten grondslag hebben gelegen aan het opnemen van een dermate ruim geformuleerde delegatiebepaling, zowel in termen van de te nemen vrijheid door de lagere regelgever als voor wat betreft het aantal onderwerpen.
Tenslotte werd geoordeeld dat een aantal bepalingen in categorie 3 ten onrechte werden aangemerkt als afwijking in het kader van noodtoestand of experiment. Ook hier verwijzen wij u graag naar het commentaar van de commissies bij de afzonderlijke wetsartikelen in de bijlage bij deze brief.
Ten aanzien van de wetsartikelen in de categorieën 2 en 3 verneemt de commissie graag de reactie van de regering op de commentaren van de commissies en op welke termijn reparatie valt te voorzien.
De commissie wil tot besluit van deze brief opmerken dat het haar is opgevallen dat in wetten van recente datum en in aanhangige wetsvoorstellen nog steeds bepalingen voorkomen die afwijken van de wet bij lagere regeling of besluit mogelijk maken. De commissie wijst in dit verband op artikel IV lid 2 van het wetsvoorstel tot aanpassing van de Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (Kamerstukken 31 354). Dit artikel bepaalt, voor zover hier relevant:
«Deze wet vervalt vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding (...), tenzij voorafgaand aan het hiervoor bedoelde tijdstip van het vervallen van deze wet bij algemene maatregel van bestuur over de geldingsduur anders is bepaald.»
Over deze bepaling zijn in het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Economische Zaken al kritische vragen gesteld (Kamerstukken I 2008/09, 31 354, B, p. 10–11).
De commissie wijst verder op artikel 15 van de Tijdelijke wet mediaconcentraties van 16 mei 2007, dat bepaalt:
«Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2010, tenzij bij koninklijk besluit een later tijdstip wordt vastgesteld waarop deze wet vervalt.»
De commissie is van oordeel dat toekenning van de bevoegdheid aan de regering om te beslissen over de geldingsduur van een wet afbreuk doet aan het karakter van deze bepalingen als horizonbepalingen. Van afwijken in het kader van een experiment kan geen sprake zijn nu, zeker in het geval van de Tijdelijke wet mediaconcentraties, het de wet zelf is die het «experiment» vormt. Verlenging van de geldingsduur van een formele wet bij lagere regeling of besluit is naar het oordeel van de commissie alleen dan gerechtvaardigd indien deze verlenging geschiedt vooruitlopend op het regelen van de verlenging bij formele wet (en bijvoorbeeld reeds een wetsvoorstel om dat te bewerkstelligen is ingediend). De commissie verneemt graag van de regering een reactie op dit punt.
De commissie verzoekt u ten slotte om een prognose te verschaffen op welke termijn een reactie op deze brief valt te verwachten.
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 maart 2010
In uw brief van 22 september 2009 bent u ingegaan op mijn brief van 1 september 2008 (Kamerstukken I 2007/08, 26 200 VI nr. 65 / 21 109 / 30 800, F) met een opgeschoonde lijst met delegatiebepalingen met afwijkingsmogelijkheid. In uw brief geeft u aan, na een analyse van de delegatiebepalingen, een aantal vragen te hebben met betrekking tot de uitvoering van de motie-Jurgens c.s. (Kamerstukken I 2006/07, 26 200 VI nr. 65 / 21 109, D). In deze brief zal ik uw vragen beantwoorden en geef ik aan op welke punten wijziging in de wetgeving wordt voorbereid.
In mijn brief van 1 september 2008 worden de bepalingen van de opschoningslijst ingedeeld in drie categorieën:
1. afwijken: er is echt sprake van afwijken van de wet;
2. pseudo-afwijken: de term «afwijken» wordt wel gebruikt maar er wordt materieel niet afgeweken (en dat is ook niet de bedoeling);
3. gerechtvaardigd afwijken: er is sprake van afwijken van de wet, maar in het kader van een experiment of noodtoestand; deze bepalingen kunnen in stand blijven.
Zoals ik in die brief reeds heb aangegeven, acht ik het primair de verantwoordelijkheid van de betrokken ministeries om hun wetgeving in overeenstemming te brengen en te houden met de lijn die ten aanzien van «afwijkende delegatiebepalingen» is vastgesteld. Het is aan de ministeries om aan de hand van de inventarisatie de delegatiebepalingen op hun terrein door te nemen en op basis daarvan zo nodig voorstellen te doen voor aanpassing of schrapping van de delegatiegrondslagen en daarop gebaseerde regelingen.
In geval van bepalingen in categorie 2 die afkomstig zijn uit wetten die onder de verantwoordelijkheid van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vallen, betreft het met name bepalingen op wetsniveau waarin wel over afwijkende regels wordt gesproken, maar waarbij aan die mogelijkheid geen uitvoering is gegeven. Voor alle duidelijkheid zij opgemerkt dat de mogelijkheid om af te wijken van deze bepalingen in beginsel steeds zal komen te vervallen. Hiertoe zal mijn ambtgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een apart wetsvoorstel opstellen. Dit wetsvoorstel zal naar verwachting direct na het zomerreces bij de Tweede Kamer kunnen worden ingediend.
De meeste bepalingen uit categorie 2 van de overige ministeries zullen worden geschrapt. De bijlage bij deze brief bevat een nadere toelichting op de bepalingen waarop de commissies commentaar hebben gegeven.
Tot slot merkt u op dat er nog steeds bepalingen voorkomen in wetten van recente datum en aanhangige wetsvoorstellen die afwijken van de wet bij lagere regeling of besluit mogelijk maken. Hierbij wordt verwezen naar het wetsvoorstel tot aanpassing van de Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid (Kamerstukken 31 354) en de Tijdelijke wet mediaconcentraties.
Ten aanzien van deze bepalingen merk ik op dat het in deze gevallen niet gaat om afwijken van de wet bij lagere regelgeving, maar om delegatie aan de regering van de bevoegdheid tot het bepalen van het tijdstip waarop een wet vervalt. Dit is vergelijkbaar met delegatie van de bevoegdheid tot het bepalen van het tijdstip waarop een wet in werking treedt, hetgeen in veel gevallen geschiedt aan de regering (in de vorm van een klein koninklijk besluit: vgl. het model in aanwijzing 178, eerste lid, onder A, van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Delegatie aan de regering (of een minister) van de bevoegdheid om het tijdstip van verval van een wet te bepalen, is een algemeen aanvaarde figuur, die ook in een modelbepaling in de Aanwijzingen voor de regelgeving zijn neerslag heeft gekregen (zie aanwijzing 181, model C). Het opnemen van een dergelijke vervalbepaling is als regel duidelijk gemotiveerd in de memorie van toelichting.
BIJLAGE BIJ BRIEF AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN 22 SEPTEMBER 2009
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 1 |
| Commissie(s) | BZHC/AZHK |
| FIN | |
| SZW | |
| Eerste ministerie: | Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
| Overig(e) ministerie(s): | Financiën Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Naam: | Garantiewet burgerlijk overheidspersoneel Indonesië |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 7 |
| Lid: | 3 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 7, tweede lid |
| Categorie: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 7, derde lid: | Van het bepaalde in het vorige lid kan door Onze Minister ten gunste van bepaalde personen dan wel met betrekking tot bepaalde inkomsten of perioden, waarin deze worden verkregen, worden afgeweken, zo nodig onder het stellen van voorwaarden. |
| Oplossing | Dit artikellid zal worden aangepast om te verduidelijken dat geen sprake is van een delegatie van regelgevende bevoegdheid, maar van beschikkingsbevoegdheid. |
Wet van 11 mei 1950 (Stb. 1950, K 178)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar vaste commissies voor Binnenlandse Zaken/Algemene Zaken en voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid geldt voor het omschreven geval en is beperkt qua tijd en uitkering, waarbij nadere voorwaarden gesteld kunnen worden.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 2 |
| Commissie(s) | BZHC/AZHK |
| BDO | |
| FIN | |
| Eerste ministerie: | Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
| Overig(e) ministerie(s): | Defensie Financiën |
| Naam: | Garantiewet militairen K.N.I.L. |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 6 |
| Lid: | 4 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 6, tweede en derde lid |
| Categorie: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Tekst artikel 6, vierde lid: | Van het bepaalde in het tweede en derde lid kan door Onze Minister ten gunste van bepaalde personen dan wel met betrekking tot bepaalde inkomsten of perioden, waarin deze worden verkregen, worden afgeweken, zonodig onder het stellen van voorwaarden. |
| Oplossing | Dit artikellid zal worden aangepast om te verduidelijken dat geen sprake is van een delegatie van regelgevende bevoegdheid, maar van beschikkingsbevoegdheid. |
Wet van 22 juni 1951 (Stb. 1951, 239)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar vaste commissies voor BDO en voor Financiën
De commissies zijn van mening dat «periodes» niet kunnen worden gezien als individuele gevallen. Dat is volgens hen een te ruime interpretatie.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 3 |
|---|---|
| Commissie(s) | BZHC/AZHK |
| BDO | |
| Eerste ministerie: | Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
| Overig(e) ministerie(s): | Buitenlandse Zaken Defensie |
| Naam: | Wet incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 4 |
| Lid: | 4 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 4, tweede lid |
| Categorie: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Tekst artikel 4, vierde lid: | Voor betrekkingen die geleidelijk worden opgeheven, kan door Onze betrokken Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken ten aanzien van de toepassing van deze wet als laatstelijk in zijn ambt genoten bezoldiging aan te nemen bedrag, van het bepaalde in het tweede lid worden afgeweken. |
| Oplossing | Dit artikellid zal worden aangepast om te verduidelijken dat geen sprake is van een delegatie van regelgevende bevoegdheid, maar van beschikkingsbevoegdheid. |
Wet van 29 april 1994 (Stb. 1994, 295)
Toelichting op artikel 4 (Kamerstuk 22 769 nr. 3, blz. 13–14)
Zoals in het algemeen gedeelte is gesteld, menen wij dat het stelsel van non-activiteitswedde in hoofdlijnen gehandhaafd dient te blijven. Ten aanzien van degene die op non-actief gesteld is in verband met de aanvaarding van het lidmaatschap van de Eerste Kamer echter is in vergelijking met de Non-activiteitswet sprake van een versoepeling in het anti-cumulatiesysteem met betrekking tot andere verdiensten uit of in verband met arbeid of bedrijf ter hand genomen na de non-activiteit. Deze andere verdiensten worden pas ingehouden op de non-activiteits-wedde indien de wedde en deze andere verdiensten tezamen meer dan 100% van de laatstgenoten bezoldiging bedragen. Deze versoepeling van de anti-cumulatieregeling achten wij wenselijk, omdat in de huidige systematiek iedere verdienste boven 50% van de laatstgenoten bezoldiging op de non-activiteitswedde wordt gekort en het aldus voor hen die op non-actief zijn gesteld in verband met de aanvaarding van het Eerste Kamerlidmaatschap, vrijwel onmogelijk is voorkomen dat zij een aanzienlijk inkomensachteruitgang ondervinden.
Commentaar vaste commissie voor Binnenlandse Zaken/Algemene Zaken
Er is inderdaad sprake van afwijken in een individueel geval. Uit de toelichting valt dat af te leiden. Uit de wettekst zelf echter niet. Evenmin bevat de wettekst een criterium voor de mate van afwijking. Uit de toelichting wordt duidelijk dat bij een aanzienlijke inkomensachteruitgang afgeweken mag worden.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 4 |
|---|---|
| Commissie(s) | EZ |
| Eerste ministerie: | Economische Zaken |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 13 |
| Lid: | 2 |
| Bijzonderheden: | jo artikel 13, eerste lid |
| Soort bepaling: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 13, tweede lid | Bij algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken van de in het eerste lid bedoelde regels |
Wet van 5 juli 1997 (Stb. 1997, 320)
Toelichting op het onderdeel rechtspositie (Kamerstuk 25 128 nr. 3, blz. 19)
De rechtspositie van het personeel van het college is in overeenstemming met de regels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken van die regels. De mogelijkheid tot het scheppen van deze uitzondering is opgenomen in Aanwijzing 124u van de Aanwijzingen voor de regelgeving. De uitzondering is nodig om de volgende redenen. Reeds in het meergenoemde onderzoek met betrekking tot het toekomstig zbo is gesignaleerd dat de standaard rechtspositie van ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries in de toekomst wellicht knelpunten zou kunnen opleveren bij het werven en behouden van goed personeel. De mogelijke effecten van liberalisering van de telecommunicatiemarkt op de arbeidsmarkt maakt dit risico niet ondenkbeeldig. Het college zou bij het ontbreken van de uitzondering niet zonder wetswijziging in staat zijn marktconforme salarissen te betalen. Hoewel op dit ogenblik nog niet het voornemen bestaat van de uitzonderingsmogelijkheid gebruik te maken, is het gewenst hiermee in het wetsvoorstel wel rekening te houden.
NB. Aanwijzing 124u geeft een standaard afwijkingsclausule voor de regeling van rechtsposities van ZBO-personeel. Deze aanwijzing is niet meegenomen in de recente aanpassing van de Aanwijzingen voor de Regelgeving waarbij diverse afwijkingsmogelijkheden zijn geschrapt of vervangen.
Commentaar vaste commissie voor Economische Zaken
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. Voor afwijken wordt geen criterium gegeven.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 5 |
|---|---|
| Commissie(s) | EZ |
| Eerste ministerie: | Economische Zaken |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet op het Centraal bureau voor de statistiek |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 7 |
| Lid: | 2 |
| Bijzonderheden: | jo artikel 7, eerste lid |
| Soort bepaling: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 13, tweede lid | Bij algemene maatregel van bestuur kan gedeeltelijk worden afgeweken van het eerste lid |
Wet van 5 juli 1997 (Stb. 1997, 320)
Toelichting op artikel 7 (Kamerstuk 28 277 nr. 3, blz. 27)
Dit artikel bevat het kader voor de rechtspositie van het personeel in dienst van het verzelfstandigde CBS.
Als algemeen kader geldt dat de rechtspositie van het personeel in dienst van het verzelfstandigde CBS overeenkomstig is aan die van de ambtenaren die (in de termen van artikel 1 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement) door het Rijk zijn aangesteld om in burgerlijke openbare dienst werkzaam te zijn. Het gaat hierbij om de regels die voor alle medewerkers in dienst van de ministeries gelden en niet om regels die slechts voor één specifiek ministerie gelden. Dit uitgangspunt stemt overeen met aanwijzing 124u van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
De nieuw beoogde rechtspositie omvat al het personeel in dienst van het CBS. Er wordt dus geen onderscheid gemaakt tussen het in dienst zijn op grond van een aanstelling of een arbeidsovereenkomst. Al het personeel krijgt een ambtelijke aanstelling. Kern van de regeling is dat de rechtspositie van de sector Rijk in materiële zin ook geldt voor personeel in dienst van het CBS. De regeling heeft niet tot doel het personeel tot de sector Rijk te gaan rekenen. Als hoofdregel geldt dus dat de rechtspositie van ambtenaren behorende tot de sector Rijk van overeenkomstige toepassing is op personeel in dienst van het CBS.
In verband met het van overeenkomstige toepassing zijn van de rechtspositieregels zijn er enkele nadere bepalingen ten aanzien van de bevoegdheid met betrekking tot het stellen van regels en het nemen van individuele beschikkingen. In algemene zin geldt dat de directeur-generaal alle bevoegdheden gaat uitoefenen, met uitzondering van de aan de Kroon en aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegekende bevoegdheid tot het stellen van regels. Die bevoegdheid blijft uiteraard berusten bij de Kroon en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, omdat het hier de bevoegdheid tot het stellen van de regels betreft die bedoeld zijn te gelden voor de sector Rijk en slechts via de figuur van het «van overeenkomstige toepassing zijn» doorwerken naar het CBS. Indien het een bevoegdheid betreft waarvan is bepaald dat die bevoegdheid slechts kan worden uitgeoefend met medebetrokkenheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, kan de directeur-generaal die bevoegdheid zelf uitoefenen met medebetrokkenheid van de Minister van Economische Zaken. Van medebetrokkenheid is onder andere sprake indien instemming, toestemming, overeenstemming of een ontheffing is voorgeschreven. Van een dergelijke medebetrokkenheid is bijvoorbeeld sprake indien overeenkomstig artikel 21, elfde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement «in overeenstemming» met de Minister van Economische Zaken wordt afgeweken van de bepalingen omtrent diensten werktijden.
Het tweede lid biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur op onderdelen van de regelingen rechtspositie van de sector Rijk af te wijken. Hieraan ligt ten grondslag dat het mogelijk moet zijn om in specifieke situaties, bij voorbeeld uit arbeidsmarktoverwegingen, op slagvaardige wijze op een enkel onderdeel af te wijken. Daarbij speelt mede een rol dat rechtspositieregelingen de neerslag zijn van «CAO-akkoorden» over arbeidsvoorwaarden die als regel een beperkte looptijd hebben. Als gevolg daarvan zijn de rechtspositieregelingen met grote regelmaat aan wijzigingen onderhevig.
NB. Aanwijzing 124u geeft een standaard afwijkingsclausule voor de regeling van rechtsposities van ZBO-personeel. Deze aanwijzing is niet meegenomen in de recente aanpassing van de Aanwijzingen voor de Regelgeving waarbij diverse afwijkingsmogelijkheden zijn geschrapt of vervangen.
Commentaar van de vaste commissie voor Economische Zaken
Er is sprake van afwijken in een individueel geval.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 6 |
|---|---|
| Commissie(s) | FIN |
| SZW | |
| Eerste ministerie: | Financiën |
| Overig(e) ministerie(s): | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Naam: | Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 47 |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | jo artikel 7, derde en vierde lid, AWIR |
| Soort bepaling: | bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel: | Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Ministers wie het aangaat kan een van deze wet afwijkende maatregel worden getroffen voor groepen van gevallen waarin toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. |
Wet van 23 juni 2005 (Stb. 2005, 344)
Toelichting op het amendement-Omtzigt en Weekers (Kamerstuk 29 764 nr. 32)
Met dit amendement wordt beoogd een hardheidclausule in te voeren voor situaties waarin de vermogenstoets ertoe zou leiden dat in strijd met de bedoeling van de wetgever geen of een lagere tegemoetkoming zou worden toegekend. Dit amendement maakt het bijvoorbeeld mogelijk om bij de vermogenstoets het vermogen van pleegkinderen vrij te stellen. De op basis van deze bepalingen getroffen maatregelen zullen worden neergelegd in een ministeriële regeling.
Commentaar van de vaste commissies voor Financiën en voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval, nu het om groepen van gevallen gaat. Het gaat om een hardheidsclausule voor een beperkte groep personen.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 7 |
|---|---|
| Commissie(s) | FIN |
| Eerste ministerie: | Financiën |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet inkomstenbelasting 2001 |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 3.87 |
| Lid: | 11 |
| Bijzonderheden: | jo artikel 3.87, negende lid |
| Soort bepaling: | bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel: | In afwijking van het negende lid, kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld om aan een openbaar-vervoerverklaring gelijk te stellen andere aan de persoon van de belastingplichtige herleidbare verklaringen omtrent het gereisd hebben met openbaar vervoer in die gevallen dat door de gebruikte kaartsoort de openbaarvervoerverklaring niet kan worden verstrekt. |
Wet van 11 mei 2000 (Stb. 2000, 215)
Het huidige artikel 3.87 lid 11 viel in het voorstel van wet onder artikel 3.3.9. Het lid (toen nog lid 9, bij inwerkingtreding lid 10) vloeit voort uit het amendement-Bos c.s. (Kamerstuk 26 727, nr. 107).
Toelichting op het amendement-Bos c.s.
Dit amendement bewerkstelligt dat naast de OV-verklaring ook op andere wijze kan worden aangetoond dat de reisafstand (geheel of gedeeltelijk) met het openbaar vervoer is afgelegd. Hierbij wordt met name gedacht aan de belastingplichtigen die thans gebruik maken van losse kaarten en hierdoor geen OV-verklaring kunnen overleggen.
NB. Artikel 3.87 lid 11 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is als gevolg van de Wet van 18 december 2008, Stb. 2008, 567 per 1 januari 2009 komen te vervallen. Derhalve geen commentaar.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 8 |
|---|---|
| Commissie(s) | FIN |
| Eerste ministerie: | Financiën |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet op de loonbelasting 1964 |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 18h |
| Lid: | 2 |
| Bijzonderheden: | jo artikel 18h, eerste lid, en artikel 18a, eerste lid |
| Soort bepaling: | bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel: | Bij algemene maatregel van bestuur kan worden vastgesteld wat in collectieve regelingen als bedoeld in het eerste lid gangbaar is. In afwijking daarvan kan worden vastgesteld dat de opbouwmogelijkheid, aangegeven in artikel 18a, eerste lid, onverkort van toepassing is. |
| Oplossing: | Het betreft geen afwijken als bedoeld in motie Jurgens. De bepaling biedt juist de mogelijkheid om op dit punt het normale (wettelijke) regime voor de vaststelling van de opbouwmogelijkheid van toepassing te verklaren. |
Wet van 16 december 1964, ingrijpend gewijzigd bij wet van 1 juni 1999 (Stb. 1999, 211)
Toelichting op artikel 18h (Kamerstuk 26 020 nr. 3, pag. 32)
In het tweede lid is geregeld dat een pensioen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, alleen en pensioen is als het blijft binnen de grenzen van de artikelen 18 tot en met 18g en het bovendien niet uitgaat boven hetgeen in de praktijk in collectieve regelingen gangbaar is. Op grond van het derde lid zal in een algemene maatregel van bestuur nader worden vastgesteld hoe daaraan invulling moet worden gegeven. Daarbij zal aansluiting gezocht worden bij pensioenregelingen zoals die in de collectieve sector van kracht zijn. In het algemeen zal dat betekenen dat deze nadere regels wat beperkter zullen zijn dan de uiterste grenzen die in de artikelen 18 tot en met 18g zijn aangegeven. Zoals in het algemene gedeelte van deze memorie is aangegeven, zal hierbij een uitzondering worden gemaakt voor het maximumopbouwpercentage van 2% eindloon.
NB. Lid 2 is bij nota van wijziging geschrapt. De afwijkingsbepaling is van toepassing verklaard op het (gewijzigde) lid 1. Hier is geen nadere toelichting van beschikbaar.
Commentaar van de vaste commissie voor Financiën
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 9 |
|---|---|
| Commissie(s) | JUST |
| Eerste ministerie: | Justitie |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Vreemdelingenwet 2000 |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 45 |
| Lid: | 4 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 45, eerste lid, aanhef en onderdeel c |
| Categorie: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Tekst artikel 45, vierde lid: | Onze Minister kan besluiten dat, in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt, voor bepaalde categorieën vreemdelingen niet worden beëindigd, of voor de duur van het besluit opnieuw worden verleend. Het besluit wordt uiterlijk één jaar na de bekendmaking ervan ingetrokken. Na afloop van de duur van het besluit treden de opgeschorte rechtsgevolgen opnieuw in. |
| Oplossing | In dit artikellid is bij nader inzien geen sprake van een delegatie van regelgevende bevoegdheid, maar van beschikkingsbevoegdheid. De bepaling heeft het karakter van een (noodzakelijke) hardheidsclausule. |
Wet van 1 april 2001 (Stb. 2000, 495)
Toelichting op artikel 43 lid 4 (later gewijzigd in artikel 45) (Kamerstuk 26 732 nr. 3, pag. 53)
In het vierde en vijfde lid is een regeling neergelegd die ertoe strekt het huidige «uitstel van vertrek» beleid in gewijzigde vorm voort te zetten. Er zijn situaties denkbaar waarin, nadat de aanvraag onherroepelijk is afgewezen en de vreemdeling Nederland dient te verlaten, de situatie in het land van herkomst zodanig wijzigt dat onzeker is of daar naartoe kan worden uitgezet. Een dergelijke situatie valt te vergelijken met de situatie bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder a, van dit wetsvoorstel. Dat de beschikking onherroepelijk is geworden betekent dat ingevolge artikel 43, eerste lid, de rechtsgevolgen van de afwijzing zijn ingetreden en de vreemdeling de opvang dient te verlaten bij gebreke waarvan de opvang wordt beëindigd. Als de vreemdeling nog in de opvang verblijft zijn er redenen om de opvang ten hoogste voor een jaar aan te blijven bieden totdat de situatie in het land van herkomst wel duidelijk wordt. Daartoe strekt het voorgestelde vierde lid.
Diezelfde redenen pleiten ervoor om de opvang ook open te stellen voor de vreemdelingen voor wie de opvang reeds was beëindigd op het moment waarop het besluit als bedoeld in het vierde lid werd genomen. Als deze vreemdelingen een nieuwe aanvraag indienen, gebaseerd op de omstandigheid dat inmiddels een besluit als bedoeld in artikel 41, eerste lid, of 43, vierde lid, van kracht is, dan ligt het niet voor de hand om deze vreemdelingen opvang te onthouden. Of dat geval zich daadwerkelijk voordoet hangt mede af van de grond waarop het betreffende besluit is genomen. In afwijking van het huidige Regeling verstrekkingen asielzoekers (Rva) zal worden bepaald dat het indienen van een tweede aanvraag van een vreemdeling in dat geval kan leiden tot heropneming in de opvang. Ook de vreemdeling wiens opvang ingevolge artikel 43, vierde lid, niet is beëindigd zal in aanmerking (blijven) komen voor opvang indien hij, na afloop van de geldigheidsduur van het besluit, bedoeld in artikel 43, vierde lid, een tweede aanvraag indient die is gebaseerd op nieuwe feiten en omstandigheden. Beëindiging van de opvang (conform het huidige Rva) ligt ook in dat geval niet voor de hand. In het besluit van de minister kunnen bepaalde vreemdelingen worden uitgezonderd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om criminele vreemdelingen en om vreemdelingen voor wie de mogelijkheid bestaat om naar een derde land te vertrekken. Op deze vreemdelingen is het huidige uitstel van vertrek-beleid evenmin van toepassing.
Commentaar van de vaste commissie voor Justitie
Er is sprake van afwijken in een individueel geval.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 10 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Algemene nabestaandenwet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 15 |
| Lid: | 2 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 15, eerste lid |
| Soort bepaling: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 15, tweede lid: | Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van de gevallen waarin de overledene op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 13, tweede lid, of bij of krachtens een overeenkomst of een regeling inzake sociale zekerheid, die tussen Nederland en een of meer mogendheden van kracht is, ingevolge deze wet nimmer of nog geen jaar verzekerd is geweest, regels worden gesteld, die afwijken van het eerste lid. |
Wet van 21 december 1995 (Stb. 1995, 690)
Toelichting op artikel 15 lid 2 (oorspronkelijk artikel 14 lid 2) (Kamerstuk 24 169 nr. 3, pag. 35)
Het tweede lid stemt overeen met het vierde lid van artikel 14 AWW [Algemene Weduwen- en Wezenwet]. Er kunnen bijzondere bepalingen gelden voor de verzekering(sduur) van de overleden echtgenoot, indien verzekerde tijdvakken in het buitenland worden meegeteld. Dit zal veelal in de verdragen en internationale regelingen geregeld zijn. Er kan echter behoefte blijken aan nadere regelgeving. Omdat het karakter van zon regeling verder gaat dan een puur uitvoeringstechnische maatregel is gekozen voor regeling in een amvb in plaats van op het niveau van een ministeriële regeling, zoals in de AWW.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. Afwijking (in positieve zin) is mogelijk voor een zeer bepaald omschreven groep.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 11 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Algemene nabestaandenwet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 23 |
| Lid: | 2 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 23, eerste lid |
| Soort bepaling: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 23, tweede lid: | Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van de gevallen waarin de overledene op grond van de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 13, tweede lid, of bij of krachtens een overeenkomst of een regeling inzake sociale zekerheid, die tussen Nederland en een of meer mogendheden van kracht is, ingevolge deze wet nimmer of nog geen jaar verzekerd is geweest, regels worden gesteld, die afwijken van het eerste lid. |
Wet van 21 december 1995 (Stb. 1995, 690)
Oorspronkelijk artikel 20b lid 2, voortvloeiend uit amendement-Kalsbeek-Jasperse c.s. (Kamerstuk 24 169 nr. 9)
Geen toelichting beschikbaar op deze specifieke bepaling.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. Afwijking (in positieve zin) is mogelijk voor een zeer bepaald omschreven groep.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 12 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Algemene nabestaandenwet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 27 |
| Lid: | 2 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 27, eerste lid |
| Soort bepaling: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 27, tweede lid: | Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van de gevallen waarin de overledene op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 13, tweede lid, of bij of krachtens een overeenkomst of een regeling inzake sociale zekerheid, die tussen Nederland en een of meer mogendheden van kracht is, ingevolge deze wet nimmer of nog geen jaar verzekerd is geweest, regels worden gesteld, die afwijken van het eerste lid. |
Wet van 21 december 1995 (Stb. 1995, 690)
Oorspronkelijk artikel 22 lid 2 (Kamerstuk 24 169 nr. 2)
Geen toelichting beschikbaar op deze specifieke bepaling.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. Afwijking (in positieve zin) is mogelijk voor een zeer bepaald omschreven groep.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 13 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Algemene nabestaandenwet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 67 |
| Lid: | 8 |
| Bijzonderheden: | – |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 67, achtste lid: | Bij ministeriële regeling kunnen voor situaties waarin dit artikel niet of onvoldoende voorziet dan wel toepassing van dit artikel tot onredelijke resultaten leidt nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld. |
Wet van 21 december 1995 zoals gewijzigd op 10 juli 1996 (Stb. 1996, 369)
Toelichting op artikel 67 lid 8 (oorspronkelijk onderdeel K) (Kamerstukken 24 693 nr. 3, blz. 8)
Het nieuwe achtste lid voorziet in de mogelijkheid regels te stellen voor situaties waarin het overgangsrecht niet of niet voldoende voorziet. Deze bepaling wordt ingevoerd, omdat zich ten aanzien van personen die zich in de overgangssituatie bevinden, omstandigheden kunnen voordoen waarbij het overgangsrecht tot onbedoelde consequenties leidt. Deze onbedoelde consequenties zouden onder meer kunnen bestaan in het niet onder het overgangsrecht brengen van personen, het verlies van aanspraken tijdens de overgangsperiode of het ontstaan van een hogere aanspraak, in strijd met de bedoelingen van deze wet. Deze onbedoelde situaties kunnen op dit moment nog niet worden geduid en dus evenmin van een regeling in de wet worden voorzien. Bovendien is de verwachting dat dergelijke situaties slechts sporadisch zullen voorkomen. Met het oog daarop is geopteerd voor de mogelijkheid een ministeriële regeling te treffen waarlangs dergelijke onbedoelde consequenties kunnen worden vermeden.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is zeer onbepaald.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 14 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Toeslagenwet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 6 |
| Lid: | 2 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 6, eerste lid |
| Soort bepaling: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Tekst artikel 6, tweede lid: | Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere en zonodig afwijkende regels gesteld met betrekking tot het inkomen, bedoeld in het eerste lid. Daarbij kunnen tevens nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vaststelling van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, alsmede de periode waarop die vaststelling betrekking heeft. |
Wet van 6 november 1986 (Stb. 1986, 562)
Toelichting op artikel 6 (oorspronkelijk artikel 5) (Kamerstukken 19 257 nr. 3, blz. 29)
In paragraaf 1.2.1 van deze toelichting is al aangegeven dat uitsluitend recht op een uitkering op grond van de minimumbehoeftefunctie bestaat indien en in zoverre de eigen middelen tekort schieten om in het levensonderhoud te voorzien. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaalde situatie recht bestaat op toeslag, dient te worden vastgesteld in welke mate dit het geval is. Eerder in deze memorie van toelichting is aangegeven dat daarbij het inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven van de uitkeringsgerechtigde en van zijn partner van belang zijn. Ten aanzien van het in aanmerking te nemen inkomen zal het lnkomensbesluit zoals dat bij de uitvoering van de AAW wordt gehanteerd (beschikking van 26 juni 1980, Stcrt. 1980, 133) als een belangrijk referentiepunt kunnen dienen. Op grond van deze beschikking wordt in ieder geval als inkomen aangemerkt: a. opbrengst van arbeid en winst uit bedrijf en zelfstandig uitgeoefend beroep; b. inkomsten in verband met vroegere arbeid zoals uitkeringen ingevolge de WAO/AWW, WW, WWV, ZW, AOW en AWW.
Voorts zullen, zoals al aangegeven in het algemene deel van de memorie van toelichting, bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen de uitkeringen die uit hoofde van de dienstbetrekking, in het bijzonder bij arbeidsongeschiktheid maar ook bij werkloosheid door of vanwege de (voormalige) werkgever worden verstrekt, niet buiten beschouwing blijven. Het niet in de inkomenstoets betrekken van deze zgn. bovenwettelijke uitkeringen is naar onze mening in geen geval verenigbaar met de aan de uitkeringen op grond van de minimumbehoeftefunctie ten grondslag liggende principes. Het tweede lid van artikel 5 biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur te komen tot effectuering van de hiervoor uiteengezette beleidslijn.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is zeer onbepaald, al wordt zij in de toelichting nog enigszins nader geduid.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 15 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Werkloosheidswet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 7 (vervallen) |
| Lid: | 3 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 7, eerste lid |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Tekst artikel 7, derde lid: | Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kunnen nadere en, zo nodig, van deze wet afwijkende regels worden gesteld. |
| Oplossing: | Dit artikel is vervallen per 01-01-2007 (Wet d.d. 28-06-2006, Stb. 303) |
[Dit artikel is inmiddels vervallen, derhalve geen commentaar]
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 16 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Werkloosheidswet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 11 |
| Lid: | 3 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 11, tweede lid |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 11, derde lid: | Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de door de werkgever verschuldigde premies, bedoeld in het tweede lid, nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld. |
Wet van 6 november 1986 (Stb. 1986, 566)
Het is in de digitaal beschikbare documenten niet na te gaan waar en wanneer dit artikel in de wet is gevoegd. Derhalve is ook geen toelichting beschikbaar.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is zeer onbepaald.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 17 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Werkloosheidswet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 17a |
| Lid: | 4 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 17a, tweede lid, en art. 17 |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 17a, vierde lid: | Bij ministeriële regeling kunnen, zo nodig in afwijking van het tweede lid, regels worden gesteld omtrent de berekening van het in artikel 17 bedoelde aantal van 26 weken. Deze regels hebben betrekking op: a. de gelijkstelling van weken waarin geen arbeid is verricht in de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos is geworden met weken als bedoeld in artikel 17; b. het meer keren in aanmerking nemen van weken waarin arbeid is verricht. |
Wet van 6 november 1986 zoals gewijzigd per 1 maart 1994 (Stb. 1993, 744)
Toelichting op artikel 17a (Kamerstuk 21 608 nr. 3, blz. 19)
De administratieve problemen waarmee de uitvoeringsorganen worden geconfronteerd doordat op grond van de WW ten aanzien van één persoon meerdere uitkeringsrechten naast elkaar kunnen bestaan, worden beperkt door het voorstel om in situaties waar binnen 14 dagen na het ontstaan van het eerste recht een tweede recht ontstaat, beide rechten samen te voegen.
Zoals uit de tekst van het eerste lid van dit artikel blijkt, kan de samenvoeging van rechten alleen plaatsvinden als voor het deel waarvoor werkloosheid ontstaat de dienstbetrekking niet intact blijft. De regeling kan dus geen toepassing vinden bij short-time of werkloosheid wegens onwerkbaar weer. De werking van het tweede lid zorgt ervoor, dat samenvoeging van rechten slechts eenmaal kan plaatsvinden. Door de werking van het derde lid wordt voorkomen, dat de betrokkene wiens rechten zijn samengevoegd, voor wat betreft de duur van zijn uitkering in een nadeliger positie wordt geplaatst dan wanneer deze samenvoeging niet had plaatsgevonden. Dit wordt bereikt, door de dag waarop het tweede deel van het samengevoegde recht ingaat voor de duur van de uitkering als eerste dag van werkloosheid te beschouwen.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is bedoeld om in voorkomende gevallen niet gewerkte weken met gewerkte weken gelijk te stellen en (in positieve zin) af te wijken van het verbod op dubbeltelling.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 18 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 2 |
| Lid: | 7 |
| Bijzonderheden: | |
| Soort bepaling: | Afwijken bij of krachtens algemene maatregel van bestuur |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 2: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste tot en met zesde lid nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld. |
Wet van 24 april 1997 zoals gewijzigd door de Invoeringswet (Stb. 1997, 794)
Toelichting op artikel 2 lid 7 (Kamerstuk 25 415 nr. 7, blz. 31)
In deze nota van wijziging is een aantal wijzigingen opgenomen die bij nader inzien nog noodzakelijk bleken. De wijzigingen zijn voor een belangrijk deel technisch van aard. Voor een deel echter is ook sprake van inhoudelijke wijzigingen. Op deze wijzigingen wordt in de toelichting op onderdelen ingegaan.
NB. Voor dit specifieke onderdeel is geen inhoudelijke toelichting beschikbaar.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is zeer onbepaald. De bepaling lijkt ontleend aan artikel 5 lid 3 WAO, bedoeld om de mate van arbeidsongeschiktheid te schatten ten behoeve van de uitvoering.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 19 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 2 |
| Lid: | 9 |
| Bijzonderheden: | – |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 2, negende lid: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent een afwijkende wijze van vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in gevallen waarin recht bestaat op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een uitkering inzake arbeidsongeschiktheid op grond van een andere wettelijke regeling ter verzekering tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. |
Wet van 24 april 1997 (Stb. 1997, 176)
Toelichting op artikel 2 lid 9 (Kamerstuk 24 758 nr. 3, blz. 55)
In het geval arbeidsongeschiktheid ontstaat uit één werkzaamheid als verzekerde kan de mate van die arbeidsongeschiktheid zonder meer worden bepaald op basis van het verschil tussen het maatmaninkomen en de resterende verdiencapaciteit. Anders is dat wanneer ter zake van meer dan een werkzaamheid arbeidsongeschiktheid ontstaat. Te denken valt daarbij onder meer aan het tezelfdertijd intreden van arbeidsongeschiktheid uit arbeid als zelfstandige en als werknemer of een volgtijdelijke samenloop van een recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet en een ontstaan van een recht op WAO-uitkering. Het berekenen van de resterende verdiencapaciteit zou in zo’n geval niet rechtvaardig kunnen uitwerken indien deze volledig zou worden afgemeten aan zowel de arbeid als zelfstandige als de arbeid als werknemer. Voor situaties als deze dienen afwijkende regels te kunnen worden gesteld met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid en met name de toerekening van de resterende verdiencapaciteit. Het negende lid voorziet daarin.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid lijkt wel redelijk ingekaderd. Het gaat om de mate van arbeidsongeschiktheid bij meer dan één werkzaamheid en toerekening resterende verdiencapaciteit.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 20 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 8 |
| Lid: | 6 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 3, derde lid, en art. 18, tweede tot en met vierde lid |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 8, zesde lid: | Voor personen die op grond van artikel 3, derde lid, zijn verzekerd kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, zonodig in afwijking van het tweede tot en met vierde lid, een grondslag worden vastgesteld. |
Wet van 24 april 1997 zoals gewijzigd door de Invoeringswet (Stb. 1997, 794)
Toelichting op artikel 8 lid 6 (Kamerstuk 25 415 nr. 3, blz. 7)
Op grond van artikel 73 van de Waz geldt met betrekking tot de premieheffing een franchise. Indien een verzekerde naast zijn Waz-inkomsten inkomsten uit dienstbetrekking (in de zin van de WAO) geniet, gelden deze laatste inkomsten als franchise bij de premieheffing, tenzij deze inkomsten lager liggen dan de algemene franchise, in welk geval de algemene franchise geldt. Nu voor de premieheffing de inkomsten uit dienstbetrekking in aanmerking worden genomen, wordt in de uitkeringssfeer ook rekening gehouden met de premieheffingskant. Dit leidt tot een aantal wijzigingen in artikel 8 Waz. Deze wijzigingen hebben betrekking op de situatie dat iemand zowel verzekerde is in de zin van de Waz als in de zin van de WAO, ofwel omdat hij loon uit dienstbetrekking geniet, ofwel omdat hij recht heeft op een loondervingsuitkering, zijnde een uitkering op grond van de WAO, op grond van de ZW of op grond van de WW. De nieuwe leden 11 tot en met 17 van artikel 8 Waz voorzien in deze wijzigingen. Deze wijzingen strekken er toe te regelen dat op de grondslag van de Waz-uitkering de inkomsten uit dienstbetrekking in mindering worden gebracht.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid lijkt redelijk ingekaderd, te weten voor mensen die WAO en WAZ verzekerd zijn.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 21 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 8 |
| Lid: | 18 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 8, tweede tot en met zesde lid |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 8, achttiende lid: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot de winst, de inkomsten en de periode waarover de winst en de inkomsten worden berekend, bedoeld in het tweede tot en met het zesde lid. |
Wet van 24 april 1997 zoals gewijzigd door de Invoeringswet (Stb. 1997, 794)
Geen toelichting beschikbaar op deze specifieke bepaling.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid lijkt redelijk ingekaderd, te weten voor mensen die WAO en WAZ verzekerd zijn.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 22 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 59 |
| Lid: | 5 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 59, eerste lid |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 59, vierde lid: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld: a. met betrekking tot het eerste lid; b. ter voorkoming of beperking van samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkering met de in het eerste lid bedoelde uitkeringen in situaties waarin deze leden niet of onvoldoende voorzien. |
Wet van 24 april 1997 (Stb. 1997, 176)
Geen toelichting beschikbaar op deze specifieke bepaling.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is beperkt ingekaderd. Zij is bedoeld ter inperking van samenloop van uitkeringen (van een andere mogendheid).
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 23 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 59a |
| Lid: | 6 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 59a, eerste tot en met derde lid |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 59a, vijfde lid: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld: a. met betrekking tot het eerste tot en met derde lid; b. ter voorkoming of beperking van samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkering met de in het eerste tot en met derde lid bedoelde uitkeringen in situaties waarin deze leden niet of onvoldoende voorzien; c. ter voorkoming of beperking van samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet met uitkering op grond van andere wetten. |
Wet van 24 april 1997 (Stb. 1997, 176)
Geen toelichting beschikbaar op deze specifieke bepaling.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is beperkt ingekaderd. Zij is bedoeld ter inperking van samenloop van uitkeringen (van een andere mogendheid).
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 24 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 67c |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | – |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 67c: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld op grond waarvan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op aanvraag van de zelfstandige die een recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, in het kader van de bevordering en ondersteuning bij de inschakeling in de arbeid als zelfstandige aan die verzekerde voorzieningen kan verstrekken. |
Wet van 24 april 1997 zoals gewijzigd per 29 december 2005 (Stb. 2005, 710)
Toelichting op artikel 67c (Kamerstuk 30 318 nr. 3, blz. 3)
Op grond van de artikelen 59b van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG), 67c van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), 65e van de WAO en 52d van de ZW (die alle bij de inwerkingtreding van de IWIA in de genoemde wetten zullen worden ingevoerd) en artikel 4.2.2, tweede lid, van de Wet WIA, kunnen aan personen die recht hebben op een van de in die wetten bedoelde uitkeringen in het kader van de bevordering en ondersteuning bij de inschakeling in de arbeid als zelfstandige, voorzieningen worden verstrekt. Deze voorzieningen kunnen worden verstrekt tot het moment waarop geen recht meer bestaat op een van de bedoelde uitkeringen. Op het moment dat betrokkene als zelfstandige arbeid verricht is hij geen verzekerde meer en vervalt de aanspraak op deze voorzieningen. Het kan echter in het kader van de reïntegratie wenselijk zijn deze voorzieningen (als overgangsmaatregel) nog een beperkte tijd te laten doorlopen (zoals dat ook mogelijk was op grond van de Wet REA). Door de hier voorgestelde uitbreiding van de delegatiebepaling kan in het nieuw te treffen Reïntegratiebesluit worden vastgelegd in welke gevallen deze voorzieningen nog langer kunnen worden verstrekt.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. Voor een bepaald omschreven groep is afwijking (in positieve zin) wel mogelijk.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 25 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 2 |
| Lid: | 8 |
| Bijzonderheden: | |
| Soort bepaling: | Afwijken bij of krachtens algemene maatregel van bestuur |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 2: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste tot en met zevende lid nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld. |
Wet van 24 april 1997 zoals gewijzigd door de Aanpassingswet (Stb. 1997, 794)
Kamerstuk 25 415 nr. 7 (nota van wijziging)
De afwijkingsbepaling vloeit voort uit de nota van wijziging bij de Aanpassingswet sociale verzekeringen. Hierin is echter geen specifieke informatie opgenomen in toelichting op artikel 8 lid 2.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is zeer onbepaald. De bepaling lijkt ontleend aan artikel 5 lid 3 WAO, bedoeld om de mate van arbeidsongeschiktheid te schatten ten behoeve van de uitvoering.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 26 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 2 |
| Lid: | 10 |
| Bijzonderheden: | – |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 2, tiende lid: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent een afwijkende wijze van vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in gevallen waarin recht bestaat op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een uitkering inzake arbeidsongeschiktheid op grond van een andere wettelijke regeling ter verzekering tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. |
Wet van 24 april 1997 (Stb. 1997, 177)
Toelichting op artikel 2 lid 10 (Kamerstuk 24 760 nr.3, blz. 28)
Het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid ligt anders wanneer op meer dan één grond arbeidsongeschiktheid ontstaat. Te denken valt daarbij onder meer aan het tezelfdertijd intreden van arbeidsongeschiktheid als jonggehandicapte en als werknemer of een volgtijdelijke samenloop van een recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet en een ontstaan van een recht op WAO-uitkering. Het berekenen van de resterende verdiencapaciteit zou in zo’n geval niet rechtvaardig kunnen uitwerken indien deze volledig zou worden afgemeten aan zowel de arbeid waartoe de jonggehandicapte met zijn krachten en bekwaamheden in staat is als de arbeid als werknemer. Voor situaties als deze dienen afwijkende regels te kunnen worden gesteld met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid en met name de toerekening van de resterende verdiencapaciteit. Het tiende lid voorziet daarin.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid lijkt wel redelijk ingekaderd. Het gaat om de mate van arbeidsongeschiktheid bij meer dan één werkzaamheid en toerekening resterende verdiencapaciteit.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 27 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 5 |
| Lid: | 4 |
| Bijzonderheden: | jo. Art.5, tweede lid, onderdeel e |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 5, vierde lid: | Bij ministeriële regeling kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot het tweede lid, onderdeel e. |
| Oplossing: | In het kader van de vernieuwing van deze wet die momenteel wordt voorbereid zal naar een oplossing gezocht worden waardoor het artikellid kan vervallen. |
Wet van 24 april 1997 (Stb. 1997, 177)
Geen toelichting beschikbaar op deze specifieke bepaling.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De minister werkt aan aanpassing van deze bepaling.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 28 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 51 |
| Lid: | 8 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 51, eerste lid |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 51, achtste lid: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld: a. met betrekking tot het eerste lid; b. ter voorkoming van beperking of samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkering met arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van andere wetten. |
Wet van 24 april 1997 zoals gewijzigd per 29 december 2005 (Stb. 2005, 573)
Geen toelichting beschikbaar op deze specifieke bepaling.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is beperkt ingekaderd. Zij is bedoeld ter inperking van samenloop van uitkeringen (van een andere mogendheid).
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 29 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 51a |
| Lid: | 8 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 51a, eerste lid |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 51a, achtste lid: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid. |
Wet van 24 april 1997 (Stb. 1997, 177)
Dit artikel was oorspronkelijk artikel 51 en is per 29 december 2005 vernummerd tot 51a. Geen toelichting beschikbaar op deze specifieke bepaling.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is onbepaald en bedoeld om niet voorziene samenloop in te perken.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 30 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 59b |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | – |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 67c: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld op grond waarvan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op aanvraag van de jonggehandicapte die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en de jonggehandicapte die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, in het kader van de bevordering en ondersteuning bij de inschakeling in de arbeid als zelfstandige aan die jonggehandicapte voorzieningen kan verstrekken. |
Wet van 24 april 1997 zoals gewijzigd per 29 december 2005 (Stb. 2005, 573)
Toelichting op artikel 59b (Kamerstuk 30 118 nr. 3, blz. 137)
Op grond van artikel 4.2.2, tweede lid, Wet WIA kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat de persoon die verzekerd is voor de Wet WIA en arbeid als zelfstandige gaat verrichten arbeidsplaatsvoorzieningen kan aanvragen. Om ook de jonggehandicapten bij de inschakeling in de arbeid als zelfstandige te kunnen ondersteunen wordt ook in de WAJONG met artikel 59b zo’n artikel opgenomen.
De doelgroep van dit instrument omvat de:
– jonggehandicapten die de leeftijd van 18jaar nog niet hebben bereikt;
en
– jonggehandicapten die een uitkering op grond van de WAJONG ontvangen.
Opgemerkt wordt dat de jonggehandicapte die arbeid in dienstbetrekking verricht of gaat verrichten, op grond van artikel 4.2.3 Wet WIA een voorziening kan aanvragen. De jonggehandicapte – in de zin van de WAJONG – heeft immers een structurele functionele beperking.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. Voor een bepaald omschreven groep is afwijking (in positieve zin) wel mogelijk.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 31 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW FIN VWS/JG |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | Financiën Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
| Naam: | Wet financiering sociale verzekeringen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 42 |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | jo. hoofdstuk 3, afdeling 5 |
| Soort bepaling: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 42: | Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot deze afdeling. |
Wet van 16 december 2004 (Stb. 2005, 36)
Toelichting op artikel 42 (oorspronkelijk artikel 3.5.1.3) (Kamerstuk 29 529 nr. 3, blz. 83)
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid blijft verantwoordelijk voor de materiële regelgeving betreffende de premies werknemersverzekeringen. Daar waar de mogelijkheid is gelaten om ter zake van de uitvoering van de heffing en inning van premies werknemersverzekeringen nadere regels te stellen, worden deze regels gesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overeenstemming met de Minister van Financiën. Dit betreft ondermeer de ministeriële regelingen op grond van artikel 3.6.4.1. Evenzo zal de voordracht voor de algemene maatregelen van bestuur genoemd in de artikelen 3.4.4.2, tweede en vierde lid, 3.5.1.3 en 8.1 van deze wet plaatsvinden door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overeenstemming met de Minister van Financiën. Bestaande praktijk bij de uitvoering van de premieheffing en -inning van de volksverzekeringen en Zfw-zelfstandigen, is dat bijvoorbeeld bij een gebleken onbillijkheid in de materiewet (zie art. 63 AWR), overleg tussen de betrokken bewindspersonen plaatsvindt. Zonodig wordt een beleidsbesluit tot stand gebracht. Deze praktijk zal ook worden gevolgd bij de uitvoering van de premieheffing en -inning werknemersverzekeringen.
Commentaar van de vaste commissies voor Financiën en voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin
Van afwijken in een individueel geval is geen sprake. De regeling waarop in artikel 42 van de Wet financiering sociale verzekeringen wordt gedoeld betreft een algemene maatregel van bestuur. Er is dus geen sprake van beslissingsbevoegdheid voor individuele gevallen. Voor afwijken wordt wel, zeer summier, een criterium gegeven: bij amvb kunnen zonodig afwijkende regels worden gesteld.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 32 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW FIN VWS/JG |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | Financiën Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
| Naam: | Wet financiering sociale verzekeringen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 117 |
| Lid: | 10 |
| Bijzonderheden: | – |
| Categorie: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 117, tiende lid: | Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel. |
Wet van 16 december 2004 (Stb. 2005, 36)
Oorspronkelijk artikel 7.3.2.6 lid 9 (Kamerstuk 29 529 nr. 3, blz. 83)
Geen toelichting beschikbaar op deze specifieke bepaling.
Commentaar van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin
Van afwijken in een individueel geval is geen sprake. De regeling waarop in artikel 117, tiende lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen wordt gedoeld betreft een algemene maatregel van bestuur. Er is dus geen sprake van beslissingsbevoegdheid voor individuele gevallen. Voor afwijken wordt wel, zeer summier, een criterium gegeven: bij amvb kunnen zonodig afwijkende regels worden gesteld.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 33 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW FIN VWS/JG |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | Financiën Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
| Naam: | Wet financiering sociale verzekeringen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 117b |
| Lid: | 7 |
| Bijzonderheden: | vgl. het per 1 januari 2006 vervallen art. 76f, achtste lid, WAO |
| Categorie: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 117b, zevende lid: | Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel. |
Wet van 16 december 2004 zoals gewijzigd per 1 januari 2006 (Stb. 2005, 573)
Toelichting op artikel 117b lid 7 (Kamerstuk 30 118 nr. 3, blz. 137)
Geen toelichting beschikbaar op deze specifieke bepaling.
Commentaar van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin
Van afwijken in een individueel geval is geen sprake. De regeling waarop in artikel 117b, zevende lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen wordt gedoeld betreft een algemene maatregel van bestuur. Er is dus geen sprake van beslissingsbevoegdheid voor individuele gevallen. Voor afwijken wordt wel, zeer summier, een criterium gegeven: bij amvb kunnen zonodig afwijkende regels worden gesteld.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 34 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet gevolgen brutering uitkeringsregelingen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 2 |
| Lid: | 3 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 2, eerste lid |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 2, derde lid: | Ter voorkoming van dubbele brutering kan bij ministeriële regeling van het eerste lid worden afgeweken. |
Wet van 24 mei 1996 (Stb. 1996, 302)
Toelichting op artikel 2 lid 3 (Kamerstuk 23 971 nr. 3, blz. 6)
Zonder nadere voorziening zou het kunnen voorkomen dat het in een vóór 1 januari 1996 gelegen periode verdiende loon gebruteerd wordt op grond van het voorgestelde artikel 2, eerste lid, terwijl daarin tevens reeds op andere wijze wordt voorzien. Dit speelt een rol bij de toepassing van artikel 5 van de dagloonregelen WAO. Eenzelfde bepaling komt voor in de dagloonregels ZW (art. 4) en in de dagloonregels van de Invoeringswet stelselherziening (IWS) (art. 5). Op grond van artikel 5 van de dagloon-regels WAO wordt het loon geacht reeds te zijn ontvangen op de eerste dag waarop de uitkeringsgerechtigde zijn beroep uitoefende in het jaar aan het intreden van de arbeidsongeschiktheid voorafgaande. De toepassing van artikel 5 van de dagloonregels WAO brengt met zich mee dat bij loonwijziging in de referteperiode en in het eerste jaar van de arbeidsongeschiktheid tot en met de dag van ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, de uitkomst van de dagloonberekening wordt herzien alsof die wijziging al was ingegaan op de eerste dag van het refertejaar. Indien de eerste dag van het refertejaar in 1996 is gelegen, wordt derhalve bij de vaststelling van het dagloon reeds uitgegaan van gebruteerd loon. In dat geval is het niet de bedoeling dat mettoepassing van artikel 2, eerste lid, het dagloon via die weg ook wordt gebruteerd. Bedoeling is dan ook te bepalen dat in deze gevallen de in het eerste lid van artikel 2 bedoelde brutering achterwege blijft. Het derde lid van artikel 2 biedt daartoe de mogelijkheid.
Voorts wordt voorkomen dat de brutering meer dan eenmaal plaatsvindt. Dat zou immers tot een relatief te hoge dagloonvaststelling leiden. Op grond van het derde lid kan dit voor bij ministeriële regeling aangegeven situaties worden voorkomen. In paragraaf 3.1.1. van deze memorie van toelichting is hierover reeds een en ander uiteengezet.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid lijkt redelijk ingekaderd. Zij is bedoeld ter voorkoming van dubbele brutering.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 35 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 8 |
| Lid: | 3 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 8, eerste lid, en art. 5, tweede en derde lid |
| Soort bepaling: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Tekst artikel 8, derde lid: | Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere en zonodig afwijkende regels gesteld met betrekking tot het inkomen, bedoeld in het eerste lid en in artikel 5, tweede en derde lid. Daarbij kunnen tevens nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vaststelling van het inkomen, bedoeld in het eerste lid en in artikel 5, tweede en derde lid, alsmede de periode waarop de vaststelling betrekking heeft. |
Wet van 11 juni 1987 (Stb. 1987, 281)
Toelichting op artikel 8 lid 3 (Oorspronkelijk artikel 7 lid 3) (Kamerstuk 19 778 nr. 3, blz. 16)
Op grond van het derde lid zullen regels worden gesteld met betrekking tot de in aanmerking te nemen inkomsten. Daarbij zal worden aangesloten bij de regels die krachtens de IOAW zullen gelden. Voorts zullen regels kunnen worden gesteld ten aanzien van de wijze van vaststelling van het inkomen en van de periode waarop die vaststelling betrekking heeft.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is onbepaald.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 36 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 10 |
| Lid: | 3 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 10, eerste lid |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Tekst artikel 10, derde lid: | Onze Minister kan nadere en zo nodig afwijkende regels stellen met betrekking tot de berekening van de op grond van het eerste lid op de aldaar bedoelde uitkering in te houden bedragen. |
Wet van 11 juni 1987 (Stb. 1987, 281)
Toelichting op artikel 10 lid 3 (Kamerstuk 19 778 nr. 3, blz. 17)
Dit artikel is inclusief de daarin vervatte delegatiemogelijkheden, overgenomen uit de Wet van 20 december 1979, Stb. 711 (herziening aanpassingsmechanismen en vaststelling regelen hoogte sociaal minimum).
NB. De toelichting op het oorspronkelijke artikel is niet digitaal beschikbaar.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is onbepaald.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 37 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 8 |
| Lid: | 2 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 8, eerste lid |
| Soort bepaling: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Tekst artikel 8, tweede lid: | Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere en zonodig afwijkende regels gesteld met betrekking tot het inkomen, bedoeld in het eerste lid. Daarbij kunnen tevens nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vaststelling van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, alsmede de periode waarop die vaststelling betrekking heeft. |
Wet van 6 november 1986 (Stb. 1986, 565)
Toelichting op artikel 8 lid 2 (Oorspronkelijk 7 lid 2) (Kamerstuk 19 260 nr. 3, blz. 16)
Het recht op de uitkering en de omvang ervan moeten worden getoetst aan de inkomsten uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven van de werkloze werknemer en, in het geval van een partner, deze inkomsten van hen te zamen. Op grond van het tweede lid zullen regels worden gesteld met betrekking tot de in aanmerking te nemen inkomsten. Daarbij zal worden aangesloten bij de regels die krachtens de Toeslagenwet zullen gelden. Voorts zullen regels kunnen worden gesteld ten aanzien van de wijze van vaststelling van het inkomen en van de periode waarop die vaststelling betrekking heeft.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is onbepaald. Zij is bedoeld om het recht op een uitkering te toetsen aan diverse mogelijke inkomstenbronnen.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 38 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozen werknemers |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 10 |
| Lid: | 3 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 10, eerste lid |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Tekst artikel 10, derde lid: | Onze Minister kan nadere en zo nodig afwijkende regels stellen met betrekking tot de berekening van de op grond van het eerste lid op de aldaar bedoelde uitkering in te houden bedragen. |
Wet van 6 november 1986 (Stb. 1986, 565)
Toelichting op artikel 10 lid 3 (Kamerstuk 19 260 nr. 3, blz. 17)
Dit artikel is inclusief de daarin vervatte delegatiemogelijkheden, overgenomen uit de Wet van 20 december 1979, Stb. 711 (herziening aanpassingsmechanismen en vaststelling regelen hoogte sociaal minimum).
NB. De toelichting op het oorspronkelijke artikel is niet digitaal beschikbaar.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is onbepaald. Zij is bedoeld om afwijkende regels te stellen ten aanzien van de op de uitkering in te houden bedragen.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 39 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 4 |
| Lid: | 4 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 4, eerste en tweede lid |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 4, vierde lid: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan van het bepaalde in het eerste en het tweede lid worden afgeweken ten aanzien van personen, die slechts tijdelijk binnen het Rijk wonen of tijdelijk binnen het Rijk werkzaam zijn. |
Wet van 27 november 1968 (Stb. 1968, 657)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. Voor bepaalde groepen is uitsluiting mogelijk (zij die tijdelijk in Nederland wonen of werken).
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 40 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 10 |
| Lid: | 4 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 10, derde lid |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 10, vierde lid: | Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de door de werkgever verschuldigde premies, bedoeld in het derde lid, nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld. |
Wet van 18 februari 1966 (Stb. 1968, 657)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is zeer onbepaald.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 41 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 18 |
| Lid: | 8 |
| Bijzonderheden: | |
| Soort bepaling: | Afwijken bij of krachtens algemene maatregel van bestuur |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 18: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het bepaalde in dit artikel nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld. |
Wet van 18 februari 1966 (Stb. 1968, 657)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is onbepaald. Zij is bedoeld om methodieken te ontwikkelen om de mate van arbeidsongeschiktheid te schatten.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 42 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 18 |
| Lid: | 10 |
| Bijzonderheden: | – |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 18, tiende lid: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent een afwijkende wijze van vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in gevallen waarin recht bestaat op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet en een uitkering inzake arbeidsongeschiktheid op grond van een andere wettelijke regeling ter verzekering tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. |
Wet van 18 februari 1966 (Stb. 1968, 657)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid lijkt wel redelijk ingekaderd. Het gaat om de mate van arbeidsongeschiktheid bij meer dan één werkzaamheid en toerekening resterende verdiencapaciteit.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 43 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 40 |
| Lid: | 5 |
| Bijzonderheden: | – |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 40, vijfde lid: | Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld. |
Wet van 18 februari 1966 (Stb. 1968, 657)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. Voor een bepaalde groep is afwijking (in positieve zin) wel mogelijk.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 44 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 59c |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | jo. art. 59b, eerste lid, en art. 65 |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 59c: | Onze Minister kan nadere, zo nodig van het bepaalde in artikel 59b, eerste lid, afwijkende regelen stellen ter berekening van de vakantie-uitkering van degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering met toepassing van het bepaalde krachtens artikel 65 niet of niet ten volle wordt uitbetaald en die naast de uitkering ingevolge de wetgeving van een andere Mogendheid eveneens recht heeft op een vakantie-uitkering ingevolge die wetgeving. |
Wet van 18 februari 1966 (Stb. 1968, 657)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is beperkt ingekaderd. Zij is bedoeld ter afwijkende berekening van de vakantie-uitkering (als die ook al van een andere mogendheid werd ontvangen).
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 45 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 65e |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | – |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 67c: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld op grond waarvan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op aanvraag aan de verzekerde die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, in het kader van de bevordering van en ondersteuning bij de inschakeling in de arbeid als zelfstandige voorzieningen kan verstrekken. |
Wet van 18 februari 1966 (Stb. 1968, 657)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. Voor een bepaald omschreven groep is afwijking (in positieve zin) wel mogelijk.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 46 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 71 |
| Lid: | 4 |
| Bijzonderheden: | – |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht? | Nee |
| Tekst artikel 71, vierde lid: | Onze Minister kan omtrent de betaling en het verhaal regels stellen, zonodig in afwijking van dit artikel. |
Wet van 18 februari 1966 (Stb. 1968, 657)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is onbepaald.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 47 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 75g |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | jo. hoofdstuk IIIA |
| Soort bepaling: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 75g: | Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot dit hoofdstuk. |
Wet van 18 februari 1966 (Stb. 1968, 657)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is onbepaald.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 48 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 6 |
| Lid: | 4 |
| Bijzonderheden: | |
| Soort bepaling: | Afwijken bij of krachtens algemene maatregel van bestuur |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 6: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste, tweede en derde lid, en de artikelen 4 en 5 nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld die voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten en gedeeltelijk arbeidsgeschikten verschillend kunnen zijn. Hierbij kan tevens onderscheid worden gemaakt tussen de situaties, bedoeld in artikel 4, tweede en derde lid. |
Wet van 10 november 2005 (Stb. 2005, 572)
Toelichting op artikel 6 lid 4 (oorspronkelijk artikel 1.2.3) (Kamerstuk 30 034 nr. 3, blz. 146)
Dit lid komt overeen met artikel 18, achtste lid, van de WAO dat de wettelijke basis is van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, dat op grond van een daartoe strekkende bepaling in de Invoeringswet Wet WIA mede dit artikel als wettelijke basis zal krijgen. Hierdoor zal mede de op het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten gebaseerde Regeling nadere invulling algemeen gebruikelijke bekwaamheden op verzekerden op grond van deze wet van toepassing worden. Met dit lid wordt de mogelijkheid geboden nadere en zonodig afwijkende regels te stellen met betrekking tot de begrippen volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid en gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. Hiermee wordt ruimte geboden voor de uitwerking van methodieken die op een uitvoerbare wijze zo goed mogelijk tot het resultaat leiden, dat met de definities van voorgaande begrippen wordt beoogd. Dit kan ertoe leiden dat voor het bepalen of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is (zowel in de zin van artikel 1.2.1, tweede lid, als in de zin van het derde lid van dat artikel), andere procedures zullen gaan gelden dan bij het bepalen of iemand gedeeltelijk arbeidsgeschikt is (zie ook paragraaf 5.4 van het algemeen deel van de toelichting).
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is onbepaald. Zij is bedoeld om ruimte voor de ontwikkeling van methodieken te bieden.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 49 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 34 |
| Lid: | 2 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 34, eerste lid |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 34, tweede lid: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld op grond waarvan het UWV op aanvraag van de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, of een verzekerde met naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperkingen, in het kader van de bevordering en ondersteuning bij de inschakeling in de arbeid als zelfstandige, voorzieningen kan verstrekken. |
Wet van 10 november 2005 zoals gewijzigd door de Aanpassingswet (Stb. 2005, 710)
Toelichting op artikel 34 lid 2 (oorspronkelijk gewijzigd artikel 4.2.2) (Kamerstuk 30 318 nr. 3, blz. 146)
Op grond van de artikelen 59b van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG), 67c van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), 65e van de WAO en 52d van de ZW (die alle bij de inwerkingtreding van de IWIA in de genoemde wetten zullen worden ingevoerd) en artikel 4.2.2, tweede lid, van de Wet WIA, kunnen aan personen die recht hebben op een van de in die wetten bedoelde uitkeringen in het kader van de bevordering en ondersteuning bij de inschakeling in de arbeid als zelfstandige, voorzieningen worden verstrekt. Deze voorzieningen kunnen worden verstrekt tot het moment waarop geen recht meer bestaat op een van de bedoelde uitkeringen. Op het moment dat betrokkene als zelfstandige arbeid verricht is hij geen verzekerde meer en vervalt de aanspraak op deze voorzieningen. Het kan echter in het kader van de reïntegratie wenselijk zijn deze voorzieningen (als overgangsmaatregel) nog een beperkte tijd te laten doorlopen (zoals dat ook mogelijk was op grond van de Wet REA). Door de hier voorgestelde uitbreiding van de delegatiebepaling kan in het nieuw te treffen Reïntegratiebesluit worden vastgelegd in welke gevallen deze voorzieningen nog langer kunnen worden verstrekt.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. Voor een bepaald omschreven groep is afwijking (in positieve zin) wel mogelijk.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 50 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 36 |
| Lid: | 4 |
| Bijzonderheden: | – |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 36, vierde lid: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel. Daarbij kunnen regels worden gesteld met betrekking tot subsidie in geval van overgang van onderneming als bedoeld in artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek alsmede met betrekking tot de te verstrekken gegevens bij een aanvraag voor subsidie. |
Wet van 10 november 2005 (Stb. 2005, 572)
Toelichting op artikel 36 lid 4 (oorspronkelijk artikel 4.2.4) (Kamerstuk 30 034 nr. 3, blz. 173)
Op grond van het vierde lid kunnen nadere regels worden gesteld. Die regels kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de wijze waarop rekening moet worden gehouden met het bedrijfseconomisch voordeel voor de werkgever van de te treffen voorziening. Die regels kunnen ook betrekking hebben op de beoordeling van de aanvraag en de voorwaarden voor toekenning. Onder meer valt daarbij te denken aan een onderscheid tussen voorzieningen die voor subsidie in aanmerking komen en voorzieningen die als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt en dus niet gesubsidieerd worden.
Op grond van het vierde lid kunnen ook zo nodig afwijkende regels worden gesteld. Deze bepaling geeft de mogelijkheid tot het treffen van regels in verband met het vergoeden van kosten wanneer door een werkgever kosten zijn gemaakt ten behoeve van de reïntegratie van een werknemer en deze werknemer uiteindelijk de werkzaamheden niet kan hervatten. Er zijn dan omstandigheden denkbaar die een dergelijke vergoeding wel kunnen rechtvaardigen.
NB. Dit artikel is later nog aangevuld. Dit heeft echter geen invloed gehad op de afwijkingsbepaling.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. Voor een bepaald omschreven groep is afwijking (in positieve zin) wel mogelijk.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 51 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 87 |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | jo. hoofdstuk 9 |
| Soort bepaling: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 87: | Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot dit hoofdstuk. |
Wet van 10 november 2005 (Stb. 2005, 572)
Toelichting op artikel 87 (oorspronkelijk artikel 9.5) (Kamerstuk 30 034 nr. 3, blz. 205)
Gelet op de wijzigingen in het systeem van het eigenrisicodragen ten opzichte van het systeem in de WAO is het wenselijk de mogelijkheid te creëren om bij algemene maatregel van bestuur nadere en zonodig afwijkende regels te stellen. Daarbij kan met name worden gedacht aan regels met betrekking tot artikel 9.2, tweede lid.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is onbepaald.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 52 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW VWS/JG VROM/WWI |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | Volksgezondheid, Welzijn en Sport Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer |
| Naam: | Wet voorzieningen gehandicapten |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 2 |
| Lid: | 3 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 2, tweede lid |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 2, derde lid: | Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan, in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, met betrekking tot het tweede lid afwijkende regels stellen. |
| Oplossing: | Deze wet is vervallen (zie artikel 40 van de Wet maatschappelijke ondersteuning). |
[Deze wet is inmiddels vervallen, derhalve geen commentaar]
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 53 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Ziektewet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 8b |
| Lid: | 3 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 8b, eerste lid |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 8b, derde lid: | Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kunnen nadere en, zo nodig, tijdelijk van deze wet afwijkende regels worden gesteld. |
| Oplossing: | Dit artikel is vervallen met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 3 van de Aanpassingswet OOW (Stb. 2000, 561). |
[Deze wet is inmiddels vervallen, derhalve geen commentaar]
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 54 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Ziektewet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 11 |
| Lid: | 4 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 11, derde lid |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 11, vierde lid: | Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de door de werkgever verschuldigde premies, bedoeld in het derde lid, nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld. |
Wet van 5 juni 1913 (Stb. 1913, 204)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is onbepaald.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 55 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Ziektewet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 32 |
| Lid: | 4 |
| Bijzonderheden: | |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 32, vierde lid: | Onze Minister kan met betrekking tot gevallen van samenloop van ziekengeld met arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten regels stellen. Bij deze regels kan worden afgeweken van het eerste tot en met derde lid en van artikel 32a. |
Wet van 5 juni 1913 (Stb. 1913, 204)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is onbepaald. Zij is bedoeld om samenloop van uitkeringen te vermijden, dan wel te beperken.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 56 |
|---|---|
| Commissie(s) | V&W EZ LNV VROM/WWI |
| Eerste ministerie: | Verkeer en Waterstaat |
| Overig(e) ministerie(s): | Economische Zaken Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer |
| Naam: | Ontgrondingenwet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 10 |
| Lid: | 5 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 5, eerste lid, en art. 10, eerste tot en met vierde lid |
| Soort bepaling: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 10, vijfde lid: | Met betrekking tot ontgrondingen van eenvoudige aard, waarbij andere belangen niet of nauwelijks zijn betrokken, kan bij de regelingen, bedoeld in artikel 5, voor daarbij aan te wijzen gevallen worden afgeweken van het bepaalde bij de voorgaande leden. |
Wet van 27 oktober 1965 (Stb. 1965, 509)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissies voor Verkeer en Waterstaat, voor Economische Zaken, voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer/Wonen, Wijken en Integratie
De regelingen waarop in artikel 5 wordt gedoeld zijn kaderstellende algemene maatregelen van bestuur. Er is dus geen sprake van beslissingsbevoegdheid voor individuele gevallen. Voor afwijken wordt wel een criterium gegeven: het moet gaan om ontgrondingen van eenvoudige aard, waarbij andere belangen niet of nauwelijks betrokken zijn.
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 57 |
|---|---|
| Commissie(s) | VWS/JG |
| Eerste ministerie: | Volksgezondheid, Welzijn en Sport Overig(e) ministerie(s): |
| Naam: | Infectieziektenwet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 26d |
| Lid: | 2 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 26d, eerste lid |
| Categorie: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Tekst artikel 26d, tweede lid: | Indien als gevolg van buitengewone omstandigheden, de volksgezondheid betreffende, de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid niet kan worden afgewacht, kunnen de daar bedoelde regels bij ministeriële regeling worden gesteld. |
| Oplossing | Is geen afwijking, maar verruiming reikwijdte wet bij ministeriële regeling voor nieuwe ziekten en voor opschaling ziekten; continuering inhoud in Wet publieke gezondheid (31 316) |
Wet van 11 juni 1998 zoals gewijzigd per 16 april 2004 (Stb. 2004, 154)
Toelichting op artikel 26d (Kamerstuk 28 868 nr. 3, blz. 9)
De wijzigingen als vervat in artikel 26c en 26d bieden mogelijkheden om het wettelijk instrumentarium van de Infectieziektenwet ten aanzien van pokkenbestrijding te verfijnen of zo nodig bij algemene maatregel van bestuur aan te vullen. Bij het stellen van aanvullende of, in het geval van artikel 26d, zo nodig zelfs afwijkende regels wordt niet beoogd om wijzigingen in het systeem van de Infectieziektenwet aan te brengen. Het gaat veeleer om afwijkingen van technische voorschriften als die vervat in artikel 18d vanwege wijziging in de medische inzichten: bijv. het plaatsen onder medisch toezicht bij een andere lichaamstemperatuur dan de in de wet genoemde 38°C of een iets langere duur van het toezicht dan de wettelijk genoemde 18 dagen.
Indien als gevolg van buitengewone omstandigheden – de volksgezondheid betreffende – de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur niet zou kunnen worden afgewacht, zouden bij wijze van spoedvoorziening regels bij ministeriële regeling gesteld kunnen worden. De looptijd van een dergelijke ministeriële regeling is beperkt tot ten hoogste zes maanden. Na hun vaststelling moeten de regels, hetzij worden ingetrokken, hetzij bekrachtigd via een algemene maatregel van bestuur. Als het gaat om van de wet afwijkende regels moet ingevolge het vierde lid van artikel 26d een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp zo spoedig mogelijk bij de Staten-Generaal worden ingediend. Deze bijzondere voorzieningen zijn noodzakelijk, omdat we wereldwijd al ruim dertig jaar geen ervaring meer hebben met de bestrijding van pokken en er deswege onvoorziene situaties kunnen ontstaan die per direct om oplossingen vragen.
Commentaar van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval, wel van een ministeriële regeling voor gevallen waarin niet op de algemene maatregel van bestuur kan worden gewacht. Het criterium is daarbij «buitengewone omstandigheden, de volksgezondheid betreffende».
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 58 |
|---|---|
| Commissie(s) | VWS/JG JUST |
| Eerste ministerie: | Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
| Overig(e) ministerie(s): | Justitie |
| Naam: | Wet op de jeugdzorg |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 3 |
| Lid: | 9 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 3, eerste lid, en art. 10 Vreemdelingenwet 2000 |
| Categorie: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Tekst artikel 3, negende lid: | In afwijking van het eerste lid, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, zo nodig in afwijking van artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000, de aanspraken ingevolge deze wet geheel of gedeeltelijk worden uitgebreid tot bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur aan te geven categorieën niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Een zodanige aanspraak geeft een vreemdeling geen recht op rechtmatig verblijf. |
| Oplossing | Is geen afwijking, maar een verruiming van de reikwijdte wet bij AMvB voor in die AMvB bepaalde categorieën niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Is uitvoering aan gegeven bij art. 7 van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg. |
Wet van 22 april 2004 (Stb. 2004, 306)
Geen toelichting beschikbaar op deze specifieke bepaling.
Commentaar van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De regelingen waarop in artikel 3, negende lid, van de Wet op de Jeugdzorg wordt gedoeld betreffen een algemene maatregel van bestuur en een ministeriële regeling waarin de aanspraken die gelden ingevolge de Wet op de jeugdzorg kunnen worden uitgebreid tot bij die regelingen «aan te geven categorieën niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen».
Categorie II – Pseudo-afwijken
| Volgnummer | 59 |
|---|---|
| Commissie(s) | VWS/JG JUST |
| Eerste ministerie: | Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
| Overig(e) ministerie(s): | Justitie |
| Naam: | Wet op de jeugdzorg |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 112 |
| Lid: | 3 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 112, eerste lid, jo. KB van 15 december 2005 tot nadere bepaling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 78, onderdeel D, van de Wet op de jeugdzorg (Stb. 2005, 699) |
| Categorie: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Tekst artikel 112, derde lid: | Tot het tijdstip waarop artikel 78, onderdeel D, in werking treedt, is plaatsing van een jeugdige als bedoeld in artikel 11a, eerste lid, in een justitiële jeugdinrichting als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, slechts mogelijk indien de stichting een besluit heeft genomen waaruit blijkt dat de jeugdige op die plaatsing is aangewezen. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor gevallen waarin het besluit, bedoeld in de eerste volzin niet kan worden afgewacht. Daarbij kan worden afgeweken van het bepaalde in die volzin. |
| Oplossing | Is geen inhoudelijke afwijking, maar afwijking van inwerkingtredingsdatum. Hieraan is uitvoering gegeven met Inwerkingtreding KB d.d. 5-12-2006 (Stb. 2006, 640). |
[inwerkingtreding heeft inmiddels plaatsgevonden]
Commentaar van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin
Niet van toepassing. De bepaling is niet meer relevant omdat artikel 78, onderdeel D, van de Wet op de jeugdzorg met ingang van 1 januari 2007 in werking is getreden (Stb. 2005, 699).
Categorie III- Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 60 |
|---|---|
| Commissie(s) | BZHC/AZHK JUST SZW |
| Eerste ministerie: | Algemene Zaken |
| Overig(e) ministerie(s): | Justitie Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Naam: | Noodwet arbeidsvoorziening |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 5 |
| Lid: | 2 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 5, eerste lid, en Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen |
| Categorie: | Bij ministeriële regeling afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 5, tweede lid: | De door Onze Minister als Hoofd Arbeidsvoorziening aangewezen functionarissen van de Centrale organisatie werk en inkomen of van een Centrum voor werk en inkomen, zijn in die hoedanigheid ondergeschikt aan Onze Minister. De Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen verleent aan Onze Minister de medewerking die hij in deze verhouding behoeft. Bij regelen en aanwijzingen als bedoeld in het eerste lid kan van het bepaalde bij of krachtens de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen worden afgeweken, voor zover zulks in het belang van een goede uitvoering van deze wet nodig is. |
Wet van 23 april 1971 zoals gewijzigd per 1 januari 1991 (Stb. 1990, 403)
Toelichting op artikel 5 lid 2 (Oorspronkelijk artikel 15 onderdeel D Invoering Arbeidsvoorzieningswet) (Kamerstuk 21 063 nr. 3, blz. 15)
In aansluiting hierop bepaalt het voorgestelde tweede lid van artikel 5 van de Noodwet dat de Algemeen Directeur en de Regionaal Directeur in hun hoedanigheid van Hoofd Arbeidsvoorziening in de zin van de Noodwet, ondergeschikt zijn aan de minister. Hiermee wordt afgeweken van de relatie directeur-bestuur, zoals die is geregeld in de Arbeidsvoorzieningswet. De reden daarvoor is dat in de noodsituaties, waarop de Noodwet Arbeidsvoorziening betrekking heeft, het Hoofd Arbeidsvoorziening taken dient uit te voeren met het oog op belangen waarvoor de overheid verantwoordelijk dient te blijven. Bovendien gaat het hier om situaties waarin door de overheid snel gehandeld moet kunnen worden. Mogelijk zal met betrekking tot de Noodwet Arbeidsvoorziening behoefte bestaan aan meer afwijkingen van de relatie directeur-bestuur, zoals neergelegd in de Arbeidsvoorzieningswet. In die mogelijkheid voorziet de derde zin van het nieuwe artikel 5, tweede lid.
NB. Dit artikel is later aangepast aan de invoering van het CWI. Dit heeft echter geen invloed gehad op de afwijkingsbepaling.
Commentaar van de vaste commissie voor Justitie
De commissie is van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 61 |
|---|---|
| Commissie(s) | BZHC/AZHK JUST SZW |
| Eerste ministerie: | Algemene Zaken |
| Overig(e) ministerie(s): | Justitie Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Naam: | Noodwet arbeidsvoorziening |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 9 |
| Lid: | 3 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 9, tweede lid, art. 2, eerste lid, en hoofdstuk III |
| Categorie: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Tekst artikel 9, derde lid: | Bij een algemene maatregel van bestuur als in het tweede lid bedoeld kunnen omtrent het vragen van voorziening tegen beschikkingen, krachtens die maatregel genomen, en de rechtsgang ter zake, regelen worden gesteld in afwijking van hoofdstuk III. |
Wet van 23 april 1971 zoals te wijzigen per 1 januari 1996 (Stb. 1997, 162)
[Dit artikel is nog niet in werking getreden]
Commentaar van de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken/Algemene Zaken en voor Justitie
De commissies zijn van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 62 |
|---|---|
| Commissie(s) | BZHC/AZHK FIN |
| Eerste ministerie: | Algemene Zaken |
| Overig(e) ministerie(s): | Financiën |
| Naam: | Noodwet financieel verkeer |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 3 |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | jo. art. 2, eerste lid |
| Categorie: | Bij ministeriële regeling afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 3: | Onze Minister is bevoegd te bepalen – zo nodig in afwijking van andere wettelijke regelingen – dat het aan banken verboden is zonder een door of namens hem verleende algemene of bijzondere vergunning kredieten te verlenen of beschikkingen op openstaande kredieten toe te staan. |
Wet van 25 mei 1978 (Stb. 1978, 348)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken/Algemene Zaken
De commissie is van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III- Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 63 |
|---|---|
| Commissie(s) | BZHC/AZHK FIN |
| Eerste ministerie: | Algemene Zaken |
| Overig(e) ministerie(s): | Financiën |
| Naam: | Noodwet financieel verkeer |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 6 |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | jo. art. 2, eerste lid |
| Categorie: | Bij ministeriële regeling afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 6: | Onze Minister is bevoegd – zo nodig in afwijking van andere wettelijke regelingen – voorschriften te geven met betrekking tot vergoedingen voor diensten op het gebied van het bankwezen in de ruimste zin en van de geld- en kapitaalmarkt, voorzover zij het karakter van rentevergoeding dragen. |
Wet van 25 mei 1978 (Stb. 1978, 348)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken/Algemene Zaken
De commissie is van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III- Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 64 |
|---|---|
| Commissie(s) | BZHC/AZHK FIN |
| Eerste ministerie: | Algemene Zaken |
| Overig(e) ministerie(s): | Financiën |
| Naam: | Noodwet financieel verkeer |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 25 |
| Lid: | 1 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 2, eerste lid |
| Categorie: | Bij ministeriële regeling afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 25, eerste lid: | Onze Minister is bevoegd te bepalen – zo nodig in afwijking van andere wettelijke regelingen –, dat de betaling van schadeloosstellingen of van voorschotten daarop behoudens een door of namens hem te verlenen algemene of bijzondere vergunning uitsluitend kan geschieden door storting op een geblokkeerde rekening. Alsdan wordt voor de toepassing van de Onteigeningswet het bewijs van deze storting met een bewijs van de betaling gelijkgesteld. |
Wet van 25 mei 1978 (Stb. 1978, 348)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken/Algemene Zaken
De commissie is van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III- Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 65 |
|---|---|
| Commissie(s) | BZHC/AZHK FIN |
| Eerste ministerie: | Algemene Zaken |
| Overig(e) ministerie(s): | Financiën |
| Naam: | Noodwet financieel verkeer |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 26 |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | jo. art. 2, eerste lid |
| Categorie: | Bij ministeriële regeling afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 26: | Onze Minister is bevoegd – zo nodig in afwijking van andere wettelijke regelingen – voorschriften te geven ten aanzien van de financiële betrekkingen met het buitenland, alsmede ten aanzien van het vorderen van gouden munten, fijn goud, alliages van goud (onbewerkt of halffabrikaat) en buitenlandse activa van ingezetenen. Tenzij bijzondere omstandigheden dit naar zijn oordeel onmogelijk maken, oefent hij deze bevoegdheden niet uit dan in overeenstemming met Onze Ministers van Buitenlandse Zaken, van Economische Zaken en van Landbouw en Visserij. |
Wet van 25 mei 1978 (Stb. 1978, 348)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken/Algemene Zaken
De commissie is van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III- Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 66 |
|---|---|
| Commissie(s) | BZHC/AZHK FIN |
| Eerste ministerie: | Algemene Zaken |
| Overig(e) ministerie(s): | Financiën |
| Naam: | Noodwet financieel verkeer |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 35 |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | – |
| Categorie: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 35: | Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld terzake van betalingen door het Rijk in enig gebied, zo lang de verbindingen tussen Onze Minister en een zodanig gebied zijn verbroken. Hierbij kan van andere wettelijke regelingen worden afgeweken. |
Wet van 25 mei 1978 (Stb. 1978, 348)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken/Algemene Zaken
De commissie is van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 67 |
|---|---|
| Commissie(s) | BZHC/AZHK JUST VWS/JG |
| Eerste ministerie: | Algemene Zaken |
| Overig(e) ministerie(s): | Justitie Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
| Naam: | Noodwet geneeskundigen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 12 |
| Lid: | 3 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 12, tweede lid, art. 3, eerste lid, en hoofdstuk IV |
| Categorie: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Tekst artikel 12, derde lid: | Bij een algemene maatregel van bestuur als in het tweede lid bedoeld kunnen omtrent het vragen van voorziening tegen beschikkingen, krachtens die maatregel genomen, en de rechtsgang ter zake, regelen worden gesteld in afwijking van hoofdstuk IV. |
Wet van 23 april 1971 zoals te wijzigen per 1 januari 1996 (Stb. 1997, 162)
[Dit artikel is nog niet in werking getreden]
Commentaar van de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken/Algemene Zaken en voor Justitie
De commissies zijn van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 68 |
|---|---|
| Commissie(s) | BZHC/AZHK BDO V&W |
| Eerste ministerie: | Algemene Zaken |
| Overig(e) ministerie(s): | Defensie Verkeer en Waterstaat |
| Naam: | Vervoersnoodwet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 8 |
| Lid: | 2 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 8, eerste lid, art. 2, eerste lid, alsmede Wet personenvervoer 2000, Wet goederenvervoer over de weg, Wet vervoer binnenvaart en Spoorwegwet |
| Categorie: | Bij ministeriële regeling afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 8, tweede lid: | Bij toepassing van het eerste lid kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de Wet personenvervoer 2000, de Wet goederenvervoer over de weg, de Wet vervoer binnenvaart en de Spoorwegwet. |
Wet van 5 december 1962 (Stb. 1962, 571)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken/Algemene Zaken, voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking en voor Verkeer en Waterstaat
De commissies zijn van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III- Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 69 |
|---|---|
| Commissie(s) | BZHC/AZHK BDO V&W |
| Eerste ministerie: | Algemene Zaken |
| Overig(e) ministerie(s): | Defensie Verkeer en Waterstaat |
| Naam: | Vervoersnoodwet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 10 |
| Lid: | 3 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 10, eerste lid, art. 2, eerste lid, alsmede Wet personenvervoer 2000, Wet goederenvervoer over de weg, Wet vervoer binnenvaart en Spoorwegwet |
| Categorie: | Bij ministeriële regeling afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 10, derde lid: | Bij toepassing van het eerste lid kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de Wet personenvervoer 2000, de Wet goederenvervoer over de weg, de Wet vervoer binnenvaart en de Spoorwegwet. |
Wet van 5 december 1962 (Stb. 1962, 571)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken/Algemene Zaken, voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking en voor Verkeer en Waterstaat
De commissies zijn van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 70 |
|---|---|
| Commissie(s) | BZHC/AZHK BDO V&W |
| Eerste ministerie: | Algemene Zaken |
| Overig(e) ministerie(s): | Defensie Verkeer en Waterstaat |
| Naam: | Vervoersnoodwet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 13 |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | art. 2, eerste lid |
| Categorie: | Bij ministeriële regeling afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 13: | Onze Minister kan aan een beheerder van infrastructuur die open staat voor het verkeer te land, onderscheidenlijk op binnenwater aanwijzingen geven betreffende het beheer, alsmede andere met betrekking tot het verkeer over die infrastructuur toegekende taken en bevoegdheden. Daarbij kan van de op die infrastructuur en die taken en bevoegdheden betrekking hebbende wetgeving worden afgeweken. |
Wet van 5 december 1962 (Stb. 1962, 571)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken/Algemene Zaken, voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking en voor Verkeer en Waterstaat
De commissies zijn van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 71 |
|---|---|
| Commissie(s) | BZHC/AZHK BDO |
| Eerste ministerie: | Algemene Zaken |
| Overig(e) ministerie(s): | Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Defensie |
| Naam: | Wet verplaatsing bevolking |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 2e |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | art. 2, eerste lid |
| Categorie: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 2e: | Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorlopige voorzieningen worden getroffen, welke naar Ons oordeel in verband met de verplaatsing van bevolking noodzakelijk zijn. In bedoelde voorzieningen kan van de bevoegdheden die in andere wettelijke bepalingen aan andere overheidsorganen zijn toegekend, worden afgeweken. |
Wet van 10 juli 1952 zoals gewijzigd per 1 mei 1997 (Stb. 1996, 366)
Toelichting op artikel 2e (Kamerstuk 23 791 nr. 3, blz. 11)
Het huidige artikel 25 bevat de buitengewone bevoegdheid bij algemene maatregel van bestuur voorlopige voorzieningen te treffen welke noodzakelijk kunnen zijn bij een verplaatsing van bevolking. Deze buitengewone bevoegdheid, waarbij mag worden afgeweken van andere wettelijke bepalingen, wordt als nieuw artikel 2e onder het bereik van de standaardbepaling gebracht.
Indien inwerkingstelling van artikel 2e plaatsvindt via de standaard-bepaling (nieuw artikel 2), zal op grond van het tweede lid van de standaardbepaling een verlengingswetsvoorstel moeten worden ingediend over het voortduren van de werking van artikel 2e. In het geval dat artikel 2e gedurende een uitzonderingstoestand, dus via de procedure van artikel 7, eerste lid, of 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden in werking wordt gesteld is er geen verlengings-wetsvoorstel voor het voortduren van de werking nodig daar de Staten-Generaal op ieder moment dat zij dat nodig achten de uitzonderingstoestand zelf kunnen beëindigen en daarmede ook de werking van de in werking gestelde noodwetgeving, bijvoorbeeld artikel 2e, Wet verplaatsing bevolking beëindigen. In beide gevallen is de medebetrokkenheid van het parlement derhalve gewaarborgd.
Commentaar van de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken/Algemene Zaken en voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking
De commissies zijn van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III- Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 72 |
|---|---|
| Commissie(s) | BZHC/AZHK |
| Eerste ministerie: | Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Experimentenwet kiezen op afstand |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 4 |
| Lid: | 2 |
| Bijzonderheden: | jo. Kieswet. Wanneer er wordt afgeweken, dan moet deze afwijking op het «naastlagere» niveau plaatsvinden |
| Categorie: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 4, tweede lid: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de experimenten en de daarbij te gebruiken voorzieningen. Deze regels kunnen op het naastlagere niveau afwijken van het bepaalde in en krachtens de volgende onderdelen van de Kieswet: a. de artikelen D 3, D 3a en D 10, met dien verstande dat de artikelen D 4 tot en met D 9 van overeenkomstige toepassing zijn op de registratie van de kiesgerechtigdheid van personen die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben, voor zover deze in afwijking van artikel D 3 plaatsvindt; b. hoofdstuk J, met uitzondering van artikel J 1, met dien verstande dat de verzending en de ontvangst van de stemmen die met behulp van informatie- en communicatietechnologie vanuit een andere locatie dan een stemlokaal zijn uitgebracht gedurende een bij de maatregel te bepalen periode voorafgaand aan de dag van stemming kunnen geschieden, en van de artikelen J 2, J 9, J 10, J 14, J 15 en J 35 tot en met J 39; c. de hoofdstukken K, L, M en N; d. de artikelen Y 2, Y 6, tweede en derde lid, Y 8, eerste lid, voor zover de afwijking inhoudt dat de verzending en de ontvangst van de stemmen die met behulp van informatie- en communicatietechnologie vanuit een andere locatie dan een stemlokaal zijn uitgebracht gedurende een bij de maatregel te bepalen periode voorafgaand aan de dag van stemming kunnen geschieden, en artikel V 7. |
Wet van 11 december 2003 (Stb. 2003, 569)
Toelichting op artikel 2e (Kamerstuk 28 664 nr. 3, blz. 15)
De gang van zaken tijdens de stemming zal waar mogelijk overeenkomen met de procedures die zijn beschreven in (en krachtens) de Kieswet (betreffende het stemmen door middel van stembiljetten, casu quo het stemmen per brief) en het Kiesbesluit (betreffende het stemmen met behulp van stemmachines). Overeenkomstig het advies van de Kiesraad is dit uitgangspunt uitdrukkelijk in de bepaling opgenomen. Het zal echter, zoals ook de Kiesraad constateert, onvermijdelijk zijn op een aantal onderdelen hiervan af te wijken. De meeste afwijkingen hebben betrekking op de hoofdstukken J, K en M van de Kieswet. Zo vloeit uit de aard van de experimenten voort, dat de kiezer, in afwijking van artikel J 5 van de Kieswet, met de in het kader van een experiment ontvangen oproepingskaart ook in een ander dan het voor hem aangewezen stemdistrict zijn stem kan uitbrengen. Een van de doelstellingen van het project Kiezen op Afstand is immers, het stemmen vanuit een willekeurig stemlokaal mogelijk te maken, zonder vooraf een kiezerspas te hoeven aanvragen. De kiezer die geen (in het kader van het experiment uitgegeven) oproepingskaart heeft ontvangen, zal tijdig moeten reageren. Het uitreiken van een vervangende oproepingskaart in het stembureau (artikel J 8 Kieswet) zal in het kader van een experiment niet mogelijk zijn, aangezien de in het ongerede geraakte oproepingskaart teneinde dubbel stemmen te voorkomen, vermeld moet worden in het register van vervallen oproepingskaarten, waarover ieder (deelnemend) stembureau op de dag van stemming dient te beschikken. Uiteraard dienen de kiezers in de betrokken gemeenten hierover goed te worden voorgelicht. Deze voorlichting is dan ook een uitdrukkelijk aandachtspunt in het project KoA. Het is voorts denkbaar, dat ten behoeve van de experimenten een of meer speciale stembureaus worden ingericht, waar de (vanuit het buitenland) elektronisch uitgebrachte stemmen worden verzameld en verwerkt. Hun functie zal vergelijkbaar zijn met die van de huidige briefstembureaus. Ook zullen regels dienen te worden gesteld omtrent de (elektronische) beschikbaarstelling van stembiljetten. Ook een aantal bepalingen betreffende de stemopneming (bij gebruik van stembiljetten of stemmachines) is wellicht niet zonder meer op de experimenten toe te passen. Vastgelegd moet bijvoorbeeld worden, hoe de openbaarheid van de stemopneming tijdens het experiment kan worden gewaarborgd, indien de stem met behulp van PC of telefoon is uitgebracht.
De mogelijkheid om af te wijken van artikel D 3 van de Kieswet is opgenomen om ten aanzien van de kiesgerechtigden die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben, eventueel niet alleen een elektronische wijze van stemuitbrenging toe te passen, maar ook het verzoek tot registratie als kiesgerechtigde elektronisch te kunnen indienen. De mogelijkheid om van artikel V 7 van de Kieswet af te wijken is opgenomen met het oog op een eventuele herstemming. In een stemlokaal waar een experiment wordt gehouden met het stemmen in een willekeurig stemlokaal, is geen afschrift uit de kiezersregistratie als bedoeld in artikel J 17, eerste lid, aanwezig, maar vindt de controle op de kiesgerechtigdheid plaats aan de hand van een register van vervallen oproepingskaarten. Om de groep van kiezers te bepalen die bevoegd zijn aan een herstemming in zo’n stemdistrict deel te nemen, kan derhalve niet van het in artikel J 17, eerste lid, bedoelde afschrift worden gebruikgemaakt. Ook biedt de tekst van artikel V 7 geen voorziening voor kiesgerechtigden die hun stem per telefoon of PC uitbrengen. In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 4, tweede lid, zal voor deze gevallen een regeling worden opgenomen.
Artikel 4 beoogt uiteraard niet, dat kan worden afgeweken van fundamentele bepalingen in de Kieswet, die voor iedere wijze van stemuitbrenging hebben te gelden. In verband daarmee is een aantal artikelen expliciet uitgesloten van de afwijkingsmogelijkheid. Een en ander betekent overigens niet, dat daarmee alle fundamentele bepalingen in de desbetreffende hoofdstukken zijn aangeduid of dat voor het overige onbeperkt kan worden afgeweken van de huidige regels, maar dat met betrekking tot hetgeen verder is bepaald in de hoofdstukken J, K, L, M en N op dit moment niet vaststaat, dat toepassing daarvan onverkort mogelijk zal zijn tijdens experimenten met Kiezen op Afstand.
Met betrekking tot de mogelijkheid, dat van de uit artikel J 1 van de Kieswet voortvloeiende dag en tijd van stemming wordt afgeweken, wordt opgemerkt dat deze afwijkingsmogelijkheid in hoofdlijnen vergelijkbaar is met die, welke bij het stemmen per brief reeds geldt. Het verzenden (door de kiezer) en ontvangen (door de daartoe aangewezen autoriteit, i.e. het stembureau) kan reeds plaatsvinden gedurende een periode die voorafgaat aan de feitelijke dag van stemming. De verwerking van de stem, zodanig dat de stemopneming kan plaatsvinden, vindt echter pas op de dag van stemming plaats. De Kiesraad constateert terecht dat niet voorzien is in de mogelijkheid om van hoofdstuk O van de Kieswet af te wijken. Deze afwijkingsmogelijkheid is niet voorzien omdat de experimenten, en daarmee het wetsvoorstel, betrekking hebben op de stemming en de stemopneming, en de hoofdstembureaus derhalve in dit verband geen bijzondere rol spelen.
NB. Deze regeling vervalt per 1 januari 2010.
Commentaar van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken/Algemene Zaken
Er is sprake van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een experiment, dat beperkt is in de tijd.
Categorie III- Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 73 |
|---|---|
| Commissie(s) | BDO JUST |
| Eerste ministerie: | Defensie |
| Overig(e) ministerie(s): | Justitie |
| Naam: | Militaire Ambtenarenwet 1931 |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 1b |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | – |
| Categorie: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Tekst artikel 1b: | Voor zover dit met het oog op de goede uitvoering van de operationele taken van krijgsmacht noodzakelijk is, kan Onze Minister in buitengewone omstandigheden afwijken van hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald. |
Wet van 19 december 1931 zoals te wijzigen op een nader moment (Stb. 2007, 480)
[Dit artikel is nog niet in werking getreden]
Commentaar van de vaste commissie voor Justitie
De commissie krijgt graag van de regering een toelichting op het begrip «buitengewone omstandigheden».
Categorie III- Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 74 |
|---|---|
| Commissie(s) | EZ |
| Eerste ministerie: | Economische Zaken |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Telecommunicatiewet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 18.1 |
| Lid: | 1 |
| Bijzonderheden: | – |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 18.1, eerste lid | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld om te kunnen onderzoeken of bepaalde ontwikkelingen in belangrijke mate kunnen bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen van deze wet. Deze regels kunnen afwijken van het bij of krachtens deze wet bepaalde. |
Wet van 19 oktober 1998 (Stb. 1998, 610)
Toelichting op artikel 18.1 lid 1 (Kamerstuk 25 533 nr. 3, blz. 135)
Een experimenteerregeling dient enerzijds ruim en flexibel van opzet te zijn teneinde zo goed mogelijk in te kunnen spelen op de wensen van de markt. Aan de andere kant is het van minstens zo groot belang dat er voldoende (procedurele) waarborgen zijn ingebouwd om een reële vorm van inspraak voor belanghebbenden mogelijk te maken. Bovendien dient de bevoegdheid om af te wijken van het reguliere wettelijk regime, gelet op het belang van rechtszekerheid, in de tijd beperkt te zijn. Hierin wordt voorzien met het voorgestelde artikel 18.1.
Flexibiliteit is ingevolge het eerste lid mogelijk door de regeling op ministerieel niveau vast te stellen, eventueel zelfs in afwijking van het bij of krachtens deze wet bepaalde. Buiten twijfel dient te zijn dat de in het kader van artikel 18.1 vast te stellen regelgeving in overeenstemming dient te zijn met de terzake geldende Europese regelgeving, zoals dat geldt voor alle regelgeving die op het terrein van de telecommunicatie tot stand wordt gebracht.
Commentaar van de vaste commissie voor Economische Zaken
Er is sprake van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een experiment, dat beperkt is in de tijd.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 75 |
|---|---|
| Commissie(s) | EZ BZHC/AZHK |
| Eerste ministerie: | Economische Zaken |
| Overig(e) ministerie(s): | Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
| Naam: | Distributiewet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 16 |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | – |
| Soort bepaling: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Tekst artikel 16 | Indien zulks naar Ons oordeel voor een doelmatige distributie noodzakelijk is, kunnen Wij met afwijking van de artikelen 11 tot en met 15 van deze wet, de nodige voorzieningen treffen. |
Wet van 24 juni 1939 (Stb. 1939, 633)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissie voor Economische Zaken
Er is sprake van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 76 |
|---|---|
| Commissie(s) | FIN |
| Eerste ministerie: | Financiën |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Comptabiliteitswet 2001 |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 97 |
| Lid: | 1 |
| Bijzonderheden: | jo artikel 9, tweede lid |
| Soort bepaling: | bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | – |
| Tekst artikel: | Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kan, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, aan Onze Minister van Financiën de bevoegdheid worden verleend om regels te stellen in afwijking van deze wet en de wetten, bedoeld in artikel 9, tweede lid. |
Wet van 13 juli 2002 (Stb. 2002, 413)
Toelichting op artikel 97 lid 1 (Kamerstuk 27 849 nr. 3, blz. 56)
Dit artikel vervangt de oude artikelen 74 en 74a. Er zijn geen inhoudelijke wijzigingen in aangebracht. Wel is de tekst van artikel 74a thans opgenomen in het eerste lid van artikel 97 (oud 74) artikel. Op deze wijze ligt duidelijker vast, dat de bevoegdheid van de Minister van Financiën om regels te kunnen stellen in afwijking van de CW en van de instellingswetten van begrotingsfondsen (de wetten, bedoeld in artikel 9, tweede lid) is beperkt tot de situaties waarin sprake is van buitengewone omstandigheden.
Naar aanleiding van een opmerking van de Rekenkamer wordt bij deze artikelen de volgende aanvullende toelichting gegeven. De hier bedoelde bepalingen hebben betrekking op buitengewone omstandigheden als bedoeld in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, waarbij de inwendige of uitwendige veiligheid van het Rijk in het geding is. Artikel 103 van de Grondwet (GW) geeft aan welke bevoegdheid de wetgever heeft aangaande uitzonderingsbepalingen. Tot op zekere (beperkte) hoogte mogen daarbij bepalingen van de GW opzij worden gezet. Dat geldt niet voor de bepalingen inzake de AR. De GW bepaalt echter alleen dat de AR de uitgaven en ontvangsten van het Rijk onderzoekt en dat zij de Rijksrekening goedkeurt. De afwijkende regels die de Minister van Financiën op grond van artikel 98 kan stellen, zullen daarom geen betrekking kunnen hebben op de inhoud/aard van deze twee taken. Dat sluit mijns inziens niet uit dat wel van de regels in de CW kan worden afgeweken, voor zover die regels bijvoorbeeld betrekking hebben op de wijze waarop de AR die taken dient uit te voeren, op de bevoegdheden die zij daarbij tot haar beschikking heeft, op de uiterste data die daarbij gerespecteerd moeten worden, e.d. Bepaald zou bijvoorbeeld kunnen worden dat de AR het bedoelde onderzoek en de goedkeuring van de Rijksrekening uitvoert, nadat de uitzonderingstoestand is afgelopen.
Commentaar van de vaste commissie voor Financiën
Er is sprake van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 77 |
|---|---|
| Commissie(s) | JUST |
| Eerste ministerie: | Justitie |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Vreemdelingenwet 2000 |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 111 |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | – |
| Categorie: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Tekst artikel 111: | Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels voor het geval van buitengewone omstandigheden worden gesteld, die afwijken van de hoofdstukken 1 tot en met 7. |
Wet van 23 november 2000 (Stb. 2000, 495)
Toelichting op artikel 111 (oorspronkelijk artikel 108) (Kamerstuk 26 732 nr. 3, blz. 91)
Dit artikel is ontleend aan artikel 50a van de huidige wet [d.w.z. de oude Vreemdelingenwet].
NB. De toelichting op het oorspronkelijke artikel 50a is niet digitaal beschikbaar.
Commentaar van de vaste commissie voor Justitie
De commissie krijgt graag van de regering een toelichting op het begrip «buitengewone omstandigheden».
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 78 |
|---|---|
| Commissie(s) | LNV VWS/JG VROM/WWI |
| Eerste ministerie: | Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit |
| Overig(e) ministerie(s): | Volksgezondheid, Welzijn en Sport Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer |
| Naam: | Bestrijdingsmiddelenwet 1962 |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 15 |
| Lid: | 1 |
| Bijzonderheden: | Is in inmiddels vervangen door de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en niet meer als zodanig geformuleerd (artikelen 37, resp. 64) |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Tekst artikel 15, eerste lid: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven betreffende het afleveren, voorhanden of in voorraad hebben en gebruiken van bestrijdingsmiddelen welke als zodanig dan wel voor wat betreft een uitbreiding van de toepassingsmogelijkheden kennelijk in een proefstadium verkeren. Daarbij kan worden afgeweken van de bepalingen van deze wet. |
[De betreffende wet is inmiddels vervallen, derhalve geen commentaar]
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 79 |
|---|---|
| Commissie(s) | LNV VWS/JG |
| Eerste ministerie: | Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit |
| Overig(e) ministerie(s): | Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
| Naam: | Diergeneesmiddelenwet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 43 |
| Lid: | 1 |
| Bijzonderheden: | – |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Tekst artikel 43, eerste lid: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven betreffende het bereiden het verpakken, het etiketteren, het voorhanden of in voorraad hebben, het afleveren en het toepassen van diergeneesmiddelen of gemedicineerde voeders welke als zodanig dan wel voor wat betreft een uitbreiding van de toepassingsmogelijkheden kennelijk in een proefstadium verkeren. Daarbij kan worden afgeweken van de bepalingen van deze wet. |
| Opmerking | Is in het voorstel voor de Wet dieren (Kamerstuk 31 389) niet meer als zodanig opgenomen. |
Wet van 27 juni 1985 (Stb. 1985, 410)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
NB. Dit artikel zal na inwerkingtreding van de Wet dieren vervallen
Commentaar van de vaste commissies voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin
Er is geen sprake van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand of experiment.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 80 |
|---|---|
| Commissie(s) | LNV VWS/JG |
| Eerste ministerie: | Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit |
| Overig(e) ministerie(s): | Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
| Naam: | Gezondheids- en welzijnswet voor dieren |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 52 |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | Nog niet in werking. |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 52: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld betreffende het voorhanden hebben, ten verkoop in voorraad hebben, verkopen, afleveren of gebruiken van huisvestingssystemen die kennelijk in een proefstadium verkeren. Daarbij kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens deze wet. |
| Opmerking | Is in het voorstel voor de Wet dieren (Kamerstuk 31 389) niet meer als zodanig opgenomen. |
Wet van 24 september 1992 (Stb. 1992, 585)
[Dit artikel is nog niet in werking getreden en zal na inwerkingtreding van de Wet dieren vervallen]
Commentaar van de vaste commissies voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin
Er is geen sprake van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand of experiment.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 81 |
|---|---|
| Commissie(s) | LNV VWS/JG |
| Eerste ministerie: | Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit |
| Overig(e) ministerie(s): | Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
| Naam: | Gezondheids- en welzijnswet voor dieren |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 32 |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | Art. 32 GwwD maakt onderdeel uit van het hoofdstuk «Bestrijding van besmettelijke dierziekten» van de wet. Wordt vervangen door art 5.7 van het voorstel voor de Wet Dieren (Kamerstuk 31 389). |
| Soort bepaling: | Bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 32: | Bij het stellen van regelen en het voorschrijven van maatregelen krachtens dit hoofdstuk kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de Meststoffenwet en de Flora- en faunawet. |
Wet van 24 september 1992 (Stb. 1992, 585)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissies voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin
Er is geen sprake van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand of experiment.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 82 |
|---|---|
| Commissie(s) | LNV VWS/JG |
| Eerste ministerie: | Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit |
| Overig(e) ministerie(s): | Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
| Naam: | Diergeneesmiddelenwet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 58 |
| Lid: | 3 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 58, tweede lid, en hoofdstuk II. Het betreft een overgangsbepaling. |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Tekst artikel 58, derde lid: | Met het oog op een geleidelijke toepassing van de bepalingen van hoofdstuk II op de ingevolge het tweede lid geregistreerde diergeneesmiddelen kan Onze Minister regelen stellen. Daarbij kan worden afgeweken van de bepalingen van hoofdstuk II en kan de toepassing van één of meer bepalingen van dat hoofdstuk op de ingevolge het tweede lid geregistreerde diergeneesmiddelen worden uitgesteld. |
| Opmerking | Deze overgangsbepaling komt niet meer terug in het voorstel voor de Wet dieren (Kamerstuk 31 389). |
Wet van 27 juni 1985 (Stb. 1985, 410)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
NB. Dit artikel zal na inwerkingtreding van de Wet dieren vervallen
Commentaar van de vaste commissies voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin
Er is geen sprake van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand of experiment.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 83 |
|---|---|
| Commissie(s) | OCW LNV |
| Eerste ministerie: | Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
| Overig(e) ministerie(s): | Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit |
| Naam: | Wet educatie en beroepsonderwijs |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 7.2.4 |
| Lid: | 3a |
| Bijzonderheden: | |
| Categorie: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Tekst artikel 30a: | Met het oog op de ontwikkeling van nieuwe kwalificaties kunnen met afwijking van de termijnen, bedoeld in het tweede en derde lid, eindtermen tot stand worden gebracht. |
| Opmerking | Is een afwijking in het kader van experimenten op basis van artikel 12.1a.1 en volgende van de WEB. Het artikellid vervalt op grond van artikel 12.1a.5 WEB per 1-8-2010. |
Wet van 31 oktober 1995 zoals gewijzigd per 27 april 2005 (Stb. 2005, 203)
Toelichting op artikel 7.2.4 lid 3a (Kamerstuk 29 880 nr. 3, blz. 7)
Bepaald is dat kan worden afgeweken van de in artikel 7.2.4 WEB geregelde termijnen voor de aanbieding van een voorstel voor de eindtermen en de vaststelling van de eindtermen. De minister kan een uiterste termijn opnemen in de aanvullende voorwaarden bij zijn bekostigingsbeschikking op grond van artikel 12.1a.1, eerste lid, en in de ministeriële regeling op grond van artikel 12.1a.1, zesde lid.
NB. Dit artikel vervalt per 1 augustus 2010.
Commentaar van de vaste commissies voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
De commissies zijn van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een experiment.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 84 |
|---|---|
| Commissie(s) | OCW FIN VWS/JG |
| Eerste ministerie: | Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
| Overig(e) ministerie(s): | Financiën, Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
| Naam: | Wet kinderopvang |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 87 |
| Lid: | 1 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 1, eerste lid, onder c en e, artikel 7, hoofdstuk 3, met uitzondering van artikel 48, alsmede van hoofdstuk 4, paragrafen 1 en 2, hoofdstuk 5, paragraaf 2. |
| Categorie: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Tekst artikel 87 eerste lid | Bij die regels kan worden afgeweken van artikel 1, eerste lid, onder c en e, artikel 7, hoofdstuk 3, met uitzondering van artikel 48, alsmede van hoofdstuk 4, paragrafen 1 en 2, hoofdstuk 5, paragraaf 2. |
| Opmerking | Artikel 87 vormt de grondslag om bij algemene maatregel van bestuur experimenten mogelijk te maken. Het experimenteerartikel is opgesteld met inachtneming van de waarborgen die voor dergelijke bepalingen zijn vastgesteld zoals omschreven in de aanwijzingen 10a en 10b van de Ar (limitatieve opsomming van bij de lagere regeling af te wijken bepalingen van de wet, de aanduiding op wetsniveau van het doel van de experimenten en de beperkte looptijd daarvan (4 jaar), parlementaire betrokkenheid bij de experimenteerregeling (voorhang) en evaluatie van het experiment) |
Wet van 9 juli 2004 (Stb. 2004, 455)
Toelichting op artikel 87 lid 1 (Oorspronkelijk artikel 83) (Kamerstuk 28 447 nr. 8, blz. 7)
Artikel 83a biedt de experimenteerbasis voor afwijking van de Wbk voor experimenten met aan te wijzen innovatieve vormen van kinderopvang. Het voordeel hiervan is dat op deze manier proefondervindelijk nieuw beleid kan worden ontwikkeld, gericht op de totstandkoming van een breder aanbod van kinderopvangvoorzieningen.
Er zijn verschillende aanleidingen om nu een experimenteerbasis in de Wbk op te nemen. In de eerste plaats is er de door de Tweede Kamer aangenomen motie-Blok (kamerstukken II 2001/02, 28 000 XVI, nr. 59), waarin de regering is verzocht om de maximale groepsgrootte voor kinderopvang aan huis op te trekken van vier naar zes kinderen, onder behoud van voldoende waarborgen voor de kwaliteit. Op dit moment zijn er reeds allerlei initiatieven in het land met betrekking tot alternatieve vormen van gastouderopvang. Deze alternatieve vormen worden vooral aangeboden via een franchiseformule. De franchisegever – meestal een bestaande kinderopvangorganisatie – selecteert op grond van bepaalde criteria die samenhangen met opleiding en ervaring een of meerdere franchisenemers. Franchisegever en -nemer komen contractueel overeen, dat laatstgenoemde tegen een financiële vergoeding bij de exploitatie van zijn onderneming gebruik maakt van de kennis en ervaring van eerstgenoemde. Bovendien stelt de franchisegever onder meer eisen aan de kwaliteit van de kinderopvang en controleert ook of aan die eisen wordt voldaan. De franchisenemer exploiteert geheel zelfstandig, voor eigen rekening en risico, een onderneming voor kinderopvang. Het is niet geheel te voorzien op welke wijze deze initiatieven zich zullen ontwikkelen. Daarom is een experimenteerregeling een geschikt instrument. Een andere aanleiding om nu een experimenteerbasis in de Wbk op te nemen, vormen de bevindingen van de Taskforce Inburgering (verwezen zij bijvoorbeeld naar de derde voortgangsrapportage in het kader van het Groot Project Inburgering Oudkomers, kamerstukken II, 2002/03, 27 083, nr. 31), waaruit onder meer blijkt dat kinderopvang bij inburgering niet eenvoudig is in te passen in het reguliere kinderopvangsysteem. De lesroosters van de ouders wisselen bijvoorbeeld regelmatig, waardoor de behoefte aan kinderopvang bij inburgeraars vaak verandert. Specifiek voor oudkomers geldt bijvoorbeeld dat de behoefte aan kinderopvang veelal beperkt is tot een beperkt aantal uren per dag en dicht bij het opleidingscentrum (de zogenoemde kortdurende opvang). Het reguliere kinderopvangaanbod sluit hier onvoldoende op aan. Naast ouders die een inburgeringcursus volgen is de verwachting dat ook ouders die scholing volgen met betrekking tot een reïntegratietraject behoefte hebben aan dergelijke kortdurende kinderopvang.
Voorts is de verwachting dat er binnen de sector kinderopvang, ook na de inwerkingtreding van de Wbk, voorlopig geen einde zal komen aan de dynamiek. Naast de reguliere vormen van kinderopvang komen er steeds meer variaties in vormen. De ontwikkeling van een 24-uurs-economie vraagt een flexibele inzet aan arbeidskrachten. Er wordt niet altijd standaard meer tussen negen en vijf uur gewerkt. Dit vraagt om aanpassing van de dienstverlening van de kinderopvangvoorzieningen. Door de invoering van de Wbk zal de behoefte aan een meer gedifferentieerd en flexibeler aanbod in de kinderopvang alleen maar toenemen.
Artikel 83a biedt uitsluitend een wettelijke grondslag om bij algemene maatregel van bestuur experimenten mogelijk te maken. Er worden in dit artikel geen concrete experimenten vastgesteld. In een algemene maatregel van bestuur, te enten op artikel 83a, worden een of meer experimenten aangewezen en worden nadere voorwaarden gesteld aan de opzet en de uitvoering daarvan.
Voordat voorgenomen beleid in een experimenteerregeling wordt geïmplementeerd zal, al dan niet door een ex ante evaluatie, de mate waarin het experiment voldoet aan de beginselen die aan de Wbk ten grondslag liggen (in het bijzonder wat de kwaliteitswaarborging betreft), de invloed die van het experiment kan uitgaan op de rest van het beleidsterrein en de waarborg dat geen afbreuk mag worden gedaan aan de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid bij de beoordeling daarvan een belangrijke rol spelen.
Omdat artikel 83a de mogelijkheid biedt tot afwijking van bepalingen van de Wbk, is het voorstel met passende waarborgen omgeven, in overeenstemming met de aanbevelingen in het eindrapport van het Interdepartementaal wetgevingsberaad inzake experimenteer-bepalingen «Het proberen waard». Dit rapport is op 4 augustus 2000 door de minister van Justitie, namens het kabinet, aan de Tweede Kamer aangeboden.
Deze waarborgen hebben betrekking op:
– een limitatieve opsomming van onderdelen van de Wbk, waarvan bij algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken. Er kan daarom geen regeling worden getroffen voor experimenten waarvoor zou moeten worden afgeweken van andere dan de genoemde wetsartikelen.
– de aanduiding op wetsniveau van het doel van de experimenten, waarvoor algemene maatregelen van bestuur kunnen worden getroffen. De experimenteerbasis biedt ruimte voor innovatieve vormen van kinderopvang, gericht op een breder aanbod van voorzieningen waar kinderopvang kan plaatsvinden. De voorgestelde experimenten zullen daarom beleidsinhoudelijk getoetst moeten worden. Daarbij wordt eveneens beoordeeld of de geconstateerde problematiek niet direct door wetswijziging, dan wel langs andere wegen kan worden opgelost. Een experiment is op zijn plaats als de verwachting bestaat dat de voorgenomen maatregel kan bijdragen aan het oplossen van een relevant beleidsprobleem, maar er onvoldoende zicht is op de mate van effectiviteit, de verhouding tussen kosten en baten of de kans dat ongewenste neveneffecten optreden.
– de beperkte looptijd van de experimenten. In overeenstemming met aanwijzing 10, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving is aan de experimenten een tijdelijke werking gegeven. De maximale toegestane duur van de experimenten die met toepassing van het voorgestelde artikel 83a tot stand komen is vier jaar. Na afloop van de looptijd van een experiment komt de maatregel die in het kader van het experiment is beproefd te vervallen, tenzij deze wordt omgezet in een structurele (wettelijke) regeling. De feitelijke looptijd kan per experiment verschillen. Per afzonderlijke experimenteerregeling op grond van het voorgestelde artikel zal worden overwogen voor welke duur de regeling zal moeten gelden. De geldingsduur van de regeling zal daarop worden afgestemd. In de toelichting bij elke experimenteerregeling zal de gekozen experimenteertermijn worden gemotiveerd. De looptijd zal zodanig worden gekozen dat een betrouwbare indruk kan worden verkregen van de effectiviteit en de doelmatigheid van de maatregel. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de periode die nodig is om het experiment te evalueren en te besluiten over voortzetting van de beproefde maatregel in structurele vorm.
– een voorhangprocedure (artikel 83c). Het ontwerp voor een algemene maatregel van bestuur wordt aan het parlement gezonden, waardoor het parlement vooraf de mogelijkheid krijgt om de experimenteerregeling te beoordelen en eventueel met de minister van SZW te bespreken.
– een evaluatie. Het voorgestelde artikel 83b, eerste lid, verplicht de minister van SZW om na overleg met de minister van Financiën en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, uiterlijk zes maanden voor de vastgestelde einddatum van een experiment, het parlement een evaluatie over de doeltreffendheid en de effecten daarvan te doen toekomen. Bij de evaluatie zal het kabinet een standpunt kenbaar maken over de vraag of de experimentele maatregel als wettelijke maatregel moet worden voortgezet, dan wel dat de uitvoering van de maatregel zal worden beëindigd. Het zal overigens niet altijd wenselijk zijn de einddatum van een experiment af te wachten, omdat bijvoorbeeld tijdens het experiment blijkt dat de beproefde maatregel te veel ongewenste neveneffecten heeft of reeds na een korte termijn zo succesvol blijkt dat het experiment voortijdig wordt omgezet in een definitieve regeling. In verband hiermee is artikel 83b, tweede lid, opgenomen.
De mogelijkheid om te experimenteren heeft uitsluitend betrekking op andere aan te wijzen vormen van kinderopvang en daarop toegespitste kwaliteitseisen. Een en ander kan zijn doorwerking hebben in de hoogte van de tegemoetkoming van het Rijk. Voor het overige geldt het regime van de Wbk. Dat betekent dat uitsluitend een ouder (verwezen zij de artikelen 5, 19 en 22) die gebruik maakt van een in een experimenteerregeling aangewezen vorm van kinderopvang, welke is geregistreerd, aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de overheid in de door hem te betalen kosten van kinderopvang, indien deze ouder voldoet aan de voorwaarden die de Wbk daaromtrent stelt. Verder zal de handhaving van de experimenten plaatsvinden in overeenstemming met het regime van de Wbk. Dit betekent bijvoorbeeld dat het toezicht op de naleving van de experimenten, net zoals in het geval van de reguliere kinderopvang, feitelijk door de GGD-en – als toezichthouder – zal worden uitgevoerd. Het ligt daarbij in de rede dat de werkwijze van de toezichthouder zal worden afgestemd op de kwaliteitsvoorschriften die in een experimenteerregeling zullen worden gesteld aan experimentele vormen van kinderopvang. In artikel 83a, eerste lid, is daarmee rekening gehouden.
Commentaar van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin
In artikel 87, Wet kinderopvang betreft het de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur experimenten met betrekking tot innovatieve vormen van kinderopvang mogelijk te maken. Conform de aanwijzingen 10a en 10b van de Aanwijzingen voor de regelgeving is vastgelegd voor welke termijn van welke bepalingen van de wet kan worden afgeweken. Artikel 87, eerste lid, Wet kinderopvang geeft aan dat het moet gaan om experimenten, die ten doel hebben de totstandkoming van innovatieve kinderopvang mogelijk te maken.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 85 |
|---|---|
| Commissie(s) | OCW |
| Eerste ministerie: | Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
| Overig(e) ministerie(s): | |
| Naam: | Archiefwet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 9 |
| Lid: | |
| Bijzonderheden: | |
| Categorie: | Bij ministeriële regeling afwijken van het bij de wet bepaalde |
| Tekst artikel 174: | Onze Minister-President kan regels stellen op grond waarvan in geval van buitengewone omstandigheden kan worden afgeweken van hetgeen in deze wet is bepaald met betrekking tot de vernietiging van archiefbescheiden. |
Wet van 28 april 1995 (Stb. 1995, 276)
Toelichting op artikel 9 (Oorspronkelijk artikel 10) (Kamerstuk 22 866 nr. 3, blz. 24)
In het tweede lid van artikel 10 is de mogelijkheid opgenomen om in geval van calamiteiten zoals oorlog of oorlogsgevaar tot vernietiging van archiefbescheiden over te gaan. Het gaat daarbij om zowel archiefbescheiden die in lijsten zijn opgenomen als om archiefbescheiden die niet in lijsten zijn opgenomen (omdat ze onder normale omstandigheden juist bewaard zouden moeten blijven). Deze bepaling is ontleend aan artikel 7 van het huidige Archiefbesluit.
Commentaar van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De commissie is van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 86 |
|---|---|
| Commissie(s) | OCW |
| Eerste ministerie: | Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
| Overig(e) ministerie(s): | |
| Naam: | Mediawet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 174 |
| Lid: | |
| Bijzonderheden: | |
| Categorie: | Bij ministeriële regeling afwijken van het bij de wet bepaalde |
| Tekst artikel 174: | Onze Minister-President is bevoegd in de algemene noodtoestand, na overleg met Onze Minister, regels te stellen ten aanzien van de inhoud van radio- en televisieprogramma’s en het toezicht daarop. In die regels kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 134. |
Wet van 21 april 1987 zoals gewijzigd per 1 mei 1997 (Stb. 1996, 366)
Toelichting op artikel 174 (Kamerstuk 23 791 nr. 3, blz. 29)
Artikel 174 Mediawet bevat de buitengewone bevoegdheid regels te stellen ten aanzien van de inhoud van radio-en televisieprogramma’s en van het toezicht op de naleving van die regels. Daardoor is het een bepaling die niet voor separate toepassing in aanmerking kan komen. Immers, deze bepaling beperkt het grondrecht uit artikel 7, tweede lid, van de Grondwet waarin gesteld wordt dat er geen voorafgaand toezicht op de inhoud van radio-of televisie-uitzendingen is. In het voorgestelde nieuwe noodwetgevingssysteem kan artikel 174 Mediawet om die reden alleen tijdens de algemene noodtoestand worden toegepast. Voor het huidige artikel 174 Mediawet geldt bovendien dat toepassing afhankelijk is gemaakt van de burgerlijke uitzonderingstoestand (Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag). In het bestaande systeem vervalt de burgerlijke uitzonderingstoestand zodra de staat van oorlog of staat van beleg is afgekondigd (Oorlogswet voor Nederland). Is er op dat moment behoefte aan inhoudelijke controle op radio- en televisie-uitzendingen dan gebeurt dat op grond van artikel 45, eerste lid, van de Oorlogswet voor Nederland en niet op grond van artikel 174 Mediawet. In het voorgestelde nieuw artikel 174 Mediawet is ernaar gestreefd bij de vertaling van het oude naar het nieuwe systeem zoveel mogelijk bestaande verhoudingen onaangetast te laten. Daar artikel 174, eerste lid, Mediawet alleen zal kunnen worden toegepast tijdens de algemene noodtoestand, is er in dit artikel geen plaats voor de standaardprocedure. Inwerkingstelling van die bepaling is neergelegd in artikel 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en alleen op basis van dat artikel kan artikel 174, eerste lid, Mediawet in werking worden gesteld. Het tweede lid van het voorgestelde nieuwe artikel 174 geeft aan, dat de bevoegdheid uit het eerste lid niet kan worden uitgeoefend indien artikel 31, eerste lid, van de Oorlogswet voor Nederland in werking is gesteld. Immers, het inhoudelijke toezicht op radio- en televisieprogramma’s wordt dan uitgeoefend door het militair gezag.
Commentaar van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De commissie is van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 87 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Werkloosheidswet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 19 |
| Lid: | 6 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 19, eerste lid, onderdelen a tot en met g |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 19, zesde lid: | Onze Minister is bevoegd voor gevallen waarin toepassing van het eerste lid, onderdeel a tot en met g, tot onbillijkheden zou kunnen leiden, regels te stellen op grond waarvan kan worden afgeweken van het bepaalde in die onderdelen. |
Wet van 6 november 1986 (Stb. 1986, 566)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand en of experiment. Afwijking is (in positieve zin) mogelijk voor een zeer bepaald omschreven groep.
Categorie III- Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 88 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW BZHC/AZHK BDO JUST |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Defensie Justitie |
| Naam: | Wet arbeid en zorg |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 3:5 |
| Lid: | 2 |
| Bijzonderheden: | jo. artt. 3:1 en 3:2, jo. Coördinatiewet uitzonderingstoestanden |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 3:5, tweede lid: | In geval van buitengewone omstandigheden als bedoeld in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kan Onze Minister van Defensie voor de militaire ambtenaar afwijken of doen afwijken van de artikelen 3:1 en 3:2. |
Wet van 16 november 2001 (Stb. 2001, 567)
Toelichting op artikel 3:5 lid 2 (Kamerstuk 27 207 nr. 3, blz. 43)
Het tweede lid van het voorgestelde artikel 3:5 is gelijkluidend aan artikel 4 van de wet van 6 juni 1991 houdende regels betreffende de aanspraak op zwangerschaps- en bevallingsverlof van overheids- en onderwijspersoneel (Stb. 347). De doelstelling van dit voorschrift is dan ook dezelfde, nl. om de Minister van Defensie ten aanzien van de vrouwelijke militaire ambtenaren wat betreft het in deze wet geregelde zwangerschaps- en bevallingsverlof dezelfde bevoegdheid tot afwijking te bieden, die hij op grond van artikel 2 Algemene militair ambtenarenreglement reeds heeft ten aanzien van de in dat reglement opgenomen arbeidsvoorwaarden.
Commentaar van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking en voor Justitie
De commissies zijn van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 89 |
|---|---|
| Commissie(s) | V&W BDO FIN JUST |
| Eerste ministerie: | Verkeer en Waterstaat |
| Overig(e) ministerie(s): | Defensie Financiën Justitie |
| Naam: | Luchtvaartwet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 59 |
| Lid: | 1 |
| Bijzonderheden: | – |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 59, eerste lid: | Onze Minister van Defensie kan ten aanzien van militaire luchtvaartuigen en de leden van hun bemanning, alsmede ten aanzien van militaire luchtvaartterreinen afwijken van het bij of krachtens deze wet bepaalde. |
Wet van 15 januari 1958 zoals gewijzigd per 16 maart 2005 (Stb. 2004, 686)
Toelichting op artikel 59 lid 1 (Kamerstuk 29 514 nr. 3, blz. 21)
Het eerste lid van artikel 59 is ten opzichte van het artikel waaraan het ontleend is (art. 57a) in die zin gewijzigd dat niet langer noodzakelijk is dat bij algemene maatregel van bestuur is vastgesteld wat van het bij of krachtens de Luchtvaartwet bepaalde in buitengewone omstandigheden geldt ten aanzien van militaire luchtvaartuigen, de bemanning daarvan, en militaire luchtvaartterreinen. Een dergelijk vereiste ontneemt immers de naar huidige inzichten gewenste flexibiliteit omdat van te voren, derhalve voordat de aard van de zich voordoende buitengewone omstandigheden bekend is, bijalgemene maatregel van bestuur moet worden bepaald welke eisen ingevolge de Luchtvaartwet onverkort kunnen gelden voor de militaire luchtvaart. Het ontbreken van flexibiliteit bergt het risico in zich dat de bepaling een dode letter blijft met als gevolg dat in buitengewone omstandigheden moet worden teruggevallen op ongeschreven noodrecht.
Het nieuwe eerste lid van artikel 59 bevat een aan de eisen van de tijd aangepaste bepaling, naar voorbeeld van onder meer het nieuwe artikel 13, eerste lid, van de Vervoersnoodwet, die het mogelijk maakt flexibel in te spelen op de zich voordoende omstandigheden.
Commentaar van de vaste commissies voor Verkeer en Waterstaat, voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, voor Financiën en voor Justitie
De commissies zijn van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 90 |
|---|---|
| Commissie(s) | V&W BZHC/AZHK JUST |
| Eerste ministerie: | Verkeer en Waterstaat |
| Overig(e) ministerie(s): | Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Justitie |
| Naam: | Loodsenwet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 54 |
| Lid: | 2 |
| Bijzonderheden: | jo. artt. 26 en 53 |
| Soort bepaling: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 54, tweede lid: | Ingeval artikel 53 toepassing vindt, kan aan de corporatie een vergoeding worden toegekend die wordt berekend volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels. Deze regels kunnen afwijken van het bepaalde bij of krachtens artikel 26. |
Wet van 7 juli 1988 zoals gewijzigd per 16 maart 2005 (Stb. 2004, 686)
Toelichting op artikel 54 lid 2 (Kamerstuk 20 290 nr. 3, blz. 47)
In artikel 54 zijn voorzieningen opgenomen om eventuele financiële nadelen als gevolg van de toepassing van artikel 52 of artikel 53 voor de registerloods en hun organisaties te ondervangen. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de dienstverlening niet of niet geheel kan worden verleend door de toepassing van artikel 52 of juist extra voorzieningen moeten worden getroffen. Indien zich gevallen voordoen die naar billijkheid niet kunnen worden geacht een adequate financiële vergoeding te geven op grond van het bepaalde bij en krachtens het bepaalde in artikel 26 dient het mogelijk te zijn, zo nodig in afwijking van het daar bepaalde, daar wel een passende financiële regeling voor te treffen.
Commentaar van de vaste commissies voor Verkeer en Waterstaat en voor Justitie
De commissies zijn van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 91 |
|---|---|
| Commissie(s) | V&W |
| Eerste ministerie: | Verkeer en Waterstaat |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Scheepvaartverkeerswet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 37a |
| Lid: | 1 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 37, eerste lid |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 37a, eerste lid: | In afwijking van het bij of krachtens deze wet bepaalde kan Onze Minister de maatregelen treffen die hij nodig acht in het belang van een ordelijk verloop van het scheepvaartverkeer. |
Wet van 7 juli 1988 zoals gewijzigd per 16 maart 2005 (Stb. 2004, 686)
Toelichting op artikel 37a lid 1 (Kamerstuk 29 514 nr. 3, blz. 23)
Bij het treffen van een algemene voorziening, zoals in het voorgestelde nieuwe artikel 37a, moet de volgende afweging worden gemaakt: niet-regelen en daarmee per definitie terugvallen op ongeschreven noodrecht, of wel regelen. Indien wordt gekozen voor het wel treffen van een algemene voorziening, is deze noodzakelijkerwijs in algemene bewoordingen gesteld, zoals de bevoegdheid van de burgemeester in artikel 175 van de Gemeentewet. In dit voorstel is gekozen voor het expliciet regelen, aangezien daarmee duidelijker de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat op dit punt wordt aangegeven. Die verantwoordelijkheid impliceert dat hij in laatste instantie kan optreden, zij het dat in de praktijk dat zelden het geval zal zijn. De operationele afhandeling vindt conform de principes van operationele en informatieve opschaling decentraal plaats. Vandaar dat het om een noodbevoegdheid gaat. Een dergelijke bevoegdheid kan immers per definitie slechts worden uitgeoefend als andere middelen ontoereikend blijken te zijn.
Commentaar van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat
De commissie is van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 92 |
|---|---|
| Commissie(s) | V&W |
| Eerste ministerie: | Verkeer en Waterstaat |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet personenvervoer 2000 |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 3 |
| Lid: | 1 |
| Bijzonderheden: | jo. artt. 19, 20, 24, 30, 51, 52 en 61, alsmede 64 tot en met 67 |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van de wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 3, eerste lid: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten behoeve van experimenten met openbaar vervoer voor een periode van ten hoogste zes jaar. Daarbij kan worden afgeweken van de artikelen 19, 20, 24, 30, 51, 52 en 61, en 64 tot en met 67. |
Wet van 6 juli 2000 (Stb. 2000, 314)
Toelichting op artikel 3 lid 1 (Kamerstuk 26 456 nr. 3, blz. 55)
Dit artikel geeft de grondslag voor afwijking van de wet ten behoeve van experimenten in het openbaar vervoer. Het voordeel van een experimentartikel is dat proefondervindelijk nieuw beleid op deze manier ontwikkeld kan worden. De verwachting is namelijk dat de markt voor openbaar vervoer zich snel zal gaan ontwikkelen na de inwerkingtreding van deze wet. Denkbaar is dat dit artikel bij voorbeeld wordt aangewend om op beperkte schaal te experimenteren met landelijk dekkende netwerken voor openbaar vervoer per bus of aanbesteding van concessies voor gecombineerd regionaal openbaar vervoer per trein en per bus. Een ander type denkbare experimenten betreft de publiek-private samenwerking voor aanleg, instandhouding en exploitatie van specifieke openbaar vervoervoorzieningen. Verder zijn experimenten met nieuwe vormen van kaart en tariefsystemen ten behoeve van de ontwikkeling van een nationale chipcard denkbaar. De wijze waarop deze terreinen zich zullen ontwikkelen zijn niet geheel te voorzien. Voor dit soort situaties is een experimenteerartikel een geschikt instrument. Voordat het voorgenomen beleid in een experimentregeling wordt geïmplementeerd zal, al dan niet door een ex ante evaluatie, zorgvuldig afgewogen moeten worden of gebruikmaking van deze mogelijkheid gewenst is. Criteria als de noodzaak van het experiment, de mate waarin het experiment voldoet aan de beginselen die in aan de wet ten grondslag liggen, de invloed die van het experiment kan uitgaan op de rest van het beleidsterrein, het belang van een zorgvuldige naleving van de in de wet neergelegde procedures en de waarborg dat geen afbreuk gedaan mag worden aan de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid spelen bij de beoordeling daarvan een belangrijke rol.
Omdat het experimentartikel de mogelijkheid geeft tot afwijking van wettelijke bepalingen, is het met passende waarborgen omgeven. Ter nadere begrenzing van de afwijkingsbevoegdheid, zijn de wetsartikelen waarvan bij (of krachtens) algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken, in de voorgestelde bepaling limitatief opgesomd. Om die reden is ervoor gekozen om delegatie bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te laten plaatsvinden. Voorts is voor de totstandkoming van zo’n algemene maatregel van bestuur een voorhangprocedure voorgeschreven. Overeenkomstig aanwijzing 10, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving is aan de experimenten een tijdelijke werking toegekend. Inherent aan een experiment is de tijdelijke duur ervan. De maximaal toegestane duur van de experimenten die met toepassing van artikel 3 van het wetsvoorstel tot stand komen is zes jaar. Om een zinvolle proefneming van beleid mogelijk te maken, is gekozen voor die maximumduur. Reden voor deze relatief lange maximumduur is gelegen in het gegeven dat de verwachte innovaties in de openbaar vervoermarkt in veel gevallen gepaard zullen gaan met grote investeringen. Een kortere algemene begrenzing van de duur experimenteerperiode belemmert de totstandkoming van innovaties en is om die reden niet wenselijk. Per afzonderlijke experimenteerregeling op grond van het voorgestelde artikel zal worden overwogen voor welke duur de regeling zal moeten gelden en de geldingsduur van de regeling zal daarop worden afgestemd. In de toelichting bij elke experimenteerregeling zal de gekozen experimenteer-termijn worden gemotiveerd.
Commentaar van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat
De commissie is van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een experiment.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 93 |
|---|---|
| Commissie(s) | VWS/JG |
| Eerste ministerie: | Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet marktordening gezondheidszorg |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 10 |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | – |
| Categorie: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Tekst artikel 10: | Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, zonodig in afwijking van deze wet, tijdelijke voorzieningen worden getroffen voor het geval de zorgautoriteit haar uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt. |
Wet van 7 juli 2006 (Stb. 2006, 415)
Geen toelichting beschikbaar op deze specifieke bepaling.
Commentaar van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin
De commissie is van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 94 |
|---|---|
| Commissie(s) | VWS/JG JUST |
| Eerste ministerie: | Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
| Overig(e) ministerie(s): | Justitie |
| Naam: | Wet op de jeugdzorg |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 3 |
| Lid: | 5 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 3, derde lid |
| Categorie: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Tekst artikel 3, vijfde lid: | Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor gevallen waarin het besluit, bedoeld in het derde lid, niet afgewacht kan worden. Daarbij kan worden afgeweken van het derde lid. |
Wet van 22 april 2004 (Stb. 2006, 415)
Toelichting op artikel 3 lid 5 (Kamerstuk 28 168 nr. 3, blz. 52)
Voor hulp in acute situaties zal op grond van het voorgestelde vijfde lid een afzonderlijke regeling worden getroffen waarbij kan worden afgeweken van het derde lid. In acute situaties is er immers geen tijd voor een indicatiestelling door de stichting die is gebaseerd op een gedegen onderzoek. De eis dat er een besluit van de stichting moet zijn alvorens men aanspraak kan maken op jeugdzorg, kan in deze situatie dan ook niet worden gesteld. Dit biedt bijvoorbeeld aan de raad voor de kinderbescherming de mogelijkheid snel te interveniëren als de ernst van de situatie dit eist. Het voorgestelde vijfde lid bepaalt tevens dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld die alsdan zullen gelden. In ieder geval zal daarin de eis worden opgenomen dat binnen een bepaalde termijn alsnog door de stichting een indicatie gesteld zal moeten worden.
Commentaar van de vaste commissies voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin en voor Justitie
De commissies zijn van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 95 |
|---|---|
| Commissie(s) | VWS/JG |
| Eerste ministerie: | Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet toelating zorginstellingen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 64 |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | – |
| Categorie: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Tekst artikel 64: | Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, zo nodig in afwijking van deze wet, tijdelijke voorzieningen worden getroffen voor het geval het College bouw of het College sanering zijn uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt. |
Wet van 20 oktober 2005 (Stb. 2005, 571)
Geen toelichting beschikbaar op deze specifieke bepaling.
Commentaar van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin
De commissie is van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 96 |
|---|---|
| Commissie(s) | VWS/JG |
| Eerste ministerie: | Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Zorgverzekeringswet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 123 |
| Lid: | 6 |
| Bijzonderheden: | – |
| Categorie: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Tekst artikel 123: | Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, zo nodig in afwijking van deze wet, tijdelijke voorzieningen worden getroffen voor het geval het College zorgverzekeringen of de zorgautoriteit zijn uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt. |
Wet van 20 oktober 2005 (Stb. 2005, 571)
Toelichting op artikel 123 (Oorspronkelijk artikel 121) (Kamerstuk 29 763 nr. 3, blz. 196)
Artikel 121 geeft de Minister van VWS de bevoegdheid tijdelijk in te grijpen indien het CVZ of het CTZ zijn taak verwaarloost. Daarbij kan van de bepalingen van de Zvw worden afgeweken. Artikel 121 Zvw is gelijk aan artikel 94 Zfw. Ook voor de overige zbo’s in de socialeverzekeringswereld geldt zo’n taakverwaarlozingsartikel (zie art. 81 SUWI).
NB. Onduidelijk is waarom hier lid 6 is aangeduid. Artikel 123 kent geen leden.
Commentaar van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin
De commissie is van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 97 |
|---|---|
| Commissie(s) | VROM/WWI |
| Eerste ministerie: | Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet stedelijke vernieuwing |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 18 |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | jo. artt. 6, 7, 9, en 11 |
| Categorie: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 18: | Indien het bedrag dat uit ’s Rijks kas beschikbaar is voor investeringsbudget gedurende het investeringstijdvak wordt verhoogd, kan Onze Minister een aanvullend investeringsbudget onderscheidenlijk aanvullende middelen voor investeringsbudget verstrekken volgens regels die worden gegeven bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, waarbij zo nodig kan worden afgeweken van het bij of krachtens de artikelen 6, 7, 9 en 11 bepaalde. |
Wet van 15 november 2000 (Stb. 2000, 504)
Toelichting op artikel 18 (Kamerstuk 26 884 nr. 3, blz. 14)
Het is mogelijk dat het rijksbudget voor stedelijke vernieuwing gedurende het investeringstijdvak wordt verhoogd, bijvoorbeeld doordat een nieuw budget wordt toegevoegd. Terzake is in het wetsvoorstel een regeling getroffen. Met het oog op de nodige flexibiliteit is bepaald dat daarbij van enkele wettelijke bepalingen kan worden afgeweken. Op deze manier komt het «groeimodel» tot uitdrukking, waarbij de reikwijdte van stedelijke vernieuwing kan worden verruimd, bijvoorbeeld door onderbrenging van tot dan toe aparte subsidieregelingen in het ISV-kader. Uiteraard gaat hieraan uitdrukkelijke politieke besluitvorming vooraf. In dit geval zullen aan de toevoeging van rijksmiddelen aan het investeringsbudget extra beleidsprestaties gekoppeld worden die neergelegd worden bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur waarin de landelijke doelstellingen van stedelijke vernieuwing zijn vastgelegd. Tevens kan een aanpassing van de verdeelsleutel, neergelegd in een algemene maatregel van bestuur, nodig zijn om het extra budget te verdelen.
Omgekeerd is het zo dat door de subsidiegever tussentijds geen nieuwe beleidsprestaties van gemeenten kunnen worden gevorderd zonder dat daar financiële middelen tegenover staan. Indien het rijksbudget voor stedelijke vernieuwing gedurende het investeringstijdvak wordt verhoogd om andere redenen dan uitbreiding van de reikwijdte als gevolg van toevoeging van een tot dan toe aparte geldstroom, ligt het niet voor de hand dat het landelijke beleidskader wordt gewijzigd, omdat zich immers in dat geval geen nieuwe prestatievelden voordoen. De eventueel aan de verhoging te verbinden nadere eisen zullen dan gekoppeld kunnen worden aan een wijziging van de subsidiebeschikking. In deze situatie is aanpassing van de verdeelsleutel in beginsel niet aan de orde.
Overigens is de verlaging van het rijksbudget gedurende het investeringstijdvak niet geregeld. Gelet op de vijfjaarlijkse verlening is een dergelijke tussentijdse verlaging immers niet aan de orde. Dat laat onverlet dat voor een volgend investeringstrijdvak een lager rijksbudget voor investeringsbudget kan zijn begroot dan voor het afgelopen tijdvak. Gezien de vroegtijdige bekendmaking van de indicatieve budgetten kan in een dergelijke situatie hiermee door gemeenten rekening worden gehouden. Indien budgettaire omstandigheden aanleiding geven tot aanpassing van de bevoorschotting van verleende investeringsbudgetten, is in het wetsvoorstel de mogelijkheid opgenomen de uitbetaling van voorschotten over zeven jaren uit te smeren in plaats van over vijf jaar. Hierover wordt geen rente vergoed.
Commentaar van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer/Wonen, Wijken en Integratie
De commissie is van oordeel dat geen sprake is van gerechtvaardigde afwijking in het kader van een noodtoestand of experiment.
Categorie III – Gerechtvaardigd afwijken
| Volgnummer | 98 |
|---|---|
| Commissie(s) | VROM/WWI |
| Eerste ministerie: | Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Woningwet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 101a |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | jo. hoofdstukken III, IV en V |
| Categorie: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van het bij de wet bepaalde |
| Tekst artikel 101a: | Indien schaarste dreigt te ontstaan dan wel bestaat aan arbeidskrachten, geldmiddelen of materialen, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, zo nodig in afwijking van de in de hoofdstukken III, IV en V vervatte bepalingen, voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van die bepalingen. |
Wet van 29 augustus 1991 zoals gewijzigd per 1 mei 1997 (Stb. 1996, 366)
Toelichting op artikel 101a (Kamerstuk 23 791 nr. 3, blz. 19)
De huidige artikelen 101 tot en met 103 van de Woningwet moeten gelet op de toelichting op die artikelen1 worden aangemerkt als noodwet-geving. Deze artikelen geven de noodzakelijke bevoegdheden om in buitengewone omstandigheden de nog aanwezige arbeidskrachten, geldmiddelen en materialen daar in te zetten waar dat uit oogpunt van algemeen belang geëist wordt. Voorgesteld wordt artikel 101 te vervangen door twee nieuwe artikelen, waarbij het voorgestelde nieuwe artikel 101 de standaardbepaling is voor separate inwerkingstelling, in welke bepaling de geharmoniseerde terminologie en procedure zijn vastgelegd. Voorgesteld artikel 101a bevat de buitengewone bevoegdheid uit het huidige artikel 101.
NB. Op het oorspronkelijke artikel 101 is geen toelichting beschikbaar.
Commentaar van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer/Wonen, Wijken en Integratie
De commissie is van oordeel dat sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand.
BIJLAGE BIJ BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN 23 MAART 2010
| Volgnummer | 2 |
|---|---|
| Commissie(s) | BZHC/AZHK BDO FIN |
| Eerste ministerie: | Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
| Overig(e) ministerie(s): | Defensie Financiën |
| Naam: | Garantiewet militairen K.N.I.L. |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 6 |
| Lid: | 4 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 6, tweede en derde lid |
| Categorie: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Tekst artikel 6, vierde lid: | Van het bepaalde in het tweede en derde lid kan door Onze Minister ten gunste van bepaalde personen dan wel met betrekking tot bepaalde inkomsten of perioden, waarin deze worden verkregen, worden afgeweken, zonodig onder het stellen van voorwaarden. |
| Oplossing | Dit artikellid zal worden aangepast om te verduidelijken dat geen sprake is van een delegatie van regelgevende bevoegdheid, maar van beschikkingsbevoegdheid. |
Wet van 22 juni 1951 (Stb. 1951, 239)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar vaste commissies voor BDO en voor Financiën
De commissies zijn van mening dat «periodes» niet kunnen worden gezien als individuele gevallen. Dat is volgens hen een te ruime interpretatie.
Zoals de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken/Algemene Zaken en voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten aanzien van het materieel gelijkluidende artikel 7, derde lid, van de Garantiewet burgerlijk overheidspersoneel Indonesië opmerken, is sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid geldt voor het omschreven geval en is beperkt qua tijd en uitkering, waarbij nadere voorwaarden gesteld kunnen worden. Om te verduidelijken dat geen sprake is van een delegatie van regelgevende bevoegdheid, maar van beschikkingsbevoegdheid, zal artikel 6, vierde lid, van de Garantiewet militairen K.N.I.L. worden vormgegeven als een hardheidsclausule.
| Volgnummer | 4 |
|---|---|
| Commissie(s) | EZ |
| Eerste ministerie: | Economische Zaken |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 13 |
| Lid: | 2 |
| Bijzonderheden: | jo artikel 13, eerste lid |
| Soort bepaling: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 13, tweede lid | Bij algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken van de in het eerste lid bedoelde regels |
Wet van 5 juli 1997 (Stb. 1997, 320)
Toelichting op het onderdeel rechtspositie (Kamerstuk 25 128 nr. 3, blz. 19)
De rechtspositie van het personeel van het college is in overeenstemmming met de regels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken van die regels. De mogelijkheid tot het scheppen van deze uitzondering is opgenomen in Aanwijzing 124u van de Aanwijzingen voor de regelgeving. De uitzondering is nodig om de volgende redenen. Reeds in het meergenoemde onderzoek met betrekking tot het toekomstig zbo is gesignaleerd dat de standaard rechtspositie van ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries in de toekomst wellicht knelpunten zou kunnen opleveren bij het werven en behouden van goed personeel. De mogelijke effecten van liberalisering van de telecommunicatiemarkt op de arbeidsmarkt maakt dit risico niet ondenkbeeldig. Het college zou bij het ontbreken van de uitzondering niet zonder wetswijziging in staat zijn marktconforme salarissen te betalen. Hoewel op dit ogenblik nog niet het voornemen bestaat van de uitzonderingsmogelijkheid gebruik te maken, is het gewenst hiermee in het wetsvoorstel wel rekening te houden.
NB. Aanwijzing 124u geeft een standaard afwijkingsclausule voor de regeling van rechtsposities van ZBO-personeel. Deze aanwijzing is niet meegenomen in de recente aanpassing van de Aanwijzingen voor de Regelgeving waarbij diverse afwijkingsmogelijkheden zijn geschrapt of vervangen.
Commentaar vaste commissie voor Economische Zaken
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. Voor afwijken wordt geen criterium gegeven.
Deze bepaling zal worden geschrapt.
| Volgnummer | 8 |
|---|---|
| Commissie(s) | FIN |
| Eerste ministerie: | Financiën |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet op de loonbelasting 1964 |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 18h |
| Lid: | 2 |
| Bijzonderheden: | jo artikel 18h, eerste lid, en artikel 18a, eerste lid |
| Soort bepaling: | bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel: | Bij algemene maatregel van bestuur kan worden vastgesteld wat in collectieve regelingen als bedoeld in het eerste lid gangbaar is. In afwijking daarvan kan worden vastgesteld dat de opbouwmogelijkheid, aangegeven in artikel 18a, eerste lid, onverkort van toepassing is. |
| Oplossing: | Het betreft geen afwijken als bedoeld in motie Jurgens. De bepaling biedt juist de mogelijkheid om op dit punt het normale (wettelijke) regime voor de vaststelling van de opbouwmogelijkheid van toepassing te verklaren. |
Wet van 16 december 1964, ingrijpend gewijzigd bij wet van 1 juni 1999 (Stb. 1999, 211)
Toelichting op artikel 18h (Kamerstuk 26 020 nr. 3, pag. 32)
In het tweede lid is geregeld dat een pensioen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, alleen en pensioen is als het blijft binnen de grenzen van de artikelen 18 tot en met 18g en het bovendien niet uitgaat boven hetgeen in de praktijk in collectieve regelingen gangbaar is. Op grond van het derde lid zal in een algemene maatregel van bestuur nader worden vastgesteld hoe daaraan invulling moet worden gegeven. Daarbij zal aansluiting gezocht worden bij pensioenregelingen zoals die in de collectieve sector van kracht zijn. In het algemeen zal dat betekenen dat deze nadere regels wat beperkter zullen zijn dan de uiterste grenzen die in de artikelen 18 tot en met 18g zijn aangegeven. Zoals in het algemene gedeelte van deze memorie is aangegeven, zal hierbij een uitzondering worden gemaakt voor het maximumopbouwpercentage van 2% eindloon.
NB. Lid 2 is bij nota van wijziging geschrapt. De afwijkingsbepaling is van toepassing verklaard op het (gewijzigde) lid 1. Hier is geen nadere toelichting van beschikbaar.
Commentaar van de vaste commissie voor Financiën
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval.
De wettekst zal aldus worden aangepast dat artikel 18h, tweede lid, tweede volzin, Wet LB 1964 komt te vervallen.
| Volgnummer | 48 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 6 |
| Lid: | 4 |
| Bijzonderheden: | |
| Soort bepaling: | Afwijken bij of krachtens algemene maatregel van bestuur |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 6: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste, tweede en derde lid, en de artikelen 4 en 5 nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld die voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten en gedeeltelijk arbeidsgeschikten verschillend kunnen zijn. Hierbij kan tevens onderscheid worden gemaakt tussen de situaties, bedoeld in artikel 4, tweede en derde lid. |
Wet van 10 november 2005 (Stb. 2005, 572)
Toelichting op artikel 6 lid 4 (oorspronkelijk artikel 1.2.3) (Kamerstuk 30 034 nr. 3, blz. 146)
Dit lid komt overeen met artikel 18, achtste lid, van de WAO dat de wettelijke basis is van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, dat op grond van een daartoe strekkende bepaling in de Invoeringswet Wet WIA mede dit artikel als wettelijke basis zal krijgen. Hierdoor zal mede de op het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten gebaseerde Regeling nadere invulling algemeen gebruikelijke bekwaamheden op verzekerden op grond van deze wet van toepassing worden. Met dit lid wordt de mogelijkheid geboden nadere en zonodig afwijkende regels te stellen met betrekking tot de begrippen volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid en gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. Hiermee wordt ruimte geboden voor de uitwerking van methodieken die op een uitvoerbare wijze zo goed mogelijk tot het resultaat leiden, dat met de definities van voorgaande begrippen wordt beoogd. Dit kan ertoe leiden dat voor het bepalen of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is (zowel in de zin van artikel 1.2.1, tweede lid, als in de zin van het derde lid van dat artikel), andere procedures zullen gaan gelden dan bij het bepalen of iemand gedeeltelijk arbeidsgeschikt is (zie ook paragraaf 5.4 van het algemeen deel van de toelichting).
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is onbepaald. Zij is bedoeld om ruimte voor de ontwikkeling van methodieken te bieden.
Het kabinet constateert dat met de Eerste Kamer een verschil van opvatting blijft bestaan over het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Om aan deze discussie een einde te maken zal de regering de methodiek van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten duidelijker neerleggen in de wet WIA zelf.
| Volgnummer | 51 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 87 |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | jo. hoofdstuk 9 |
| Soort bepaling: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 87: | Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot dit hoofdstuk. |
Wet van 10 november 2005 (Stb. 2005, 572)
Toelichting op artikel 87 (oorspronkelijk artikel 9.5) (Kamerstuk 30 034 nr. 3, blz. 205)
Gelet op de wijzigingen in het systeem van het eigenrisicodragen ten opzichte van het systeem in de WAO is het wenselijk de mogelijkheid te creëren om bij algemene maatregel van bestuur nadere en zonodig afwijkende regels te stellen. Daarbij kan met name worden gedacht aan regels met betrekking tot artikel 9.2, tweede lid.
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De afwijkingsbevoegdheid is onbepaald.
Met betrekking tot artikel 87 van de Wet WIA kan worden opgemerkt dat de mogelijkheid van afwijken is opgenomen in verband met de wijzigingen in het systeem van eigenrisicodragen ten opzichte van het systeem in de WAO. Dit is ook zo in de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel van de Wet WIA opgenomen. Daarbij kan met name worden gedacht aan regels met betrekking tot artikel 83, tweede lid, van de Wet WIA. In artikel 75g van de WAO is ook de mogelijkheid opgenomen om afwijkende regels te stellen. Op grond van dat artikel is het Besluit beperking eigenrisicodragen WAO getroffen, dat inmiddels is vervallen. De afwijkingsmogelijkheid in artikel 87 van de WIA zal met het in de brief aangekondigde wetsvoorstel dan ook komen te vervallen.
| Volgnummer | 56 |
|---|---|
| Commissie(s) | V&W EZ LNV VROM/WWI |
| Eerste ministerie: | Verkeer en Waterstaat |
| Overig(e) ministerie(s): | Economische Zaken Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer |
| Naam: | Ontgrondingenwet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 10 |
| Lid: | 5 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 5, eerste lid, en art. 10, eerste tot en met vierde lid |
| Soort bepaling: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 10, vijfde lid: | Met betrekking tot ontgrondingen van eenvoudige aard, waarbij andere belangen niet of nauwelijks zijn betrokken, kan bij de regelingen, bedoeld in artikel 5, voor daarbij aan te wijzen gevallen worden afgeweken van het bepaalde bij de voorgaande leden. |
Wet van 27 oktober 1965 (Stb. 1965, 509)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissies voor Verkeer en Waterstaat, voor Economische Zaken, voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer/Wonen, Wijken en Integratie
De regelingen waarop in artikel 5 wordt gedoeld zijn kaderstellende algemene maatregelen van bestuur. Er is dus geen sprake van beslissingsbevoegdheid voor individuele gevallen. Voor afwijken wordt wel een criterium gegeven: het moet gaan om ontgrondingen van eenvoudige aard, waarbij andere belangen niet of nauwelijks betrokken zijn.
De bepaling wordt al gewijzigd.
| Volgnummer | 58 |
|---|---|
| Commissie(s) | VWS/JG JUST |
| Eerste ministerie: | Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
| Overig(e) ministerie(s): | Justitie |
| Naam: | Wet op de jeugdzorg |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 3 |
| Lid: | 9 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 3, eerste lid, en art. 10 Vreemdelingenwet 2000 |
| Categorie: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Tekst artikel 3, negende lid: | In afwijking van het eerste lid, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, zo nodig in afwijking van artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000, de aanspraken ingevolge deze wet geheel of gedeeltelijk worden uitgebreid tot bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur aan te geven categorieën niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Een zodanige aanspraak geeft een vreemdeling geen recht op rechtmatig verblijf. |
| Oplossing | Is geen afwijking, maar een verruiming van de reikwijdte wet bij AMvB voor in die AMvB bepaalde categorieën niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Is uitvoering aan gegeven bij art. 7 van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg. |
Wet van 22 april 2004 (Stb. 2004, 306)
Geen toelichting beschikbaar op deze specifieke bepaling.
Commentaar van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin
Er is geen sprake van afwijken in een individueel geval. De regelingen waarop in artikel 3, negende lid, van de Wet op de Jeugdzorg wordt gedoeld betreffen een algemene maatregel van bestuur en een ministeriële regeling waarin de aanspraken die gelden ingevolge de Wet op de jeugdzorg kunnen worden uitgebreid tot bij die regelingen «aan te geven categorieën niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen».
Gaat over verlening van jeugdzorg aan illegalen; kun je ook over twisten in welke rubriek dat thuishoort; i.e. een regeling waarbij de reikwijdte van de wet wordt «uitgebreid» voor illegalen die in een noodtoestand verkeren; in de regel is sprake van rubriek 3.
| Volgnummer | 73 |
|---|---|
| Commissie(s) | BDO JUST |
| Eerste ministerie: | Defensie |
| Overig(e) ministerie(s): | Justitie |
| Naam: | Militaire Ambtenarenwet 1931 |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 1b |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | – |
| Categorie: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Tekst artikel 1b: | Voor zover dit met het oog op de goede uitvoering van de operationele taken van krijgsmacht noodzakelijk is, kan Onze Minister in buitengewone omstandigheden afwijken van hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald. |
Wet van 19 december 1931 zoals te wijzigen op een nader moment (Stb. 2007, 480)
[Dit artikel is nog niet in werking getreden]
Commentaar van de vaste commissie voor Justitie
De commissie krijgt graag van de regering een toelichting op het begrip «buitengewone omstandigheden».
Het begrip «buitengewone omstandigheden» in artikel 1b van de Militaire ambtenarenwet 1931 wordt gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, van die wet. Blijkens onderdeel c wordt onder buitengewone omstandigheden verstaan een uitzonderingstoestand als bedoeld in artikel 1 van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden dan wel andere omstandigheden die naar het oordeel van Onze Minister toepassing van buitengewone bevoegdheden op grond van deze wet noodzakelijk maken. De betrokken bepalingen zijn in 2007 (Stb. 480) in de Militaire ambtenarenwet 1931 opgenomen. Inhoudelijk is artikel 1b evenwel geen nieuwe bepaling, doch een reeds in lagere regelgeving ( zoals het Algemeen militair ambtenarenreglement) voorkomende bepaling waarvan het om redenen van wetgevingstechniek wenselijk werd geacht die op het niveau van formele wet te verankeren. Met de term «buitengewone omstandigheden» wordt op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel c, in de eerste plaats gedoeld op de algemene noodtoestand dan wel de beperkte noodtoestand als bedoeld in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden. Daarnaast moet concreet gedacht worden aan situaties, waarbij het afkondigen van een noodtoestand een te zwaar middel zou zijn, maar waarbij niettemin op lokaal niveau inzet van de krijgsmacht noodzakelijk is. Te denken valt aan hulp bij orkaan- of stormschade, dijkdoorbraak met wateroverlast, of een vliegramp in stedelijk gebied. In een dergelijke situatie kan sprake zijn van zodanig buitengewone omstandigheden dat het voor de goede uitvoering van de operationele taken van de krijgsmacht noodzakelijk is waarborgen en aanspraken op het gebied van de rechtspositie buiten toepassing te laten. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de betrokken kamerstukken (TK, 30 674, nr.3; EK, 30 674, C).
| Commissie(s) | JUST |
|---|---|
| Eerste ministerie: | Justitie |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Vreemdelingenwet 2000 |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 111 |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | – |
| Categorie: | Bij algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Tekst artikel 111: | Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels voor het geval van buitengewone omstandigheden worden gesteld, die afwijken van de hoofdstukken 1 tot en met 7. |
Wet van 23 november 2000 (Stb. 2000, 495)
Toelichting op artikel 111 (oorspronkelijk artikel 108) (Kamerstuk 26 732 nr. 3, blz. 91)
Dit artikel is ontleend aan artikel 50a van de huidige wet [d.w.z. de oude Vreemdelingenwet].
NB. De toelichting op het oorspronkelijke artikel 50a is niet digitaal beschikbaar.
Commentaar van de vaste commissie voor Justitie
De commissie krijgt graag van de regering een toelichting op het begrip «buitengewone omstandigheden».
De term «buitengewone omstandigheden» die tot toepassing van een beperkte noodtoestand of algemene noodtoestand kunnen leiden, wordt genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden. Het dient in de context van deze bepaling te gaan om omstandigheden die de uitwendige of inwendige veiligheid bedreigen. In het kader van de voorbereiding van de Coördinatiewet is echter onderkend dat zich buitengewone omstandigheden kunnen voordoen die niet zo ernstig zijn dat zij tot afkondiging van de beperkte noodtoestand behoeven te leiden, maar die wel van dien aard zijn dat over enkele noodwettelijke bevoegdheden moet kunnen worden beschikt. De mogelijkheid om lichte noodwettelijke bevoegdheden toe te passen zonder een formele noodtoestand op basis van artikel 103 van de Grondwet af te kondigen is uitdrukkelijk open gehouden (Kamerstukken II, 1993/94, 23 790, nr. 3, p. 5–6). De invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden voorzag vervolgens in het invoegen van een tweetal artikelen in de Vw 1966 (de artikelen 50 en 50a, thans de artikelen 110 en 111 van de Vw 2000). Hiermee werd de al bestaande mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur af te wijken van de Vreemdelingenwet gehandhaafd en toegesneden op de nieuwe context van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden (Kamerstukken II, 1993/94, 23 791, nr. 3, p. 2 en 9). De bevoegdheid tot afwijking van de wet, in geval van oorlog of andere buitengewone omstandigheden, bij een door de wetgever achteraf te bekrachtigen algemene maatregel van bestuur was, als gezegd al veel langer opgenomen in (het oude artikel 50 van) de Vw 1966 (Kamerstukken II, 1962/63, 7163, nr. 3, p. 18). Uit deze memorie van toelichting, blijkt dat moet worden gedacht aan «geval van oorlog of andere buitengewone omstandigheden». Ten aanzien van de mogelijkheid tot afwijking van de wet bij algemene maatregel van bestuur wordt opgemerkt dat bij een dergelijke algemene maatregel van bestuur niet alleen de Minister van Justitie betrokken zal zijn en dat het in de rede ligt dat «zulk een maatregel slechts op gemeenschappelijke voordracht van verschillende bewindslieden tot stand zal komen».
| Volgnummer | 79 |
|---|---|
| Commissie(s) | LNV VWS/JG |
| Eerste ministerie: | Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit |
| Overig(e) ministerie(s): | Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
| Naam: | Diergeneesmiddelenwet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 43 |
| Lid: | 1 |
| Bijzonderheden: | – |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van wet |
| Tekst artikel 43, eerste lid: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven betreffende het bereiden het verpakken, het etiketteren, het voorhanden of in voorraad hebben, het afleveren en het toepassen van diergeneesmiddelen of gemedicineerde voeders welke als zodanig dan wel voor wat betreft een uitbreiding van de toepassingsmogelijkheden kennelijk in een proefstadium verkeren. Daarbij kan worden afgeweken van de bepalingen van deze wet. |
| Opmerking | Is in het voorstel voor de Wet dieren (Kamerstuk 31 389) niet meer als zodanig opgenomen. |
Wet van 27 juni 1985 (Stb. 1985, 410)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
NB. Dit artikel zal na inwerkingtreding van de Wet dieren vervallen
Commentaar van de vaste commissies voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin
Er is geen sprake van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand of experiment.
Kennelijk is bij «Opmerking» en onder «NB» over het hoofd gezien dat dit artikel reeds zal komen te vervallen bij inwerkingtreding van het bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal aanhangige voorstel voor de Wet dieren (kamerstuk 31 389, 2009/10, nr A).
| Volgnummer | 80 |
|---|---|
| Commissie(s) | LNV VWS/JG |
| Eerste ministerie: | Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit |
| Overig(e) ministerie(s): | Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
| Naam: | Gezondheids- en welzijnswet voor dieren |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 52 |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | Nog niet in werking. |
| Soort bepaling: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 52: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld betreffende het voorhanden hebben, ten verkoop in voorraad hebben, verkopen, afleveren of gebruiken van huisvestingssystemen die kennelijk in een proefstadium verkeren. Daarbij kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens deze wet. |
| Opmerking | Is in het voorstel voor de Wet dieren (Kamerstuk 31 389) niet meer als zodanig opgenomen. |
Wet van 24 september 1992 (Stb. 1992, 585)
[Dit artikel is nog niet in werking getreden en zal na inwerkingtreding van de Wet dieren vervallen]
Commentaar van de vaste commissies voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin
Er is geen sprake van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand of experiment.
Kennelijk is bij «Opmerking» en onder «NB» over het hoofd gezien dat dit artikel reeds zal komen te vervallen bij inwerkingtreding van het bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal aanhangige voorstel voor de Wet dieren (kamerstuk 31 389, 2009/10, nr A).
| Volgnummer | 81 |
|---|---|
| Commissie(s) | LNV VWS/JG |
| Eerste ministerie: | Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit |
| Overig(e) ministerie(s): | Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
| Naam: | Gezondheids- en welzijnswet voor dieren |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 32 |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | Art. 32 GwwD maakt onderdeel uit van het hoofdstuk «Bestrijding van besmettelijke dierziekten» van de wet. Wordt vervangen door art 5.7 van het voorstel voor de Wet Dieren (Kamerstuk 31 389). |
| Soort bepaling: | Bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 32: | Bij het stellen van regelen en het voorschrijven van maatregelen krachtens dit hoofdstuk kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de Meststoffenwet en de Flora- en faunawet. |
Wet van 24 september 1992 (Stb. 1992, 585)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissies voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin
Er is geen sprake van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand of experiment.
Het betreft hier maatregelen die in geval van een dierziekteuitbraak moeten kunnen worden genomen ter bestrijding van besmettelijke dierziekten. Daarbij is sprake van een crisissituatie (noodtoestand) die snel ingrijpen vereist en op bepaalde terreinen tot specifieke bepalingen noopt die zonodig van de reguliere regels afwijken.
| Volgnummer | 82 |
|---|---|
| Commissie(s) | LNV VWS/JG |
| Eerste ministerie: | Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit |
| Overig(e) ministerie(s): | Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
| Naam: | Diergeneesmiddelenwet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 58 |
| Lid: | 3 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 58, tweede lid, en hoofdstuk II. Het betreft een overgangsbepaling. |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Tekst artikel 58, derde lid: | Met het oog op een geleidelijke toepassing van de bepalingen van hoofdstuk II op de ingevolge het tweede lid geregistreerde diergeneesmiddelen kan Onze Minister regelen stellen. Daarbij kan worden afgeweken van de bepalingen van hoofdstuk II en kan de toepassing van één of meer bepalingen van dat hoofdstuk op de ingevolge het tweede lid geregistreerde diergeneesmiddelen worden uitgesteld. |
| Opmerking | Deze overgangsbepaling komt niet meer terug in het voorstel voor de Wet dieren (Kamerstuk 31 389). |
Wet van 27 juni 1985 (Stb. 1985, 410)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
NB. Dit artikel zal na inwerkingtreding van de Wet dieren vervallen
Commentaar van de vaste commissies voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport/Jeugd en Gezin
Er is geen sprake van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand of experiment.
Het betreft hier een uitgewerkte overgangsbepaling. Kennelijk is bij «Opmerking» en onder «NB» over het hoofd gezien dat dit artikel reeds zal komen te vervallen bij inwerkingtreding van het bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal aanhangige voorstel voor de Wet dieren (kamerstuk 31 389, 2009/10, nr A).
| Volgnummer | 87 |
|---|---|
| Commissie(s) | SZW |
| Eerste ministerie: | Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Werkloosheidswet |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 19 |
| Lid: | 6 |
| Bijzonderheden: | jo. art. 19, eerste lid, onderdelen a tot en met g |
| Soort bepaling: | Bij ministeriële regeling afwijken van wet |
| Ter implementatie van EU-recht: | Nee |
| Tekst artikel 19, zesde lid: | Onze Minister is bevoegd voor gevallen waarin toepassing van het eerste lid, onderdeel a tot en met g, tot onbillijkheden zou kunnen leiden, regels te stellen op grond waarvan kan worden afgeweken van het bepaalde in die onderdelen. |
Wet van 6 november 1986 (Stb. 1986, 566)
Toelichting op het betreffende artikel niet digitaal beschikbaar
Commentaar van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is geen sprake van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand en of experiment. Afwijking is (in positieve zin) mogelijk voor een zeer bepaald omschreven groep.
De commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid vindt dat er geen sprake is van gerechtvaardigd afwijken in het kader van een noodtoestand en of experiment in geval van artikel 19, zesde lid, van de Werkloosheidswet. Artikel 19, zesde lid, van de Werkloosheidswet is opgenomen in categorie 3, omdat de regering vindt dat het hier gaat om een delegatiebepaling voor gevallen die met een noodsituatie te maken hebben. Op deze delegatiebepaling zijn twee regelingen gebaseerd. Deze regelingen – die inmiddels zijn vervallen – regelden de mogelijkheid om met behoud van WW-uitkering af te reizen naar Turkije vanwege bijzondere persoonlijke betrokkenheid bij de gevolgen van de aardbeving in dat land van 17 augustus 1999 respectievelijk de mogelijkheid om met behoud van WW-uitkering wederopbouwwerkzaamheden te verrichten in de door de zeebeving van 26 december 2004 getroffen gebieden in Azië of Afrika. Een dergelijke mogelijkheid moet naar het oordeel van het kabinet behouden blijven, gelet op de onlosmakelijke band met een noodsituatie. Wel zal de grondslag hiervoor in artikel 19, zesde lid, met het in de brief aangekondigde wetsvoorstel worden verduidelijkt.
| Volgnummer | 97 |
|---|---|
| Commissie(s) | VROM/WWI |
| Eerste ministerie: | Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer |
| Overig(e) ministerie(s): | – |
| Naam: | Wet stedelijke vernieuwing |
| Soort regeling: | Wet |
| Artikel: | 18 |
| Lid: | – |
| Bijzonderheden: | jo. artt. 6, 7, 9, en 11 |
| Categorie: | Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur afwijken van het bij of krachtens de wet bepaalde |
| Tekst artikel 18: | Indien het bedrag dat uit ’s Rijks kas beschikbaar is voor investeringsbudget gedurende het investeringstijdvak wordt verhoogd, kan Onze Minister een aanvullend investeringsbudget onderscheidenlijk aanvullende middelen voor investeringsbudget verstrekken volgens regels die worden gegeven bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, waarbij zo nodig kan worden afgeweken van het bij of krachtens de artikelen 6, 7, 9 en 11 bepaalde. |
Wet van 15 november 2000 (Stb. 2000, 504)
Toelichting op artikel 18 (Kamerstuk 26 884 nr. 3, blz. 14)
Het is mogelijk dat het rijksbudget voor stedelijke vernieuwing gedurende het investeringstijdvak wordt verhoogd, bijvoorbeeld doordat een nieuw budget wordt toegevoegd. Terzake is in het wetsvoorstel een regeling getroffen. Met het oog op de nodige flexibiliteit is bepaald dat daarbij van enkele wettelijke bepalingen kan worden afgeweken. Op deze manier komt het «groeimodel» tot uitdrukking, waarbij de reikwijdte van stedelijke vernieuwing kan worden verruimd, bijvoorbeeld door onderbrenging van tot dan toe aparte subsidieregelingen in het ISV-kader. Uiteraard gaat hieraan uitdrukkelijke politieke besluitvorming vooraf. In dit geval zullen aan de toevoeging van rijksmiddelen aan het investeringsbudget extra beleidsprestaties gekoppeld worden die neergelegd worden bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur waarin de landelijke doelstellingen van stedelijke vernieuwing zijn vastgelegd. Tevens kan een aanpassing van de verdeelsleutel, neergelegd in een algemene maatregel van bestuur, nodig zijn om het extra budget te verdelen.
Omgekeerd is het zo dat door de subsidiegever tussentijds geen nieuwe beleidsprestaties van gemeenten kunnen worden gevorderd zonder dat daar financiële middelen tegenover staan. Indien het rijksbudget voor stedelijke vernieuwing gedurende het investeringstijdvak wordt verhoogd om andere redenen dan uitbreiding van de reikwijdte als gevolg van toevoeging van een tot dan toe aparte geldstroom, ligt het niet voor de hand dat het landelijke beleidskader wordt gewijzigd, omdat zich immers in dat geval geen nieuwe prestatievelden voordoen. De eventueel aan de verhoging te verbinden nadere eisen zullen dan gekoppeld kunnen worden aan een wijziging van de subsidiebeschikking. In deze situatie is aanpassing van de verdeelsleutel in beginsel niet aan de orde.
Overigens is de verlaging van het rijksbudget gedurende het investeringstijdvak niet geregeld. Gelet op de vijfjaarlijkse verlening is een dergelijke tussentijdse verlaging immers niet aan de orde. Dat laat onverlet dat voor een volgend investeringstrijdvak een lager rijksbudget voor investeringsbudget kan zijn begroot dan voor het afgelopen tijdvak. Gezien de vroegtijdige bekendmaking van de indicatieve budgetten kan in een dergelijke situatie hiermee door gemeenten rekening worden gehouden. Indien budgettaire omstandigheden aanleiding geven tot aanpassing van de bevoorschotting van verleende investeringsbudgetten, is in het wetsvoorstel de mogelijkheid opgenomen de uitbetaling van voorschotten over zeven jaren uit te smeren in plaats van over vijf jaar. Hierover wordt geen rente vergoed.
Commentaar van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer/Wonen, Wijken en Integratie
De commissie is van oordeel dat geen sprake is van gerechtvaardigde afwijking in het kader van een noodtoestand of experiment.
Voortzetting van de inhoudelijke discussie over het karakter van het wetsartikel is niet meer zinvol, gegeven het voornemen om de Wet stedelijke vernieuwing in te trekken.
Samenstelling:
Holdijk (SGP), Dölle (CDA),Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA), (voorzitter), Broekers-Knol (VVD), De Graaf (VVD), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA), (vice-voorzitter), Doek (CDA),Engels (D66), Franken (CDA), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Haubrich-Gooskens (PvdA), Ten Horn (SP), Janse de Jonge (CDA), Koffeman (PvdD), Böhler (GL), Van Bijsterveld (CDA), Strik (GL), Lagerwerf-Vergunst (CU), De Vries (PvdA), Duthler (VVD) en Yildirim (Fractie-Yildirim).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26200-VI-G.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.