Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26200-C nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26200-C nr. 4 |
Vastgesteld 1 oktober 1998
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft een aantal vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd. Met de beantwoording, bij brief van 30 september 1998, acht de commissie de openbare beraadslaging voldoende voorbereid.
Welk deel van de extra WVG-middelen wordt toegevoegd aan het gemeentefonds en hoe komt de verdeling tot stand?
Op grond van het Regeerakkoord is voor 1999 f 50 miljoen extra beschikbaar voor de Wvg en voor voorzieningen voor chronisch zieken. Voor de helft van dit bedrag is een bestemming aangewezen. Het budget voor de Regeling sociaal vervoer bewoners AWBZ-instellingen wordt in 1999 verhoogd met f 5 miljoen ten gunste van de begroting van SZW. Het budget voor subsidiëring van woningaanpassingen tussen f 45 000 en f 100 000 wordt in 1999 verhoogd met f 20 miljoen, waarvan f 15,1 miljoen is toegewezen aan de begroting van SZW en f 4,9 miljoen aan het gemeentefonds. Met dit laatste bedrag wordt het gemeentelijk aandeel in deze subsidie gecompenseerd. Het komt in aanvulling op de f 6,2 miljoen, die al eerder voor dit doel was toegewezen. De aanvulling wordt evenals de oorspronkelijke toewijzing over de gemeenten verdeeld volgens de vigerende sleutel voor Wvg-taken.
De totale toevoeging aan het gemeentefonds van f 11,1 miljoen voor 1999 geldt op jaarbasis, omdat is verondersteld dat de gemeenten vanaf 1 januari 1999 de subsidiëring van de woningaanpassingen boven f 45 000 (mede) zullen verzorgen. Inmiddels is duidelijk dat deze taak op een later tijdstip naar de gemeenten overgaat (naar verwachting: 1 juli 1999). De begrotingen van SZW en het gemeentefonds zullen bij de 1e suppletore begroting 1999 tijdsevenredig aan de nieuwe invoeringsdatum worden aangepast.
Over de besteding van het voor 1999 resterende gedeelte van circa f 25 miljoen is nog geen besluit genomen. Het kabinet wil de evaluatie van de fiscale faciliteiten voor chronisch zieken afwachten, die dit najaar zal worden afgerond.
Is het kabinet bereid om in het dit najaar met de VNG te sluiten «bestuursakkoord-nieuwe-stijl» ook (meerjaren-) afspraken te maken over de uitkering achteraf aan de gemeenten van de zogenoemde «behoedzaamheidsreserve»?
De behoedzaamheidsreserve heeft tot doel eventuele neerwaartse effecten op het gemeentefonds en het provinciefonds van onderuitputting op de rijksbegroting op te vangen. Komen de gerealiseerde netto rijksuitgaven (voorzover relevant voor de normeringsmethode) in enig jaar overeen met de raming in de Voorjaarsnota van datzelfde jaar, dan wordt de behoedzaamheidsreserve volledig uitgekeerd. De afspraken over de behoedzaamheidsreserve zijn in het voorjaar van 1997 in overleg met de VNG en het IPO gemaakt. Er is geen aanleiding om af te wijken van deze afspraken.
Kan de Regering cijfermatig uiteenzetten in hoeverre de in het Regeerakkoord als wenselijk/noodzakelijk omschreven beleidsintensiveringen bij de gemeenten kunnen worden gefinancierd uit de extra financiële middelen die via het gemeentefonds naar de gemeenten toevloeien?
Een dergelijk cijfermatig overzicht kan niet worden gegeven, omdat de gemeenten bij de besteding van hun algemene middelen een eigen afweging maken. Dat geldt ook ten aanzien van de in het Regeerakkoord genoemde beleidsintensiveringen.
Onder meer in de Begroting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Hoofdpunten van het Regeringsbeleid (blz. 47) is aangegeven dat in het kader van grote-stedenbeleid apart middelen zullen worden toegekend aan de grote steden, dus buiten het gemeentefonds om.
Op welke wijze zal de financiering plaatsvinden van de bijdrage aan andere steden met vergelijkbare (deel) problematiek die conform het Regeerakkoord en de Hoofdpunten van het Regeringsbeleid (blz. 47)? Welke middelen zijn voor dergelijke andere steden geraamd en bij welke begrotingsposten?
Over de vraag, welke middelen onder de budgettaire medeverantwoordelijkheid van de Minister voor GSI zullen vallen, ontvangt de Tweede Kamer kort voor de behandeling van de begroting van BZK nog een afzonderlijke brief. De toegeleiding van middelen aan steden die een – al dan niet partieel – met de gsb-gemeenten vergelijkbare problematiek hebben zal op gelijke wijze plaatsvinden als die aan de huidige gsb-gemeenten. De hoeveelheid daarvoor benodigde middelen zal voorwerp zijn van onderzoek en overleg, dat naar verwachting rond de jaarwisseling tot resultaat zal kunnen leiden.
Waarop is de toevoeging van f 40 miljoen in 1999 oplopend tot f 180 miljoen in 2002 voor de huisvesting kleinere klassen gebaseerd? Welke kostenposten zijn hierin meegenomen?
Hoeveel extra ruimte kan hiervoor worden gerealiseerd ?
Bij het bepalen van de structurele hoogte van de huisvestingscomponent is als uitgangspunt gehanteerd dat de gemeenten – in hun totaliteit gezien – voor iedere extra formatieplaats een extra lokaal moeten kunnen bekostigen. Daarbij zijn als kostenpost niet alleen rente en aflossing over de bouwkosten meegenomen, maar ook de eerste inrichting van de lokalen en het deel van de materiële instandhouding dat voor rekening van de gemeenten komt.
Met het bedrag van f 180 miljoen kunnen circa 7 450 extra lokalen bekostigd worden, voldoende voor het aantal extra groepen dat voortvloeit uit de voorgenomen klassenverkleining. De middelentoekenning aan het gemeentefonds loopt voor op de formatie-uitbreiding aan de scholen, zodat het mogelijk is de bouwkundige voorzieningen zoveel mogelijk voorafgaand aan de formatieve stappen in de klassenverkleining te realiseren.
Wat is de diepere gedachte achter de stelling dat de groei van het Gemeentefonds moet worden ingezet voor de versterking van de sociale infrastructuur?
Het kabinet wil, zoals in het Regeerakkoord is vermeld, investeren in een sociale infrastructuur die voldoende is toegerust voor de eisen die daar in de volgende eeuw aan zullen worden gesteld. In het Regeerakkoord zijn hiervoor extra middelen opgenomen. Het Rijk wil met VNG verkennen of zij partner willen zijn in een gezamenlijke offensieve aanpak ter versterking van de sociale infrastructuur.
Wat is de feitelijke vrij besteedbare groei van het Gemeentefonds?
Verondersteld wordt dat met deze vraag wordt gedoeld op de nominale accressen van het gemeentefonds. Deze staan vermeld in de tabellen 2.3.6 (1999) en 2.4.1 (2000 en volgende jaren) van de Memorie van Toelichting van de begroting van het gemeentefonds (afgerond op miljoenen guldens):
accres | cumulatief | |
---|---|---|
(jaar op jaar) | t.o.v. 1998 | |
1999 | 1 360 | 1 360 |
2000 | 914 | 2 274 |
2001 | 696 | 2 970 |
2002 | 648 | 3 618 |
Hierbij is aan te tekenen dat deze accressen in lopende prijzen luiden. Ze zijn dus ook nodig om de loon- en prijsontwikkeling te volgen. Dit nuanceert uiteraard het begrip «feitelijk vrij besteedbare groei». Na correctie voor deze ontwikkelingen resteert in 2002 in reële termen bijna de helft van het accres. De reële groei van het fonds zal naar verwachting uitkomen op gemiddeld 1,8% per jaar.
In welke mate en voor welke bedragen wordt een geringere loonstijging en lagere bijstandsuitgaven geraamd? Is voor de lagere bijstandsuitgaven de verlaging van 1997 mee genomen? Is ook de volumedaling van 500 miljoen uit het Regeerakkoord verwerkt? Zo ja, is er dan sprake bij het laatste van een dubbeltelling aangezien een volumedaling van de bijstand al direct doorwerkt in het 10% aandeel van de gemeenten?
Het voorgenomen regeringsbeleid heeft gunstige macro-economische effecten; deze genereren hogere economische groei, een lager uitkeringsvolume en een hoger reëel contractloon. Per saldo wordt de budgettaire ruimte van de rijksoverheid vergroot met f 3,75 miljard.
De ontwikkeling van de bijstandsuitgaven in 1997 heeft geleid tot een meevaller op de rijksbegroting, die conform de normeringssystematiek zijn doorwerking heeft gehad naar het gemeentefonds. Bij de opstelling van het budgettaire kader van het Regeerakkoord is de verdere besparing van f 500 miljoen buiten de normeringssystematiek gehouden. In verband met de in het Regeerakkoord gemaakte afspraken ten aanzien van de financiering van de ABW vindt alleen een specifieke uitname uit het gemeentefonds plaats. Er is derhalve geen sprake van een dubbeltelling.
De VNG heeft inmiddels te kennen gegeven dat zij een andere visie heeft; de VNG is van mening dat er geen specifieke uitname moet plaatsvinden, maar dat de besparing op de bijstandsuitgaven via de normeringssystematiek moet doorwerken op de omvang van het gemeentefonds. Het kabinet is op dit moment nog in overleg met de VNG over deze kwestie.
Er is een korting voorzien van 500 miljoen op het budget bijstand. Waarop is dit gebaseerd? Er worden nu al besparingen ingeboekt als gevolg van de totstandkoming van de Centra voor samenwerking werk en inkomen. Die zijn er nog niet. Wie draait op voor de kosten als die besparingen niet worden gehaald?
De besparing van f 500 miljoen is gebaseerd op de in het Regeerakkoord afgesproken verschuiving van de financiële verantwoordelijkheid voor de bijstandsuitgaven van het Rijk naar de gemeenten. Daardoor kunnen gemeenten (de uitvoerders van de Abw) profiteren van hun inspanningen om het beroep op de bijstand te verminderen. Van de verschuiving van de financiële verantwoordelijkheid wordt meer doelmatigheid en minder bijstandsvolume verwacht. Bij tijdige invoering leidt dit tot een besparing oplopend tot f 500 miljoen in 2002.
Voor wat betreft het tweede deel van de vraag geldt het volgende. Naar verwachting zal ook de totstandkoming van Centra voor werk en inkomen leiden tot een besparing. Geraamd wordt een bedrag van f 100 miljoen in 2002, waarvan wordt aangenomen dat f 45 miljoen zal neerslaan bij de gemeenten. Hierbij zal nacalculatie toegepast worden. Overigens gelden voor beide ombuigingen de regels budgetdiscipline.
Wanneer gaat de regering de vragen beantwoorden die de Kamer gesteld heeft over een mogelijke decentralisatie van de bijstandstoelagen? Welk deel van de bijstandsuitgaven blijft in het gemeentefonds? Zijn dat de uitvoeringskosten? Zo ja, voor welk bedrag? Is dat bedrag gefixeerd?
In het Regeerakkoord is afgesproken dat de gelden die thans gemoeid zijn met de uitvoering van de Abw respectievelijk de WIW (zowel uitkeringslasten als apparaatskosten) worden gebundeld in een Fonds voor Werk en Inkomen (specifieke uitkering op de begroting van SZW). Ook de middelen voor toeslagen worden daar bij betrokken. De bedoelde vragen zullen in dat kader worden beantwoord.
Volgens welke berekening is het 10% aandeel van 9 miljard 163,9 miljoen? (blz. 24)
De voorgenomen specifieke uitkering ten laste van de SZW-begroting in verband met de toeslagen zal ook het 10%-aandeel omvatten, dat nu nog ten laste van de algemene middelen van de gemeenten komt. Het bedrag van f 163,9 miljoen betreft uitsluitend dit gemeentelijk 10%-aandeel in de toeslagen. Dit bedrag wordt uit het gemeentefonds genomen en overgeheveld naar de begroting van SZW. Het bedrag van f 9 miljard omvat de totale bijstandsuitkeringen, dus ook de basisuitkeringen.
Op welke wijze en voor welke bedragen is de berekening onder punt 10 gemaakt?
Het Regeerakkoord beoogt de creatie van circa 20 000 I/D-banen. Naar verwachting zal dit in 2002 leiden tot een structurele besparing op de uitkeringslasten van de bijstand van f 300 miljoen. Voor 1999 wordt deze besparing geraamd op f 74 miljoen, waarvan 10% zal neerslaan bij de gemeenten. Vanwege deze daling van de gemeentelijke uitkeringslasten wordt overgegaan tot een uitname uit het gemeentefonds van f 7,4 miljoen.
Zijn de extra middelen voor bijzondere bijstand in het fonds gebaseerd op het verwachte gebruik daarvan?
In het Regeerakkoord is afgesproken dat de beschikbare middelen voor de bijzondere bijstand met f 150 miljoen worden verruimd. De mogelijkheden voor gemeenten voor het voeren van armoedebeleid worden daarmee vergroot. De gemeenten hebben een grote mate van beleidsvrijheid bij het vormgeven van het armoedebeleid. Door middel van de monitor Gemeentelijk armoedebeleid, die in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt uitgevoerd, wordt de ontwikkeling van de gemeentelijke uitgaven op dit terrein gevolgd.
Geldt hetzelfde voor de extra toevoeging i.v.m. het onderwijs (t.w. de te verwachten huisvestingskosten i.v.m. de klassenverkleining)?
Bij de bepaling van de toevoeging voor de huisvestingskosten bij klassenverkleining is het uitgangspunt gehanteerd dat de gemeenten – landelijk gezien – voor elke extra formatieplaats die beschikbaar komt als gevolg van de groepsverkleining een extra lokaal moeten kunnen bekostigen.
Hoe is het zeer hoge bedrag te verklaren dat is gemoeid met de integratie-uitkering onderwijshuisvesting «vanwege de honorering van bezwaarschriften»?
Voor de integratie-uitkering huisvesting onderwijs is in de ontwerp-begroting gemeentefonds 1998 een bedrag van f 251 miljoen opgenomen. In 2.2 van de memorie van toelichting bij de begroting gemeentefonds 1999 is aangegeven dat verwacht mag worden dat bij de tweede suppletore begroting gemeentefonds 1998 een verhoging met f 2,5 miljoen zal plaatsvinden. Alleen deze verhoging, die ten laste komt van de algemene uitkering, vloeit voort uit de honorering van een aantal bezwaarschriften. Ze bedraagt slechts 1% van het oorspronkelijk geraamde bedrag van f 251 miljoen.
Hoe verhoudt zich de uitname van f 25 miljoen huisvesting onderwijs 1999 (efficiency-korting) tot de intensivering van deze post op grond van de Regeerakkoord-afspraken?
De uitname van f 25 miljoen komt voort uit de decentralisatie van de onderwijshuisvesting, die in 1996 bij wet is geregeld. Vanwege het te verwachten doelmatiger beheer van de onderwijsgebouwen door de gemeenten is daarbij een efficiency-korting toegepast. Deze korting vormt een onderdeel van de afspraken die met de VNG zijn gemaakt in het kader van de Decentralisatie-impuls. De uitname in 1999 is de voorlaatste tranche van deze korting.
De toevoeging van f 40 miljoen voor onderwijshuisvesting op grond van het Regeerakkoord hangt samen met de voorgenomen klassenverkleining, waardoor meer schoollokalen nodig zullen zijn. Deze toevoeging is de eerste van een reeks. Ze heeft een geheel andere achtergrond dan de uitname. De uitname berust op efficiency-verbetering bij het beheer van de gebouwen, de toevoeging beoogt verbetering van de kwaliteit van het onderwijs.
Is het waar dat voor artikel 12 Den Haag een bedrag van 215,6 miljoen aan het gemeentefonds is onttrokken? Dat bedrag is toch niet conform de eerdere voorstellen van de regering aan de Kamer en de motie Noorman c.s. in dat kader?
Zoals uit de tekst in hoofdstuk 3 van de memorie van toelichting bij de begroting van het gemeentefonds voor het jaar 1999 blijkt is met de terugbetaling van het aan het gemeentefonds toegevoegde bedrag van de voorfinanciering van f 1 024,4 miljoen in de periode 1998–2004 vanaf het jaar 1999 een jaarlijks bedrag gemoeid van f 181,8 miljoen (en niet van f 215,6 miljoen). Het bedrag van f 181,8 miljoen is f 33,8 miljoen hoger dan het al eerder bij de begroting 1998 onttrokken bedrag van f 148,0 miljoen. De gedachte dat f 215,6 miljoen onttrokken zou zijn, berust dus op een dubbeltelling van deze f 33,8 miljoen.
Hoe is de eenmalige nabetaling aan personen met wachtgeld (herindeling) te verklaren?
Het betreft een nabetaling aan gemeentelijke ambtenaren die vóór 1988 vanwege gemeentelijke herindeling een recht op wachtgeld hebben gekregen. Dit wachtgeld kwam ten laste van de begroting van Binnenlandse Zaken en komt thans ten laste van de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hoofdstuk VII van de rijksbegroting).
De nabetaling heeft de volgende achtergrond. De premie wegens deelname aan een publiekrechtelijke ziektekostenregeling als het Instituut Zorgverzekering Ambtenaren (IZA) voor ambtenaren bestaat uit een werknemersaandeel en een werkgeversaandeel. Het werkgeversaandeel is loon waarover door de werknemer belasting moet worden betaald. Over dit werkgeversdeel moet naast belasting ook premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet (per 1 juli 1996 de Algemene Nabestaandenwet) worden betaald. Deze premie wordt hier kortheidshalve aangeduid als «premie AOW/AWW/ANW».
Vóór 1 juni 1985 kwam de premie AOW/AWW/ANW geheel voor rekening van de werkgever. Ambtenaren die deelnemer waren in een publiekrechtelijke ziektekostenregeling kwamen vanaf 1 juni 1985 echter in een nadeliger positie te verkeren dan ambtenaren die werkzaam waren bij het Rijk. Dit kwam doordat voor rijksambtenaren de premie AOW/AWW/ANW over de voor hen geldende ziektekostenregeling ook na 1 juni 1985 nog steeds door de werkgever werd gedragen. Wat betreft de gemeenteambtenaren die deelnemer zijn aan een publiekrechtelijke ziektekostenregeling is toen besloten een tegemoetkoming te verstreken om het door hen ondervonden nadeel te compenseren. Ook de post-actieve gemeenteambtenaren ontvangen deze tegemoetkoming. Kort gezegd, is de tegemoetkoming gelijk aan de premie AOW/AWW/ANW die betrokkene over het belastbaar werkgeversaandeel betaald heeft.
Voor de groep ambtenaren die deelnemer is aan een publiekrechtelijke ziektekostenregeling en die ten laste van hoofdstuk VII van de rijksbegroting recht heeft op wachtgeld, is vanaf 1 juni 1985 eveneens het genoemde nadeel ontstaan. Besloten is om aan deze groep een tegemoetkoming te verstrekken ter compensatie van het ondervonden nadeel. Deze tegemoetkoming is over de jaren tot 1991 reeds verstrekt. Over de jaren na 1991 dient de tegemoetkoming nog te worden nabetaald.
Een algemene maatregel van bestuur waarin de verstrekking van de tegemoetkoming wordt geformaliseerd is in voorbereiding. De formalisering heeft door allerlei oorzaken veel vertraging opgelopen. Gelet op de tijd die nog nodig is voordat de voorziene amvb in werking treedt, zal de nabetaling, anders dan ten tijde van de opstelling van de ontwerp-begroting gemeentefonds 1999 voorzien, naar huidig inzicht in 1999 zijn beslag krijgen. Het gaat overigens om een gering aantal personen (gemiddeld over de jaren circa 250) en om relatief geringe bedragen per jaar (naar raming gemiddeld f 150 per jaar).
Waarom wordt voor 1999 een positief effect op het gemeentefonds verwacht bij de wachtgelden gemeentelijke herindeling ?
Er zijn twee redenen voor het te verwachten positieve effect op het gemeentefonds. De eerste reden is dat de jaarlijkse «vrijval» van middelen op het artikel «wachtgelden gemeentelijke herindeling» op de begroting van BZK ten goede komt aan het gemeentefonds. Er is ieder jaar vrijval omdat de groep gemeentelijke ambtenaren, waarvan het wachtgeld wordt betaald uit de begroting van BZK, geleidelijk kleiner wordt. Het betreft namelijk uitsluitend gemeentelijke ambtenaren die vanwege een gemeentelijke herindeling met een datum van herindeling vóór 1 januari 1988, wachtgeld ontvangen. Hun aantal neemt om diverse redenen af (de betrokkenen worden gepensioneerd, overlijden, komen weer aan het werk, etc.).
De tweede reden houdt verband met de ten tijde van de opstelling van de begroting gemeentefonds 1999 en begroting BZK 1999 voorziene eenmalige nabetaling ten laste van de begroting van BZK aan de betrokken groep in 1998. Het bedrag dat behoort bij de eenmalige nabetaling is het jaar later uiteraard niet meer voor dat doel nodig. Overigens zal de eenmalige nabetaling naar huidig inzicht eerst in 1999 plaatsvinden. Zie ook het antwoord op vraag 18.
Is de komende jaren een verdere verlaging te verwachten van het rentepercentage bij de voorfinanciering art.12 uitkering Den Haag dan de huidige 4,9% ?
In de bedragen afwikkeling voorfinanciering artikel 12-uitkering Den Haag is voor de komende jaren uitgegaan van een constant renteniveau van 4,9%.
Is de uitkering Zaltbommel in de cijfers verwerkt ?
Daar het IFLO-rapport nog niet gereed was, is bij de opstelling van de begroting uitgegaan van een voorlopig bedrag van f 5 miljoen in 1998. De feitelijke steun komt uit op f 11,5 miljoen in 1998 en f 5,5 miljoen in 1999. Het verschil heeft overigens geen gevolgen voor de totale uitkering van het gemeentefonds. Extra artikel 12-steun wordt namelijk gedragen door de collectiviteit van de gemeenten.
Waarop is de verwachting gebaseerd dat aantal en omvang van de artikel 12-uitkeringen omlaag zullen gaan?
Deze verwachting is, evenals in afgelopen jaren, gebaseerd op de (reguliere) overleggen/contacten die de Inspectie Financiën Lokale en provinciale Overheden (IFLO) met de provincies/provinciale toezichthouders en gemeenten heeft.
De kosten die gemeenten moeten maken voor de verplicht voorgeschreven 4-jaarlijkse professionele taxatieronden blijken zeer hoog te zijn. Kan hiervan een totaaloverzicht worden gegeven? Welke mogelijkheden zijn er om kostenreductie te bereiken?
De kosten die gemeenten maken in het kader van de uitvoering van de wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ) komen voor 40% voor rekening van de gemeenten zelf. Voor rekening van zowel het Rijk (i.c. de rijksbelastingdienst) als de Waterschappen komt 30% van de kosten. Bij de kostenverrekening wordt een declaratiemodel toegepast. In de wet WOZ is opgenomen dat de integrale kosten worden vergoed. Gemeenten kunnen een voorlopige declaratie indienen voor de in de gemeentebegroting opgenomen kosten. Na het vaststellen van de gemeenterekening over het betreffende jaar kunnen zij een definitieve declaratie indienen. Eén van de problemen bij de kostenverrekening is dat gemeenten traag zijn met het indienen van voorlopige en definitieve declaraties. Daardoor ontbreekt op dit moment inzicht in de totale kosten verbonden aan de uitvoering van de wet WOZ. De Waarderingskamer buigt zich over de vraag hoe in de toekomst om te gaan met de wijze van kostenverrekening. De Waarderingskamer zal daarover een advies uitbrengen aan de Staatssecretaris van Financiën. De Staatssecretaris van Financiën zal vervolgens ter zake een beslissing nemen. Overigens vindt, conform de wet WOZ, op dit moment een evaluatie van de wet WOZ plaats. Daarin zal ook aandacht worden besteed aan de relatie tussen de omvang van de kosten en de kwaliteitsverbetering die het beoogd effect van de wet WOZ is.
Wat is de mening van de Minister over de aanvaarde motie Van der Hoeven en Remkes inzake de vrijstelling OZB voor de substraatteelt?
Het Kabinet hecht aan overleg met de VNG over de vrijstelling van de substraatteelt alvorens met een standpunt te komen over deze motie. Dit overleg zal eind oktober plaatsvinden. Vervolgens zal de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk geïnformeerd worden.
Is er al een bijstelling te geven voor de raming van het accres 1999 (op basis van de Voorjaarsnota 1998 f 1281,7 miljoen) bijvoorbeeld op basis van de Miljoenennota?
Op basis van de Miljoenennota 1999 wordt een groei van het gemeentefonds in 1999 uit hoofde van de normeringsmethode geraamd van f 1359,7 miljoen. Op basis van de Voorjaarsnota 1998 werd een accres geraamd van f 1164,7 miljoen. Wordt ook de doorwerking van bestuurlijke afspraken over de vertraging van de nacalculatie 1995 en de kwijtschelding van de nacalculatie 1996 en 1997 tot het accres gerekend, dan gaat het om f 1476,6 miljoen op basis van de Miljoenennota 1999, tegenover f 1281,7 miljoen op basis van de Voorjaarsnota 1998.
De meest actuele inzichten zijn ook aan de medeoverheden kenbaar gemaakt (in de septembercirculaire). Conform de afspraken die in het voorjaar van 1997 tussen het Rijk en de VNG zijn gemaakt, is september als bijstellingsmoment van de fondsuitkering echter vervallen.
Wordt over de Euro-monitor gemeentelijk overleg gevoerd met de VNG?
Het besluit om een jaarlijkse euro-monitor uit te voeren bij de gemeenten is genomen in overleg met de VNG. Ten behoeve van de euro-monitor is een begeleidingscommissie in het leven geroepen. In die commissie zitten onder meer twee vertegenwoordigers van de VNG. De lijst met vragen die aan de gemeenten worden voorgelegd is opgesteld in overleg met deze begeleidingscommissie.
Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), Schutte (GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Rehwinkel (PvdA), Luchtenveld (VVD), De Boer (PvdA), Belinfante (PvdA), Buijs (CDA), Rietkerk (CDA), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP) en Balemans (VVD).
Plv. leden: Van den Doel (VVD), Rouvoet (RPF), Van Beek (VVD), Duijkers (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Wagenaar (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Rabbae (GroenLinks), Schreijer-Pierik (CDA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Nicolaï (VVD), Van Oven (PvdA), Brood (VVD), Kuijper (PvdA), Apostolou (PvdA), De Milliano (CDA), Eurlings (CDA), Albayrak (PvdA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP) en Essers (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26200-C-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.