26 156
Verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 31 maart 1999

Bij uw bovenvermelde brief bracht u mij het verzoek van de heer Schutte over om de Kamer in een brief te informeren over de verhouding tussen de toezegging die nu gedaan wordt aan de Eerste Kamer en hetgeen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gezegd heeft op 10 februari jl. tijdens de behandeling van het grondwetsherzieningsvoorstel over het correctief referendum (Handelingen nr. 50, pagina 3344). Naar aanleiding van dit verzoek bericht ik u als volgt.

Tijdens de behandeling van het grondwetsherzieningsvoorstel heb ik gesteld dat over de manier waarop de algemene kaders van dat voorstel in de uitvoeringswetgeving moeten worden ingevuld, de grondwetgever geen bindende uitspraken kan doen. Dat behoort tot de competentie van de gewone wetgever. Ik heb daarbij tevens gewezen op een punt van meer praktische aard te weten dat de regering nog aan het onderzoeken is welke de voor- en nadelen van de verschillende varianten zijn. Ik heb daarbij aangegeven dat als daarover meer duidelijkheid bestaat, die varianten nog moeten worden voorgelegd aan de VNG, het IPO en de Raad van State. Ik achtte het dan ook prematuur om nog verder op de uitvoeringswetgeving vooruit te lopen dan tot nu toe al gebeurd was.

Ook in de Eerste Kamer is ter gelegenheid van de behandeling van de begroting van Hoofdstuk VII gevraagd om meer inzicht in de uitvoeringswetgeving. Daar heb ik in dezelfde lijn geantwoord. Mede in dit licht is gesteld dat de Eerste Kamer er wederom naar gevraagd heeft.

In het regeerakkoord is afgesproken dat het kabinet terstond de wetgeving, die nodig is om het referendum op centraal en decentraal niveau nader inhoud en vorm te geven, ter hand zal nemen, opdat deze voorstellen kunnen worden ingediend zodra de grondwetswijziging haar beslag heeft gekregen. Met het oog daarop is een eerste begin gemaakt met de voorbereidingen. Nadat het grondwetsherzieningsvoorstel in de Tweede Kamer was aanvaard is daar met voortvarendheid verder aan gewerkt.

Inmiddels zijn de voorbereidingen verder gevorderd dan op het moment van behandeling in de Tweede Kamer begin februari en deze hebben geleid tot een eerste verkenning van hetgeen in de uitvoeringswetgeving zal moeten worden geregeld en welke varianten zich daarbij voordoen. Die eerste verkenning wordt aan de Eerste Kamer aangeboden als bijlage bij de memorie van antwoord. Deze bijlage zal de basis vormen voor de te maken keuzes bij de uitvoeringswetgeving. Over de uiteindelijk te kiezen varianten, zal uiteraard overleg met VNG en IPO worden gevoerd na de behandeling in de Eerste Kamer van de grondwetswijziging.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

Naar boven