nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 31 maart 1999
Bij uw bovenvermelde brief bracht u mij het verzoek van de heer Schutte
over om de Kamer in een brief te informeren over de verhouding tussen de toezegging
die nu gedaan wordt aan de Eerste Kamer en hetgeen de minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties gezegd heeft op 10 februari jl. tijdens de behandeling
van het grondwetsherzieningsvoorstel over het correctief referendum (Handelingen
nr. 50, pagina 3344). Naar aanleiding van dit verzoek bericht ik u als volgt.
Tijdens de behandeling van het grondwetsherzieningsvoorstel heb ik gesteld
dat over de manier waarop de algemene kaders van dat voorstel in de uitvoeringswetgeving
moeten worden ingevuld, de grondwetgever geen bindende uitspraken kan doen.
Dat behoort tot de competentie van de gewone wetgever. Ik heb daarbij tevens
gewezen op een punt van meer praktische aard te weten dat de regering nog
aan het onderzoeken is welke de voor- en nadelen van de verschillende varianten
zijn. Ik heb daarbij aangegeven dat als daarover meer duidelijkheid bestaat,
die varianten nog moeten worden voorgelegd aan de VNG, het IPO en de Raad
van State. Ik achtte het dan ook prematuur om nog verder op de uitvoeringswetgeving
vooruit te lopen dan tot nu toe al gebeurd was.
Ook in de Eerste Kamer is ter gelegenheid van de behandeling van de begroting
van Hoofdstuk VII gevraagd om meer inzicht in de uitvoeringswetgeving. Daar
heb ik in dezelfde lijn geantwoord. Mede in dit licht is gesteld dat de Eerste
Kamer er wederom naar gevraagd heeft.
In het regeerakkoord is afgesproken dat het kabinet terstond de wetgeving,
die nodig is om het referendum op centraal en decentraal niveau nader inhoud
en vorm te geven, ter hand zal nemen, opdat deze voorstellen kunnen worden
ingediend zodra de grondwetswijziging haar beslag heeft gekregen. Met het
oog daarop is een eerste begin gemaakt met de voorbereidingen. Nadat het grondwetsherzieningsvoorstel
in de Tweede Kamer was aanvaard is daar met voortvarendheid verder
aan gewerkt.
Inmiddels zijn de voorbereidingen verder gevorderd dan op het moment van
behandeling in de Tweede Kamer begin februari en deze hebben geleid tot een
eerste verkenning van hetgeen in de uitvoeringswetgeving zal moeten worden
geregeld en welke varianten zich daarbij voordoen. Die eerste verkenning wordt
aan de Eerste Kamer aangeboden als bijlage bij de memorie van antwoord. Deze
bijlage zal de basis vormen voor de te maken keuzes bij de uitvoeringswetgeving.
Over de uiteindelijk te kiezen varianten, zal uiteraard overleg met VNG en
IPO worden gevoerd na de behandeling in de Eerste Kamer van de grondwetswijziging.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Peper