Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 augustus 2019
Hierbij informeer ik uw Kamer over besluitvorming ten aanzien van de Nederlandse financiering
van de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA). De beantwoording van de vragen van de leden Van Weerdenburg en De Roon (beiden
PVV) is gelijktijdig naar uw Kamer verzonden (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr.
3553).
Ik heb vorige week besloten de algemene vrijwillige bijdrage van Nederland voor 2019
voor UNRWA (13 miljoen euro) voorlopig aan te houden. Een interne rapportage van de
ethische commissie van UNRWA uit december 2018 constateert ontoelaatbaar gedrag van
meerdere topfunctionarissen van de organisatie. Signalen over deze bevindingen kwamen
begin juli 2019 – via UNRWA zelf – binnen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
De bevindingen worden op dit moment door een onafhankelijke inspectie van de Verenigde
Naties gevalideerd.
Op 2 augustus jl. zijn internationale donoren in New York door de inspectie geïnformeerd
over dit nadere onderzoek. Het onderzoek richt zich op integriteit in twee personeelwervingen,
het reisgedrag van de Commissaris-Generaal en een vermeende ongepaste relatie van
de Commissaris-Generaal met een adviseur. Er is geen impact geconstateerd op de kwaliteit
van het beleid, de uitvoering van programma’s of de omgang met donorgelden. De verwachting
is dat de VN-inspectie in oktober 2019 zal rapporteren.
Nadat begin juli jl. de eerste signalen over mogelijke misstanden bij het Ministerie
van Buitenlandse Zaken binnenkwamen, is er direct op hoog niveau contact gezocht met
de leiding van UNRWA en met het kantoor van Secretaris-Generaal van de VN, Guterres.
Nederland heeft benadrukt dat alle klachten over het management zorgvuldig en onafhankelijk
moeten worden onderzocht. Nederland trekt met gelijkgestemde landen op om zo spoedig
mogelijk de feiten boven water te krijgen. Zoals bekend heeft Nederland onder dit
kabinet een voortrekkersrol ingenomen bij de bestrijding van seksuele intimidatie
en machtsmisbruik bij multilaterale instellingen en NGO’s.
Ik wacht nu het oordeel van de onafhankelijke inspectie van de VN af. Nederland gaat
niet over tot betaling van financiële bijdragen (van zowel de algemene vrijwillige
bijdrage als de reguliere eindejaarsbijdrage) totdat de VN opheldering heeft gegeven
over de aantijgingen en toereikend heeft opgetreden. Nederland heeft eerder op vergelijkbare
wijze gehandeld toen er eind 2018 problemen bleken te zijn met het reis- en declaratiegedrag
van het management van het United Nations Environmental Programme (UNEP) en eind 2018 een rapport werd gepubliceerd over een onveilige werkomgeving
bij het Joint United Nations Programme on HIV/AIDS (UNAIDS). Zorgvuldig management en een veilige werkomgeving zijn altijd randvoorwaarden
voor Nederlandse financiering van organisaties waarmee wordt samengewerkt. De VN moet
deze randvoorwaarden borgen voor UNRWA. Zwitserland en België hebben in afwachting
van het oordeel van de inspectie besloten een additionele bijdrage voor UNRWA aan
te houden; beiden hadden hun reguliere bijdrage reeds betaald.
Zoals eerder bij uw Kamer onderstreept, vindt het kabinet de hulpverlening die UNRWA
biedt van essentieel belang. De organisatie verleent de basisvoorzieningen aan vijf
miljoen Palestijnse vluchtelingen in de regio. UNRWA vervult daarmee een cruciale
rol in de humanitaire situatie op de grond en voor de stabiliteit in de regio. Voor
zover bekend is er geen sprake van malversaties of van onregelmatigheden in de uitvoering
van de kerntaken van UNRWA. De bevindingen van de ethische commissie betreffen misstanden
bij de leiding. Als deze bevindingen worden bevestigd, moet de VN deze direct adequaat
adresseren.
Uw Kamer ontvangt additionele informatie als het oordeel van de onafhankelijke inspectie
beschikbaar is, of bij andere relevante ontwikkelingen. Zoals gebruikelijk beoordeelt
het kabinet aan het einde van het jaar binnen de bestaande afspraken over humanitaire
hulp welke aanvullende Nederlandse bijdragen op basis van het humanitair imperatief
wenselijk zijn.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag