26 150
Algemene Vergadering der Verenigde Naties

29 234
Ontwikkelingssamenwerkingsbeleid voor de komende jaren

29 800 V
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2005

nr. 16
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 februari 2005

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 24 november 2004 overleg gevoerd met minister Van Ardenne-van der Hoeven voor Ontwikkelingssamenwerking over:

– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 8 juli 2004 ten geleide van de antwoorden op de vragen van de commissie inzake de follow-up van de SAVVN Kindertop (26 150, nr. 12);

– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 20 oktober 2004 over de positie van kinderen in het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingbeleid (29 234, nr. 30);

– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 23 november 2004 inzake kindsoldaten (29 800V, nr. 62).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Tjon-A-Ten (PvdA) dankt de minister voor het formuleren van beleidsuitgangspunten voor kinderen op het terrein van ontwikkelingssamenwerking, maar zij zou hieraan graag nog een notitie toegevoegd zien met een actieplan ter ondersteuning van ambtenaren van het ministerie, ambassades en NGO's bij de uitvoering van dit beleid. Zij kan instemmen met de mainstreaming die de minister wil toepassen, maar zij ziet hierin geen passend antwoord op bijvoorbeeld de ramp die vooral in Afrika een steeds groter aantal aids-wezen tot gevolg heeft. De minister geeft enkele aanzetten tot het aanpakken van deze problematiek, maar voor structurele oplossingen voor de lange termijn zijn extra noodmaatregelen, politieke overtuiging en krachtdadig optreden nodig. Hoeveel geld wordt er uitgetrokken voor deze specifieke groep en worden aids-wezen zelf betrokken bij hun opvang en begeleiding? Ook voor de groep van vier miljoen meisjes die op jonge leeftijd in het huwelijk treden en die door complicaties bij de bevalling onvruchtbaar en incontinent worden, om vervolgens verstoten te worden door de eigen gemeenschap, is mainstreaming niet voldoende. Hoe wil de minister voorkomen dat de behoeften en noden van kinderen voor wie mainstreaming geen oplossing biedt, naar de achtergrond verdwijnen?

Voor goed onderwijs zijn goed opgeleide leerkrachten nodig. In diverse ontwikkelingslanden moet mede door de grote uitval vanwege HIV/aids een steeds kleiner aantal gekwalificeerde leerkrachten les geven aan steeds grotere klassen. Ook hun opleiding wordt in veel gevallen drastisch ingekort en bovendien worden gekwalificeerde leerkrachten soms «weggesaneerd», waarna zij vervangen worden door leerkrachten die door OXFAM International in zes weken zijn opgeleid. Mevrouw Tjon-A-Ten vraagt de minister, een stimulerende rol te spelen om een goede opleiding van leerkrachten te waarborgen. De minister wil zich in het kader van «onderwijs voor iedereen» ook richten op non-formeel onderwijs, beroepsonderwijs en training, maar zij wil ook onderwijs aan kinderen met een handicap en voorschoolse educatie stimuleren. Met welk budget worden al deze initiatieven betaald en binnen welk tijdbestek wil de minister dit alles realiseren?

Ondanks internationale afspraken over de rechten van kinderen in het onderwijs worden deze rechten in sommige landen niet alleen door een vijandelijke bezettingsmacht, maar ook door de eigen regering met voeten getreden. Zo worden scholen gevorderd als kazernes of worden scholen onderdeel van het strijdtoneel. Ook worden vooral daar kindsoldaten gerekruteerd. Mevrouw Tjon-A-Ten verzoekt de minister, alles in het werk te stellen om deze rechten van het kind te waarborgen. Scholen moeten net als ziekenhuizen als veiligheidszones worden aangemerkt, opdat het onderwijzend personeel zijn werk zonder beperkingen kan blijven doen en ook hulporganisaties toegang kunnen krijgen tot kinderen die het slachtoffer zijn geworden van gewapende conflicten.

Kinderen hebben ook recht op tijdige psychologische hulpverlening om te voorkomen dat hun traumatische ervaringen littekens achterlaten. Gelet op de perspectieven in verschillende ontwikkelingslanden is dit geen overbodige luxe.

Verder vraagt mevrouw Tjon-A-Ten de minister, in de dialoog met partnerlanden doelstellingen te formuleren voor kinderrechten, mensenrechten en vredeseducatie als belangrijk preventief instrument bij het bevorderen van stabiele democratische verhoudingen en burgerschap.

Ten slotte vraagt mevrouw Tjon-A-Ten aandacht voor het probleem van sekstoerisme als extreme vorm van kinderarbeid. Zij dringt er bij de minister op aan, zich in te spannen om hiervoor nationale en internationale wet- en regelgeving tot stand te laten komen en om landen te ondersteunen die geplaagd worden door dit toenemende probleem. Bij een afweging van het belang en de bescherming van de privacy van de dader en de positie van het kind moet het belang van het kind prevaleren. In dit verband vraagt zij nog naar de stand van zaken bij het schandaal met de pornohandelaren in Rio de Janeiro. Ook wil zij weten of er al actieplannen voor de Nederlandse ambassades zijn uitgewerkt.

Mevrouw Ferrier (CDA) vindt het goed dat er bij ontwikkelingssamenwerking expliciet aandacht aan kinderen wordt gegeven, omdat die net als vrouwen een extra kwetsbare groep vormen, vooral in landen met geweld en onderdrukking. Het schenden van de rechten van kinderen is een buitengewoon ernstige misdaad tegen de menselijkheid. Bovendien geldt heeft een land weinig toekomst, als het niet goed gaat met de kinderen.

Haar fractie hecht aan een integrale aanpak van ontwikkelingssamenwerking, maar in mainstreaming schuilt het gevaar dat de specifieke behoeften van bepaalde groepen van kinderen uit het zicht verdwijnen. Daarom is voor een werkelijk samenhangende aanpak altijd flankerend en aanvullend beleid nodig. Op welk aanvullend beleid richt de minister zich, bijvoorbeeld als het gaat om het toenemende aantal huishoudens met een kind aan het hoofd, een van de ontwrichtende gevolgen van HIV/aids? Dit is een van de groepen waarvoor de millenniumdoelstellingen al niet eens meer reëel zijn. Hebben de aids-ambassadeur en de mensenrechtenambassadeur van het ministerie de opdracht om specifiek aandacht aan kinderen te besteden?

De CDA-fractie heeft al vaker gevraagd of het niet mogelijk zou zijn, een keurmerk te ontwikkelen voor producten die op een eerlijke manier en in ieder geval niet door kinderen gemaakt zijn. Is er beleid in Nederland en in de Europese Unie om het gedrag van consumenten zodanig te beïnvloeden dat kinderarbeid tegengegaan wordt? Welke oplossingen ziet de minister voor dit buitengewoon complexe probleem?

Mevrouw Ferrier ziet kindersekstoerisme en kinderhandel als een van de grootste misdaden tegen de menselijkheid. Des te kwalijker is het dat Nederland en andere landen van de Europese Unie hierbij zo'n grote rol spelen. Uit onderzoek is gebleken dat veel kinderen uit allerlei ontwikkelingslanden, maar ook uit Oost-Europese landen, gedwongen worden om in Nederland in de prostitutie te werken. Zij heeft de indruk dat hierbij nog slechts het topje van een afschuwelijke ijsberg zichtbaar is. Kan de minister haar geruststellen en wil zij aangeven wat er in het ontwikkelingsbeleid gedaan kan worden om dergelijke praktijken te voorkomen? Mevrouw Ferrier sluit zich aan bij de vraag van mevrouw Tjon-A-Ten over de rol van het consulaat in Rio de Janeiro in de genoemde kwestie.

Het onderwerp verminking van vrouwelijke genitaliën is al vaker besproken. De fractie van mevrouw Ferrier juicht het toe dat de minister voortvarend en met lef reproductieve en seksuele gezondheid op de agenda heeft gezet. Wat wordt er in dit verband gedaan aan de voorlichting van jongens om hen te laten opgroeien met meer respect voor de gezondheid van vrouwen?

Grote zorgen maakt mevrouw Ferrier zich over het complexe probleem van de kindsoldaten. Zij beseft dat hierbij allereerst preventie nodig is, het bieden van kansen en alternatieven aan kinderen en hun ouders. Er wordt ingezet op ontwapening en op resocialisering van kinderen die uit het leger komen, maar dit is niet voldoende voor de vele kinderen die zulke traumatische ervaringen hebben dat het met hen waarschijnlijk niet meer goed komt. Er zijn in Congo zelfs kinderen misbruikt door leden van de VN-vredesmacht; gelukkig wordt dit nu door de VN onderzocht. Zelfs als het allemaal minder dramatisch is als het wordt voorgesteld in het rapport van de Internationale coalitie tegen de inzet van kindsoldaten, groeit er een generatie op die nog maar heel moeilijk te winnen zal zijn voor ontwikkeling en vooruitgang. Wat zijn de concrete effecten van de brede inzet op preventie en rehabilitatie? Het tegengaan van de proliferatie van lichte wapens kan een belangrijke bijdrage leveren aan het voorkomen van het rekruteren van kindsoldaten. Hoe kritisch is de dialoog die de minister over dit onderwerp met ontwikkelingslanden voert? Hoe oefent zij druk uit op de regering van bijvoorbeeld Rwanda? Zijn er sancties mogelijk? Is er in dit verband beleid, specifiek gericht op de situatie van meisjes die meegenomen worden om gebruikt te worden als seksslavinnen?

De heer Szabó (VVD) sluit zich volledig aan bij de vragen en opmerkingen van mevrouw Ferrier. Hij vindt het juist voor kinderen van belang dat hun samenleving perspectieven biedt op werk en inkomen, omdat zij daarmee een positie kunnen opbouwen waarin zij gelukkig kunnen zijn. Deze perspectieven ontbreken nog te veel in de visie die de regering tot uitdrukking brengt in de antwoorden op vragen over de SAVVN-Kindertop en in de brief van 20 oktober jongstleden Verder stelt hij dat het hele probleem van de kindsoldaten niet zou bestaan als zij in een veilige leefomgeving verkeerden en als er hun land een rechtsstaat was met vrede en veiligheid. In hoeverre zijn deze elementen van coherentie terug te vinden in het beleid inzake het welzijn van kinderen in de Derde Wereld?

Kinderarbeid kan worden tegengegaan door de welvaartsontwikkeling te bevorderen, want kinderarbeid is het gevolg van onvoldoende gezinsinkomen. De VVD-fractie is het ermee eens dat de minister haar beleid richt op het op termijn uitbannen van alle vormen van kinderarbeid en allereerst op de ergste vormen daarvan. Er zijn heel veel protocollen en overeenkomsten op dit vlak, maar kunnen er ook concrete resultaten van het beleid zichtbaar worden gemaakt?

Ook de heer Szabó sluit zich aan bij de vraag van mevrouw Tjon-A-Ten over de bedoelde handelaren in kinderporno. Wat is de juridische situatie op dit moment?

De minister geeft in de brief over kindsoldaten aan dat de beweringen in het rapport van de Internationale coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten niet geheel corresponderen met de huidige situatie. Kan zij dit toelichten? Heeft de regering van Rwanda inderdaad invloed op het inzetten van kindsoldaten in Oost-Congo? Als dit zo is, is de inhoud van het rapport op dit punt mogelijk wel degelijk juist.

De VVD-fractie heeft zeer veel moeite met het geven van geld voor ontwikkelingssamenwerking aan landen die kindsoldaten inzetten in het reguliere leger of in rebellenlegers die met steun van hun regering in buurlanden opereren. Het geld wordt wel voor de opbouw van het land bestemd, maar daarmee krijgt de regering van dat land in principe geld vrij dat zij aan het leger kan besteden, zodat Nederland dan indirect steun verleent aan het inzetten van kindsoldaten. Wil de minister in een brief aangeven welke landen waarmee Nederland een ontwikkelingssamenwerkingsrelatie heeft, kindsoldaten inzetten, hoe lang zij dat al doen en welke maatregelen Nederland, de Europese Unie en de Verenigde Naties daartegen hebben genomen? Kan zij daarbij ook de consequenties voor haar beleid per land aanduiden? De VVD-fractie is er in ieder geval geen voorstander van om de ontwikkelingssamenwerkingsrelatie tot het einde der dagen voort te zetten met landen waarin de mensenrechten al tientallen jaren met voeten worden getreden, waar de regering weinig tegen corruptie doet, waar vrouwenrechten en politieke rechten niet worden gerespecteerd en waar dan ook nog kindsoldaten worden ingezet. Desgevraagd geeft de heer Szabó aan dat hij hierbij geen onderscheid maakt tussen geld voor ontwikkelingssamenwerking dat naar regeringen wordt overgemaakt en geld waarmee niet-gouvernementele organisaties worden gesteund. In reactie op een andere vraag wijst hij erop dat in Nederland wel jongeren onder 18 jaar worden geworven voor het leger, maar dat zij niet worden ingezet in gewapende conflicten.

Het antwoord van de minister

Minister Van Ardenne-van der Hoeven stelt vast dat de deelnemers aan dit overleg net als de regering het onderwerp kinderen een belangrijke plaats toekennen in het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking. Dit komt in de eerste plaats tot uitdrukking in de keuze van de vijf sectoren waaraan prioriteit wordt gegeven, zoals onderwijs. Als alle kinderen in de klas zitten, zijn zij niet aan het werk. Dit is het doel voor 2015 en daarom wordt er 15% bestemd voor basisonderwijs, beroepsonderwijs en alfabetisering. Verder richt de regering haar beleid op HIV/aids en reproductieve gezondheidszorg, met specifiek aandacht voor kinderen wier ouders door aids zijn gestorven. Ook besteedt de regering meer dan normale aandacht aan de thema's water en milieu, omdat die hevige conflicten blijken te kunnen veroorzaken. De minister is het met de heer Szabó eens dat kinderen een veilige omgeving nodig hebben om zich te kunnen ontwikkelen. De regering concentreert zich ook bij de beoordeling van projecten van medefinancieringsorganisaties op deze vijf thema's; kinderen worden betrokken bij het beleid van deze organisaties.

Multilateraal is de regering zeer actief bij het bevorderen van internationale standaards, regels en conventies, zoals de ILO-conventies om kinderarbeid uit te bannen. Nu gaat het erom, de ontwikkelingslanden zo ver te krijgen dat zij deze conventies gaan naleven. Ze vormen in ieder geval een goed kader voor een politieke dialoog. Verder worden de regeringen van de 36 partnerlanden aangesproken op goed bestuur en de bescherming van kinderen.

Het thema kindsoldaten is tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie prominent op de agenda gezet. Er zijn daarbij «risicolanden» benoemd waarvoor in Europees verband specifieke actieplannen zullen worden uitgewerkt. Nederland zal beginnen met een apart actieplan om in Noord-Oeganda voor tienduizend ex-kindsoldaten onderwijsprogramma's op te zetten en voor tienduizend anderen een bredere aanpak mogelijk te maken, opdat zij weer perspectief krijgen. De minister gaat er in tegenstelling tot mevrouw Ferrier van uit dat kinderen flexibel genoeg zijn om bij de juiste aanpak weer een perspectief te zien. Zij is het wel met haar eens dat het in ieder geval het beste is om zo snel mogelijk na een traumatische ervaring een programma voor zulke kinderen op te zetten. Daarom draagt Nederland optimaal bij aan de activiteiten van internationale kinderbeschermingsorganisaties op dit vlak. Kindsoldaten krijgen in Congo en Burundi bij demobilisatieprogramma's ook voorrang op andere strijders die bereid zijn om de wapens neer te leggen. Het kan jaren duren voordat deze kinderen er ook psychisch weer bovenop zijn, net als kinderen in vluchtelingenkampen die verschrikkelijke dingen hebben meegemaakt. Er worden al pogingen gedaan om in Darfur goede programma's hiervoor op te zetten, ook al is het ontzettend moeilijk. Men is daarbij afhankelijk van de cultuur, de aard van de bevolking, de aard van het conflict en de financiële mogelijkheden. TPO in Amsterdam gebruikt haar inmiddels opgedane heel specifieke expertise om de capaciteit op dit vlak in de landen zelf te vergroten. Dit is vooral belangrijk omdat traumaverwerking zo'n langdurig proces is.

Desgevraagd geeft de minister aan dat het moeilijk is om aan te geven hoeveel geld er voor resocialisatie van kindsoldaten nodig is, omdat daarbij ook de omstandigheden verbeterd moeten worden die de achtergrond van het ontstaan van dit verschijnsel hebben gevormd. Het is ook financieel een zware last voor de familie als een kindsoldaat terugkeert. Daarbij moet een draaideureffect voorkomen worden: in landen als Burundi en Congo keren kinderen soms terug naar een rebellenleger, omdat het profijtelijk is om nog een keer aan demobilisatie deel te nemen. Er is wereldwijd veel te weinig geld voor demobilisatie in algemene zin, het is een geweldig probleem.

Er hebben nog slechts 77 landen het optionele protocol tegen het werven van kindsoldaten ondertekend, terwijl er van de 55 landen die in het rapport van de Internationale coalitie genoemd worden, nog maar 11 dit protocol hebben geratificeerd. Het lijkt de minister een goed idee om voor de Kamer een overzicht te maken van partnerlanden waarvan de regering betrokken is bij het rekruteren van kindsoldaten. Landen waar zij de situatie op dit vlak en overigens ook op andere terreinen niet vertrouwt, krijgen in ieder geval geen begrotingssteun. In zulke landen wordt de voortgang van belangrijke ontwikkelingsprocessen op een andere manier ondersteund. In Rwanda en Oeganda werft het leger geen kinderen, maar wellicht zijn er nog wel kindsoldaten die demobilisatie- of integratieprogramma's volgen. Er zijn in Congo en in Burundi wel kinderen gerekruteerd door milities en rebellenlegers, maar dat zijn geen officiële regeringslegers. Volgens het rapport zijn er nog wel kindsoldaten in het regeringsleger van Burundi; de minister wil hierover wel contact met de regering van Burundi opnemen, maar het is geen partnerland, net als een aantal andere landen waarin nog kindsoldaten voorkomen. Voor een aantal van deze landen geldt dat zij de kwaliteit van hun leger willen verbeteren, ook met meer geavanceerde wapens, waardoor zij minder geneigd zullen zijn om kinderen daarbij in te zetten, in tegenstelling tot de milities.

De minister bevestigt dat zij zoveel mogelijk aanvullend beleid probeert te ontwikkelen. Bilateraal beleid is niet voldoende, er moet met Nederlandse organisaties, met organisaties in de ontvangende landen en met multilaterale organisaties gezocht worden naar beleid dat effectiever is voor de positie van kinderen. Daartoe is er in het begin van dit jaar een Kennisforum kinderen en jongeren gestart, waarin nu drie themagroepen actief zijn. Het gaat net als bij de Kindertop om de thema's aids-wezen, onderwijs en kinderarbeid en jongerenparticipatie. Via dit kennisforum wordt er nagegaan hoe de Nederlandse overheid veel meer kan bereiken met aanvullend beleid in de politieke dialoog met de ontvangende landen en hoe de maatschappelijke organisaties op microniveau zoveel mogelijk resultaat kunnen boeken. Als zij signaleren dat beleid niet wordt uitgevoerd zoals het is afgesproken, stelt de regering dit op overheidsniveau aan de orde. Daarbij wordt geen onderwerp uit de weg gegaan. Zo heeft de minister in Ethiopië een hospitaal bezocht waar meisjes worden opgevangen die in de situatie verkeren die mevrouw Tjon-A-Ten beschreef, om na te gaan hoe dit particuliere initiatief een plaats kan krijgen in de nationale gezondheidszorg. Reproductieve gezondheidszorg is daarin nog te weinig ingebed.

Er moet ook steeds beter gelet worden op de kwaliteit van het onderwijs, op de positie van gehandicapte kinderen daarbij en op de voorschoolse opvang. Er is al succes geboekt met het bevorderen van de hygiëne op scholen; gescheiden toiletten voor jongens en meisjes blijken te leiden tot een groter aantal meisjes op scholen, dus het is van belang om ook na te denken over de cultuur en de tradities in een land. Zo blijkt bij het introduceren van de lokale taal op de school naast de nationale taal de uitval aanmerkelijk geringer dan daarvoor. Dit soort processen vergt tijd, net als verbetering van de kwaliteit van onderwijzers, maar het behoort tot de onderwijsprogramma's en de aanpak die Nederland voorstaat.

De Nederlandse aids-ambassadeur spant zich ongelooflijk in om aids wereldwijd op de agenda te krijgen. Alle ambassades hebben ook een eigen programma op dit terrein. Bij de aanpak van het specifieke probleem van de aids-wezen werkt Nederland samen met Unicef. Op dit gebied wordt er in verschillende landen nog maar heel weinig gedaan. Zo heeft Zuid-Afrika nog te weinig capaciteit om de vele aids-wezen goed op te vangen in families, gemeenschappen of instellingen. Daar moet nog ontzettend hard aan gewerkt worden en er zijn diverse bijeenkomsten gepland en gefinancierd om de bewustwording op dit vlak te bevorderen. In december zal er een grote bijeenkomst in Washington worden gehouden waaraan de Wereldbank, UN-aids en Unicef zullen deelnemen, om na te gaan hoe er op dit terrein veel meer resultaat geboekt zal kunnen worden.

De mensenrechtenambassadeur stimuleert natuurlijk ook het naleven van de conventie over de rechten van het kind bij doodvonnissen voor minderjarigen, zoals in Iran, bij kinderarbeid in bijvoorbeeld Bangladesh en bij de problematiek van straatkinderen in Latijns-Amerika.

Kindersekstoerisme noemt de minister de grootste uitwas. Zij is dan ook een voorstander van zero tolerance bij alle regeringen van de wereld. Inmiddels is er een wet op basis waarvan Nederlanders die zich hieraan in het buitenland schuldig maken, in Nederland kunnen worden berecht. Daarvoor moet de zaak wel in het land zelf aanhangig worden gemaakt, wat nog vaak een probleem is omdat het slachtoffer bang is om aangifte te doen. Er zijn inmiddels wel veel protocollen op dit vlak getekend en er zijn vele initiatieven ondernomen. De nrs. 1 en 3 op de lijst van de grootste reisorganisaties in Nederland, TUI en OAD, hebben een gedragscode ondertekend en de koepelorganisatie in deze branche heeft al sinds 1996 een gedragscode om commerciële seksuele uitbuiting van kinderen tegen te gaan. Ook in reisadviezen wordt hieraan aandacht besteed.

Verder steunt Nederland projecten om de politie en de reisindustrie te trainen om zich meer te richten op signalen van misbruik van kinderen, bijvoorbeeld in Gambia. Het politiekorps van Kennemerland heeft daar inderdaad een project opgezet, maar dit initiatief is nog niet uitgebreid tot andere landen omdat het een behoorlijk ingewikkeld en gevoelig probleem is dat verweven is met de samenleving. Maar als andere korpsen ook hun diensten aanbieden en een goed programma kunnen opzetten, zal de minister er zeker aan meewerken. Het is goed om de aandacht hierbij op ontwikkelingslanden te richten, maar dit probleem doet zich ook voor in landen dichter bij Nederland. Het is dus meer een maatschappelijk probleem dan een probleem dat specifiek is voor ontwikkelingslanden.

Over de genoemde kwestie in Brazilië heeft de Kamer in een brief al uitgebreide informatie ontvangen. De directeur-generaal van het ministerie heeft met de ambassadeur in Brazilië afgesproken om nog eens na te denken over praktische samenwerking om sekstoerisme en misbruik van kinderen te bestrijden. De minister van Justitie heeft laten weten dat het openbaar ministerie een onderzoek instelt om na te gaan of de betrokkenen in Nederland strafrechtelijk kunnen worden vervolgd. Zodra de uitkomst daarvan bekend is, zal de Kamer erover worden geïnformeerd.

De minister bevestigt dat zij zich richt op samenhang in het beleid, dus geen doelgroepenbeleid, maar zorgen voor goede omstandigheden die van belang zijn voor kinderen. Kinderen moeten om later een baan te kunnen krijgen onderwijs hebben genoten en zij moeten gezond hebben kunnen opgroeien in een veilige omgeving. Daarbij is economische ontwikkeling inderdaad ook van belang. De minister ziet dit als een onderdeel van goed bestuur; een goed ondernemersklimaat heeft daar alles mee te maken. Mainstreaming betekent ook niet dat er geen aandacht zou zijn voor specifieke terreinen en thema's, zoals aids-wezen, de bescherming van kinderen en de participatie van jongeren. Jongeren doen mee in discussies over reproductieve gezondheidszorg, er zijn acties als Dance for Life en de regering laat jongeren het woord voeren bij internationale conferenties.

In een brief heeft de regering al aangegeven wat zij doet tegen verminking van vrouwelijke genitaliën. In sommige landen hebben acties op dit terrein al enig succes, maar het is een praktijk die in de cultuur ingesleten is, met veel taboes, zodat het lang duurt om er verandering in te brengen en het ook niet makkelijk is om harde gegevens hierover te verkrijgen. Er zijn wel cijfers waaruit blijkt dat de omvang van dit gebruik afneemt, bijvoorbeeld in Burkina Fasso. Dit blijft in ieder geval een onderwerp dat apart aandacht krijgt in de aanpak van de totale gezondheidszorg voor kinderen.

Twee jaar geleden is na hard werken een resolutie over de positie van vrouwen in conflicten vastgesteld. Volgens de gedragscode die hieruit voortvloeit, mogen zeker VN-militairen zich niet schuldig maken aan het misbruiken van vrouwen en meisjes. Zij worden immers juist in conflictgebieden ingezet, mede om de positie van vrouwen en meisjes te beschermen. Toch is dit al in verschillende landen voorgekomen en de minister is dan ook blij dat de secretaris-generaal van de Verenigde Naties dit afschuwelijke gedrag absoluut niet duldt en iedereen die zich hieraan schuldig maakt, uit een vredesmacht zet. Zij heeft al vaker met vertegenwoordigers van de VN en van de Afrikaanse Unie gesproken over manieren om dit te voorkomen, zoals training en het bevorderen van discipline.

De Verenigde Naties hebben geen middelen om militairen van een vredesmacht te berechten die zich schuldig hebben gemaakt aan misbruik van vrouwen en kinderen, dat moeten de landen doen die hen hebben uitgezonden. Daarbij wordt dan niet het strafrecht, maar het tuchtrecht gebruikt. In Nederland is dit in voorkomende gevallen optimaal toegepast. De minister ziet geen mogelijkheden om te voldoen aan de vraag van mevrouw Tjon-A-Ten om per land na te gaan in welke gevallen dergelijke militairen zijn veroordeeld. Dit zou zeer veel tijd kosten en het zou ook niet veel oplossen. Zij ziet meer heil in een internationale discussie over het signaleren en voorkomen van wangedrag, want er zijn ook landen waarvan soldaten zich niet schuldig maken aan deze praktijken. De minister is wel bereid om een en ander in de VN aan de orde te stellen, maar zij voelt er niets voor lijstjes op te stellen om Nederland te laten bepalen welke landen er nog mogen meedoen met vredesoperaties. De regering richt zich op de millenniumdoelstellingen, op armoedebestrijding, want aan alle ellende op de wereld ligt armoede ten grondslag. De minister zou dan ook graag zien dat ook de Kamer zich concentreert op deze hoofdlijnen en niet te veel van dit soort zeer gedetailleerde informatie vraagt.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Tjon-A-Ten (PvdA) verzoekt de minister, alsnog in te gaan op haar vragen over het aanmerken van scholen als veiligheidszone.

Mevrouw Ferrier (CDA) geeft aan dat zij geen behoefte heeft aan specifiek doelgroepenbeleid, maar wel aan duidelijk herkenbaar aanvullend en flankerend beleid voor kinderen.

Verder herhaalt zij haar vragen over een keurmerk voor producten die zonder kinderarbeid tot stand gekomen zijn, over sancties tegen regeringen die kinderen inzetten in het leger, over beleid inzake reproductieve en seksuele gezondheid, gericht op jongens, en over het tegengaan van de proliferatie van lichte wapens.

Mevrouw Ferrier erkent dat de inzet van de minister een positief effect heeft op het tegengaan van genitale verminking, maar zij wijst er wel op dat er een groot probleem blijft zolang moeders nog steeds vinden dat zij hun dochters een dienst bewijzen met genitale verminking.

Zij is het geheel met de minister eens dat NGO's die zich in landen waarmee Nederland geen ontwikkelingssamenwerkingsrelatie heeft, inspannen om kinderen in alle opzichten kind te laten zijn, ondersteuning verdienen.

Op het punt van het misbruik van vrouwen en kinderen door VN-soldaten deelt mevrouw Ferrier de afschuw van de minister. Zij pleit voor meer aandacht voor de ondersteuning van opvangcentra voor de slachtoffers van dit misbruik en voor versterking van het justitiële apparaat in de landen die hierbij betrokken zijn.

De heer Szabó (VVD) verduidelijkt dat hij geen gedetailleerde lijst met gegevens over wangedrag door VN-soldaten wil, maar wel een overzicht van de landen die militairen uitzenden die de regels op dit vlak aan de laars lappen.

Verder vraagt hij de minister, te bevestigen dat zij in een brief zal aangeven welke landen kindsoldaten inzetten in het reguliere leger en welke landen rebellenlegers ondersteunen die kinderen rekruteren. Hij zou ook graag vernemen hoe lang dat in die landen al gaande is, wat er tot nu toe aan gedaan is en welke beleidsconclusies de minister hieruit trekt voor de ontwikkelingssamenwerking. Hij maakt daarbij geen onderscheid tussen begrotingssteun en andere steun.

De heer Szabó vraagt of zijn indruk juist is dat de problemen voor kinderen alleen maar groter worden, ondanks de succesjes op sommige vlakken. Ten slotte doet hij de suggestie om orthopedagogen die eigenlijk nog niet met pensioen hadden willen gaan, de kans te geven om hun expertise in te zetten voor de aanpak van psychologische problemen van kinderen met traumatische ervaringen.

Minister Ardenne-van de Hoeven antwoordt dat het al mogelijk is om scholen aan te merken als veiligheidszones, maar zij vindt dat elk land er eigenlijk voor moet zorgen dat zijn hele grondgebied veilig is. Zij is dan ook niet geneigd om er bij de partnerlanden op aan te dringen dat er op dit punt wet- en regelgeving tot stand wordt gebracht. Kinderen moeten kunnen opgroeien in een veilige omgeving, niet alleen als zij naar school gaan. Scholen zijn bij conflicten inderdaad soms een doelwit, maar er zijn er meer.

De minister bevestigt dat zij beleid voert zoals mevrouw Ferrier het omschrijft. Verder wijst zij erop dat er al een keurmerk is voor kleding en textiel, geproduceerd zonder kinderarbeid. Er is onlangs in Maastricht nog een grote conferentie over maatschappelijk verantwoord ondernemen gehouden, waarbij ook maatschappelijk verantwoord consumeren een rol speelde. Het gaat om bewustwording, er is niet altijd een keurmerk nodig. Vakbonden en maatschappelijke organisaties zijn ook actief op dit vlak.

Officiële sancties tegen landen die kindsoldaten inzetten, zijn moeilijk toe te passen. Ze zouden pas effect hebben als er internationaal overeenstemming over was. Het is wel mogelijk om een bilaterale relatie te beëindigen of een signaal te geven door de begrotingssteun te staken.

Er wordt in de programma's voor de voorlichting over seksualiteit en dergelijke geen onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes, dus jongens worden er zeker bij betrokken. Als het nodig en mogelijk is, worden er aparte programma's voor jongens opgezet.

Nederland is koploper als het gaat om tegengaan van de proliferatie van lichte wapens, maar de bestaande wapens zullen niet zo snel de wereld uit zijn, dus het blijft een belangrijk thema.

De minister stelt nogmaals dat er een goed juridisch apparaat nodig is om berechting van het afschuwelijke misbruik van vrouwen en meisjes in bijvoorbeeld Congo en Rwanda mogelijk te maken. De Kamer heeft ook extra geld beschikbaar gesteld om dit te bevorderen.

Verder bevestigt de minister haar toezegging om na te gaan hoe het zit met de inzet van kindsoldaten in partnerlanden, maar de brief waarin zij haar bevindingen zal neerleggen, zal pas in de loop van volgend jaar klaar kunnen zijn.

De indruk van de heer Szabó dat de problemen voor kinderen groter worden, deelt de minister niet. De problemen worden wel beter zichtbaar, er is meer aandacht voor de positie van kinderen. Signalering van problemen is ook nodig om de situatie waarin kinderen verkeren, goed te kunnen controleren en te verbeteren.

Inzetten van de expertise van orthopedagogen lijkt de minister wel een goede suggestie, maar zij wijst erop dat het uiteindelijk gaat om capaciteitsversterking van de psychologische hulp bij traumaverwerking in de landen zelf.

De voorzitter concludeert dat de minister een brief heeft toegezegd met een overzicht van de partnerlanden waarin kindsoldaten worden ingezet, zowel in het reguliere leger als in rebellenlegers en milities, hoe lang dit al duurt en welke beleidsconsequenties eraan verbonden worden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

De Haan

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Van Toor


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Rijpstra (VVD), Dijksma (PvdA), De Haan (CDA), voorzitter, Koenders (PvdA), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), ondervoorzitter, Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Wilders (Groep Wilders), Van Baalen (VVD), Van As (LPF), Herben (LPF), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Dijk (CDA), Fierens (PvdA), Tjon-A-Ten (PvdA), Eijsink (PvdA), Brinkel (CDA), Szabó (VVD), Van der Laan (D66), Jonker (CDA).

Plv. leden: Snijder-Hazelhoff (VVD), Dubbelboer (PvdA), Van Fessem (CDA), Stuurman (PvdA), Vos (GroenLinks), Arib (PvdA), De Wit (SP), Leerdam (PvdA), Hirsi Ali (VVD), Van Miltenburg (VVD), Varela (LPF), Van den Brink (LPF), Haverkamp (CDA), Rambocus (CDA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kant (SP), Eski (CDA), Çörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Waalkens (PvdA), Van Winsen (CDA), Veenendaal (VVD), Dittrich (D66), Kortenhorst (CDA).

Naar boven