nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 3 november 1998
De leden van de fracties van de VVD en D66 hebben bij het bovenstaande
wetsvoorstel dat ertoe strekt het aparte tarief voor buitenlandse belastingplichtigen
af te schaffen en enige onvolkomenheden in de belastingwetten te herstellen
een aantal vragen gesteld en kanttekeningen geplaatst.
Zowel de leden van de fractie van de VVD als D66 hebben kanttekeningen
geplaatst bij het in één wetsvoorstel opnemen van het afschaffen
van het aparte tarief voor buitenlandse belastingplichtigen en het herstel
van enige onvolkomenheden in een aantal belastingwetten. Ik ben het met deze
leden eens, dat er inderdaad geen duidelijk verband bestaat tussen het herstel
van deze onvolkomenheden en het afschaffen van het buitenlandertarief. Het
is vooral uit een oogpunt van doelmatigheid dat ik er uiteindelijk voor heb
gekozen om beide zaken toch in onderhavig wetsvoorstel samen te voegen. De
in dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen behoeven namelijk terugwerkende
kracht waardoor deze niet kunnen worden meegenomen in de Rijksbrede Reparatiewet
1. Dat zou betekenen dat voor herstel van deze onvolkomenheden die in wezen
van ondergeschikte betekenis zijn, een afzonderlijk wetgevend traject doorlopen
zou moeten worden, hetgeen mij – mede in het licht van de wetgevende
arbeid die nog voor ons ligt –, niet efficiënt voorkomt.
De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd of de regering het voorliggende
wetsvoorstel niet eerder had kunnen indienen. In reactie hierop zij opgemerkt
dat ik op 23 december 1997 in antwoord op schriftelijke vragen van mevrouw
B.M. de Vries heb aangegeven dat de wetgeving naar aanleiding van het Asscher-arrest
in voorbereiding was. Als onderdeel van deze voorbereiding heb ik bij Besluit
van 3 februari 1998 het aparte tarief voor alle buitenlandse belastingplichtigen
materieel al buiten werking gesteld. Vervolgens is op 30 juni 1998 het voorliggende
wetsvoorstel door mij bij de Ministerraad ingediend en het heeft daarna het
reguliere traject doorlopen. Het belang van een goede voorbereiding van wetgeving
enerzijds en het feit dat begin 1998 ook nog een aantal andere spoedeisende
fiscale wetsvoorstellen voorbereid moest worden anderzijds, hebben
de termijn waarop dit wetsvoorstel bij uw Kamer is ingediend bepaald.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat artikel 62, eerste lid,
eerste volzin, van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 aandacht verdient,
maar vinden het een stap te ver gaan om, hangende de prejudiciële procedure,
artikel 62 van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 thans reeds aan te passen.
Terzake zou ik het volgende willen opmerken. Zoals in de memorie van toelichting
is aangegeven, is de tweede volzin van artikel 62, eerste lid, van de Wet
op de inkomstenbelasting 1964 (de eerste volzin blijft ongewijzigd) destijds
toegevoegd in samenhang met de invoering van het aparte tarief voor buitenlandse
belastingplichtigen. Op grond van deze toevoeging konden er in een jaar van
samenloop van een binnenlandse en buitenlandse belastingplicht (er golden
toen immers twee aparte tarieven) twee afzonderlijke aanslagen worden opgelegd.
Met het vervallen van het aparte tarief voor buitenlandse belastingplichtigen
is de noodzaak voor het opleggen van twee aanslagen komen te vervallen. Het
vraagstuk dat momenteel voorligt bij het Europese Hof van Justitie of het
opleggen van twee aanslagen voor de premieheffing in strijd is met het Europese
recht staat hier los van. Ook indien deze kwestie thans niet aan de orde zou
zijn, zou ik hebben voorgesteld de mogelijkheid van de dubbele aanslag te
laten vervallen.
In reactie op vragen van de leden van de D66-fractie hierover kan ik antwoorden
dat er bij de te maken afwegingen in het kader van het belastingplan 21e eeuw,
ook rekening zal worden gehouden met de gevolgen van het afschaffen van het
aparte tarief voor buitenlandse belastingplichtigen (waar onder het vraagstuk
van de belastingvlucht).
Tenslotte kan ik de leden van de D66-fractie meedelen dat de als gevolg
van het afschaffen van het buitenlandertarief optredende, structurele belastingderving
van f 70 miljoen al in de begroting voor het jaar 1999 is verwerkt en
dat aan de overige onderdelen van het wetsvoorstel geen budgettaire consequenties
zijn verbonden.
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend