26 133
Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van een regeling voor de vervanging van verloren gegane aandeelbewijzen alsmede intrekking van de Effectenvernieuwingswet

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 16 december 1997 en het nader rapport d.d. 21 augustus 1998, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij kabinetsmissive van 27 augustus 1997, no.97.003999, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, mede namens de Minister van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van een regeling voor de vervanging van verloren gegane aandeelbewijzen alsmede intrekking van de Effectenvernieuwingswet.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 27 augustus 1997, nr. 97.003999, machtigde Uwe Majesteit de Raad van state zijn advies inzake bovenvermeld voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 16 december 1997, nr. w03.97.0558, bied ik U hierbij aan.

1. Aan het wetsvoorstel ligt blijkens het algemeen deel van de toelichting ten grondslag de gedachte – ontleend aan een evaluatie van de Effectenvernieuwingswet, welke is uitgevoerd in het kader van het geïntegreerd subsidiebeleid – dat geen behoefte meer bestaat aan een regeling van vervanging van beschadigde of verloren gegane effecten via een bijzondere instelling, waarmee gedoeld wordt op het krachtens artikel 2 van de Effectenvernieuwingswet opgerichte en rechtspersoonlijkheid bezittende effectenvernieuwingsbureau. Het wetsvoorstel voorziet dan ook in opheffing van het effectenvernieuwingsbureau door middel van intrekking van de Effectenvernieuwingswet.

De Raad van State mist in de toelichting het standpunt van de Stichting Effectenvernieuwingsbureau omtrent het wetsvoorstel alsook het standpunt dienaangaande van de Commissie vennootschapsrecht. De toelichting dient op dit punt te worden aangevuld.

Het college acht vooralsnog de noodzaak niet voldoende aangetoond van het beëindigen van een, in geval van calamiteiten alleszins nuttige, overheidsdienst waarvan in het wat verdere verleden veelvuldig gebruik is gemaakt, waarop mogelijkerwijs in de laatste jaren minder een beroep is gedaan, maar die doordat zij blijkens de toelichting wordt verricht door een ambtenaar verbonden aan het agentschap van het Ministerie van Financiën ook slechts een beperkte belasting vormt.

De toelichting dient te worden versterkt door precisering van de genoemde ambtelijke evaluatie.

1. Naar aanleiding van de kanttekeningen van de Raad wordt opgemerkt dat het bestuur van de Stichting Effectenvernieuwingsbureau zich akkoord heeft verklaard met intrekking van de Effectenvernieuwingswet en met de ontbinding van het Effectenvernieuwingsbureau. Het voorstel tot afschaffing van de Effectenvernieuwingswet is in de Commissie Vennootschapsrecht aan de orde geweest. De commissie heeft geen bedenkingen tegen het voorstel. De toelichting is in bovengenoemde zin aangevuld.

Een ambtelijke evaluatie wijst onder meer uit, dat door de jaren heen het effectenverkeer steeds minder gebaseerd is op verhandeling van fysieke schuldbewijzen. Gelet op de voortgaande centralisatie van effecten bij de centrale bewaarinstelling Necigef, alsmede op de toenemende intensiteit van het girale effectenverkeer, zal deze trend in de richting van een zogenoemd stukkenloos verkeer zich, mede in het licht van de Europese integratie, verder doorzetten. Ook de uitgifte van verzamelstukken, zeer grote coupures en «global bonds» – die alleen bij effecteninstellingen worden bewaard en niet gemakkelijk onderhevig kunnen zijn aan verlies of beschadiging – wijst hierop. De toelichting is in bovengenoemde zin aangescherpt.

2. De Effectenvernieuwingswet gaat uit van een ruim begrip «effecten» (artikel 1), waaronder naast aandeelbewijzen worden begrepen andere soortgelijke waardepapieren zoals participatiebewijzen, obligaties, pandbrieven en optiebewijzen.

Het valt de Raad op dat de voorgestelde regeling is beperkt tot aandelen aan toonder. Het college vraagt zich af waarom geen behoefte bestaat aan een regeling ten aanzien van andere toonderstukken. In de toelichting dient hieraan aandacht te worden besteed.

2. De in het voorgaande punt aangeduide ontwikkeling in de richting van een stukkenloos effectenverkeer heeft zich bij toonderschuldbewijzen reeds veel verder doorgezet dan bij aandelen aan toonder. De toelichting is in die zin aangevuld dat vanwege de rechtsonzekerheid over de uitoefening van het aan aandelen verbonden stemrecht wordt voorgesteld Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan te vullen. Deze rechtsonzekerheid speelt echter niet ten aanzien van andere effecten zoals obligaties. Hierop zijn de algemene bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van kracht.

3. De Effectenvernieuwingswet bevat een regeling ter dekking van de kosten van vervanging van een effect (artikel 4, eerste lid). In het wetsvoorstel ontbreekt een dergelijke regeling. De Raad vraagt zich af wat hiervan de reden is. In de toelichting dient te worden gemotiveerd waarom is afgezien van een dergelijke regeling.

3. In het vijfde lid van het nieuw voorgestelde artikel 86d is alsnog opgenomen dat een dupicaat wordt verstrekt tegen vergoeding van de kosten. De toelichting is op dit punt aangevuld.

4. In artikel 92b, lid 5, wordt voorgesteld dat, indien niet tijdig verzet wordt ingesteld of indien een verzet ongegrond wordt verklaard, het verstrekte duplicaat het aandeelbewijs wordt. De Raad vraagt zich af wat de reden is om een duplicaat te verstrekken alvorens de eventuele procedure van verzet tegen de verstrekking van het duplicaat is afgerond. Naar het oordeel van de Raad kan het voortijdig verstrekken van een duplicaat in deze situatie ongewenste gevolgen hebben. Het college denkt hierbij aan het opeisen van uitkeringen aan aandeelhouders en de gevolgen van de besluitvorming bij het uitoefenen van het stemrecht met een, naar later blijkt, ten onrechte verschaft duplicaat. Niet duidelijk is wat de juridische status is van een duplicaat hangende de mogelijkheid van verzet of de definitieve beslissing van de rechter in geval van verzet.

De Raad beveelt aan artikel 92b zodanig aan te passen dat rechtsonzekerheid wordt voorkomen wanneer een duplicaat zou (kunnen) worden verstrekt zonder dat vaststaat dat geen verzet meer mogelijk is dan wel het ingestelde verzet ongegrond is.

Voorts dient uitdrukkelijk te worden bepaald welke rechtsgevolgen intreden als gevolg van de uitgifte van een duplicaat, nadat deze onaantastbaar zou zijn geworden.

4. Naar aanleiding van de kanttekeningen van de Raad is de voorgestelde regeling verduidelijkt, in die zin dat een duplicaat van het aandeel eerst wordt verstrekt indien geen verzet meer mogelijk is dan wel het ingestelde verzet onherroepelijk ongegrond is verklaard. Tevens is verduidelijkt dat het duplicaat in de plaats treeds van het verloren gegaan aandeel, aan welk laatste stuk alsdan geen rechten meer kunnen worden ontleend. De toelichting is in overeenstemming daarmee aangepast.

5. Het slot van de toelichting op artikel 92b gaat ervan uit dat een met artikel 18 van de Effectenvernieuwingswet overeenkomende wettelijke regeling van de aansprakelijkheid jegens een derde te goeder trouw, die de vermiste stukken blijkt te bezitten, niet nodig is. Of de oorspronkelijk rechthebbende eventuele schade na het einde van de termijn bedoeld in lid 5 kan verhalen op de nieuwe aandeelhouder of de vennootschap lost zich op in de vraag in hoeverre zij jegens die oorspronkelijke aandeelhouder onrechtmatig hebben gehandeld, aldus de toelichting. Deze oplossing is het college niet duidelijk. Het hangt immers af van de beantwoording van de hiervoor, onder punt 4 van dit advies, aangestipte vraag of, bijvoorbeeld, de houder van het oorspronkelijke stuk rechthebbende is, of een ander die het stuk te goeder trouw onder bezwarende titel heeft verkregen, dan wel of, zoals de toelichting stelt, de vraag aan de orde zou komen of onrechtmatig is gehandeld ten opzichte van de oorspronkelijke aandeelhouder.

De Raad wijst in dit verband op de onzekerheid die de gebruikelijke statutaire voorziening laat – welke in wezen in het voorstel is overgenomen –, alsmede op het gebruik om, wanneer in de statuten van een naamloze vennootschap een voorziening bestaat, daarbij een garantiebepaling op te nemen terzake van de aanspraken van een later opkomende rechthebbende. De toelichting dient op dit punt te worden verduidelijkt.

5. De voorgestelde regeling voorziet in de mogelijkheid dat voor een verloren gegaan aandeelbewijs aan toonder een duplicaat wordt verstrekt. De vraag evenwel vraag wie rechthebbende is van een aandeelbewijs of van het in de plaats daarvan getreden duplicaat dient te worden beantwoord aan de hand van de daarvoor geldende algemene bepalingen van het burgerlijk recht. De toelichting is op dit punt verduidelijkt.

6. In artikel II is voorzien in een overgangsregeling. Deze overgangsregeling kent een eerbiedigende werking toe aan de Effectenvernieuwingswet wat betreft een aanvraag tot vervanging. De vraag rijst of in de praktijk aan uitvoering van de overgangsregeling kan worden voldaan, nu blijkens de toelichting, onder Algemeen, de Stichting Effectenvernieuwingsbureau wordt opgeheven. In de toelichting dient hieromtrent duidelijkheid te worden gegeven.

6. Overeenkomstig het advies van de Raad is de toelichting aangevuld door daarin op te nemen dat de Stichting Effectenvernieuwingsbureau eerst zal worden opgeheven nadat alle aanvragen tot vervanging van effecten zijn afgehandeld.

7. Het wetsvoorstel behelst een regeling voor de vervanging van verloren gegane aandeelbewijzen in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naar het de Raad voorkomt, sluit het onderwerp van de voorgestelde bepaling direct aan bij hetgeen is geregeld in artikel 86c, boek 2 BW. De Raad beveelt aan, gelet op de leesbaarheid en op de systematiek van afdeling 2, het voorgestelde artikel 92b te plaatsen na artikel 86c, boek 2 BW.

7. De aanbeveling van de Raad de regeling te plaatsen na artikel 86 c van Boek 2 BW, is opgevolgd.

8. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

8. Aan de redactionele kanttekeningen van de Raad is aandacht besteed.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoot van Financiën, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 16 december 1997, no.W03.97 0558, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In artikel 92b, lid 1, «houder van een bewijs van aandeel» vervangen door: aandeelhouder.

– In artikel 92b, lid 3, «duplicaat» vervangen door: een duplicaat.

– In artikel 92b, lid 3, «een beurs» vervangen door: een beurs als bedoeld in artikel 86c, lid 1.

– Artikel II van het wetsvoorstel verdelen in twee leden (aanwijzing 96 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar)).

– In de toelichting bij het aanhalen van een regeling met citeertitel aanwijzing 86 Ar in acht nemen.

– In de toelichting «een evaluatie van de Effectenvernieuwingswet» preciseren en de vindplaats vermelden van het evaluatierapport (aanwijzing 219 Ar).

– In de toelichting op artikel 92b, derde alinea, de aanduiding «(lid 4)» voorzien van het desbetreffende artikelnummer.


XNoot
1

De tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven