26 114
Wijziging van het Wetboek van strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de straf van onbetaalde arbeid ten algemene nutte (taakstraffen).

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 2 april 1999

De vaste commissie voor Justitie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat hierin de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen genoegzaam zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit voorstel voldoende voorbereid.

INHOUDSOPGAVE
  
IALGEMEEN
  
1.Inleiding
2.Inhoud van het voorstel van wet
3.Verhouding met het verbod op dwangarbeid
4.Kosten van het voorstel van wet en effectmeting uitvoerbaarheid en handhaafbeleid.
5.Sociale zekerheid
  
IIARTIKELEN
  
Artikel I onder A
 Legaliteitsbeginsel
 Gewijzigde terminologie
 Maatschappelijk draagvlak van de taakstraffen
 Combinaties van straffen
 Competentie van de politierechter
Artikel I onderdeel B
Artikel I onderdeel C
 Artikel 22b Sr
 Artikel 22c, eerste lid
 Artikel 22c, tweede lid
 Artikel 22c, derde lid
 Artikel 22c, vierde lid
 Artikel 22d Sr
 Artikel 22f Sr
 Artikel 22g Sr
 Artikel 22j Sr
 Artikel 22k Sr
Artikel I, onderdeel F en artikel II, onderdeel F
Artikel II, onderdelen B en C

I ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de fractie van de PvdA hebben met waardering kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden ondersteunen de visie van de regering, dat taakstraffen tot een nuttig en volwaardig onderdeel van het sanctiepalet zijn uitgegroeid. Wel vinden zij dat taakstraffen geen wondermiddel zijn en dat aan de toepassing ervan grenzen zitten. Die worden onder meer bepaald door de maatschappelijke acceptatie van het instrument taakstraffen.

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel, dat beoogt de wettelijke bepalingen ten aanzien van de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte (voortaan taakstraffen genoemd) te herzien. Belangrijke elementen van het wetsvoorstel zijn: de positionering van de taakstraf als volledig zelfstandige hoofdstraf, de wettelijke verankering van de leerstraf voor volwassenen, de versoepeling van de regeling van aanbod en instemming, de uitbreiding van het aantal op te leggen uren, het loslaten van de verplichte koppeling van de taakstraf aan zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf en de introductie van de mogelijkheid dat taakstraffen door het Openbaar Ministerie bij wijze van transactie worden toegepast.

De leden van de fractie van de VVD staan positief-kritisch ten opzichte van het wetsvoorstel. Feit is, dat de modaliteit «taakstraf» een vaste plaats heeft verworven in het Nederlandse sanctiestelsel. De leden van de fractie van de VVD onderkennen de toegevoegde waarde van de taakstraf en beschouwen deze strafmodaliteit dan ook als een volwaardige aanvulling op de reeds bestaande modaliteiten als de vrijheidsstraf en de geldboete.

De leden van de fractie van het CDA hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Het onderwerp taakstraffen mag zich in een grote maatschappelijke belangstelling verheugen. Van het nut en de noodzaak van taakstraffen zijn deze leden overtuigd. Dat de taakstraf in de nabije toekomst een zelfstandige hoofdstraf zal zijn (derhalve niet meer afhankelijk van een vrijheidsstraf of bijvoorbeeld een maatregel)heeft bovendien onze instemming en dat voorstel maakt het Nederlandse sanctiestelsel tegelijkertijd inzichtelijker.

Zoals bij eerdere gelegenheden geuit wil ook de fractie van het CDA vasthouden aan het concept van de taakstraf. Het opleggen van straf is een complexe aangelegenheid waarbij de doelen van de straf (vergelding, generale en specifieke preventie, mogelijke resocialisatie van de verdachte), de effectiviteit van de ten uitvoerlegging, maar zeker ook de positie van het slachtoffer in het geding zijn. Deze leden zijn van mening dat de positie van het slachtoffer meer de aandacht verdient. Dit in het algemeen binnen het Nederlandse strafrecht, maar zeker in relatie tot taakstraffen. Deze leden komen daar later in dit verslag op terug.

Een en ander betekent niet dat er bij de leden van de fractie van het CDA niet een groot aantal vragen en opmerkingen leeft omtrent het (maatschappelijk) draagvlak voor taakstraffen, de effectiviteit van taakstraffen, de uitvoeringscapaciteit en de voorwaarden waaronder een taakstraf kan worden opgelegd.

De leden van de fractie van het CDA hebben gaarne een nadere uiteenzetting over de verhouding tussen deze drie typen van straf, waarbij zij aantekenen dat zij de geldboete in deze reeks als een onderschatte straf mogelijkheid zien. In hoeverre heeft de rechter de mogelijkheid om een geldboete op te leggen in plaats van een taakstraf? Zijn de berichten juist dat met name ook de betrekkelijk vermogende gestraften kiezen voor de taakstraf om zo op een betrekkelijk goedkope manier aan de strafmaat te kunnen voldoen, zonder dat zij onnodig in hun portemonnaie worden getroffen. Een nadere uiteenzetting over deze onderlinge verhoudingen zien deze leden met belangstelling tegemoet.

Een en ander laat onverlet dat de taakstraf, te onderscheiden in werkstraffen en leerstraffen , ook in de toekomst een wezenlijke bijdrage kan leveren aan het Nederlandse strafrechtelijk sanctie systeem.

De leden van de fractie van D66 hebben hoofdzakelijk met instemming kennis genomen van de voorliggende wijzigingen van het wetsvoorstel omtrent de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte (taakstraffen).

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zijn verheugd dat de taakstraf in enkele tientallen jaren tijd is uitgegroeid van een eerste voorzichtig experiment tot een volwaardige hoofdstraf. Hiermee is een belangrijke stap gezet in de humanisering van het strafrecht. Straffen op maat wordt – met de inmiddels opgedane ervaringen – steeds beter mogelijk, zodat een daadwerkelijk preventief en normbevestigend effect met behulp van taakstraffen kan worden bereikt. De positionering van de taakstraf als volledig zelfstandige hoofdstraf naast de vrijheidsstraf en de geldboete, die met het wetsvoorstel plaatsvindt, is dan ook niet alleen een logische volgende stap, maar ook een mijlpaal in de ontwikkeling van ons sanctie-stelsel. Naar het oordeel van de leden van de fractie van GroenLinks kan het succes van de taakstraf een stimulans zijn in het verder zoeken naar alternatieve sanctie-vormen.

De leden van de fractie van de SP hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij zien de waarde van het opleggen van taakstraffen in. Zij vragen echter wat de beweegreden is van de regering om de mogelijkheid om taakstraffen op te leggen uit te breiden. Is de reden er in gelegen dat een taakstraf een kwalitatief betere straf is dan vrijheidsbeneming vanwege de toegevoegde elementen van generaal preventieve werking omdat de taakstraf snel opgelegd kan worden (lik-op-stuk beleid) en vanwege de vergoeding van de aangerichte schade aan de samenleving en de resocialisatie-elementen? Of is de motivatie meer ontstaan door de verwachte ontlasting van het gerechtelijk apparaat, de snellere doorstroom en de verwachte kostenbesparing? Wanneer het een combinatie van beiden is, willen deze leden graag weten hoe de verhouding dan ongeveer ligt, en wat het doorslaggevende argument was om tot dit voorstel te komen.

De leden van de fracties van de RPF en het GPV hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij constateren dat het onderhavige wetsvoorstel beoogt een uitwerking te geven aan de in de beleidsnota taakstraffen aangekondigde uitbreiding van deze sanctie. Deze leden geven aan, in het verlengde van de inbreng bij het algemeen overleg naar aanleiding hiervan, op zichzelf positief te staan ten opzichte van het verschijnsel taakstraffen, maar zij wensen de grenzen van de taakstraf wel nadrukkelijk in het oog te houden. Zeker niet in alle gevallen is een taakstraf de juiste sanctie, in het bijzonder als het gaat om misdrijven van een zwaarder karakter.

De leden van de fracties van de RPF en het GPV vragen in hoeverre de nu voorgestelde regeling inzake taakstraffen tot wijzigingen leidt als het gaat om de positie van het slachtoffer in het strafproces. Speelt het slachtoffer een rol bij de keuze van de rechter of het Openbaar Ministerie om een taakstraf dan wel een andere straf op te leggen of te eisen en in hoeverre ziet de regering reden deze betrokkenheid te vergroten?

De leden van de fractie van de SGP hebben met belangstelling, doch niet geheel zonder bedenkingen van het wetsvoorstel kennis genomen. Zij constateren dat op een aantal punten, onder andere de introductie van het zogenaamde officiersmodel, in dit voorstel sprake is van een breuk met het verleden. Deze leden komen daar verder in hun bijdrage aan dit verslag op terug. Verder doet het voorstel en de memorie van toelichting diverse vragen rijzen.

2. Inhoud van het voorstel van wet

De leden van de fractie van de PvdA menen dat de leerstraf een effectief sanctiemiddel kan zijn. Wel dient gewaarborgd te worden dat de leerstraf een strafelement in zich blijft houden en dat fysieke aanwezigheid op een cursus alleen niet voldoende is.

De regering stelt dat de taakstraf een alternatief kan zijn in gevallen waar anders een geldboete wordt opgelegd, omdat een vrijheidsstraf een te zware sanctie zou zijn. Dat zou in de praktijk een strafverzwaring betekenen en daar dient volgens de leden van de fractie van de PvdA zorgvuldig mee worden omgegaan.

De leden van de fractie van D66 vragen de regering helder uiteenzetten waarom zij zelf de leerstraf als een volwaardige straf ziet. Naast het feit dat de leerstraf elementen van leedtoevoeging in zich moet dragen, zijn deze leden tevens van mening dat de leerstraf daadwerkelijk effect moet hebben. Verricht de regering onderzoek naar het effect van leerstraffen? Verlaagt een leerstraf bijvoorbeeld de kans op recidive aanmerkelijk of slechts in beperkte mate? Deze leden vragen de regering aan te geven wat het recidivepercentage is van een taakstraf in verhouding tot een gevangenisstraf.

3. Verhouding met het verbod op dwangarbeid

De leden van de fractie van D66 ondersteunen het voorstel van de regering dat een taakstraf slechts kan worden opgelegd nadat de verdachte daarmee heeft ingestemd. De instemming kan blijken indien dit door de verdachte tijdens de zitting zelf wordt aangegeven, maar kan ook blijken uit een daartoe strekkende mededeling van de raadsman, indien verdachte niet zelf bij de zitting aanwezig is. Toch geven deze leden er verreweg de voorkeur aan dat de verdachte zelf ter zitting aanwezig is en van zijn motivatie laat blijken. Is de regering niet bang dat goedwillende advocaten een taakstraf voor hun cliënt zullen bepleiten, terwijl deze zelf daarvoor geen motivatie heeft en niet ter zitting aanwezig is? In hoeverre kan dit leiden tot extra procedures om de veroordeelde uiteindelijk een gevangenisstraf te laten ondergaan?

Een taakstraf wordt niet beschouwd als dwangarbeid, omdat uitdrukkelijk is bepaald dat de taakstraf niet tegen de wil van de betrokkene kan worden opgelegd. In hoeverre speelt een en ander nu ook ten aanzien van de leerstraf, vragen de leden van de fracties van de RPF en het GPV? Bieden de verschillende internationale verdragen met andere woorden wel de mogelijkheid om een leerstraf dwingend op te leggen?

In de toelichting concludeert de regering, onder verwijzing naar de opvatting van de Europese Commissie voor de rechten van de mens, dat er geen strijd bestaat met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De leden van de fractie van de SGP vragen of inmiddels ook bekend is hoe het Europese Hof oordeelt, met name over de verhouding met het verbod op dwangarbeid.

4. Kosten van het voorstel van wet en effectmeting uitvoerbaarheid en handhaafbeleid

De vergroting van het toepassingsbereik van taakstraffen moet leiden tot een forse toename van het aantal taakstraffen. De leden van de fractie van de PvdA zetten enige kanttekeningen bij deze prognoses. De ontwikkeling van het aantal taakstraffen hangt voor een groot deel af van de houding van de zittende en staande magistratuur. Het valt volgens de leden moeilijk in te schatten in welke mate de rechterlijke macht van de ruimere mogelijkheden om taakstraffen op te leggen gebruik zullen maken. In de media verschijnen de laatste tijd berichten dat de toename van het aantal opgelegde taakstraffen afvlakt, vanwege de verharding van de criminaliteit.

De leden van de fractie van de PvdA zouden graag meer inzicht ontvangen in de financiële consequenties van het voorliggende wetsvoorstel. Met name waar het gaat om de gevolgen, gezien de transactie mogelijkheid, voor het Openbaar Ministerie en de reclassering. Ook leeft de vraag hoe het staat met de samenwerking tussen genoemde instanties, met in het achterhoofd de quick scan uitgevoerd door het bureau Berenschot in 1997.

De leden van de fractie van de PvdA zouden graag willen weten of de Stichting Reclassering Nederland, gezien de geplande toename van het aantal taakstraffen, aan haar inspanningsverplichting zal kunnen blijven voldoen om te zorgen voor voldoende projectplaatsen.

Aan de betrokken instanties is bij de adviesaanvraag verzocht aan te geven wat de verwachte effecten van het wetsvoorstel op de organisatie zijn. Zowel de leden van de fractie van de VVD en als die van de SGP constateren dat in de Toelichting vervolgens slechts één keer expliciet naar de inhoud van een advies wordt verwezen, namelijk naar dat van het Openbaar Ministerie. Komt de inschatting van de regering over de verwachte effecten overeen met hetgeen de instanties in hun adviezen hebben aangegeven?

Voor de leden van de fractie van de VVD blijft onduidelijk welk effect het wetsvoorstel per saldo heeft op de werklast voor het Openbaar Ministerie en de zittende magistratuur. De regering merkt op pagina 5 van de memorie van toelichting over het Openbaar Ministerie eerst op dat de wet «de nodige gevolgen» zal hebben voor de werklast. Vervolgens wordt echter gewezen op zowel negatieve effecten (invoering transactiemogelijkheid leidt niet tot werklastbesparing) als positieve effecten (werklast zal kunnen dalen door vereenvoudiging van de regeling van omzetting van taakstraf in vrijheidsstraf) op de werklast. Niet duidelijk is wat nu uiteindelijk de invloed van het wetsvoorstel zal zijn, voorzover dat thans is te voorzien. Eenzelfde onduidelijkheid doet zich voor bij de effecten op de werklast van de zittende magistratuur.

Tenslotte vraagt de fractie van de VVD of de aanpassing van genoemde automatiseringssystemen nog extra kosten met zich mee brengt. Zijn deze kosten te kwantificeren?

Ook de leden van de fractie van het CDA informeren naar de financiële consequenties van het thans voorliggende wetsvoorstel. Met name het officiersmodel brengt weliswaar een werklast vermindering voor de rechter met zich maar wat betekent de invoering van een dergelijk model voor de werkbelasting van het OM? Deze leden vernemen de gevraagde informatie gaarne zo concreet mogelijk, te meer daar de memorie van toelichting over deze onderwerpen weinig opmerkt.

De leden van de fractie van het CDA wensen nader geïnformeerd te worden over de effectiviteit van taakstraffen en het toezicht op de uitvoering ervan. In hoeverre zijn de berichten juist dat ongeveer 60% van de taakstraffen niet tot een goed einde wordt gebracht? Deze leden vragen de regering in een overzicht aan te geven:

a. het opgelegde aantal taakstraffen in de afgelopen 10 jaar.

b. het percentage niet succesvol ten uitvoer gebrachte taakstraffen?

c. de verdere afhandeling van de niet succesvol ten uitvoer gebrachte taakstraffen.

Zoals vermeld in de memorie van toelichting zal het grootste deel van de uitbreiding van taakstraffen worden gerealiseerd bij grote projectverschaffers, zoals instellingen voor landschapsbeheer. Tot dusver bestaat de taakstraf, naast het werken in verzorgingstehuizen, ook al uit het verrichten van werk in bossen. Werk dat ook door vrijwilligers wordt verricht. Wat de een uit zichzelf doet, is voor de ander een straf. De taakstraf moet qua zwaarte duidelijk in relatie staan met het delict dat de veroordeelde heeft gepleegd. In dit verband willen de leden van de fractie van D66 nogmaals vragen welke geloofwaardige alternatieven de regering ziet voor met name de zwaardere groep delinquenten? In de aangenomen motie-Dittrich (nr. 24 802 009) van 25 februari 1997 werd de regering verzocht de mogelijkheden te onderzoeken om werkgestraften bij grote infrastructurele projecten in te zetten en de resultaten daarvan aan de Kamer voor te leggen. Zijn deze resultaten de regering bekend? Zo ja, welke conclusies heeft de regering daar dan aan verbonden?

Kwaliteit van de uitvoering van de taakstraf zal blijvend een aandachtspunt moeten zijn. Kwantitatieve uitbreiding zonder de nodige aandacht voor de kwaliteit is naar de mening van de leden van de fractie van D66 onwenselijk. Is de regering van mening, dat de reclassering over voldoende personeel beschikt om de kwaliteit te bewaken, in het bijzonder voor de begeleiding van de zwaardere groep delinquenten? Bestaat het gevaar dat de Reclassering alle aandacht gaat geven aan de begeleiding van veroordeelden bij de uitvoering van taakstraffen zodat de veroordeelden in detentie daaronder komen te lijden?

Om een laag recidive percentage te bewerkstelligen zal een intensieve begeleiding van de reclassering nodig zijn. De leden van de fractie van D66 vragen of de reclassering over voldoende personeel beschikt om ook na afloop van de taakstraf begeleiding te bieden. De reclassering zal de handen vol hebben met de begeleiding van gestraften. De leden van de fractie van D66 vrezen dat de aandacht voor resocialisatie na afloop van de straf ondergesneeuwd zal raken.

Naar het gevoel van de leden van de fractie van de SGP blijft onduidelijk welk effect het wetsvoorstel per saldo heeft op de werklast van het Openbaar Ministerie en de zittende magistratuur. Zij stellen het op prijs wanneer uitgebreider op dit punt wordt ingegaan door de regering.

5. Sociale zekerheid

De leden van de fractie van de PvdA vragen een veroordeling tot het verrichten van een taakstraf gevolgen heeft voor de aanspraak op een uitkering ingevolge de sociale zekerheidswetten?

De leden van de fractie van de SP vragen eveneens hoe, onder andere vanuit het oogpunt van resocialisatie, gegarandeerd kan worden dat de veroordeelde de sociale uitkering of het werk dat hij voor aanvang van de taakstraf had, ook na de tenuitvoerlegging kan behouden.

De leden van de fractie van de VVD willen de regering de volgende casus voorleggen. Stel, een illegaal in Nederland verblijvende persoon wordt veroordeeld voor een misdrijf in de plaats waarvan de rechter hem een werkstraf wil opleggen. Door de Koppelingswet is deze illegaal onder meer uitgesloten van verzekeringen. Plaatsing in een werkproject zal daardoor illusoir zijn nu de werkgever van de reclassering zal eisen, dat betrokkene adequaat zal zijn verzekerd. Betekent dit nu feitelijk, dat aan illegalen geen taakstraffen, althans werkstraffen, zullen worden opgelegd? Wat betekent dit voor de rechtsgelijkheid, nu in soortgelijke gevallen legale mensen wel een werkstraf kunnen ondergaan?

II ARTIKELEN

Artikel I onder A

Legaliteitsbeginsel

De leden van de fractie van het CDA informeren naar de verhouding tussen het voorgestelde artikel 9 (de daarin opgesomde mogelijkheden en combinatie mogelijkheden ten aanzien van taakstraffen) en Artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht, het zogenaamde legaliteitsbeginsel. Voldoen de in artikel 9 gekozen formuleringen aan dit beginsel? Door de ruime combinatiemogelijkheden weet de burger nooit precies welke straf hij of zij opgelegd kan krijgen. Gaarne een nadere omschrijving.

Waarom is in artikel 22c Sr gekozen voor een «kan»-bepaling? Ontstaat met deze wijze van redigeren geen onnodige spanning met het legaliteitsbeginsel? Naar de mening van deze zeker als het om een leerstraf gaat.

De leden van de fractie van GroenLinks menen dat de regering terecht aandacht besteed aan de mogelijkheid die zal blijven bestaan, dat een combinatie van een onvoorwaardelijk en een voorwaardelijk deel van een vrijheidsstraf èn een taakstraf wordt opgelegd. Nu daarnaast ook nog de hoofdstraf van geldboete kan worden opgelegd, terwijl voorts de taakstraf de elementen werkstraf en leerstraf kan bevatten en de inhoud daarvan in het algemeen pas na de behandeling van een strafzaak zal worden bepaald, komt de vraag op of het aan de burger wel voldoende duidelijk kan zijn welke sanctie aan bepaalde gedragingen verbonden kan worden. Wil de regering hierop ingaan?

De leden van de fractie van de SGP leggen de vraag voor of de aanpassing (uitbreiding) van dit artikel er niet toe leidt dat de in de eis van legaliteit besloten liggende, voorzienbaarheid van de straf onder druk komt te staan, in het bijzonder vanwege de ruime combinatiemogelijkheden van straffen waarin het wetsvoorstel voorziet. Treedt met andere woorden de wetgever niet te ver terug ten opzichte van de rechter?

Gewijzigde terminologie

De leden van de fractie van de SP hebben vragen omtrent de uitgangspunten van de taakstraffen. Met het vervangen van «arbeid ten algemenen nutte» door «onbetaalde arbeid», wordt geen recht gedaan aan de oorspronkelijke uitgangspunten van de werkstraf, namelijk de vergoeding van de schade die aan de samenleving is toegebracht. De leden vragen of met het verlaten van de oude definitie van werkstraf het werken zelf voorop komt te staan, in plaats van het element van vergoeding van de aangerichte schade? Is er geen gevaar dat er minder gekeken gaat worden naar de aard van de te verrichten werkzaamheden, en wat het effect daarvan is op de veroordeelde, zolang het werk maar zwaar genoeg is, en dus voldoende leed toebrengt om als straf te kunnen dienen? Komt hiermee niet het zo snel mogelijk aan het werk zetten van de veroordeelden voorop te staan?

Soorten delicten

De voorgestelde wetswijziging biedt de rechter de mogelijkheid om ook verdachten van zwaardere misdrijven te veroordelen tot het verrichten van taakstraffen. De leden van de fractie van de PvdA hopen dat met deze mogelijkheid zorgvuldig zal worden omgegaan.

De leden van de fractie van de VVD plaatst bij de thans voorgestelde verruiming van de taakstraf enkele kanttekeningen daar waar het gaat om het maatschappelijke draagvlak daarvoor. Is de taakstraf aanvankelijk geïntroduceerd als alternatief voor korte vrijheidsstraffen, speciaal bedoeld voor first-offenders die zo voor verder afglijden in de criminaliteit konden worden behoed, thans komen vele (ernstige) misdrijven in aanmerking voor een taakstraf, aangenomen dat de verdachte zich niet in voorlopige hechtenis bevindt.

Stelt de regering deze leden op pagina 1 van de memorie van toelichting nog enigszins gerust door te stellen dat taakstraffen geschikt zijn voor plegers van naar verhouding lichte delicten, op pagina 8 stelt de regering: «Het ligt evenwel in de rede dat veroordeelden die zeer zware delicten hebben gepleegd, niet voor een taakstraf in aanmerking komen. Hetzelfde geldt voor de recidiverende delinquent die reeds meer malen een taakstraf opgelegd kreeg.» Deze leden vragen of de regering zich niet explicieter wil uitspreken in de zin, dat het «uitgesloten is» dat zeer zware delicten in aanmerking komen voor gehele of gedeeltelijke omzetting in een taakstraf? En kan de regering ook een nadere toelichting geven in hoeverre zij aan recidivisten een taakstraf wil (blijven) opleggen?

In het wetsvoorstel wordt de verplichte koppeling van de taakstraf aan zes maanden gevangenisstraf losgelaten. De rechter kan straks bij alle misdrijven waarvan de pleging wordt bedreigd met een gevangenisstraf of geldboete en overtredingen die met hechtenis worden bedreigd, in plaats daarvan een taakstraf opleggen. De leden van de fractie van de VVD begrijpen, dat vanuit wetstechnische optiek het op deze wijze formuleren aanzienlijk eenvoudiger is dan om bij ieder delict afzonderlijk toe te voegen dat een taakstraf kan worden opgelegd. Toch geeft de fractie van de VVD de regering in overweging om, juist vanwege de maatschappelijke acceptatie, in het wetsvoorstel beperkingen te stellen aan het soort delict waarvoor een taakstraf kan worden opgelegd. Wat is het standpunt van de regering in dezen? Is de regering bereid bepaalde delicten uit te sluiten van de oplegging van taakstraffen?

Een belangrijk aandachtspunt voor de fractie van het CDA betreft de aard van de delicten waarvoor een taakstraf kan worden opgelegd. Zeker nu de taakstraf gecombineerd kan worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, een voorstel dat op zich de steun van de fractie van het CDA krijgt, komen ook de zogenaamd zwaardere delicten en daarmee de zwaarder gestraften voor een taakstraf in aanmerking. Daders van verkrachting of de plegers van dodelijk straatgeweld behoren tot die categorie. Straffen tussen de 12 en 18 maanden onvoorwaardelijk komen door de nu voorgestelde regeling onder het bereik van het taakstraffen regime, met als (weliswaar theoretisch) voorbeeld een tenuitvoerlegging van 6 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, 240 uur leerstraf en 240 uur werkstraf. Een mogelijke aftrek vanwege voorwaardelijke invrijheidstelling is nog niet in het voorbeeld betrokken. Is dit een maatschappelijk aanvaardbare ontwikkeling, zo vragen de leden van de fractie van het CDA. Moet er niet een strafmaximum worden vastgesteld waarboven een taakstraf niet meer als zelfstandige hoofdstraf naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden opgelegd?

De leden van de fractie van het CDA wensen eveneens nadere informatie over de vraag of iedere veroordeelde (in theorie keer op keer) in aanmerking komt voor een taakstraf? Betekent een eerdere, niet geslaagde taakstraf of een eerdere veroordeling tot een geldboete of vrijheidsstraf dat vervolgens toch wederom een veroordeling tot een taakstraf kan plaats vinden? Welke richtlijnen worden in door soort gevallen (denk ook aan recidive) gehanteerd?

De leden van de fractie van het CDA zouden alsnog een ander accent in het voorstel van wet ingebouwd willen zien: bij misdrijven tegen de zeden en misdrijven tegen het leven gericht zou, bij een veroordeling anders dan een geldboete, altijd sprake moeten zijn van een component vrijheidsstraf en derhalve niet meer de mogelijkheid van enkel en alleen een oplegging van een taakstraf. De aan het woord zijnde leden vernemen gaarne de zienswijze van de regering op deze gedachte. Zou met een dergelijke inperking van de mogelijkheid om taakstraffen op te leggen het maatschappelijk draagvlak voor het concept van de taakstraf niet beter behouden kunnen worden, zo vragen de leden van de leden van fractie van het CDA.

Mede afhankelijk van de beantwoording overwegen deze leden met een wijzigingsvoorstel te komen.

De leden van de fractie van D66 staan positief tegenover de uitbreiding van het toepassingsbereik van de taakstraffen, maar plaatsen wel enkele kanttekeningen. Door het toepassingsbereik te vergroten komt een zwaardere groep veroordeelden in aanmerking voor een taakstraf. Heeft de regering de verwachting dat de rechter daadwerkelijk taakstraffen aan deze categorie veroordeelden zal opleggen? Kunnen zij nog wel in groepsverband een dergelijke taakstraf verrichten? Of leent de ernst van de begane misdrijven zich daar niet meer voor? Dit terwijl de regering in de toelichting bij het wetsvoorstel nog altijd vindt dat de taakstraf vooral geschikt is voor plegers van lichtere delicten. Er dient naar de mening van de leden van de fractie van D66 voor gewaakt te worden dat er een geloofwaardig alternatief is, waar deze zwaardere groep veroordeelden te werk worden gesteld. Het verrichten van een taakstraf moet qua zwaarte duidelijk in relatie staan met de ernst van de inbreuk, die de delinquent met het misdrijf op de samenleving gemaakt heeft, wil het een geloofwaardig alternatief voor de gevangenisstraf zijn. Welke concrete alternatieven ziet de regering om de groep zwaardere criminelen te werk te stellen?

De leden van de fractie van GroenLinks stemmen in met de plaatsing van de taakstraf in zwaarte tussen de vrijheidsstraf en de geldboete. Ook onderschrijven zij het standpunt van de regering dat de lange taakstraf als alternatief kan gelden voor de korte vrijheidsstraf en de korte taakstraf als alternatief voor een voorwaardelijke veroordeling. Zij missen echter in de toelichting aandacht voor de samenhang tussen de hoogte van een vrijheidsstraf enerzijds en de hoogte van een taakstraf anderzijds. Met dit wetsvoorstel wordt immers de wettelijke correlatie tussen zes maanden gevangenisstraf en 240 uren taakstraf verlaten. Bovendien wordt de maximale omvang van de taakstraf verdubbeld. Wil de regering nader ingaan op de ervaringen tot dusverre met de «omrekening» van celstraf naar taakstraf, en aangeven hoe zij de ontwikkeling na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel voor zich ziet?

Ten aanzien van de consequentie van het verheffen van de leerstraf tot zelfstandige straf, dat oplegging van een leerproject als bijzondere schorsingsvoorwaarde van de voorlopige hechtenis niet meer tot de mogelijkheden zal behoren, zouden de leden van de fractie van GroenLinks graag een nadere toelichting vernemen. Zij vragen zich met name af hoe deze uitdrukkelijke stellingname in de memorie van toelichting zich verhoudt tot de in de voorgestelde penitentiaire beginselenwet voor de justitiële jeugdinrichtingen geïntroduceerde mogelijkheid van deelname aan een scholings- en trainingsprogramma als een alternatieve invulling van (bijvoorbeeld) voorlopige hechtenis.

Met betrekking tot de bepaling van de strafmaat hebben de leden van de fractie van de SP enkele vragen. In de memorie van toelichting staat vermeld dat de regering de lange taakstraf ziet als alternatief voor de korte vrijheidsstraf en de korte taakstraf als alternatief voor een voorwaardelijke veroordeling. Voor veroordeelden van «zeer zware delicten» ziet de regering de taakstraf niet als een goed middel. De leden is de relatie tussen delict en taakstraf echter niet geheel duidelijk. Zij wijzen erop dat er altijd een duidelijke en directe relatie moet bestaan tussen delict en straf. Zij vragen wie nu de hoogte van de straf gaat bepalen, of er bijvoorbeeld richtlijnen komen voor het OM.

De leden van de fracties van de RPF en het GPV brengen naar voren dat het belangrijk is dat de taakstraf, in vergelijking met de andere sancties, geldboetes of detinering, een zo veel mogelijk gelijkwaardig karakter draagt: als deze straf bij wijze van sanctie op een gepleegd misdrijf wordt opgelegd, moet dit worden opgevat en ervaren door de veroordeelde en de samenleving als een in gelijke mate geloofwaardige reactie van de rechtsstaat.

Daarnaast vragen de leden van de fracties van de RPF en het GPV om een nadere toelichting van de regering op het karakter van de taakstraf. Deelt de regering de opvatting dat ook de taakstraf, evenals de vrijheidsstraf, niet alleen moet dienen ter preventie en resocialisatie, maar ook elementen van vergelding, en dus leedtoevoeging in zich moet dragen, zoals het vorige kabinet overigens ook met zoveel woorden heeft gesteld. Ziet zij het gevaar dat die laatste elementen uit het oog dreigen te raken indien de rechter bij een relatief zwaar misdrijf volstaat met een taakstraf?

De taakstraf kan, indien het onderhavige wetsvoorstel kracht van wet krijgt, zelfstandig worden opgelegd. De koppeling met zes maanden gevangenisstraf is losgelaten; in strikte zin is de taakstraf dus niet langer subsidiair aan de vrijheidsstraf. Naar aanleiding daarvan vragen de leden van de fracties van de RPF en het GPV in hoeverre er nog sprake is van een vaste verhouding tussen de duur van de taakstraf en de duur van de vrijheidsstraf. Is de rechter aan een bepaalde verhouding gebonden?

Wat het opleggen van de taakstraf betreft, is er geen koppeling gelegd tussen de aard van het misdrijf en de vraag of een taakstraf, dan wel een vrijheidsstraf of een boete wordt opgelegd. Een en ander is dus geheel aan de rechterlijke vrijheid overgelaten. In hoeverre acht de regering het van belang om hierin enige sturing aan te brengen, zo vragen de leden van de fracties van de RPF en het GPV. Is er geen reden om, bijvoorbeeld plegers van vuurwapendelicten van de taakstraf uit te sluiten?

De leden van de fracties van de RPF en het GPV vragen naar de verhouding tussen de taakstraf en het aantal maanden gevangenisstraf. Die verhouding staat nu op 60 uur tegenover één maand gevangenisstraf. In hoeverre wordt in het onderhavige wetsvoorstel aan deze verhouding vastgehouden? In het verleden zijn wel pleidooien gevoerd om de verhouding op 80 uur tegenover één maand te zetten. Hoe denkt de regering daarover?

Maatschappelijk draagvlak van de taakstraffen

De leden van de fractie van de PvdA menen dat het opleggen van taakstraffen bij zwaardere misdrijven kan leiden tot een afname van het maatschappelijk draagvlak van het instrument taakstraffen. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat het niet in de rede licht dat veroordeelden die zeer zware misdrijven hebben gepleegd, voor een taakstraf in aanmerking komen. De leden van de fractie van de PvdA zouden graag willen vernemen welke misdrijven hier worden bedoeld.

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe op dit moment (maart 1999) de publieke opinie is over taakstraffen. De regering verwijst weliswaar op pagina 9 van de memorie van toelichting naar een onderzoek van het NIPO, maar dit onderzoek dateert van maart 1998. Intussen hebben wel enkele strafzaken, waarin onder andere tot taakstraf is veroordeeld, gespeeld die hebben geleid tot hernieuwde discussie over de toelaatbaarheid van de taakstraf als strafmodaliteit voor bepaalde delicten (bij voorbeeld drank in het verkeer met dodelijke afloop, gewelds- en seksuele delicten). Is de regering nog steeds van oordeel, dat er op dit moment een groot dan wel voldoende maatschappelijk draagvlak bestaat voor de taakstraf en zo ja, waaruit blijkt dat dan?

Naar de mening van de leden van de fractie van de VVD merkt de regering op pagina 9 van de memorie van toelichting terecht op, dat de publieke opinie met betrekking tot de taakstraf eerder gunstig is wanneer het gaat om jeugdige daders. Het verminderen van de kans op herhaling van het misdrijf wordt ten aanzien van deze groep delinquenten kennelijk belangrijker geacht dan leedtoevoeging en vergelding. Zo bezien hoort de leerstraf goed thuis in het jeugdrecht. Bij deze leden roept dit de vraag op of de leerstraf wel thuishoort in het volwassenenrecht, met andere woorden, wettelijk verankerd dient te worden in dit wetsvoorstel? Zal de rechter van deze mogelijkheid veel gebruik kunnen en willen maken, zeker als het om korte leerstraffen gaat?

De leden van de fractie van het CDA kunnen echter de ogen niet sluiten voor een toenemende kritische bejegening van de taakstraf in onze maatschappij, onder andere tot uitdrukking gebracht in de pers en in de wetenschappelijke literatuur. Ook deze leden zijn van mening dat waakzaamheid is geboden teneinde een afbrokkelend maatschappelijk draagvlak jegens de taakstraf tegen te gaan. Zeker in het geval van gewelds- (al of niet de dood tot gevolg hebbende) delicten en zedendelicten. De recente veroordeling van (een)beroemde voetballer en (een) bekende zanger heeft de discussie over dit maatschappelijk draagvlak weer doen oplaaien.

De leden van de fractie van D66 vragen de regering of de maatschappij niet veel beter kan worden geïnformeerd over de inhoud van een taakstraf, opdat de taakstraf haar afschrikwekkende werking niet verliest en zodoende het maatschappelijk draagvlak voor de taakstraf niet verder wordt aangetast?

In het kader van de geloofwaardige reactie van de rechtsstaat is met name de zogenaamde leerstraf een onderwerp van discussie, maar ook de werk-taakstraf roept in de samenleving niet zelden gemengde gevoelens op. De leden van de fracties van RPF en GPV vragen om aandacht voor dit punt, omdat het draagvlak voor dergelijke sancties op die manier in het geding is. Zijn er aanwijzingen dat het draagvlak voor deze straf, zeker in het licht van een zich in het algemeen verhardend strafklimaat, inderdaad in het geding is? In hoeverre is het NIPO-onderzoek uit 1997 in dit opzicht nog actueel?

Combinaties van straffen

De leden van de fractie van de PvdA ondersteunen de mogelijkheid tot (beperkte) combinatie van vrijheidsstraf en taakstraf. Zij vragen of het maximum van zes maanden gevangenisstraf hier niet een te grote beperking vormt.

De leden van de fractie van GroenLinks zijn benieuwd naar de argumenten die een rol hebben gespeeld bij de keuze, om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke veroordeling tot taakstraf niet mogelijk te maken. Een wijziging van artikel 14a Wetboek van Strafrecht in die richting ligt naar het oordeel van deze leden voor de hand.

Deze leden kunnen zich op zichzelf vinden in het standpunt van de regering, dat het mogelijk moet zijn om een taakstraf te laten verrichten voorafgaande aan de executie van een lopend vonnis. Onder omstandigheden kan dat zeer wel de voorkeur verdienen boven de omgekeerde volgorde. De bezwaren die hiertegen door onder meer de SRN en de Coördinatiegroep Alternatieve Sancties worden ingebracht, zullen echter moeten worden ondervangen. Wil de regering daarom nader ingaan op de vraag, hoe met de tenuitvoerlegging van de zwaarste sanctie als laatste zal moeten worden omgegaan in het licht van de resocialisatie-doelstelling van het strafrecht? Bovendien zal, naar het oordeel van de leden van de fractie van GroenLinks, buiten kijf moeten staan dat een eenmaal aangevangen taakstraf niet zal mogen worden doorkruist door de oproeping voor de executie van de vrijheidsstraf.

Competentie van de politierechter

De leden van de fractie van de PvdA stemmen ook in met de verruiming van sanctiemogelijkheden die de politierechter door de combinatiemogelijkheid van vrijheidsstraf en taakstraf krijgt. Wel dient de politierechter voldoende extra middelen te krijgen om de verwachte toename in het aantal strafzaken op te vangen. Gezien de druk op de meervoudige kamer zal het Openbaar Ministerie geneigd zijn meer zaken aan de politierechter voor te leggen nu deze ruimere bevoegdheden krijgt.

De leden van de fractie van D66 achten het bezwaarlijk dat de politierechter naast zes maanden gevangenisstraf ook nog 480 uur taakstraf op kan leggen. Is het niet beter de meervoudige kamer zaken, waarin dit soort forse straffen worden overwogen, te laten berechten in plaats van de alleenzittende politierechter?

De Raad van State stelde vast dat de betekenis van het maximum van zes maanden gevangenisstraf als grens van de straf die door de politierechter kan worden opgelegd belangrijk wordt verminderd. De argumentatie die de regering in de memorie van toelichting ter bestrijding van die vaststelling geeft, is naar het oordeel van de leden van de fractie van GroenLinks nog onvoldoende overtuigend. De enkele constatering dat een taakstraf niet tot vrijheidsbeneming leidt, en dat de politierechter ook onbeperkt geldboetes mag opleggen en verbeurd mag verklaren, miskent immers dat er wel degelijk sprake is van een forse uitbreiding van de zwaarte van het sanctie-instrumentarium dat de politierechter ter beschikking staat. Daarbij kan zowel worden gedacht aan de gelijkstelling, die tot nog toe gold voor 240 uren taakstraf met zes maanden gevangenisstraf, als aan de vervangende hechtenis die voor de opgelegde taakstraf in de plaats kan treden. Nu de regering zich terecht op het standpunt stelt dat verhoging van de door de politierechter op te leggen vrijheidsstraffen onwenselijk moet worden geacht, achten de leden een meer principiële benadering ook in het kader van het onderhavige wetsvoorstel wenselijk.

De leden van de fractie van de SP constateren dat de bevoegdheden van de politierechter met dit voorstel aanzienlijk worden uitgebreid. Kan de regering een indicatie geven van de eventuele lastenverzwaring van de politierechter, of wordt dit tenietgedaan doordat de taakstraffen tot 120 uur per transactie kunnen worden afgedaan. Ook vragen de leden van de fractie van de SP waarom de regering er op tegen is om de bevoegdheden van de politierechter wat betreft het opleggen van een vrijheidsstraf te verruimen, terwijl er wel een taakstraf van maximaal 480 uur toegevoegd kan worden aan 6 maanden vrijheidsstraf. Is de regering niet van mening dat de vrijheidsbeperking die bij taakstraffen aanwezig is, bijna even ingrijpend kan zijn als de vrijheidsbeneming, of ziet de regering dit toch van een geheel andere orde?

Artikel I onderdeel B

De leden van de fractie van het CDA vragen de regering of gezien de maatschappelijke discussie opnieuw in te gaan op de motivering achter de verhouding 6 maanden (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf staat tot 240 uur taakstraf c.q. dienstverlening.

Artikel I onderdeel C

Artikel 22b Sr

Bij de soepele instemmingsvereiste willen de leden van de fractie van de PvdA de kanttekening plaatsten dat het voor het welslagen van een taakstraf, zeker bij een leerstraf, belangrijk is dat enige motivatie bij de verdachte bestaat. Bij de nadere uitwerking van de taakstraf zullen regels worden opgesteld wanneer taakstraffen worden geacht te zijn mislukt. Deze leden zouden graag willen vernemen welke maatstaven momenteel worden gehanteerd bij de beoordeling van taakstraffen.

De leden van de fractie van het CDA hebben ernstige problemen met het feit dat een taakstraf kan worden opgelegd aan een verdachte c.q. veroordeelde die niet ter terechtzitting verschijnt. Op welke wijze kan de rechter inschatten of de op te leggen werk- of leerstraf wel adequaat is voor desbetreffende verdachte. Uit de toelichting op artikel 22b begrijpen zij dat de verdachte niet in persoon zijn of haar instemming behoeft te betuigen. Het zou toch van respect voor de rechter en daarmee voor de samenleving getuigen als de verdachte in persoon aanwezig zou zijn. Hoe is de praktijk thans vragen deze leden? Wordt hierbij nog een onderscheid gemaakt tussen een werkstraf en een leerstraf? Is er sinds de behandeling van de Beleidsnota taakstraffen een verandering in Uw denken op opgetreden. Op dat moment leek het de bedoeling dat leerstraffen niet bij verstek kunnen worden opgelegd. En waarom voert de consequentie geen taakstraf (maar vrijheidsstraf of geldboete) bij niet verschijnen te ver?

In het verlengde hiervan willen de leden van de fractie van het CDA weten waarom de huidige artikelen 22b, tweede lid en 77n eerste lid worden geschrapt. Deze artikelen zijn immers niet zonder betekenis.

De leden van de fractie van de SGP constateren dat dit artikel bepaalt, dat een taakstraf niet wordt opgelegd dan met instemming van de verdachte. Het is evenwel ook mogelijk dat de raadsman van de instemming van de verdachte melding maakt, ook indien de betrokken verdachte niet zelf ter zitting aanwezig is. Ook kan de verdachte schriftelijk meedelen tot het verrichten van een taakstraf bereid te zijn. Het wetsvoorstel bevestigt wat dit betreft een bestaande praktijk. Toch is het voor deze leden de vraag of aan deze praktijk geen bezwaren en nadelen kleven. Afwezigheid van de verdachte leidt er immers toe dat de rechter (of de officier van justitie) zich alsdan geen of moeilijk een persoonlijk oordeel kan vormen over de geschiktheid van de verdachte of deze voor een taakstraf in aanmerking kan komen. Vindt de regering dit geen reëel bezwaar? Wordt het niet ter zitting verschijnen van de verdachte door de zittende en staande magistratuur niet als een serieuze contra-indicatie voor het opleggen van een taakstraf beschouwd? Wordt ook door het opleggen van een taakstraf bij afwezigheid van de verdachte niet het gevaar van een grotere mislukkingskans opgeroepen? En – zo vragen deze leden – gelden deze bezwaren en nadelen niet als te sterker wanneer het gaat om de afweging of een leerstraf kan worden opgelegd? Zij verwijzen wat betreft deze laatste vraag naar het standpunt van de minister van justitie, ingenomen tijdens het algemeen overleg over de Beleidsnota taakstraffen (Kamerstukken II, 1996–1997, 24 802 en 24 807, nr. 11, blz. 5).

Artikel 22c, eerste lid

In het Nederlandse strafrechtsysteem bepaalt de rechter de straf. Gezien die regel betreuren de leden van de fractie van de PvdA het dat de verplichting voor de rechter vervalt om de aard van de taakstraf vast te stellen. Zij hebben begrip voor de problemen die deze verplichting in de praktijk opleverde, maar hechten aan het principe dat de rechter de straf vaststelt.

Ingevolge het voorgestelde artikel 22c, eerste lid, kan de rechter bepalen welk soort werk of leerproject de veroordeelde moet doen. De leden van de fractie van de VVD vragen, in hoeverre een dergelijke beslissing bindend is.

In het verlengde van de effectiviteit ligt de vraag naar de capaciteit voor de tenuitvoerlegging van taakstraffen. Kan de regering een overzicht geven van de huidige uitvoeringscapaciteit (aantal werkplekken, bezettingsgraad, begeleidingsmogelijkheden en dergelijke) en van de benodigde capaciteit na inwerkingtreding van het onderhavige voorstel van wet? De fractie van het CDA wil de absolute garantie dat bij een uitbreiding van het aantal opgelegde taakstraffen er geen problemen optreden bij de uitvoeringscapaciteit.

De leden van het CDA wensen nadere informatie over de positie van het slachtoffer bij het op leggen van taakstraffen. In hoeverre is de relatie tussen het opleggen van een taakstraf en de beleving daarvan door het slachtoffer onderzocht? Zijn de berichten juist dat met name slachtoffers moeite hebben met het feit dat de dader «slechts» een taakstraf krijgt opgelegd? Hoe wordt met deze emoties van slachtoffers omgegaan zonder dat dit direct leidt tot het ter discussie stellen van het concept- van taakstraffen?

De leden van de D66-fractie zijn het ermee eens dat in het onderhavige wetsvoorstel de plicht voor de rechter vervalt om de aard van de te verrichten werkzaamheden in het vonnis te bepalen. Met de huidige bepaling kan de rechter wel aanwijzingen geven over bijvoorbeeld het te volgen leerproject. De leden van de fractie van D66 vragen in dit verband of er al een, door de Stichting Reclassering Nederland samengesteld, overzicht bestaat van mogelijke projecten? Kan de regering aangeven of er op dit gebied voldoende projectplaatsen te verwachten zijn? Is er ook voldoende controle op de projectplaatsen?

Artikel 22c, eerste lid, Sr geeft aan dat het vonnis de aard van de te verrichten werkzaamheden of het te volgen leerproject kan vermelden. In de memorie van toelichting geeft de regering aan dat er een overzicht komt van mogelijke projecten. Een stap verder gaat het advies van de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak om per arrondissement/ressort een projectbank in te voeren. De leden van de D66-fractie willen van de regering weten hoe zij hier tegenover staat?

De leden van D66-fractie vragen de regering of, ook in tijden van eventuele pieken in het aanbod van personen die een taakstraf dienen te ondergaan, de reclassering voldoende personeel heeft voor de begeleiding van de door de voorgenomen uitbreiding van taakstraffen in aanmerking komende groep zwaardere veroordeelden. Niet alleen voor de plaatsing van delinquenten in projecten is dit van belang, maar ook voor het geval dat als iemand zijn taakstraf niet uitvoert, hij gelijk wordt opgepakt en in een cel kan worden geplaatst. Hier zijn wachtlijsten onaanvaardbaar. De veroordeelde moet weten dat het niet (goed) uitvoeren van de taakstraf onmiddellijk tot opsluiting leidt. Wil de regering hier expliciet op ingaan?

In het oude artikel 22b stond de bepaling dat een taakstraf niet wordt opgelegd, dan nadat de rechter zich er van gewist heeft dat er ook plaats was om deze uit te voeren. De leden van de fracties van de RPF en het GPV vragen de regering waarom zij deze bepaling nu kennelijk overbodig acht. In het wetsvoorstel wordt deze bepaling geschrapt, voorzover dezerzijds valt na te gaan zonder nadere motivering. De leden van de fractie van de SGP zullen een onderbouwing gaarne tegemoet zien. Hetzelfde geldt voor het vervallen van de bepaling in het jeugdstrafrecht (artikel 77n, eerste lid).

Volgens het eerste lid van deze bepaling, zo merken de leden van de fractie van de SGP op, kan de rechter de aard van de te verrichten werkzaamheden of het te volgen leerproject vermelden; hij is daartoe dus niet (meer) verplicht. Deze leden stellen de vraag of het vervangen van een verplichting door een bevoegdheid uit een oogpunt van legaliteit niet kwestieus is te noemen, alweer (zie onder artikel 22b) in het bijzonder wanneer het om een leerstraf gaat. Ligt het niet voor de hand dat de rechter dan verplicht is precies te vermelden welke leerstraf hij door de veroordeelde gevolgd wil zien, d.w.z. welk leerdoel de rechter voor ogen heeft?

Artikel 22c, tweede lid

De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom het maximum van het op te leggen aantal uren leerstraf op 480 uur is vastgesteld en waarom niet meer dan 240 uur taakstraf kan worden opgelegd.

Het is de leden van de fractie van het CDA niet duidelijk waarom de hoogte van een taakstraf als werkstraf zo absoluut wordt afgegrendeld op 240 uur. Is op voorhand zo stellig te zeggen dat een werkstraf van bijvoorbeeld 300 uur of 360 uur voor een individuele gestrafte niet adequaat is? Rechter en reclassering moeten naar de mening van de fractie van het CDA voldoende mogelijkheden hebben tot individueel maatwerk. Kan de regering nogmaals uit een zetten waarom de grens van 240 uur werkstraf zo stringent wordt gehanteerd?

Een vergelijkbaar probleem doet zich voor met het niet -variabele karakter van het aantal uren van de leerstraf. Waarom zijn leerstraffen c.q. een cursusduur van bijvoorbeeld 120 uur niet adequaat? Dient iedere alcoholmatiging cursus per definitie 240 uur te omvatten? Een en ander komt op de leden van de fractie van het CDA sterk arbitrair over.

Het oprekken van de termijn van de taakstraf van 240 uur tot maximaal 480 uur in gevallen dat, ofwel een leerstraf ofwel een combinatie van werk- en leerstraf wordt opgelegd, achten de leden van de fractie van D66 van belang.

Uit dit artikel en de memorie van toelichting lijkt te volgen dat de leerstraf door de regering als een minder zware sanctie moet worden beschouwd dan de werkstraf. Immers, de maximale duur van de werkstraf bedraagt 240 uur, terwijl de leerstraf maximaal 480 uur mag beslaan. De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering dit toe te lichten, in het bijzonder in het licht van het eerder in de memorie van toelichting aangehaalde onderzoek waaruit zou blijken dat in elk geval door de veroordeelden de leerstraf als zeker zo zwaar wordt beschouwd als de werkstraf.

Leerstraf en werkstraf kunnen tezamen maximaal 480 uur bedragen. Indien enkel een werkstraf wordt opgelegd is het maximum 240 uur. Kan nader worden toegelicht waarom dit maximum is gekozen, zo vragen de leden van de fracties van de RPF en het GPV. Is het overigens wel mogelijk dat een leerstraf van meer dan 240 uur wordt opgelegd?

De leden van de fractie van de SGP stellen de vraag of wel voldoende rekening is gehouden met het feit dat tussen werk- en leerstraffen aanzienlijke verschillen bestaan, bijvoorbeeld het niet-variabele karakter van het aantal uren van de leerstraf. Kan dit niet opbreken op alle momenten dat volgens de voorgestelde regeling moet worden gerekend. Als voorbeelden noemen zij: het niet-overschrijden van de maxima (artikel 22c, tweede lid), de vermindering van de vervangende hechtenis indien gedeeltelijk aan de straf is voldaan (artikel 22d, vierde lid; de rechter kan de cursusduur niet met een beperkt aantal uren verminderen), de wijziging van de taakstraf door het Openbaar Ministerie (artikel 22f) en de verrekening van de leerstraf in het vonnis bij veroordeling na voorwaardelijk sepot gevolgd door een bevel toch te vervolgen (artikel 74b, derde lid). Vormt het feit dat de duur van de cursus voor de rechter vaststaat geen probleem?

Artikel 22c, derde lid

Artikel 22c, derde lid, Sr bepaalt dat de termijn binnen welke de taakstraf moet worden voltooid. Het Openbaar Ministerie kan ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde deze termijn eenmaal met een jaar verlengen. Er zijn geen bepalingen over de verjaring van de executie in het wetsvoorstel opgenomen. Als reden wordt gegeven dat in de praktijk blijkt dat nagenoeg in alle gevallen de straf binnen de gestelde termijn wordt afgerond. Door de uitbreiding van het toepassingsbereik van de taakstraf valt echter een forse groei van het aantal taakstaffen te verwachten. Daarbij komt dat door het onderhavige wetsvoorstel een werklastverhoging voor het Openbaar Ministerie valt te verwachten. De leden van de fractie van D66 vragen of deze verwachtingen geen aanleiding voor de regering zijn om in de toekomst toch bij de bepalingen over de verjaring van executie in artikel 76 Sr aan te knopen.

In lid 3 wordt bepaald dat het Openbaar Ministerie de termijn binnen welke de taakstraf moet worden voltooid eenmaal met een jaar kan verlengen. Het College van Procureurs-Generaal had in zijn advies gepleit voor de mogelijkheid om nóg eenmaal te verlengen ten hoogste voor de duur van één jaar, bijvoorbeeld in verband met langdurige medische en/of psychische problemen van een veroordeelde. Graag zouden de leden van de fractie van GroenLinks van de regering vernemen waarom deze suggestie niet is overgenomen.

De leden van de fracties van de RPF en het GPV vragen wat er gebeurt indien de termijn waarbinnen een taakstraf moet worden opgelegd (22c, derde lid) niet wordt behaald. Vervalt de straf dan in zijn geheel?

Artikel 22c, vierde lid

Het voorgestelde artikel 22c, vierde lid, bepaalt onder andere dat de termijn binnen welke de taakstraf moet worden verricht wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde zich aan zijn vrijheidsontneming heeft onttrokken. De leden van de fractie van de VVD vragen, nu hier sprake is van een voortvluchtige taakgestrafte, of de reactie niet moet zijn dat diens kans op verdere tenuitvoerlegging van de taakstraf definitief is verkeken en dat zal worden overgegaan tot toepassing van de vervangende hechtenis.

Artikel 22d Sr

De leden van de fractie van de PvdA merken op dat bij de beoordeling of de taakstraf naar behoren is vervuld en bij de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis de rol van de rechter bescheiden is. Zij vragen zich tevens af of het te overwegen is om de mogelijkheid te scheppen om als subsidiaire straf, naast vervangende hechtenis, een geldboete op te leggen. Dat zou een mogelijkheid kunnen zijn in die gevallen waarbij naar het oordeel van de rechter vervangende hechtenis een te zware sanctie is. Op deze manier kan ook worden voorkomen dat mislukte taakstraffen leiden tot extra druk op de gevangeniscapaciteit.

De leden van de fractie van de VVD vragen welke garanties de regering geeft ingeval een taakstraf niet of onvoldoende wordt uitgevoerd, de veroordeelde bij wijze van lik-op-stuk zo snel mogelijk zijn vervangende hechtenis zal ondergaan.

De leden van de fractie van het CDA wensen meer inzicht in het toezicht op de ten uitvoerlegging van taakstraffen. Dit toezicht berust bij het Openbaar Ministerie. Op welke wijze is het toezicht in concreto georganiseerd? Wie neemt het initiatief? Welke contacten worden er onderhouden tussen Om en Reclassering? Wat gebeurt er met de toezicht resultaten? Welk sanctiestelsel is van toepassing?

De leden van de fracties van de RPF en het GPV informeren in dit verband naar het «succes» van de taakstraf in de afgelopen jaren. Het lijkt er op, aldus een artikel uit Intermediair van 17/12/98 dat het aantal mensen dat de taakstraf aan de laars lapt fors is toegenomen, tot liefst een kwart van het aantal mensen dat een taakstraf is opgelegd. Waaraan is die ontwikkeling toe te schrijven, en hoe is die ontwikkeling te keren?

Hechtenis in plaats van taakstraf

Bij toepassing van de vervangende hechtenis wordt twee uren taakstraf gelijkgesteld met maximaal één dag vervangende hechtenis. De leden van de fractie van de VVD vragen de regering waarom voor deze verdeelsteutel is gekozen, te meer nu bij een maximum van 240 uur werkstraf bij niet nakoming daarvan 120 dagen vervangende hechtenis kan worden opgelegd, zijnde vier maanden in plaats van de oorspronkelijke zes maanden?

De leden van de fractie van het de CDA vragen of de (informele?) omreken tabel bij gedeelten van straffen zoals die gehanteerd wordt door de Nederlandse Vereniging van Rechtspraak (1 dag gevangenisstraf wordt omgerekend in 2 uur taakstraf) nog geldt.

In hoeverre kan een veroordeelde een gedeelte van zijn detentie ontgaan door in eerste instantie te kiezen voor een taakstraf, die niet te ondergaan en vervolgens weer te laten omzetten in vervangende hechtenis?

Artikel 22d, derde lid, Sr bepaalt dat voor elke twee uren van de taakstraf niet meer dan één dag vervangende hechtenis wordt opgelegd. Waarom is voor deze verdeelsleutel gekozen, terwijl in andere landen waar taakstraffen worden opgelegd deze omrekenfactor hoger ligt?

Is de regering op de hoogte van het feit dat een veroordeelde twee maanden cel kan winnen als hij de taakstraf weigert? In het wetsvoorstel wordt uitgegaan van een verhouding van twee op één: twee uur taakstraf staat gelijk aan één dag detentie. Iemand die tot 240 uur dienstverlening is veroordeeld (in plaats van een half jaar cel) hoeft maar vier maanden (240 uur taakstraf is gelijk aan 120 dagen) vervangende hechtenis te ondergaan als hij zijn verplichtingen niet nakomt. Zo kan een veroordeelde twee maanden gevangenisstraf verdienen door om een taakstraf te vragen, en deze vervolgens niet uit te voeren. In plaats van zes maanden gevangenisstraf krijgt hij dan vier maanden cel wegens de weigering van de taakstraf. De leden van de fractie van D66 achten dit een ongerijmdheid in het wetsvoorstel en verzoeken de regering op dit punt wijzigingen aan te brengen. Is de regering bijvoorbeeld op de hoogte dat in andere landen waar de taakstraf wordt opgelegd de omrekenfactor hoger is?

De twee zinnen van het vierde lid lijken elkaar tegen te spreken. Op basis van twee uur taakstraf wordt één dag hechtenis, zal de maximale duur van de vervangende hechtenis immers geen acht maar zes maanden kunnen belopen.

Zoals gesteld werd voorheen 240 uur taakstraf als het ware gelijkgesteld met een half jaar vrijheidsstraf. Die strikte koppeling is er niet meer, zij het dat de vervangende hechtenis wel een verband heeft met de duur van de taakstraf: voor elke twee uur van de taakstraf wordt één dag vrijheidsstraf opgelegd (zie artikel 22c). Indien de veroordeelde de (maximaal) 480 uur opgelegde taakstraf niet vervult, wordt hij maximaal acht maanden in vervangende hechtenis genomen. In hoeverre wordt hiermee de «juiste» verhouding tussen taakstraf en vrijheidsstraf doorbroken? Leidt dit er niet toe dat, in het geval een veroordeelde kan «kiezen» tussen een jaar cel en 480 uur taakstraf, hij altijd kiest voor de taakstraf. Immers, hij kan de vooropgezette bedoeling hebben die vervolgens toch niet uit te voeren, wetend dat daarop slechts een sanctie bestaat van acht maanden hechtenis. Daarmee boekt hij dus een winst van vier maanden vrijheidsstraf. Graag ontvangen de leden van de fracties van de RPF en het GPV op dit punt meer duidelijkheid. Deze leden informeren verder of de vervangende hechtenis in de praktijk overigens ook inderdaad altijd wordt gevorderd.

De leden van de SGP vragen of er geen rekenfout in het wetsvoorstel is gemaakt. Zij lichten deze vraag als volgt toe.

Het wetsvoorstel gaat uit van een verhouding van twee op één: twee uur taakstraf staat gelijk aan één dag gevangenisstraf, als de veroordeelde de taakstraf niet volbrengt. Dit zou betekenen dat 240 uur taakstraf gelijk is aan 120 dagen en die periode komt overeen met vier maanden. Kan een veroordeelde zo twee maanden gevangenisstraf «verdienen» door zijn taakstraf niet te volbrengen? Zou hij in plaats van zes maanden gevangenisstraf een taakstraf krijgen, die, als hij deze niet uitvoert, wordt omgezet in vier maanden vrijheidsstraf? Indien de veronderstelling van deze leden juist is, moet dit dan niet tot de conclusie leiden dat het maximum aantal uren taakstraf te licht is als vervanging van een gevangenisstraf van een half jaar?

Artikel 22f Sr

Artikel 22f geeft de officier van justitie de mogelijkheid de inhoud van de werkstraf en zelfs de leerstraf te wijzigen. De leden van de fractie van de PvdA stellen vast dat dit afbreuk doet aan het principe van het feit dat de rechter de straf vaststelt. De mogelijkheid voor de veroordeelde de beslissing aan de rechter voor te leggen ten spijt.

Ingevolge het voorgestelde artikel 22f heeft de officier van justitie een beperkte wijzigingsmogelijkheid. Mag de fractie van de VVD hieruit afleiden, dat het de officier van justitie in beginsel niet vrijstaat om -al dan niet in overleg met de veroordeelde- een geheel andere invulling te geven aan de taakstraf? In hoeverre is de officier van justitie in dit soort zaken verplicht het rechterlijke vonnis ten uitvoer te leggen?

Een mogelijk andere invulling van de taakstraf is de uit het jeugdrecht (artikel 77h lid 2 aanhef en onder b Wetboek van Strafrecht) bekende strafmodaliteit «het verrichten van arbeid tot herstel van de door het strafbare feit aangerichte schade». Dat zou dan ook moeten kunnen door het verrichten van arbeid tegen betaling, die aan het slachtoffer ten goede zou komen bij wijze van smartegeld. Deze leden vragen naar het standpunt van de regering om deze strafmodaliteit in het volwassenenrecht in te voeren.

Met enige verbazing hebben de leden van de fractie van het CDA kennis genomen van het voorgestelde artikel 22f lid 1. Is het niet vreemd dat na een zorgvuldige afweging door de rechter het Openbaar Ministerie eigenhandig de opgelegde (leer-) straf kan wijzigen? Veroorzaakt een dergelijke wijziging bovendien niet onnodige onrust bij de reclassering?

Het artikel 22f Sr, zo merken de leden van de fractie van de SGP op, geeft het Openbaar Ministerie de bevoegdheid de opgelegde taakstraf te wijzigen voor wat betreft de aard van de te verrichten werkzaamheden of het te volgen leerproject. In het bijzonder met betrekking tot de leerstraf vragen deze leden of deze bevoegdheid wel toelaatbaar is, ook al kan de veroordeelde de beslissing van de officier van justitie aan de rechter voorleggen.

De regering stelt in de toelichting dat het «voor de hand ligt» dat het Openbaar Ministerie pas tot wijziging van de taakstraf beslist na advies van de reclassering (die immers met de uitvoering is belast). Deze leden vragen waarom de regering een wettelijke regeling (verplichting) «te beperkend» acht.

Artikel 22g Sr

De leden van de fractie van het CDA vragen waarom in artikel 22g Sr enkel is gekozen voor vervangende hechtenis en niet ook voor de geldboete als subsidiair voor de taakstraf. Bovendien zien deze leden gaarne dat de reclassering geraadpleegd wordt door het Openbaar Ministerie wanneer tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis wordt overgegaan. In de memorie van toelichting wordt wel gewezen op deze praktijk, maar ware het niet verstandiger een en ander in de wettekst vast te leggen?

Artikel 22g Sr van het wetsvoorstel regelt de situatie dat de veroordeelde niet tijdig, dan wel niet naar behoren de taakstraf verricht. Het Openbaar Ministerie kan dan de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis bevelen. Tegen een dergelijke tenuitvoerlegging is in het derde lid voorzien in een beroepsmogelijkheid bij de rechter die de straf oplegde. Daarbij staat vermeld dat de rechter de beslissing van het Openbaar Ministerie kan wijzigen. In het wetsvoorstel staat echter niet vermeld wat de rechter kan wijzigen. Uit het wetsvoorstel blijkt nu niet of de rechter kan beslissen dat de taakstraf wel naar behoren is verricht. Kan de rechter bijvoorbeeld ook het aantal dagen vervangende hechtenis verminderen of op grond van omstandigheden van het geval bepalen dat tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis achterwege moet blijven? De leden van de fractie van D66 vragen de regering of voor de duidelijkheid en de rechtszekerheid hieromtrent niet een regeling in de wet moet worden opgenomen? Kan de rechter ook een verlenging van de taakstraf uitspreken om als het ware de onvoldoende uitvoering ervan te compenseren zonder dat tot vervangende hechtenis behoeft te worden over gegaan? Zo nee, waarom niet?

Het Openbaar Ministerie kan personen die de taakstraf niet naar behoren verrichten, zelfstandig de cel in sturen. De rechter blijft hier buiten, hoewel men wel tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie in beroep kan gaan bij de rechter. In de memorie van toelichting staat vermeld dat betrokkene geattendeerd wordt op de mogelijkheid om rechtsbijstand aan te vragen in gevallen waarbij een taakstraf als transactie wordt aangeboden. De leden van de fractie van D66 vinden het echter van belang dat in gevallen waarbij een taakstraf bij transactie wordt aangeboden te voorzien in ambtshalve toevoeging van een advocaat en zijn niet overtuigd van de argumenten van de regering om dit niet te doen. Kan de regering zich op dit punt nader verklaren?

Deze bepaling regelt, zo merken de leden van de fractie van de SGP op, de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis in die gevallen dat de taakstraf geheel of gedeeltelijk niet of niet naar behoren is verricht. Deze leden vragen waarom de regering het blijkbaar geraden acht om de mogelijkheid te openen dat de rechter in plaats van vervangende hechtenis een vervangende geldboete mag opleggen. Evenals bij artikel 22f stellen zij ook hier de vraag waarom geen wettelijke verplichting voor het Openbaar Ministerie is opgenomen advies van de reclassering in te winnen, doch heeft volstaan met de mededeling in de toelichting (p. 15) dat de beslissing van het Openbaar Ministerie «doorgaans slechts na een daartoe strekkend advies van de reclassering zal worden genomen».

Artikel 22j Sr

Het valt de leden van de fractie van de VVD op, dat wanneer de officier van justitie kennisgevingen aan veroordeelden wil doen, hij deze kennisgevingen veelal formeel moet betekenen. De praktijk leert dat dergelijke betekeningen nogal eens verkeerd aflopen, doordat betrokkene niet (meer) woonachtig is op het laatst bekende adres. Naar het oordeel van de fractie van de VVD mag van betrokkene, die toch akkoord is gegaan met de taakstraf, worden gevergd dat hij in het kader van de taakstraf bij zijn akkoordverklaring domicilie kiest. Alle voorgeschreven kennisgevingen kunnen daarna aan dat adres worden verstuurd. Verhuist de veroordeelde, dan is het aan hem om een nieuw adres op te geven. Als datum voor de kennisgeving kan de datum van verzending worden aangehouden, zoals nu ook het geval is bij de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Wat is het standpunt van de regering hierover?

Artikel 22k Sr

Artikel 22k Sr bepaalt dat nadere regels gesteld zullen worden over de inhoud van de taakstraf. De leden van de fractie van D66 vinden het van belang dat met name over de uitvoering van de taakstraf regels worden gesteld. Dit om een duidelijk antwoord te hebben op de vraag wanneer de taakstraf als mislukt dient te worden beschouwd. Worden hierover regels gesteld? Is het niet van belang dat dit op korte termijn gebeurd?

De leden van de fractie van de SP vragen of er grenzen zijn aan het soort werk dat verricht moet worden, of dat dit overgelaten wordt aan Reclassering Nederland. In artikel 22k Sr worden nadere regels aangekondigd over de inhoud van de taakstraf. Maar deze regels zijn volgens de memorie van toelichting meer gericht op voorkoming van concurrentie met het bedrijfsleven. Ligt het grootste gevaar echter niet in het verlaten van de uitgangspunten van de taakstraf te weten de vergoeding van de schade? Zal door het wegvallen van de relatie tot het gepleegde delict de veroordeelde minder de zin van het werk inzien, en zal hij naar verwachting niet minder gauw tot inkeer komen? Wanneer het om zwaar en eentonig werk gaat in groepsverband, zonder relatie tot het gepleegde delict, vragen de leden van de fractie van de SP in hoeverre de oorspronkelijke uitgangspunten van de werkstraf nog overeind blijven, of dat het hierbij meer gaat om louter werkverschaffing.

De leden van de fractie van de SP zien ook een verband met de verwachte grote stijging van het aantal opgelegde taakstraffen (van 16 000 in 1997 naar 26 800 in 2000) als gevolg van dit voorstel, waardoor men wellicht meer groepsprojecten gaat opzetten om aan de grote vraag te kunnen voldoen. Bij dit soort projecten is de relatie tot het gepleegde delict minder groot, en ook is er minder kans op resocialisatie omdat men tussen medeveroordeelden werkt in plaats van op een reguliere plek. Wat is de mening van de regering hierover?

Volgens dit voorstel kunnen (en zullen), zo merken de leden van de fractie van de SGP op, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de inhoud en tenuitvoerlegging van de taakstraf en over de rechtspositie van een tot een taakstraf veroordeelde. Kan, zo vragen deze leden, door de regering nader worden beargumenteerd waarom geen regeling bij wet ingevolge de Grondwet noodzakelijk is, behalve de stelling dat er geen sprake is van inbreuk op grondrechten.

Artikel I, onderdeel F en artikel II, onderdeel F

Hoewel de leden van de fractie van de PvdA erkennen dat er nadelen aan verbonden zijn, ondersteunen zij de mogelijkheid om de toepassing van taakstraffen in het kader van een transactie mogelijk te maken. De snelheid van afdoening (lik op stuk) bij de transactie biedt grote voordelen. Omdat de taakstraf een ingrijpende maatregel is, zijn de leden van de fractie van de PvdA van mening dat het transactieproces zeer zorgvuldig dient te gebeuren. Het wijzen op de mogelijkheid tot het verzoeken om toevoeging van een raadsman is essentieel. Mocht dat leiden tot een toenemend beroep op de rechtsbijstand, dan dienen daarvoor de middelen beschikbaar worden gesteld. De leden aan het woord vinden het eveneens van belang dat bij de transactie zorgvuldig moet worden bekeken of de betrokkene geschikt is om een taakstraf uit te voeren. Gebeurt dat niet dan zullen veel taakstraffen mislukken en bestaat de kans dat de rechter zich alsnog over een zaak moet buigen. Alle tijd- en efficiencywinst zou dan weer verloren gaan.

De leden van de fractie van het CDA vragen de regering met feiten en statistische gegevens aantonen dat het zogenaamde Amsterdamse experiment ook daadwerkelijk de snelheid van afdoening heeft bevorderd en dat een en ander ten goede is gekomen aan de preventie?

Het is voor de leden van de fractie van het CDA nog niet geheel duidelijk welke zaken nu wel en welke zaken nu niet onder de transactiebevoegdheid van het Openbaar Ministerie gaan vallen. Kan een en ander nader worden gespecificeerd? Lopen we het gevaar dat ook een aantal zwaardere, oudere en/of moeilijk bewijsbare zaken alsnog onder het officiersmodel worden afgedaan?

De leden van de fractie van D66 zijn het ermee eens dat, naast het verbreden van het toepassingsbereik van de taakstraf door de strafrechter, het Openbaar Ministerie een eigen bevoegdheid krijgt, namelijk de mogelijkheid om de taakstraf als transactie aan te kunnen bieden. Geldt dit ook voor verdachten die niet in verzekering zijn gesteld? Bestaat er geen bezwaar dat het Openbaar Ministerie in transacties langere taakstraffen oplegt dan de rechter op de zitting, omdat deze laatste met persoonlijke omstandigheden rekening kan houden? Dreigt hier niet het gevaar van rechtsongelijkheid?

Artikel 74, tweede lid sub f, Sr bepaalt dat thans maximaal 120 uren onbetaalde arbeid of leerproject bij wijze van transactie kan worden aangeboden. De leden van de fractie van D66 vragen de regering uitgebreid te motiveren waarom voor 120 uur is gekozen. Bestaat er geen gevaar dat onschuldigen om maar een proces te vermijden genoegen nemen met een taakstraf?

De leden van de fractie van GroenLinks hebben aarzelingen ten aanzien van de voorgestelde bevoegdheid van de officier van justitie om taakstraffen bij wijze van transactie op te leggen.

De mogelijkheid om een taakstraf op te leggen per transactie heeft volgens de leden van de fractie van de SP zowel voor- als nadelen. Als voordelen zien zij het lik-op-stuk voordeel, ontlasting van de rechterlijke macht, snellere doorstroom en flexibele strafmodaliteit. Als nadelen zien zij het feit dat omdat er geen openbare zitting plaatsvindt er ook minder generaal preventieve werking, minder openbaarheid in de rechtspleging, en gevaar voor extra aanzuigende werking en mogelijk hogere kosten voor rechtshulp. De leden van de fractie van de SP zien twee randvoorwaarden die nodig zijn bij het transactiemodel. Zo moet toevoeging ook mogelijk zijn bij transactie, omdat hierbij rechtshulp wel degelijk gewenst kan zijn. Ten tweede moet er zorgvuldig gekeken worden naar de geschiktheid van de verdachte om een taakstraf uit te voeren, om mislukkingen zo veel mogelijk te voorkomen.

Eerder in dit verslag hebben de leden van de fractie van de SGP gewezen op de introductie van het officiersmodel en het aanbod van een taakstraf bij wijze van transactie. Zij vragen hoe deze omslag ten opzichte van het verleden en de vergaande verschuiving van bevoegdheden van de zittende naar de staande magistratuur rechtsstatelijk moet worden gekwalificeerd en van een legitieme grondslag moet worden voorzien, ook al is de transactie een voorstel aan de verdachte. Heeft de regering zich eerder ten principale over deze vraag uitgelaten?

Verder vragen deze leden welke delicten onder de transactiebevoegdheid van het Openbaar Ministerie zullen gaan vallen. Valt te denken aan een concrete clausulering van het type delicten dat onder de transactiebevoegdheid valt?

Artikel II, onderdelen B en C

In het voorgestelde artikel 326, vijfde lid, wordt de griffier opgedragen aantekening te doen van de instemming van de verdachte met de op te leggen taakstraf. De leden van de fractie van de VVD vragen of deze aantekening moet worden gedaan in het proces-verbaal van de terechtzitting? Als dit juist is, dan wordt voorbijgegaan aan het gegeven dat een dergelijk proces-verbaal in kantonrechter- en politierechterzaken veelal achterwege blijft (artikelen 395a en 378a Wetboek van Strafvordering). Het voorliggende wetsvoorstel zal op dit punt dan leiden tot het verplicht opmaken van een proces-verbaal, telkens wanneer een taakstraf wordt opgelegd. Dit komt de fractie van de VVD als te omslachtig voor.

Waarom wordt lid 8 van artikel 359 Sv. geschrapt. De leden van de fractie van het CDA zien in het geheel geen reden om dit sympathieke voorschrift schrappen: een duidelijke motivering naar de verdachte toe is altijd nastrevenswaardig.

Artikel 359, achtste lid, Sv bepaalt thans, zo merken de leden van de fractie van de SGP op, dat de rechter, wanneer hij een aanbod tot het verrichten van de straf van onbetaalde arbeid afwijst, dit in zijn vonnis nadrukkelijk motiveert. De regering stelt voor deze bepaling te laten vervallen. Deze leden vragen of niet de kans bestaat (en groot is) dat de Hoge Raad de te schrappen bepaling in zijn jurisprudentie handhaaft.

De voorzitter van de commissie,

Van Heemst

De griffier voor dit verslag,

Del Grosso


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GL), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GL), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA), Brood (VVD).

Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Wagenaar (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), De Graaf (D66), Karimi (GL), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Passtoors (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GL), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), Eurlings (CDA), Kamp (VVD).

Naar boven