26 108
Aanpassing van de Nederlandse wetgeving aan richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Voorgeschiedenis

De Commissie van de Europese Gemeenschappen vroeg in het Groenboek dat zij in 1988 publiceerde over het auteursrecht en de uitdaging van de technologie voor het eerst aandacht voor de vraagstukken van de rechtsbescherming van databanken1. In een op dit Groenboek volgend werkprogramma2 werd een ontwerp-richtlijn uitgewerkt. In 1990 organiseerde de Commissie een hoorzitting over het onderwerp. In mei 1992 diende de Commissie een voorstel voor de richtlijn in bij het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen3. Daarop ging de medebeslissingsprocedure van artikel 189B van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-verdrag) van start, die na vier jaar afgerond werd4. De definitieve tekst van de richtlijn, waaraan dit wetsvoorstel uitvoering beoogt te geven, werd op 11 maart 1996 vastgesteld5.

2. Economische achtergrond van de richtlijn

De Commissie heeft het richtlijnvoorstel gedaan om de communautaire industrie van elektronische databanken een zo sterke positie te geven dat deze kan concurreren met bedrijven elders in de wereld6; daarbij moet vooral aan de Verenigde Staten en daarnaast ook aan Japan gedacht worden. Bij elektronische databanken is vooral aan on line databanken en aan CD-ROM en CD-I gedacht7, waarvoor, afhankelijk van de informatie die zij bieden, in beginsel een internationale markt bestaat.

Voor de economische ontwikkeling van de Gemeenschap is de databankindustrie, die ook op langere termijn bezien groeimogelijkheden biedt, van groot belang. De produktie van een databank vraagt echter vaak aanzienlijke investeringen. Het rendement daarvan is niet altijd gewaarborgd, mede doordat de nieuwe technologieën het zeer eenvoudig maken de inhoud van een databank of delen daarvan te kopiëren en te bewerken en opnieuw op de markt te brengen. Als daarbij geen sprake is van een inbreuk op het auteursrecht, is daartegen in vele lidstaten van de Gemeenschap soms weinig te doen.

De Commissie gaat ervan uit dat de noodzakelijke investeringen achterwege zullen blijven, zolang de rechtsbescherming van databanken binnen de Gemeenschap niet eenvormig geregeld is. Van concurrentie met databankproducerende landen zal dan geen sprake kunnen zijn.

Aanvankelijk was de reikwijdte van de richtlijn beperkt tot elektronische databanken. In een latere fase van de voorbereiding van de richtlijn is het werkingsgebied uitgebreid tot niet-elektronische databanken8, zodat nu ook papieren en microfilm- en microfiche-databanken onder de bescherming van de richtlijn vallen. De aanvankelijke uitsluiting van niet-elektronische databanken is in de literatuur zwaar gekritiseerd. De Raad heeft die uiteindelijk in het gemeenschappelijk standpunt geschrapt en wel om drie redenen. In de eerste plaats omdat het eenvoudiger is geen verschil te maken tussen elektronische en niet-elektronische databanken. In de tweede plaats omdat dezelfde informatie soms zowel in een elektronische databank opgenomen is als in een niet-elektronische, bijvoorbeeld een papieren databank, en het onjuist zou zijn als daardoor twee verschillende wettelijke regimes zouden gelden. En tenslotte omdat in het zogenaamde TRIPs-verdrag9 van elektronische én niet-elektronische databanken sprake is.

3. Juridische opzet van de richtlijn

De richtlijn opent met twee artikelen (hoofdstuk I, artikelen 1 en 2) over het toepassingsgebied van de richtlijn. Daarin is een definitie van «databank» opgenomen en wordt het bereik van de richtlijn afgegrensd van dat van de richtlijnen over computerprogramma's, het verhuur- en uitleenrecht en de beschermingsduur.

De rechtsbescherming van databanken wordt in de richtlijn langs twee wegen gerealiseerd: via het auteursrecht en via een recht van de fabrikant om opvraging en hergebruik van de inhoud van de databank te verbieden, «recht sui generis» genoemd. Het woord «fabrikant» dat in de Nederlandse versie van de richtlijn gebruikt wordt, is geen goed Nederlands. Besloten is in de uitvoeringsregeling in plaats daarvan het woord «producent» te gebruiken. Daarmee is het voorbeeld van de Franse wetgever gevolgd, die om dezelfde reden het in de Franse richtlijntekst voorkomende «fabricant» in de wettekst heeft vervangen door met «producteur.»

De auteursrechtelijke bepalingen zijn neergelegd in de artikelen 3 tot en met 6 van de richtlijn (hoofdstuk II), het recht sui generis van de producent is geregeld in de artikelen 7 tot en met 11 (hoofdstuk III). Deze twee juridische regimes gelden cumulatief. Auteursrecht en recht sui generis kunnen naast elkaar van toepassing zijn.

De auteursrechtelijke bepalingen in de richtlijn hebben geen betrekking op de auteursrechtelijke bescherming van de samenstellende delen van de inhoud van een databank. Die inhoud kan bestaan uit auteursrechtelijk beschermde werken of uit prestaties waarvoor naburige rechten gelden, maar ook uit niet beschermd materiaal als cijfers, feiten of gegevens. Rechten die bestaan op de inhoud van de databank blijven onverlet, zo bepaalt artikel 3, tweede lid, van de richtlijn uitdrukkelijk.

De auteursrechtelijke bepalingen in de richtlijn betreffen de bescherming van de databank als verzamelwerk, als compilatie. Volgens de richtlijn wordt de databank auteursrechtelijk beschermd, als deze door de keuze of rangschikking van de inhoud een eigen intellectuele schepping van de maker vormt10. In overweging 15 is ter verduidelijking toegevoegd dat de auteursrechtelijke bescherming betrekking heeft op de structuur van de databank.

Toen de besprekingen over de richtlijn wat verder gevorderd waren, ontstond de overtuiging dat de door de richtlijn gebrachte auteursrechtelijke bescherming van de databank in de praktijk waarschijnlijk een beperkte betekenis zou hebben. Databanken ontlenen hun waarde meestal niet aan de keuze of rangschikking van de inhoud, maar aan de volledigheid daarvan. Vaak zal aan het vereiste dat de richtlijn met het oog op de auteursrechtelijke bescherming stelt niet voldaan zijn. Daarom werd de auteursrechtelijke bescherming onvoldoende geacht.

De productie van een databank vergt aanzienlijke investeringen, terwijl het heel eenvoudig is de inhoud van een databank of delen daarvan te kopiëren en opnieuw op de markt te brengen. Zoals hierboven al uitkwam, gaat de Commissie ervan uit dat deze investeringen beschermd moeten worden, omdat ze anders achterwege blijven. Daar de regelgeving in de lidstaten over ongeoorloofde mededinging niet geharmoniseerd is, brengt de richtlijn een bescherming van deze investeringen. De producent van een databank waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering – zie artikel 7, eerste lid, van de richtlijn – krijgt het recht om in bepaalde gevallen opvraging of hergebruik van de inhoud van de databank te verbieden, het recht sui generis van de producent11. Het zwaartepunt van de richtlijn is bij het recht sui generis komen te liggen. Ook voor het recht sui generis geldt dat dit rechten die op de samenstellende delen van de inhoud van de databank bestaan – auteursrecht, naburige rechten, licentierechten12 – onverlet laat (artikel 7, vierde lid, laatste zin, van de richtlijn).

Het recht sui generis is aan een termijn van vijftien jaar gebonden, ingaande op de datum van voltooiing van de databank (artikel 10 van de richtlijn). Het geldt voorts alleen voor databanken waarvan de producent of de rechthebbende – degene aan wie de producent zijn recht heeft overgedragen – onderdaan is van een lidstaat of zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van de Gemeenschap heeft (artikel 11, eerste lid, van de richtlijn). Wel kan de Raad op voorstel van de Commissie overeenkomsten sluiten waarbij het recht wordt uitgebreid tot databanken uit derde landen (artikel 11, derde lid, van de richtlijn).

4. Verhouding richtlijn-internationale verdragen

In de Akte van Parijs van de Berner Conventie, de tekst waarbij ook Nederland partij is13, komt één bepaling voor die op databanken toegepast kan worden. Artikel 2, vijfde lid, van de Berner Conventie bepaalt het volgende: «Verzamelingen van werken van letterkunde of kunst, zoals encyclopedieën en bloemlezingen die door de keuze of rangschikking van de stof een schepping van de geest vormen, worden als zodanig beschermd, onverminderd de rechten van de auteurs op elk werk dat van deze verzamelingen deel uitmaakt.» Deze bepaling regelt, zoals duidelijk is, alleen de auteursrechtelijke bescherming van de verzamelingen van werken, dus van auteursrechtelijk beschermd materiaal. Verzamelingen van ander materiaal zoals van feitelijke gegevens, waar het juist bij elektronische databanken vaak om gaat, worden krachtens deze bepaling niet beschermd.

Voor het auteursrecht is ook van belang het zogenaamde TRIPs-verdrag14, dat voor geïndustrialiseerde landen op 1 januari 1996 in werking getreden is. Artikel 10, tweede lid, van het TRIPs-verdrag bepaalt: «Verzamelingen van gegevens of ander materiaal, in machine-leesbare of andere vorm, die door de keuze of rangschikking van de stof een schepping van de geest vormen, worden als zodanig beschermd. Deze bescherming, die zich niet uitstrekt tot de gegevens of het materiaal zelf, laat de auteursrechten inherent aan de gegevens of het materiaal zelf onverlet.» Anders dan artikel 2, vijfde lid, van de Berner Conventie beschermt de TRIPs-bepaling de verzameling van gegevens uitdrukkelijk, als althans aan het vereiste voldaan is dat door keuze of rangschikking van de stof sprake is van een schepping van de geest. De woorden «in machine-leesbare of andere vorm» trekken zowel de elektronische als de niet-elektronische databank uitdrukkelijk onder de bescherming van de bepaling. Het was mede onderinvloed van deze bepaling dat het werkingsgebied van de richtlijn in een latere fase is uitgebreid tot niet-elektronische databanken. Verdere bepalingen over het onderwerp bevat het TRIPs-verdrag, dat, voorzover het het auteursrecht betreft, is geënt op de Akte van Parijs van de Berner Conventie15, niet.

In artikel 1, tweede lid, van de richtlijn wordt het begrip «databank» voorzover hier van belang, gedefinieerd als een verzameling van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen. Deze definitie geldt zowel voor de auteursrechtelijke bepalingen als voor die over het recht sui generis van de producent. Volgens de richtlijn kunnen dus, anders dan volgens artikel 2, vijfde lid, van de Berner Conventie, maar in overeenstemming met artikel 10, tweede lid, van het TRIPs-verdrag, ook verzamelingen van feitelijke gegevens auteursrechtelijk beschermd worden. Zoals hierboven onder 3. al bleek, wordt een databank volgens artikel 3, eerste lid, van de richtlijn auteursrechtelijk beschermd als die door keuze of rangschikking van de stof een eigen intellectuele schepping van de maker vormt. Dat criterium komt overeen met dat van artikel 2, vijfde lid, van de Berner Conventie en van artikel 10, tweede lid, van het TRIPs-verdrag.

De bepalingen in de richtlijn over het recht sui generis van de producent hebben, in ieder geval tot dusver, geen equivalent in internationale verdragen. Wel bevat het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom in artikel 10bis een algemene bepaling over de bescherming tegen oneerlijke mededinging.

5. Wijze van uitvoering van de richtlijn

De eerste vraag die beantwoord moet worden, is die op welke plaats in de Nederlandse wetgeving aan de richtlijn uitvoering gegeven moet worden. Het ligt voor de hand de auteursrechtelijke bepalingen van de richtlijn te implementeren door aanpassing van de Auteurswet 1912. Voor de uitvoering van de bepalingen over het recht sui generis van de producent laten zich echter in theorie verschillende mogelijkheden denken.

Hoewel het bij het recht sui generis niet om auteursrecht gaat, is overwogen ook dit deel van de richtlijn in de Auteurswet uit te voeren door daarin bijvoorbeeld een hoofdstuk «Rechtbescherming van databanken» op te nemen. Het voordeel van die opzet zou zijn dat de uitvoering van alle richtlijnbepalingen in één wet plaatsvindt. Ook door de Brusselse regelgever – zie bijvoorbeeld overwegingen 6 en 39 – worden de bepalingen over het recht sui generis echter niet als auteursrecht gezien, maar als een regeling die naast de auteursrechtelijke bepalingen in de richtlijn komt. Niet voor niets is sprake van een recht «sui generis». Bovendien vormen de bepalingen over het recht sui generis van de producent het zwaartepunt van de richtlijn. En tenslotte is de terminologie van de richtlijnbepalingen over het recht sui generis, zoals gezien het bovenstaande ook voor de hand ligt, niet auteursrechtelijk. De bepalingen zijn daardoor slecht in de Auteurswet 1912 in te passen. Om al deze redenen wordt voorgesteld de regeling van het recht sui generis van de producent niet in de Auteurswet op te nemen.

Ook is overwogen het recht sui generis van de producent in de Wet op de naburige rechten te regelen. Daartegen pleiten soortgelijke argumenten als tegen regeling in de Auteurswet. Weliswaar is het recht sui generis van de producent van een databank een producentenrecht dat associaties oproept met het naburige recht van de producent van een fonogram. Het is in de richtlijn echter niet in de vorm van een naburig recht geregeld en het past daardoor systematisch niet goed in de Wet op de naburige rechten.

Voorgesteld wordt om de regeling van het recht sui generis in een afzonderlijke wet op te nemen. Eenzelfde opzet is eerder, op soortgelijke gronden, gekozen voor de uitvoering van de richtlijn betreffende de rechtsbescherming van halfgeleiderprodukten16, die is neergelegd in de zogenaamde Chipswet17. Verschillende andere lidstaten – België, Oostenrijk, Finland, het Verenigd Koninkrijk – zullen eveneens de auteursrechtelijke bepalingen van de richtlijn uitvoeren door aanpassing van hun auteurswet en die over het recht sui generis neerleggen in een afzonderlijke wet.

Daarmee is tevens het antwoord op de tweede vraag die zich in verband met de wijze van uitvoering van de richtlijn voordoet eenvoudiger geworden en dat is de vraag in hoeverre de tekst van de richtlijn letterlijk overgenomen wordt in de Nederlandse wetgeving. De terminologie en de redactie van vooral de richtlijnbepalingen over het recht sui generis zijn vrij eigensoortig. Als de richtlijn in bestaande wetgeving ingevoegd zou worden, zou uiteraard waar mogelijk «vertaald» moeten worden in de in die wetgeving gangbare terminologie en stijl. Daardoor kan gemakkelijk verwarring optreden. Ook de vraag of de richtlijn wel juist geïmplementeerd is, komt dan eerder aan de orde. Zoals gebruikelijk bepaalt de richtlijn, in artikel 16, tweede lid, dat de tekst van de uitvoeringswetgeving aan de Europese Commissie wordt meegedeeld. Deze pleegt ook nauwlettend te onderzoeken of een richtlijn correct is uitgevoerd.

Nu de implementatie van het recht sui generis in een nieuwe wet plaatsvindt, kan zo'n «vertaling» achterwege blijven. In het wetsvoorstel is zoveel mogelijk bij de tekst van de richtlijn aangesloten, ook al is die niet overal even fraai, om de genoemde vragen over de juistheid van de implementatie zoveel mogelijk te vermijden. Omdat, zoals al eerder werd opgemerkt, het zwaartepunt van de richtlijn bij het recht sui generis van de producent is komen te liggen, opent dit wetsvoorstel ter uitvoering van de richtlijn over de rechtsbescherming van databanken in artikel I met de bepalingen over de bescherming van de producent, waarna in artikel II de aanpassing van de Auteurswet volgt.

De richtlijn laat de lidstaten vrij in de juridische vorm waarin het recht sui generis van de producent gegoten wordt. Het eerste lid van artikel 7, waarmee het aan het recht sui generis gewijde hoofdstuk III van de richtlijn opent, bepaalt niet meer dan dat de lidstaten voorzien in een recht voor de producent van een databank, als nader omschreven, om bepaalde handelingen te verbieden. Het recht wordt niet als een uitsluitend recht omschreven, noch in de tekst van de richtlijn noch in de overwegingen, zoals bijvoorbeeld wel gebeurd is met een tot zekere hoogte vergelijkbaar recht, het recht op halfgeleiderprodukten. In de richtlijn betreffende de rechtsbescherming van halfgeleiderprodukten is begripsmatig aansluiting gezocht op het auteursrecht; het recht op (de oorspronkelijke topografie van) een halfgeleiderprodukt wordt in de richtlijn, en dienovereenkomstig ook in de uitvoeringswet, geregeld als een uitsluitend recht.

De andersluidende terminologie in de richtlijn over de rechtsbescherming van databanken kan verklaard worden uit de omstandigheid dat het richtlijnvoorstel niet uit de hoek van het auteursrecht, maar uit die van de oneerlijke mededinging kwam. Sommige overwegingen, bijvoorbeeld 6, 39, 47 dragen nog de sporen van die herkomst. Een beslissende betekenis behoeft echter aan het woordgebruik in de richtlijn niet toegeschreven te worden.

Voorgesteld wordt het recht sui generis te gieten in de vorm van een uitsluitend recht van de producent om toestemming te verlenen tot bepaalde handelingen – zie artikel 2, eerste lid, van het wetsvoorstel. Aldus wordt duidelijk dat de producent een exploitatierecht heeft en wat dit inhoudt. Ook is het met deze opzet eenvoudig een bepaling over de overdraagbaarheid van het recht op te nemen en daarmee te voldoen aan artikel 7, derde lid, van de richtlijn. Overwogen is voor de vormgeving van het recht aansluiting te zoeken bij het mededingingsrecht en het recht in te kleden als een vordering uit onrechtmatige daad. Voor de rechtsbescherming van de producent zou een dergelijke opzet nauwelijks verschil gemaakt hebben. De thans gekozen opzet leidt echter tot eenvoudiger regels.

In verband met de toelichting op het wetsvoorstel nog het volgende. Hoewel de tekst van de richtlijn vergezeld gaat van maar liefst 60 overwegingen, zoekt men daarin voor vele begrippen en bepalingen tevergeefs naar een toelichting. De nationale wetgever heeft daardoor soms onvoldoende mogelijkheden om zijn wetstekst, die op de richtlijn gebaseerd is, toe te lichten. Interpretatie van regelgeving geschiedt nu eenmaal door de rechter, en in het geval van regelgeving als een richtlijn door de Europese rechter. Over de richtlijn is echter zeer veel gepubliceerd, zowel in binnen- als buitenland. Waar dit verhelderend kon zijn, worden opvattingen in de literatuur in deze toelichting vermeld.

Tenslotte wordt er nog op gewezen dat niet alle richtlijnbepalingen nader uitgewerkt behoefden te worden. Dat geldt in de eerste plaats voor artikel 2, dat bepaalt dat de richtlijn geldt onverminderd de communautaire voorschriften betreffende a) de rechtsbescherming van computerprogramma's, b) het verhuur- en uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van de intellectuele eigendom en c) de beschermingsduur van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten. Deze richtlijnen zijn in de Auteurswet, c.q. de Wet op de naburige rechten, uitgevoerd. Uit de algemene regels volgt dat de desbetreffende voorschriften onverlet blijven.

In de tweede plaats geldt het voor enkele bepalingen in het aan het auteursrecht gewijde hoofdstuk II van de richtlijn en wel de artikelen 4, 5 en 6, tweede lid onder b), c) en d) en artikel 6, derde lid, van de richtlijn. Op deze bepalingen wordt hieronder bij artikel II nader ingegaan.

Verder kon een uitdrukkelijke bepaling ter uitvoering van artikel 12 achterwege blijven. Artikel 12 legt de lidstaten de verplichting op in passende sancties te voorzien in verband met schendingen van de in de richtlijn vastgelegde rechten. Wat betreft het auteursrecht zijn de sancties in de Auteurswet 1912 voldoende. En wat betreft het recht sui generis van de producent, inbreuk op zijn absolute recht levert een onrechtmatige daad op. Uit onrechtmatige daad kunnen verschillende vorderingen ingesteld worden, waarbij hier met name aan een verbod en aan een vordering tot schadevergoeding gedacht kan worden. Artikel 6:104 Burgerlijk wetboek maakt het ook mogelijk een vordering tot winstafdracht in te stellen. Met deze mogelijkheden is voldaan aan artikel 12 van de richtlijn om in passende sancties te voorzien.

Ook artikel 13 dat voorschrijft dat de bepalingen van de richtlijn geen afbreuk doen aan de wettelijke bepalingen over een groot aantal onderwerpen – waaronder die over de bescherming van persoonsgegevens en van de persoonlijke levenssfeer – behoeft niet in een afzonderlijke wettelijke bepaling overgenomen te worden; uit de algemene regels volgt zulks al.

De slotbepalingen in de artikelen 16 en 17 behoeven uiteraard niet uitgewerkt te worden.

Als bijlage bij deze memorie van toelichting is een transponeringstabel opgenomen waarin wordt aangegeven in welk artikel van dit wetsvoorstel de richtlijnbepalingen uitgewerkt zijn.

6. Overleg en advisering

Over wetsvoorstel en toelichting is overleg gevoerd, schriftelijk en mondeling, met de volgende organisaties van belanghebbenden: FOBID (Federatie van Organisaties in het Bibliotheek-, Informatie- en Dokumentatiewezen), IWI (Innovatie Wetenschappelijke Informatievoorziening), Dienst voor het kadaster en de openbare registers, Nederlands Forum voor Techniek en Wetenschap, Nederlandse Omroepstichting, Nederlands Uitgeversverbond, Raad van de Centrale Ondernemingsorganisaties RCO en de Stichting RAVI, Overlegorgaan voor vastgoedinformatie.

De belangrijkste onderwerpen die in het overleg aan de orde zijn geweest zijn de vorm waarin het recht sui generis van de producent gegoten wordt en de regeling van de beperkingen op dit recht; op de wijzigingen van de Auteurswet 1912, die in het tweede gedeelte van het wetsvoorstel zijn neergelegd (artikel II), is weinig commentaar gekomen.

In het eerste concept-wetsvoorstel dat aan de organisaties is toegezonden voor commentaar was voor de vormgeving van het recht sui generis van de producent aansluiting gezocht bij het recht van de oneerlijke mededinging; het recht had de vorm van een vordering uit onrechtmatige daad die de producent kon instellen. Die opzet heeft vrijwel algemeen kritiek ontmoet. Deze opzet is daarom gewijzigd. In het thans voorliggende wetsvoorstel wordt voorgesteld de producent een uitsluitend recht te geven om toestemming te geven tot bepaalde handelingen.

Voor de uitwerking van de beperkingen op het recht sui generis van de producent (artikel 9 van de richtlijn) was in het eerste concept-wetsvoorstel aansluiting gezocht bij de regeling van de beperkingen in de Auteurswet 1912. De Auteurswet heeft echter zijn eigen terminologie en systematiek, die naar de regeling van het recht sui generis overgebracht moesten worden. Uit de commentaren werd duidelijk dat deze opzet allerlei interpretatieproblemen opleverde. Daarom is besloten de richtlijntekst letterlijk over te nemen (artikel 5 van het wetsvoorstel). Voorstellen om andere beperkingen op te nemen dan in artikel 9 van de richtlijn worden genoemd zijn niet gehonoreerd, daar de richtlijn die ruimte niet biedt.

Nadat het wetsvoorstel voor commentaar aan de bovengenoemde organisaties was toegezonden en opnieuw nadat de commentaren ontvangen en verwerkt waren, heeft de commissie auteursrecht wetsvoorstel en toelichting besproken. Met de opmerkingen van de commissie is rekening gehouden. Met de teksten zoals deze aan de Raad van State zijn voorgelegd voor advies stemde de commissie in.

ARTIKELEN

ARTIKEL I

Bescherming van de producent van databanken

Artikel 1

Eerste lid

In het eerste lid vindt men enkele definities. De definitie onder a van databank komt grotendeels overeen met die in artikel 1, tweede lid, van de richtlijn. Met het in dat artikellid en hier gebruikte woord «werken» wordt op werken in de auteursrechtelijk zin gedoeld. Daarbij kan het, zoals in overweging 17 wordt verduidelijkt, om literaire, artistieke, muzikale of andersoortige werken gaan.

Bij «gegevens» en «andere elementen» gaat het niet om «werken» in de zoëven aangegeven betekenis. Cijfers en feiten zijn «gegevens» in de zin van de richtlijn. Bij «andere elementen» is gedacht aan informatie die niet is aan te merken als «werken» of «gegevens», zoals geluid of beeld – vgl. overweging 17.

Uit de overwegingen wordt niet helemaal duidelijk wat de betekenis is van het vereiste dat de onderdelen van de verzameling waaruit de databank bestaat, zelfstandig moeten zijn. In overweging 17 wordt in verband met dat vereiste opgemerkt dat de vastlegging als zodanig van een audio-visueel, cinematografisch, literair of muzikaal werk als zodanig niet binnen het toepassingsgebied van de richtlijn valt. Een filmwerk zal bijvoorbeeld geen databank zijn, daar de afzonderlijke beelden niet zelfstandig zijn. Datzelfde geldt voor een boek, waarvan de afzonderlijke hoofdstukken niet zelfstandig zijn18.

Een volgend element van de definitie is de eis dat de verzameling systematisch of methodisch geordend is. Bij elkaar gebracht, maar ongesorteerd materiaal is geen databank. Volgens overweging 21 hoeft het materiaal echter niet op een materieel, dit is fysiek, geordende wijze te zijn opgeslagen. Dat lijkt te betekenen dat een combinatie met krachtige zoekprogrammatuur van een verzameling ongesorteerde gegevens een databank kan maken19.

Met het vereiste dat de verzameling afzonderlijk toegankelijk dient te zijn wordt bedoeld dat de verschillende onderdelen van de databank – werken, gegevens of andere elementen – per stuk kunnen worden opgevraagd. Een databank moet volledig te doorzoeken zijn.

Uit de woorden «met elektronische middelen of anderzins (toegankelijk)» tenslotte blijkt dat de bescherming zowel elektronische als niet-elektronische databanken betreft.

In de overwegingen vindt men nog enkele concrete aanwijzingen wat wel en wat niet onder het begrip «databank» valt. Volgens overweging 20 kan de bescherming van de richtlijn ook gelden voor onderdelen die voor de werking of de raadpleging van een databank noodzakelijk zijn, zoals de thesaurus en indexeringssystemen. Volgens overweging 22 kunnen ook dragers als CD-ROM en CD-I databanken in de zin van de richtlijn zijn. CD's zullen daarentegen volgens overweging 19 in het algemeen niet binnen het toepassingsgebied van de richtlijn vallen. Voor auteursrechtelijke bescherming zal een CD volgens die overweging in het algemeen niet in aanmerking komen omdat niet voldaan is aan het oorspronkelijkheidscriterium, terwijl het recht sui generis meestal niet aan de orde zal komen, omdat niet van een voldoende substantiële investering sprake zal zijn.

Ook met deze uitwerking van de definitie in de overwegingen is deze ruim. Gesteld is wel dat letterlijk genomen ook de porseleinkast van Tante Céleste20 of een postzegelverzameling of een vlindercollectie21 onder die definitie vallen. Om aan het bezwaar van een te ruime definitie tegemoet te komen is de definitie aangevuld met een element dat aan artikel 7 van de richtlijn ontleend is.

De regeling van het recht sui generis in de artikelen 7 tot en met 11 van de richtlijn heeft slechts betrekking op databanken waarbij van een substantiële investering door de producent sprake is. De regeling in de richtlijn is bedoeld om de door de producent gedane investering te beschermen; in het algemeen deel van deze toelichting is onder 2 en 3 al op dit punt ingegaan. Voorgesteld wordt de investering deel van de definitie van databank te maken. Ook in de Duitse wet ter uitvoering van de richtlijn is deze benadering gekozen22.

In artikel 7, eerste lid, van de richtlijn wordt de investering door de producent nader omschreven: de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud (van de databank) getuigt in kwalitatief of kwantitatief opzicht van een substantiële investering. Deze nadere omschrijving is in artikel 1, eerste lid, onder a, van het wetsvoorstel overgenomen. Bij de gebruikte termen wordt nog het volgende opgemerkt.

Bij «verkrijging» zal het gaan om het verzamelen van de werken, gegevens of andere zelfstandige elementen die tezamen de inhoud van de databank vormen, bij controle om het corrigeren en bijwerken van de verzameling. Bij «presentatie» moet men waarschijnlijk denken aan dat wat bij een elektronische databank gedaan moet worden om die op het scherm te brengen, bijvoorbeeld de digitalisering van analoge gegegens, het maken van een trefwoordenbestand, het bouwen van een gebruikersinterface of, bij een niet-elektronische databank, het verzorgen van een uitgave in druk23.

Het woord «investering» wordt in overweging 40 nader toegelicht: een investering kan behalve in geld ook bestaan in tijd, moeite en energie. Waaraan men bij een «substantiële investering» moet denken, wordt in de overwegingen in het midden gelaten. Wel geeft overweging 19, waarin uiteengezet wordt dat en waarom een CD normaliter niet binnen hettoepassingsgebied van de richtlijn valt, in zoverre een indicatie dat daarin ook gesteld wordt dat een CD in het algemeen niet een voldoende substantiële investering vertegenwoordigt om onder het recht sui generis van de producent te vallen.

De definitie onder b van producent is ontleend aan overweging 41. Het recht sui generis bedoelt de investeringen van de producent van de databank te beschermen – vgl. de overwegingen 10, 11, 12, 39, 40. Als producent wordt beschermd degene die de investering doet en het risico draagt van die investeringen. Overweging 41 lijkt ervan uit te gaan dat het initiatief om een databank tot stand te brengen ook steeds bij de producent zal liggen. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn. Denkbaar is dat de producent niet zelf het initiatief genomen heeft, maar in opdracht van een ander een databank tot stand brengt. Daar de richtlijn de gedane investering bedoelt te beschermen, zal in dat geval degene die de investering doet en het risico daarvan draagt, de bescherming van het recht sui generis genieten. Als dat de opdrachtgever is, dan zal hij een beroep op het recht sui generis hebben. Is het de producent, dan is hij degene die de bescherming van het recht sui generis geniet.

Volgens overweging 41 sluit de aldaar gegeven definitie met name de «toeleverancier» uit. Degene die wel bij het productieproces betrokken is, maar geen investeringen doet, kan geen aanspraak kan maken op de bescherming van de producent.

«Opvragen» en «hergebruiken» zijn begrippen die telkens terugkeren in de regeling van het recht sui generis. Ze worden gedefinieerd in artikel 7 van de richtlijn, het eerste artikel van het aan het recht sui generis gewijde Hoofdstuk 3 van de richtlijn. De definities onder c en d van «opvragen» en «hergebruiken» zijn, met één redactionele wijziging, overgenomen uit het tweede lid van artikel 7 onder a) en onder b).

Het begrip «opvragen» wordt in artikel 7, tweede lid, onder a) van de richtlijn gedefinieerd als het permanent of tijdelijk overbrengen van de inhoud van een databank of een substantieel deel ervan op een andere drager, ongeacht op welke wijze en in welke vorm. De definitie is in het wetsvoorstel overgenomen met één wijziging, namelijk dat gesproken wordt van «deel» in plaats van «substantieel deel». Deze wijziging is aangebracht omdat elders in het wetsvoorstel – artikel 2, eerste lid, onder b en artikel 3, eerste lid, evenals in de corresponderende richtlijnartike- len – artikel 7, vijfde lid, en artikel 8, eerste lid – ook sprake is van het opvragen van niet-substantiële delen van de inhoud van de databank.

Welke concrete handelingen nu als «opvragen» gezien worden, blijkt niet uit de definitie in de richtlijn en evenmin uit de overwegingen. «Opvragen» heeft, naar aangenomen mag worden, betrekking op handelingen als downloaden, printen, kopiren, drukken; deze handelingen worden in de terminologie van het Nederlandse auteursrecht als verveelvoudiging bestempeld24.

«Hergebruik» wordt in artikel 7, eerste lid, van de richtlijn gedefinieerd als elke vorm van aan het publiek ter beschikking stellen van de inhoud van een databank of een substantieel deel daarvan door de verspreiding van exemplaren25, verhuur, on line transmissie of in een andere vorm. Ook hier is de definitie van de richtlijn overgenomen in het wetsvoorstel met wijziging van de woorden «substantieel deel» in deel, om de redenen die hierboven genoemd zijn. Verder is nog een verduidelijking aangebracht. In de Nederlandse tekst van de richtlijn is niet helemaal duidelijk waarop de woorden «in een andere vorm» betrekking hebben. Uit de Engelse en de Franse tekst blijkt duidelijk dat de woorden «in een andere vorm» aan het slot op «transmissie» slaan; in de Engelse tekst staat «by on-line or other forms of transmission», in de Franse «par transmission en ligne ou sous d'autres formes». In de wetstekst is daarom ter verduidelijking het woord «transmissie» toegevoegd voor de woorden «in een andere vorm». Bij de hierboven genoemde handelingen zou het in het Nederlandse auteursrecht om openbaarmakingsvormen gaan.

Het zoëven genoemde begrip «substantieel deel van de inhoud van de databank» keert ook in de artikelen 7 e.v. van de richtlijn steeds terug en is daarmee een ander kernbegrip van de richtlijn. Wanneer sprake is van een «substantieel deel van de inhoud van de databank» wordt echter noch in de tekst van de richtlijn noch in de overwegingen aangegeven. In de Toelichting bij het oorspronkelijke voorstel is gezegd dat «no fixed limits can be placed in this Directive as to the volume of material which can be used». Als enig voorbeeld wordt genoemd de situatie dat de opgevraagde gegevens gaan fungeren als een tweede bron van het opgevraagde materiaal26.

In een contractuele relatie kunnen en zullen partijen – producent en gebruiker – afspreken wat onder «een substantieel deel» en wat onder een «niet-substantieel deel» begrepen zal worden. Dan is er geen interpretatieprobleem, althans niet zolang de gebruiker ervan overtuigd is dat de afspraken binnen de grenzen van artikel 8, eerste lid, van de richtlijn gebleven zijn. Volgens dat artikel heeft de gebruiker altijd het recht niet-substantiële delen van de inhoud van de databank op te vragen of te hergebruiken; volgens artikel 15 van de richtlijn is een beding in strijd met die bepaling nietig. Als de gebruiker van mening is dat zijn rechten door de inhoud die aan de begrippen «substantieel deel» of «niet-substantieel deel» gegeven is verder zijn ingeperkt dan de richtlijn toelaat, is interpretatie van die begrippen nodig. Dat is ook het geval als er geen sprake van een contractuele relatie is, maar een derde substantiële delen opvraagt of hergebruikt. Het recht van de producent als neergelegd in artikel 7, eerste lid, van de richtlijn geldt immers ook tegenover derden.

De richtlijn waarborgt de producent een normale exploitatie van de databank en het uitblijven van ongerechtvaardigde schade aan zijn rechtmatige belangen – vgl. artikel 7, vijfde lid, en artikel 8, tweede lid. De inhoud van de begrippen «substantieel deel van de inhoud van de databank» en niet-substantieel deel van de inhoud van de databank» zal – mede – aan de hand van die, overigens evenmin vast omlijnde, begrippen bepaald moeten worden. Van opvragen of hergebruiken van een substantieel deel van de inhoud van een databank zal sprake kunnen zijn, indien daardoor een normale exploitatie voor de producent niet mogelijk is of indien de producent ongerechtvaardigde schade aan zijn rechtmatige belangen lijdt. Andere factoren die onder omstandigheden een rol zouden kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag of van een «niet-substantieel deel» dan wel van een «substantieel deel» sprake is, zijn de verhouding tussen de totale omvang van de databank en het deel van de inhoud van de databank dat opgevraagd of hergebruikt wordt en de verhouding tussen de in de databank geïnvesteerde bedragen en de waarde in het economisch verkeer van het opgevraagde dan wel hergebruikte deel van de databank. Of vanuit de gebruiker of een derde dan wel vanuit de producent bezien moet worden of van een «substantieel deel» dan wel van een «niet-substantieel deel» sprake is, zal in het algemeen vooral afhangen van de vraag wie van hen een beroep doet op de wettelijke regeling. Die partij zal immers moeten aangeven wat hij als substantieel deel of wat hij als niet-substantieel deel beschouwt.

Voor alle in de richtlijn, en in de wet, gehanteerde en niet nader omschreven begrippen geldt dat zij door de rechtspraak, ook die van de Europese rechter, nader geconcretiseerd zullen moeten worden.

Tweede lid

Het tweede lid gaat terug op artikel 7, tweede lid, slot, van de richtlijn dat bepaalt dat openbare uitlening niet als opvragen of hergebruiken wordt beschouwd. De richtlijn laat de openbare uitlening buiten het recht sui generis van de producent. De richtlijn van de Raad van 19 november 1992, Pb EG 1992, L 346/61 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van de intellectuele eigendomgeldt niet voor het recht sui generis van de producent. Op het auteursrecht op de databank als verzamelwerk, zoals dat geregeld is in de artikelen 3 tot en met 6 van de richtlijn betreffende de rechtsbescherming van databanken, is de richtlijn betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van de intellectuele eigendom wel van toepassing – zie overweging 24 en artikel 2 onder b) van de richtlijn27.

De omschrijving in het tweede lid van artikel 1 van het wetsvoorstel van het begrip «openbare uitlening» is overgenomen uit artikel 12, derde lid, Auteurswet 1912 en artikel 1 onder k van de Wet op de naburige rechten die op hun beurt zijn ontleend aan artikel 1, derde lid, van de zoëven genoemde richtlijn.

Derde lid

Het derde lid gaat terug op artikel 1, derde lid, van de richtlijn. Voor de computerprogramma's die worden gebruikt bij de productie of de werking van met elektronische middelen toegankelijke databanken geldt richtlijn 91/250/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 mei 1991, Pb EG van 17 mei 1991, nr. L 122/42 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's – zie artikel 2 onder a) van de richtlijn en overweging 23. Op zich ligt de bepaling van artikel 1, derde lid, van de richtlijn voor de hand, daar nu eenmaal voor computerprogramma's een afzonderlijke richtlijn geldt. Maar de grens tussen de ontsluitingssoftware van de inhoud van een databank en die inhoud zelf zal soms moeilijk te trekken zijn.

De richtlijn betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's heeft geleid tot de Wet van 7 juli 1994 tot wijziging van de Auteurswet 1912 in verband met de rechtsbescherming van conputerprogramma's (Stb. 1994, 521), waarbij een nieuw hoofdstuk VI in de Auteurswet 1912 werd opgenomen, getiteld «Bijzondere bepalingen betreffende computerprogramma's» en een aantal bepalingen in de Auteurswet werd gewijzigd. Het derde lid van artikel 1 van het wetsvoorstel ziet op het geheel van bepalingen dat bij deze gelegenheid in de Auteurswet is opgenomen.

Artikel 2

Eerste lid

Het eerste lid onder a dient ter uitvoering van het slot van artikel 7, eerste lid, van de richtlijn. Daarin is het recht sui generis van de producent omschreven als een recht om het opvragen of hergebruiken van het geheel of een in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van de databank te verbieden. Zoals hierboven in het algemeen deel van deze memorie onder 5 al werd aangegeven, wordt voorgesteld het recht sui generis van de producent te gieten in de vorm van een uitsluitend recht van de producent om toestemming te verlenen voor bepaalde handelingen. Een inbreuk op dit recht levert een onrechtmatige daad op. Hierop zijn de bepalingen van het gemene recht van toepassing.

De begrippen «opvragen» en «hergebruiken» zijn in artikel 1, eerste lid, onder c. en d. van het wetsvoorstel gedefinieerd en hierboven nader toegelicht. Daar is ook op de betekenis van de woorden «substantieel deel van de inhoud van de databank» ingegaan. In de tekst van de richtlijn, en in die van het wetsvoorstel, zijn ter verduidelijking de woorden «in kwalitatief of kwantitatief opzicht» toegevoegd. Daaruit blijkt dat van een «substantieel deel» ook sprake kan zijn in geval van een kwantitatief gezien klein gedeelte, dat kwalitatief gezien echter belangrijk is.

Volgens het eerste lid van artikel 7 van de richtlijn – artikel 2, eerste lid, onder a van het wetsvoorstel – wordt de producent beschermd tegen hetopvragen en hergebruiken van de gehele inhoud van de databank of van substantiële delen daarvan. Artikel 7, vijfde lid, van de richtlijn breidt die bescherming uit. Volgens die bepaling zijn het herhaald en systematisch opvragen en hergebruiken van niet-substantiële delen van de inhoud van de databank niet toegestaan, voorzover dat in strijd is met een normale exploitatie van de databank of daardoor ongerechtvaardigde schade aan de producent wordt toegebracht.

De formulering van het vijfde lid van artikel 7 is anders dan die van het eerste lid. In het eerste lid is sprake van een recht om handelingen te verbieden, in het vijfde wordt gesproken van handelingen die niet zijn toegestaan. Ook wordt in artikel 7, derde lid, van de richtlijn, dat een bepaling bevat over de overdraagbaarheid van het recht van de producent, alleen het eerste lid van artikel 7 genoemd en niet het vijfde.

Voorgesteld wordt om terwille van de eenheid en de overzichtelijkheid ook de handelingen van artikel 7, vijfde lid, onder het uitsluitende recht van de producent te brengen. Ook deze handelingen zijn aldus aan de toestemming van de producent onderworpen, als althans aan de in het artikel gestelde voorwaarden voldaan is. En ook voor dit recht geldt dan de regel van de overdraagbaarheid. In het eerste lid onder b van artikel 2 vindt men de bepaling die dient ter uitvoering van artikel 7, vijfde lid, van de richtlijn.

Soms zal pas achteraf vastgesteld kunnen worden dat de handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, in strijd met een normale exploitatie kwamen of ongerechtvaardigde schade aan de producent toebrachten, en dat dus inbreuk op het uitsluitende recht van de producent gemaakt is. Dat betekent dat degene die niet-substantiële delen van de inhoud van de databank herhaald en systematisch opvraagt en hergebruikt, zich tevoren ervan rekenschap moet geven of hij inbreuk op het uitsluitende recht van de producent zal maken.

Tweede lid

In het algemeen deel van de toelichting is onder 3. al uiteengezet dat de rechtsbescherming van de databank in de richtlijn langs twee wegen wordt gerealiseerd: via het auteursrecht en via een recht van de producent om opvraging en hergebruik van de inhoud van de databank te verbieden. Auteursrechtelijke bescherming komt aan de orde als de databank als verzamelwerk door de keuze of rangschikking van de inhoud een eigen intellectuele schepping van de maker vormt; de auteursrechtelijke bescherming betreft de concrete structuur van de databank. De twee juridische regimes – auteursrecht en recht sui generis – kunnen naast elkaar van toepassing zijn. Om dat duidelijk te maken wordt in de derde volzin van artikel 7, vierde lid, van de richtlijn, uitdrukkelijk bepaald dat het auteursrecht op de databank onverlet blijft.

Met de auteursrechtelijke bescherming van de inhoud van de databank houdt de richtlijn zich, zoals ook al in het algemeen deel van de toelichting naar voren is gekomen, niet bezig. De maker houdt het recht om toestemming te verlenen om zijn werken in een databank op te nemen. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de houder van een naburig recht. Het auteursrecht of naburige rechten op de samenstellende delen van de inhoud van de databank blijven onverlet, zoals uit de tweede volzin van artikel 7, vierde lid, van de richtlijn blijkt.

De maker of de houder van een naburig recht heeft, zoals overweging 18 duidelijk stelt, ook het recht om te bepalen onder welke voorwaarden hij toestemming verleent om zijn werk of zijn prestatie in een databank op te nemen. Denkbaar is ook dat hij daartoe een niet-exclusieve licentie verleent. In dat geval kan er nog een ander zijn die toestemming van de rechthebbende heeft om dat werk of die prestatie te gebruiken. Ook een dergelijk recht blijft onverlet.

Artikel 7, vierde lid, van de richtlijn is in een meer gecomprimeerde vorm neergelegd in artikel 2, tweede lid.

Derde lid

In de definitie van «hergebruik» in artikel 7, tweede lid onder b), tweede volzin, van de richtlijn is een bepaling opgenomen over uitputting van het recht om controle uit te oefenen op de doorverkoop van een exemplaar van een databank. Wellicht is die plaats in de richtlijn gekozen, omdat hergebruik in de eerste volzin is gedefinieerd als elke vorm van ter beschikking stellen; ook verkoop is een vorm van ter beschikking stellen. Het gaat echter om een afzonderlijke bepaling. Daarom is deze in het wetsvoorstel losgemaakt van de definitie van «hergebruik» en in een afzonderlijke bepaling opgenomen.

In de Nederlandse wetstekst zijn, zoals dat ook elders in de wetgeving is gebeurd – zie bijvoorbeeld artikel 45h Auteurswet, artikelen 2, tweede lid, 6, tweede lid, 7a, tweede lid, 8, tweede lid, Wet op de naburige rechten – in plaats van het woord «verkoop» in de richtlijn de woorden «in het verkeer brengen» gebruikt.

De uitputtingsregel ziet op (tastbare) exemplaren van de databank, dus bijvoorbeeld een CD-ROM, een CD-I, een gedrukte uitgave. Volgens overweging 33 vallen on line databanken onder het begrip dienstverrichting en is er daar dus geen sprake van uitputting. Door on line transmissie wordt, aldus overweging 43, het recht om hergebruik te verbieden niet uitgeput, noch ten aanzien van de databank noch ten aanzien van een tastbare kopie van de databank of een deel ervan die de ontvanger van een on line dienst met toestemming van de rechthebbende maakt.

Ter verduidelijking van het bovenstaande wordt opgemerkt dat uitputting een leerstuk is dat door het Europese Hof van Justitie is uitgewerkt in een hele reeks arresten die niet alleen op het auteursrecht, maar op het gehele gebied van de intellectuele eigendom betrekking hebben28. Het zijn uitspraken over artikel 36 EG-Verdrag. Artikel 36 EG-Verdrag staat verboden of beperkingen van het goederenverkeer tussen lidstaten toe indien deze gerechtvaardigd zijn uit hoofde van onder andere de bescherming van de industriële en commerciële eigendom. Het Hof heeft in verband met de film beslist dat deze behoort tot de categorie letterkundige en kunstwerken die ter beschikking worden gesteld bij wege van onbeperkt herhaalbare voorstellingen, en waarvan het verhandelen ongeacht de wijze van verspreiding onder het publiek -bioscoop of televisie- tot het dienstenverkeer behoort29. Uitputting komt daar niet aan de orde. In de overwegingen 33 en 43 is kennelijk voortgebouwd op deze rechtspraak over uitputting.

Wel is het zo dat, als de producent of de rechthebbende een exemplaar van de databank aan een gebruiker ter beschikking heeft gesteld, hetzij via een on line dienst hetzij op een andere manier, de rechtmatige gebruiker zich toegang moet kunnen verschaffen en die moet kunnen gebruiken zoals overeengekomen is, zonder dat hij voor die handelingen toestemming nodig heeft. De rechten en verplichtingen van de rechtmatige gebruiker zijn in dit wetsvoorstel geregeld in de artikelen 3 en 4; daar wordt nader op het begrip «rechtmatige gebruiker» ingegaan.

Vierde lid

Het vierde lid van artikel 2 gaat terug op artikel 7, derde lid, van de richtlijn, dat bepaalt dat het recht van de producent als omschreven in het eerste lid overgedragen, afgestaan of contractueel in licentie gegeven kan worden. Voor de formulering van de bepaling is aangesloten op soortgelijke bepalingen in artikel 2, eerste en tweede lid, Auteurswet 1912 en artikel 9 Wet op de naburige rechten. Een uitdrukkelijk bepaling dat hetrecht in licentie gegeven kan worden, kan in ons rechtssysteem achterwege blijven.

In artikel 7, derde lid, van de richtlijn is behalve van overdragen en in licentie geven van het recht van de producent ook sprake van «afstaan» van dat recht. Uit de Engelse en de Franse tekst blijkt dat het woord «afstaan» eveneens op overdragen betrekking moet hebben; voor «afstaan» wordt in het Engels «to assign» gebruikt en in het Frans «céder». In de Nederlandse rechtstaal heeft «overdragen» een algemene betekenis; het kan zowel voor de overdracht van zaken (vgl. artikelen 3:89 en 90 Burgerlijk Wetboek (BW)) als voor de overdracht van rechten (vgl. artikel 3:83 lid 1 BW) gebruikt worden. Het woord «afstand» wordt in het Nederlandse recht daarentegen juist gebezigd als een wijze van tenietgaan van een recht – zie bijvoorbeeld artikel 3:81 lid 2 onder c. BW. In de wetstekst is met het woord «overdragen» volstaan30.

Artikelen 3 en 4

Artikel 8 van de richtlijn bevat bepalingen over de rechtmatige gebruiker van een databank die op enigerlei wijze aan het publiek ter beschikking is gesteld. «Rechtmatige gebruiker» is in ieder geval de gebruiker die over een rechtmatig aangeschaft exemplaar van een databank beschikt, bijvoorbeeld een cd-rom, of die krachtens een gebruiksovereenkomst, soms ook wel «licentieovereenkomst» genoemd, toegang heeft tot een on line databank. Ook degene die gebruik maakt van een on line databank met toestemming van de producent, maar zonder een formele overeenkomst, zoals bijvoorbeeld in het onderwijs voorkomt, is een rechtmatige gebruiker. Maar in het geval van uitputting van het recht van de producent, geregeld in het derde lid van artikel 2, zal ook degene aan wie het bewuste exemplaar is doorverkocht als «rechtmatige gebruiker» te beschouwen zijn. Niet zonder meer duidelijk is echter wat dan zijn rechten zijn. In de richtlijn of de overwegingen is hierover niets te vinden. Men mag niet aannemen dat voor de volgende koper alles geoorloofd is. Maar aan de andere kant gaan de rechten en plichten die zijn verkoper met de producent overeengekomen was, niet op hem over. Hier liggen vragen waarop het Europese Hof in laatste instantie antwoord zal moeten geven.

In de overwegingen wordt niet nader verduidelijkt wat verstaan wordt onder een databank die «op enigerlei wijze aan het publiek ter beschikking is gesteld». Het ligt echter voor de hand dat hiermee gedoeld wordt op databanken waarvan exemplaren in de handel zijn gebracht of, in het geval van on line databanken, databanken waartoe een breder publiek toegang heeft dan bijvoorbeeld de interne kring van een bedrijf of de aan een organisatie gelieerde gemeenschap.

Het begrippenpaar «de rechtmatige gebruiker van een databank die op enigerlei wijze aan het publiek ter beschikking is gesteld» komt in de richtlijn terug in artikel 9, dat gewijd is aan de uitzonderingen op het recht sui generis; dat artikel ligt ten grondslag aan artikel 5 van het wetsvoorstel.

Volgens artikel 8, eerste lid, van de richtlijn mag de producent de rechtmatige gebruiker niet verhinderen om in kwalitatief of kwantitatief opzicht niet-substantiële delen van de inhoud van de databank op te vragen of te hergebruiken. Die bepaling is overgenomen in artikel 3, eerste lid, van het wetsvoorstel.

De rechten van de rechtmatige gebruiker worden nog begrensd door twee bepalingen.

In de eerste plaats door het hierboven besproken eerste lid onder b van artikel 2 van het wetsvoorstel. Ook voor de gebruiker geldt de daar neergelegde bepaling die het herhaald en systematisch opvragen of hergebruiken van niet-substantiële delen van de inhoud van de databank aan toestemming van de producent onderwerpt, voorzover dit in strijdkomt met de normale exploitatie of ongerechtvaardigde schade toebrengt aan de producent.

In de tweede plaats door artikel 8, tweede lid, van de richtlijn, waarin een algemeen verbod voor de gebruiker is opgenomen om handelingen te verrichten die in strijd zijn met een normale exploitatie van de databank of waardoor ongerechtvaardigde schade wordt toegebracht aan de producent. Aan dit artikel is in het wetsvoorstel uitvoering gegeven in artikel 4.

Volgens artikel 15 van de richtlijn is een contractueel beding in strijd met artikel 8 nietig. Het is niet erg waarschijnlijk dat het geval zich zal voordoen dat contractueel wordt afgeweken van artikel 8, tweede lid, van de richtlijn (artikel 4 van het wetsvoorstel). Wel is uiteraard denkbaar dat de rechten van de gebruiker contractueel verder ingeperkt worden dan artikel 8, eerste lid van de richtlijn (artikel 3, eerste lid, van het wetsvoorstel) toelaat. Aan artikel 3 is daarom een tweede lid toegevoegd ter uitvoering van artikel 15 van de richtlijn.

Voor de formulering van artikel 3, tweede lid, is echter een andere formulering gekozen die beter aansluit op de terminologie van het Nederlandse recht én op de situatie waar het om gaat. Artikel 15 van de richtlijn bedreigt een strijdig beding met nietigheid. Artikel 8, eerste lid, van de richtlijn – artikel 3, eerste lid, van het wetsvoorstel – is een bepaling die dient ter bescherming van de gebruiker van de databank. Volgens artikel 3:40 lid 2 BW leidt, indien een dwingende wetsbepaling uitsluitend tot bescherming van een der partijen strekt, strijd daarmee niet tot nietigheid, maar slechts tot vernietigbaarheid. Artikel 3, tweede lid, sluit daar op aan. Bepaald wordt dat niet ten nadele van de gebruiker afgeweken kan worden van het eerste lid van artikel 3. Volgens die formulering is niet van nietigheid, maar van vernietigbaarheid sprake. Dat brengt met zich mee dat de gebruiker het beding kan vernietigen, hetzij door een buitengerechtelijke verklaring hetzij door een rechterlijke uitspraak (artikel 3:49 BW). De formulering maakt het ook mogelijk dat partijen contractueel overeenkomen dat de gebruiker meer rechten zal hebben dan die genoemd in artikel 3, eerste lid.

Artikel 5

Artikel 5 vindt zijn oorsprong in artikel 9 van de richtlijn. Artikel 9 geeft de nationale wetgever de mogelijkheid het recht van de rechtmatige gebruiker te verruimen als aangegeven in dat artikel, en dus om het recht van de producent van de databank om toestemming te geven dienovereenkomstig te beperken. Artikel 9 heeft een pendant in artikel 6, tweede lid, van de richtlijn, dat een soortgelijke bepaling bevat in verband met de beperking van het auteursrecht op de (structuur van de) databank31 en de daaruit voortvloeiende verruiming van de rechten van de rechtmatige gebruiker.

Volgens de genoemde richtlijnartikelen kunnen het recht van de producent en het auteursrecht beperkt worden met het oog op particuliere doeleinden, illustratie bij onderwijs, wetenschappelijk onderzoek, openbare veiligheid en administratieve of rechterlijke procedures. Het zijn beperkingen die bekend zijn uit het auteursrecht. Het auteursrecht kent echter meer beperkingen dan de zoëven genoemde, zoals bijvoorbeeld het overnamerecht van de pers (artikel 15 Auteurswet 1912) en het citaatrecht (artikel 15a Auteurswet 1912). Artikel 6, tweede lid, onder d) van de richtlijn maakt het mogelijk om voor het auteursrecht ook deze andere «traditionele» beperkingen te laten gelden.

Een overeenkomstige bepaling ontbreekt in artikel 9. De achterliggende gedachte is mogelijk geweest dat het recht sui generis van de producent een nieuw recht is, waarvoor per definitie geen andere «traditionele» beperkingen gelden. In overeenstemming daarmee wordt in overweging 52 gezegd dat lidstaten waar een specifieke wet reeds voorziet in een recht dat verwant is met het in de richtlijn vastgestelde recht sui generis, de traditioneel volgens die wetgeving vastgestelde uitzonderingen kunnen handhaven met betrekking tot het nieuwe recht sui generis. Deze overweging heeft, al blijkt dat niet uit de tekst, betrekking op de zogenaamde catalogusbescherming die de Scandinavische landen kennen. Overigens zijn de zoëven genoemde beperkingen van de artikelen 15 en 15a Auteurswet voor het recht sui generis niet nodig. In de gevallen waar de artikelen 15 en 15a Auteurswet op zien, gaat het niet, zoals in artikel 9 van de richtlijn en artikel 5 van het wetsvoorstel, om substantiële delen, maar om korte gedeelten. Op grond van artikel 8 van de richtlijn, dat is uitgewerkt in artikel 3 van het wetsvoorstel, heeft de rechtmatige gebruiker het recht om niet-substantiële delen van de databank op te vragen of te hergebruiken.

In de literatuur32 is op het gevaar gewezen dat de regeling in de richtlijn tot misbruik van machtspositie door een databankproducent kan leiden. Aanvankelijk was in het richtlijnvoorstel voorzien in een stelsel van dwanglicenties. Als bepaalde gegevens slechts uit één bron, de databank, konden worden verkregen, zou een licentie kunnen worden afgedwongen. De desbetreffende bepaling is uiteindelijk uit de richtlijn geschrapt33. In de richtlijn is nu overweging 47 opgenomen waarin wordt gezegd dat het recht sui generis niet zodanig mag worden uitgeoefend dat misbruik van machtspositie in de hand wordt gewerkt. De richtlijn laat, aldus nog steeds overweging 47, de toepassing van het communautaire en nationale mededingingsrecht onverlet. Verder wordt in artikel 16, derde lid, van de richtlijn bepaald dat de Commissie uiterlijk eind 2001 en vervolgens iedere drie jaar aan het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité een verslag over de toepassing van de richtlijn doet toekomen; daarin moet de Commissie meer bepaald onderzoeken of de toepassing van het recht sui generis geleid heeft tot misbruik van machtspositie of andere aantastingen van de vrije mededinging die passende maatregelen, met name de invoering van een stelsel van niet-vrijwillige licenties, wettigen. De Commissie dient dan eventueel voorstellen in voor de aanpassing van de richtlijn aan de ontwikkelingen in de sector databanken.

Als sprake zou zijn van misbruik van machtspositie, is bij het communautaire mededingingsrecht artikel 86 EG-Verdrag aan de orde. Artikel 86 EG-verdrag heeft rechtstreekse werking zodat bij inbreuk op dat artikel een beroep op de nationale rechter mogelijk is. Verder staat een beroep op de Europese Commissie open en daarna eventueel een beroep op het Europese Hof van Justitie. Bij het nationale mededingingsrecht komt artikel 24, eerste lid, van de Mededingingswet aan de orde, dat het misbruik maken van een economische machtspositie verbiedt.

Voor de beperkingen van het auteursrecht kan, met één enkele uitzondering, uitvoeringswetgeving achterwege blijven, zoals hieronder bij artikel II nader toegelicht wordt. De beperkingen van het recht van de producent zullen echter uitdrukkelijk geregeld moeten worden, nu het om een nieuw recht en om nieuwe wetgeving gaat. Overwogen is om voor de formulering van de beperkingen van het recht van de producent aan te sluiten op de regeling van de beperkingen van het auteursrecht in Hoofdstuk I, § 6, van de Auteurswet 1912. Dat bleek echter problematisch, daar de Auteurswet 1912 nu eenmaal zijn eigen begrippen en systematiek heeft. Daarom is de tekst van de richtlijn letterlijk overgenomen. Het ligt echter voor de hand dat voor de interpretatie van de beperkingen van het recht van de producent teruggevallen wordt op de interpretatie van de overeenkomstige bepalingen in de Auteurswet 1912.

De beperkingen gelden, zoals al uitkwam, in de verhouding rechtmatige gebruiker-producent. Het begrip «rechtmatige gebruiker» is hierboven bij artikel 3 toegelicht. De rechtmatige gebruiker heeft volgens artikel 8, eerste lid, van de richtlijn en artikel 3, eerste lid, van het wetsvoorstel in ieder geval het recht om niet-substantiële delen van de inhoud van dedatabank op te vragen of te hergebruiken. Artikel 9 van de richtlijn maakt het mogelijk de gebruiker daarnaast het recht te geven om, binnen de grenzen van het artikel, substantiële delen op te vragen en soms te hergebruiken.

De beperkingen gelden voorts slechts voor de rechtmatige gebruiker van een databank die op enigerlei wijze aan het publiek ter beschikking is gesteld. Op de betekenis van dat begrip is hierboven bij artikel 3 ingegaan.

In onderdeel a) van artikel 9 van de richtlijn vindt men de bepaling over de beperking met het oog op particuliere doeleinden. In het wetsvoorstel vindt men die terug in artikel 5 onder a, dat bepaalt dat de rechtmatige gebruiker het recht heeft om een substantieel deel van de inhoud van een niet-elektronische databank op te vragen voor particuliere doeleinden. De pendant van deze bepaling in de Auteurswet is artikel 16b, eerste lid, Auteurswet waarin de hoofdregel over de verveelvoudiging voor eigen oefening, studie of gebruik is neergelegd.

Anders dan de overige onderdelen van artikel 9 van de richtlijn is onderdeel a) van dat artikel beperkt tot niet-elektronische databanken. Opvragen voor particuliere doeleinden van een substantieel deel van de inhoud van een elektronische databank is dus niet toegestaan. In verband met die laatste bepaling moet geconstateerd worden dat alleen al de bescherming van de privacy met zich meebrengt dat controle of de bepaling nageleefd wordt, onmogelijk is. De naleving zal daarom langs andere wegen geëffectueerd moeten worden. Daarbij is te denken aan technische beveiliging tegen privé kopiëren en aan contractuele bepalingen die privé kopiëren verbieden. Ook kunnen rechthebbenden het publiek via bijvoorbeeld advertentiecampagnes ervan doordringen dat privé kopiren niet toegestaan is.

Artikel 5 onder b komt overeen met artikel 9, onderdeel b), van de richtlijn. De rechtmatige gebruiker mag volgens deze bepaling een substantieel deel van de inhoud van een databank opvragen ter illustratie bij onderwijs en voor wetenschappelijk onderzoek, mits hij de bron vermeldt en voorzover door het niet-commerciële doel gerechtvaardigd. In de Auteurswet 1912 is de beperking van het auteursrecht met het oog op de illustratie bij het onderwijs geregeld in artikel 16. Een beperking met het oog op wetenschappelijk onderzoek wordt niet genoemd in artikel 16. Hier wordt deze wel overgenomen. Het gaat hier, zoals hierboven al naar voren werd gebracht, om een nieuw wettelijk regime van beperkingen, waarbij is aangesloten bij de tekst van de richtlijn. In overweging 36 wordt gesteld dat «wetenschappelijk onderzoek» zowel op de natuurwetenschappen als op de menswetenschappen betrekking heeft.

Artikel 5 onder c correspondeert met artikel 9 onder c) van de richtlijn, dat het mogelijk maakt te bepalen dat de rechtmatige gebruiker van de databank een substantieel deel van de inhoud daarvan kan opvragen of hergebruiken voor de openbare veiligheid of in het kader van een administratieve of rechterlijke procedure. De bepalingen in artikel 6 onder c hebben een equivalent in in artikel 22 Auteurswet, dat bepaalt dat in het belang van de openbare veiligheid alsmede ter opsporing van strafbare feiten afbeeldingen van welke aard ook door of vanwege de justitie mogen worden verveelvoudigd en openlijk tentoongesteld en verspreid. Een dergelijke bevoegdheid kan voor de justitie ook van belang zijn als het om niet-auteursrechtelijk beschermd materiaal gaat. Een bepaling in verband met rechterlijke of administratieve procedures is in artikel 16b, vijfde lid, van de Auteurswet 1912 opgenomen.

Men kan zich afvragen hoe de verruiming van het recht van de rechtmatige gebruiker zoals hierboven beschreven zich verhoudt tot het exploitatierecht van de producent. Overweging 50 zegt daarover dat de handelingen waartoe artikel 9 van de richtlijn het recht geeft, de exploitatierechten van de producent onverlet dienen te laten en dat ze zonder commercieel oogmerk dienen te worden verricht. De begrenzing van de rechten die de gebruiker krijgt, lijkt zodanig dat deze de exploitatie door de producent niet in gevaar brengen.

Artikel 6

Artikel 6 dient ter uitvoering van artikel 10 van de richtlijn. Dit artikel gaat over het ontstaan van het recht sui generis en over het tenietgaan ervan door tijdsverloop, door verjaring.

Eerste lid

De eerste volzin van het eerste lid van artikel 6 is gebaseerd op artikel 10, eerste lid, eerste volzin, van de richtlijn. Het recht sui generis ontstaat op het tijdstip waarop de productie van de databank werd voltooid. Bij zeer omvangrijke databanken, waarvan de opbouw vele jaren vergt – bijvoorbeeld een landelijk kaartenbestand –, zal een gereed gekomen zelfstandig deel van de databank dat afzonderlijk geëxploiteerd kan worden – bijvoorbeeld van het grondgebied van één gemeente – als een databank in de zin van de wet beschouwd kunnen worden als het overigens aan de wettelijke definitie voldoet. Volgens overweging 53 rust de bewijslast ten aanzien van het tijdstip waarop de productie van de databank voltooid werd op de producent. Deze verdeling van de bewijslast volgt voor ons recht uit de formulering van de bepaling.

De tweede volzin van het eerste lid gaat terug op artikel 10, eerste lid, tweede volzin, van de richtlijn. In aansluiting op het woordgebruik in artikel 37, eerste lid, Auteurswet 1912 en artikel 12 van de Wet naburige rechten wordt van «verval» van het recht gesproken. Het recht sui generis vervalt door verloop van vijftien jaar na 1 januari van het jaar volgend op het tijdstip waarop de productie van de databank is voltooid.

Tweede lid

Het tweede lid steunt op artikel 10, tweede lid, van de richtlijn. De bepaling regelt de verjaring in het geval dat een databank al vóór het tijdstip waarop de productie werd voltooid aan het publiek ter beschikking werd gesteld.

Derde lid

Het derde lid van artikel 6 gaat terug op artikel 10, derde lid, van de richtlijn. Indien de inhoud van de databank in kwalitatief of kwantitatief opzicht gewijzigd wordt doordat materiaal wordt toegevoegd of geschrapt of door andere wijzigingen, gaat volgens dat artikellid een nieuwe termijn lopen op het ogenblik dat sprake is van een nieuwe substantiële investering. In artikel 6, derde lid, van het wetsvoorstel is de richtlijnbepaling vertaald met de bepaling dat een nieuw recht ontstaat. Een grondige controle van de inhoud van de databank kan gelden als een nieuwe substantiële investering vgl. overweging 55. Het bewijs dat van een nieuwe substantiële investering sprake is, rust bij de producent van de databank – vgl. overweging 54. Indien een databank niet eens in de zoveel tijd grondig wordt bewerkt, maar voortdurend wordt bijgewerkt, zal een nieuw recht ontstaan op een tijdstip waarop gezegd kan worden dat sinds de voltooiing sprake is van een nieuwe substantiële investering.

Artikel 7

Dit artikel steunt op artikel 11 van de richtlijn dat de bescherming door het recht sui generis van de producent in beginsel beperkt tot het grondgebied van de Europese Gemeenschappen; wel kan volgens het derde lid van artikel 11 de Raad van de Europese Gemeenschappen op voorstel van de Europese Commissie overeenkomsten met derde, buiten de Gemeenschappen liggende, landen sluiten waarbij het recht sui generis wordt uitgebreid tot databanken uit die landen. Verwacht mag worden dat dergelijke overeenkomsten slechts aangegaan zullen worden op basis van reciprociteit, dus indien die landen aan databanken uit de Gemeenschappen een vergelijkbare bescherming bieden – vgl. overweging 56.

Op grond van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 geldt de bescherming door het recht sui generis ook in de staten die partij zijn bij die overeenkomst. Een bepaling van die strekking is dan ook in het vierde lid van artikel 3 opgenomen.

Evenals in artikel 11, eerste lid, van de richtlijn zijn in het vierde lid de woorden «de producent of de rechthebbende» gebruikt.

Artikel 8

Volgens artikel 11 Auteurswet 1912 bestaat er geen auteursrecht op wetten, jurisprudentie en administratieve beslissingen. Nauw verband met artikel 11 houdt artikel 15b Auteurswet; dit artikel bepaalt dat werken die door of vanwege de openbare macht zijn openbaar gemaakt, verder openbaar gemaakt of verveelvoudigd mogen worden, zonder dat daarbij van inbreuk op het auteursrecht sprake is, tenzij het auteursrecht voorbehouden is. Artikel 11 is al in 1912 in de Auteurswet opgenomen. De materie van artikel 15b was toen geregeld in het tweede lid van artikel 11. Bij de wet van 27 oktober 1972 tot herziening van de Auteurswet 1912 (Stb 1972, 579) is deze laatste regeling gewijzigd en overgebracht naar een nieuw artikel 15b.

Als de bepalingen zoals neergelegd in de artikelen 11 en 15b alleen voor het auteursrecht zouden gelden en niet voor het recht sui generis, zou een discrepantie ontstaan. Dan zou immers in gevallen waarin van auteursrecht geen sprake is of waarin van inbreuk op het auteursrecht geen sprake is, wel een recht sui generis bestaan of van inbreuk op het recht sui generis sprake zijn. De bepalingen worden daarom doorgetrokken naar de regeling van het recht sui generis, waarmee de status quo gehandhaafd wordt. Artikel 13 van de richtlijn (Handhaving van andere wettelijke bepalingen) dat onder meer bepaalt dat de bepalingen van de richtlijn geen afbreuk doen aan de wettelijke bepalingen betreffende de toegang tot publieke documenten maakt het mogelijk een dergelijke bepaling op te nemen.

In artikel 8, eerste lid, vindt men de materie van artikel 11 Auteurswet, in artikel 8, tweede lid, die van artikel 15b Auteurswet. Bij de redactie van artikel 8 is zoveel mogelijk bij de bewoordingen van de Auteurswet aangesloten. Weliswaar is de terminologie van die artikelen is in verschillende opzichten gedateerd. Het is echter van belang het verband met het auteursrecht te bewaren. Daarom wordt de in de Auteurswet gehanteerde terminologie thans gehandhaafd. Bij de interpretatie van artikel 8 kan dan zonodig teruggevallen worden op de rechtspraak en de literatuur over de artikel 11 en 15b van de Auteurswet. Nog een ander argument pleit ervoor de in de Auteurswet gebruikte termen voorlopig te handhaven. Op dit ogenblik wordt bezien welk vervolg de nota «Naar toegankelijkheid van overheidsinformatie» die in juni 1997 door het ministerie van Binnenlandse Zaken is uitgebracht, dient te krijgen. Daarbij wordt ook aandacht geschonken aan de verhouding tussen de Wet openbaarheid van bestuur en het auteursrecht. Niet ondenkbaar is dat de conclusie zal zijn dat artikel 11 en artikel 15b Auteurswet gewijzigd worden. Dan zal uiteraard ook artikel 8 aangepast worden.

De betekenis van artikel 8 is dezelfde als die van de artikelen 11 en 15b van de Auteurswet. Over het algemeen wordt aangenomen dat de ratio van artikel 11 ligt in het openbare belang dat meebrengt dat de in dat artikel genoemde stukken zonder verdere overheidsbemoeienis in de vorm van auteursrechtelijke belemmeringen verspreid kunnen worden34.

Ook de ratio van artikel 15b ligt in het openbare belang. Op het bereik dat dat artikel door de formulering ervan heeft, bestaat echter kritiek35.

Gezien de genoemde ratio zal het bij de wetten, besluiten en verordeningen, genoemd in het eerste lid van artikel 8, en in artikel 11 Auteurswet 1912, gaan om de tekst van een wet, besluit of verordening zoals die is bekendgemaakt. Die tekst is niet auteursrechtelijk beschermd en ook het recht sui generis is daarop niet van toepassing. Trefwoorden of andere toevoegingen aan de tekst vallen echter niet onder artikel 11 Auteurswet en evenmin onder de bepaling van artikel 8, eerste lid. Ook verzamelingen van wetgeving worden niet door artikel 11 bestreken. In het auteursrecht geldt daarvoor de bescherming van het verzamelauteursrecht van artikel 5 Auteurswet 1912, voor de verzameling in een databank die van het recht sui generis.

Voor rechterlijke uitspraken geldt mutatis mutandis hetzelfde. Artikel 11 Auteurswet en artikel 8, eerste lid, van het wetsvoorstel, hebben betrekking op de teksten zelf van de rechterlijke uitspraken. Zij zien niet op kopjes of noten, en ook niet op een selectie van rechtspraak.

De overheid is in vele gevallen de producent van een databank. Op het recht sui generis kan een beroep gedaan worden indien een voorbehoud gemaakt is. Evenals in artikel 15b Auteurswet kan een algemeen voorbehoud gemaakt worden bij wet in formele of materiële zin of een bijzonder voorbehoud door middel van een mededeling op de databank zelf of bij de beschikbaarstelling aan het publiek van de databank.

ARTIKEL II

Zoals hierboven in het algemeen deel onder 3 al naar voren kwam, zijn de artikelen 3 tot en met 6 (Hoofdstuk II) van de richtlijn aan het auteursrecht gewijd. Daarnaast gelden Hoofdstuk I van de richtlijn over het toepassingsgebied van de richtlijn en Hoofdstuk IV, waarin gemeenschappelijke bepalingen zijn opgenomen, algemeen en dus ook voor het auteursrecht. De auteursrechtelijke bescherming van de richtlijn komt, zoals hierboven in het algemeen deel onder 3 is verduidelijkt, aan de orde als de databank als verzamelwerk door de keuze of rangschikking van de inhoud een eigen intellectuele schepping vormt; de auteursrechtelijke bescherming betreft de concrete structuur van de databank.

Niet alle richtlijnbepalingen die op het auteursrecht betrekking hebben, behoeven nadere uitvoering in de Auteurswet.

Uitvoering van artikel 3, eerste lid, eerste volzin, dat bepaalt dat de databank die door keuze of rangschikking van de stof een eigen intellectuele schepping van de maker vormt als zodanig auteursrechtelijk beschermd wordt, kan achterwege blijven.

Het criterium dat de richtlijn stelt voor de auteursrechtelijke bescherming van de maker van de databank stemt mogelijk niet geheel overeen met dat van de Nederlandse rechtspraak. De Hoge Raad heeft in het arrest van 4 januari 1991, NJ 608 (Romme-Van Dale) beslist dat, wil een voortbrengsel als een werk kunnen worden beschouwd, vereist is dat het een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijke stempel van de maker draagt; een trefwoordenverzameling – het onderwerp van geschil – zou slechts aan dat vereiste voldoen als die het resultaat zou zijn van een selectie die een persoonlijke visie van de maker tot uitdrukking brengt. Uit dit arrest is wel afgeleid dat de Hoge Raad met het «persoonlijke stempel» en de «persoonlijke visie» een strenger vereiste heeft gesteld dan dat het werk een eigen, oorspronkelijk karakter heeft36 . Bij die redenering zou de richtlijn voor de auteursrechtelijke bescherming van de maker van de databank een ander criterium hanteren dan ons geldende recht.

Het is niet de bedoeling dat de lidstaten een criterium hanteren dat afwijkt van dat in de richtlijn. Volgens de tweede volzin van het eerste lid van artikel 3 worden geen andere criteria toegepast om te bepalen of

Een uitdrukkelijke bepaling ter uitvoering van de richtlijnbepaling is echter niet nodig. De rechter is immers gebonden aan de richtlijn. Als inderdaad het criterium in de rechtspraak een ander zou zijn dan dat van de richtlijn, zal de rechter het criterium van de richtlijn moeten hanteren.

De materie van artikel 4 van de richtlijn (Hoedanigheid van de maker van een databank) wordt in de Auteurswet 1912 geregeld in de artikelen 4–9 en 26.

Artikel 5 van de richtlijn (Handelingen waarvoor toestemming nodig is) betreft, met uitzondering van de uitputtingsregel in de volzin onder c), handelingen die in de Auteurswet hetzij onder het openbaarmakingsrecht hetzij onder het verveelvoudigingsrecht van de maker vallen – vgl. artikelen 12 en 13 Auteurswet 1912.

Ook artikel 6, tweede lid, van de richtlijn vraagt niet om een uitvoeringsbepaling. Het artikel, dat hierboven in de toelichting op artikel 5 van artikel I al genoemd werd, maakt het de lidstaten mogelijk het auteursrecht op de databank te beperken. In artikel 6, tweede lid, worden eerst genoemd beperkingen met het oog op particuliere doeleinden (onder a)), onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (onder b)) en openbare veiligheid en administratieve of rechterlijke procedures (onder c)). In verband met particuliere doeleinden legt de richtlijn een restrictie aan: het moet dan gaan om de reproductie van (de structuur) van een niet-elektronische databank. Uiteraard zal die restrictie uitdrukkelijk in de Auteurswet opgenomen moeten worden.

Voor de overige beperkingen van het auteursrecht stelt de richtlijn geen nadere regels. Onder d) maakt de richtlijn het mogelijk om andere volgens de nationale wetgeving traditioneel gestelde beperkingen te laten gelden. Voor ons recht kunnen in dat verband het overnamerecht van de pers (artikel 15) en het citaatrecht (artikel 15a Auteurswet) genoemd worden.

Volgens artikel 6, derde lid, van de richtlijn mag, in overeenstemming met de Berner Conventie, artikel 6 niet zodanig uitgelegd worden dat de toepassing ongerechtvaardigd nadeel voor de rechtmatige belangen van de rechthebbende oplevert of het normale gebruik van de databank schaadt. Ook deze bepaling behoeft niet omgezet te worden. De regeling in de Auteurswet is in overeenstemming met de Berner Conventie.

De richtlijn maakt het, met de genoemde uitzondering voor particuliere doeleinden, mogelijk het in de wetgeving bestaande stelsel van beperkingen van het auteursrecht ook voor het auteursrecht op databanken te laten gelden. Een bijzondere bepaling blijft achterwege.

De bepalingen van de richtlijn die wel om uitvoering vragen, worden hieronder toegelicht.

Onderdeel A

De definitie van databank, opgenomen in artikel 1, tweede lid, van de richtlijn, geldt ook voor het auteursrechtelijke deel van de richtlijn. Dat brengt met zich mee dat een databank als auteursrechtelijk beschermd werk behalve uit werken ook uit gegevens of andere zelfstandige elementen kan bestaan. Volgens het zoëven genoemde artikel 3, eerste lid, eerste volzin van de richtlijn, wordt de databank die door keuze of rangschikking een eigen intellectuele schepping van de maker vormt als zodanig door het auteursrecht beschermd; in de tweede volzin wordt benadrukt dat geen andere criteria worden toegepast om te bepalen of databanken voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. De combinatie van deze bepalingen brengt voor het Nederlandse auteursrecht enige wijzigingen met zich mee.

In ons recht wordt op grond van artikel 10, eerste lid onder 1°, Auteurswet 1912 aan geschriften zonder eigen of persoonlijk karakter bescherming toegekend. Volgens de Hoge Raad37 zijn de bepalingen van de Auteurswet overigens niet zonder meer van toepassing op de geschriftenbescherming, zodat de omvang van de geschriftenbescherming niet altijd hetzelfde behoeft te zijn als die van het gewone auteursrecht. In de rechtspraak is de geschriftenbescherming ook van toepassing geacht op electronische verzamelingen van gegevens.

Het criterium voor de auteursrechtelijke bescherming van databanken als neergelegd in artikel 3, eerste lid, van de richtlijn houdt een harmonisatie van de criteria voor de auteursrechtelijke bescherming van databanken in- vgl. overweging 60. Voor ons recht betekent dat dat de richtlijn geen ruimte meer laat voor eventuele toepassing van de zogenaamde geschriftenbescherming op databanken waarvoor de regeling van de richtlijn geldt.

In de plaats van de geschriftenbescherming komt de bescherming van het recht sui generis. Volgens de richtlijn, en dit wetsvoorstel, geldt het recht sui generis voor databanken waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering. In de toelichting op artikel 1, eerste lid, van artikel I van dit wetsvoorstel is op dat aspekt ingegaan. Indien geen sprake is van een substantiële investering, komt de regeling van de richtlijn en van dit wetsvoorstel niet aan de orde. Dergelijke databanken vallen buiten het geldingsgebied van de richtlijn en het wetsvoorstel. Voor die databanken kan als voorheen een beroep op de geschriftenbescherming gedaan worden.

Bij de redactie van de wijzigingen die op grond van het voorgaande voor artikel 10 Auteurswet 1912 worden voorgesteld, wordt nog het volgende opgemerkt.

Het huidige artikel 10, tweede lid, Auteurswet 1912 bepaalt dat verzamelingen van verschillende werken als afzonderlijk werk beschermd worden. Op die bepaling is voortgebouwd in een nieuw derde lid.

In artikel 1, tweede lid, van de richtlijn is «databank» gedefinieerd als een verzameling van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen, systematisch of methodisch geordend, en afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk. Die omschrijving is in het nieuwe derde lid van artikel 10 Auteurswet overgenomen. Het woord «verzameling» komt al in de Auteurswet voor; het wordt gebruikt in artikel 10, tweede lid. Het woord «databank» is niet gebruikt. Dat woord heeft geen zelfstandige betekenis en zou gedefinieerd moeten worden. Bovendien wijkt, voorzover het woord «databank» in het Nederlandse spraakgebruik een ingeburgerd begrip is, het richtlijnbegrip daarvan af. In het Nederlands wordt «databank» vooral met computers in verband gebracht. De grote Van Dale geeft als omschrijving van databank: centrale opslagplaats voor informatie in computers. De richtlijn geldt ook voor papieren databanken. Voor de betekenis van de in de omschrijving gehanteerde begrippen wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid onder a.

Verder is de bepaling van artikel 3, tweede lid, van de richtlijn – de auteursrechtelijke bescherming van databanken in de richtlijn betreft niet de inhoud en bestaande rechten op die inhoud blijven onverlet – overgenomen in dit nieuwe derde lid. Het is iets precieser geformuleerd dan de richtlijnbepaling waarop het teruggaat. Een soortgelijke bepaling vindt men in verband met het recht sui generis in artikel 2, tweede lid, van artikel I van dit wetsvoorstel; op die bepaling is zoveel mogelijk aangesloten. Bij andere rechten op in de verzameling opgenomen werken, gegevens of andere elementen kan het bijvoorbeeld gaan om naburige rechten. Ook het recht sui generis van de producent van de databank is zo'n ander recht; tevens blijkt nu ook uit de bepaling in de Auteurswet dat het auteursrecht op de databank en het recht sui generis van de producent naast elkaar kunnen bestaan.

In het nieuwe vierde lid van artikel 10 Auteurswet vindt men de bepaling die zoëven al ter sprake kwam dat voor verzamelingen (databanken) waarvoor het recht sui generis geldt de geschriftenbescherming uitgesloten wordt.

Het nieuwe vijfde lid houdt verband met de wijziging die in het nieuwe vierde lid is aangebracht. Bij de uitvoering van de richtlijn betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's is de geschriftenbescherming voor computerprogramma's geschrapt. In de Wet tot wijziging van de Auteurswet 1912 in verband met de rechtsbescherming van computerprogramma's is met het oog daarop aan het eerste lid van artikel 10 in een nieuwe volzin de bepaling toegevoegd: Computerprogramma's behoren niet tot de in de eerste zin van dit lid onder 1° genoemde werken. Die volzin is in zoverre onzuiver geredigeerd dat daarin verwezen werd naar de artikel 10 onder 1° genoemde werken in het algemeen en niet naar de ook in artikel 10 onder 1° genoemde geschriften. Het gaat echter om uitsluiting van de toepasselijkheid van de geschriftenbescherming. Dit wordt thans uitdrukkelijk bepaald. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt de bepaling naar een afzonderlijk artikellid over te brengen.

Onderdeel B

In een nieuw artikel 12b is uitvoering gegeven aan de volzin aan het slot van artikel 5 onder c), waarin de regel van de uitputting van het auteursrecht is neergelegd. De tekst sluit aan op de overeenkomstige bepaling in artikel 2, derde lid, van artikel I. Verwezen wordt naar de toelichting op dat artikel.

Onderdeel C

Hierboven is in de toelichting op artikel II, opgenomen vóór de toelichting op artikel II, onderdeel A, al ingegaan op artikel 6, tweede lid, van de richtlijn dat over de beperkingen van het auteursrecht gaat. De richtlijn maakt het mogelijk het in de wetgeving bestaande stelsel van beperkingen van het auteursrecht ook voor het auteursrecht op (de structuur van) databanken te laten gelden; een uitzondering geldt slechts voor de reproductie voor particuliere doeleinden waarvoor in artikel 6, tweede lid, onder a) een speciale bepaling opgenomen is. Deze is uitgevoerd in artikel 16b, eerste lid, waarin de verveelvoudiging voor eigen oefening, studie of gebruik geregeld is. Overeenkomstig de bepaling onder a) in artikel 6, tweede lid, van de richtlijn is de verveelvoudiging voor eigen oefening, studie of gebruik slechts toegelaten als het een niet-elektronische verzameling betreft en niet als het een verzameling betreft die met elektronische middelen toegankelijk is.

Onderdeel D

Volgens artikel 6, eerste lid, eerste volzin, van de richtlijn kan de rechtmatige gebruiker zonder toestemming van de maker van de databank de handelingen verrichten die nodig zijn om toegang te krijgen tot de databank en daarvan normaal gebruik te maken. Op de betekenis van het begrip rechtmatige gebruiker is hierboven bij artikel 3 van artikel I van dit wetsvoorstel ingegaan. De producent is de exploitant van de databank die deze ter beschikking stelt aan de gebruiker. Dan moet de gebruiker zich ook toegang tot de databank kunnen verschaffen en daarvan gebruik kunnen maken als overeengekomen met de producent, ook als daarvoor handelingen moeten worden verricht waarvoor normaliter toestemming nodig is – zie overweging 34. De bepaling houdt dus een mogelijke beperking van het recht van de maker in.

Artikel 6, eerste lid, is uitgewerkt in artikel 24a, eerste en tweede lid. Deze plaats is gekozen omdat in de voorgaande artikelen 22 en 23 beperkingen van het recht van de auteur geregeld worden die enigszins verwant zijn.

Volgens artikel 15 van de richtlijn is een contractueel beding in strijd met, onder andere, artikel 6, eerste lid, nietig. Aan het voorschrift van artikel 15 is uitvoering gegeven in het derde lid van artikel 24a. Voor de toelichting op de gekozen formulering wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3, tweede lid, van artikel I van dit wetsvoorstel, dat eenzelfde bepaling bevat met het oog op de rechtmatige gebruiker in zijn verhouding tot de producent.

In artikel 8, derde lid, van de richtlijn is ook nog een bepaling opgenomen over de verhouding tussen de rechtmatige gebruiker en de auteursrechthebbende; daarin wordt bepaald dat de rechtmatige gebruiker de auteursrechthebbende of nabuurrechthebbende geen nadeel mag berokkenen. De inhoud van die bepaling volgt al uit het geldende recht, zodat geen nadere uitwerking nodig is.

ARTIKEL III

In artikel III zijn de overgangsbepalingen uitgewerkt die in artikel 14 van de richtlijn zijn opgenomen.

Volgens het derde lid van artikel 14 geldt de bescherming van de producent door het recht sui generis ook voor databanken waarvan de productie voltooid is in de vijftien jaar vóór 1 januari 1998, de datum waarop de lidstaten de richtlijn uitgevoerd moeten hebben, of, anders gezegd, voor databanken waarvan de productie voltooid is na 1 januari 1983 en die op dat tijdstip voldoen aan de voorwaarden die artikel 7 van de richtlijn stelt in verband met de bescherming door het recht sui generis. De verjaringstermijn verstrijkt voor die databanken volgens artikel 14, vijfde lid, vijftien jaar na 1 januari 1999, dus op 1 januari 2014. Aan vóór 1 januari 1998 verrichte handelingen en verkregen rechten wordt geen afbreuk gedaan, aldus het vierde lid van artikel 14. Deze bepalingen vindt men terug in onderdeel A van artikel III.

Volgens artikel 14, eerste lid, van de richtlijn geldt de auteursrechtelijke bescherming van de richtlijn ook voor databanken die vóór 1 januari 1998 aan de beschermingscriteria van de richtlijn voldoen. Daar, zoals hierboven bij artikel 45q is uiteengezet, niet geheel zeker is of volgens de Nederlandse rechtspraak voor databanken niet een strenger beschermingsvereiste geldt dan in de richtlijn is neergelegd, moet ook deze overgangsbepaling overgenomen worden. Ook hiervoor bepaalt de richtlijn in het vierde lid van artikel 16 dat geen afbreuk wordt gedaan aan vóór 1 januari 1998 verrichte handelingen en verkregen rechten. Deze bepalingen zijn overgenomen in onderdeel B.

In het tweede lid van artikel 14 van de richtlijn is een bepaling opgenomen voor databanken die op het tijdstip van bekendmaking van de richtlijn -dat was 27 maart 1996 – door een auteursrechtelijke regeling beschermd werden, die niet voldoet aan de criteria die in artikel 3, lid 1, gesteld worden met het oog op de auteursrechtelijke bescherming. In ons recht is daarvan sprake bij de zogenaamde geschriftenbescherming voor databanken. Zoals hierboven bij artikel II, onderdeel A, is uiteengezet, is voor toepassing daarvan thans geen plaats meer. Zoals in overweging 60 wordt opgemerkt, is het zo dat, zelfs als die databanken in aanmerking komen voor bescherming door het recht sui generis van de producent, de duur van die bescherming – vijftien jaar – aanzienlijk korter is dan die van de auteursrechtelijke bescherming. Het gevolg van harmonisatie van de beschermingscriteria mag niet zijn dat de bestaande beschermingsduur voor de desbetreffende rechthebbenden wordt verkort. Daarom is in de richtlijn in de bedoelde uitzonderingsbepaling voorzien. In dit wetsvoorstel is de bepaling opgenomen in onderdeel C van artikel III.

1 Groenboek over het auteursrecht en de uitdaging der technologie, Problemen op het gebied van het auteursrecht die een onmiddellijke aanpak behoeven, COM(88) 172 definitief, 30 januari 1989, ISSN 0254–1475, p. 205–217.

2 Werkprogramma van de Commissie inzake het auteursrecht en aanverwante rechten, COM(90) 584 definitief, 17 januari 1991, hoofdstuk 6, p. 18–20.

3 Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (Pb EG) van 23 juni 1992, nr. C 156/4.

4 De verschillende fases van de medebeslissingsprocedure waren: – Advies van het Economisch en Sociaal Comité: 24 november 1992, Pb EG van 25 januari 1993, nr. C 19/3; – Advies van het Europees Parlement in eerste lezing: 23 juni 1993, Pb EG van 19 juli 1993, nr. C 194/144; – Gewijzigd voorstel van de Europese Commissie: 4 oktober 1993, Pb EG van 15 november 1993, nr. C 308/1; – Gemeenschappelijk standpunt van de Raad: 10 juli 1995, Pb EG van 30 oktober 1995, nr. C 288/14; – Kennisgeving van de Commissie aan het Europees Parlement betreffende het gemeenschappelijk standpunt en van haar advies: 14 september 1995, SEC(95) 1430 def.; – Besluit van het Europees Parlement in tweede lezing betreffende het gemeenschappelijk standpunt van de Raad: 14 december 1995, Pb EG van 22 januari 1996, C 17/1; – Advies van de Commissie over de amendementen van het Europees Parlement op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad houdende wijziging van het voorstel van de Commissie: 10 januari 1996, COM(96) 2 def.; – Besluit van de Raad: 26 februari 1996.

5 Pb EG van 27 maart 1996, nr. L 77/20.

6 Vgl. Overwegingen 10, 11, 12.

7 Vgl. Overwegingen 2, 22.

8 Artikel 1, eerste lid; vgl. overweging 14.

9 Agreement on Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights (Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom), bijlage 1C bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, Trb. 1995, 130. Zie verder hieronder onder 4.

10 Artikel 3, eerste lid; overwegingen 13, 15, 16.

11 Artikel 7, eerste lid; vgl. overwegingen 6 t/m 12; 38 t/m 42.

12 Vgl. overweging 18.

13 Akte van Parijs, Trb. 1972, 114 en 157, Trb. 1976, 37. De artikelen 22–38 zijn voor het Koninkrijk der Nederlanden goedgekeurd bij Rijkswet van 26 juni 1974, Stb. 398; de artikelen 1–21 zijn voor Nederland goedgekeurd bij wet van van 30 mei 1985, Stb. 306.

14 Agreement on Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights (Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom), bijlage 1C bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, Trb. 1995, 130.

15 Vgl. artikel 1, derde lid, TRIPs-verdrag.

16 Richtlijn 87/54/EG, Pb EG van 27 januari 1987, nr. L 24/36.

17 Wet van 28 oktober 1987, Stb. 484, houdende regelen inzake de bescherming van oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderprodukten.

18Aldus bijv. P.B. Hugenholtz, De databankenrichtlijn eindelijk aanvaard: een zeer kritisch commentaar, Computerrecht 1996, p. 131 e.v., alwaar p. 132.

19 Hugenholtz, t.a.p., p. 132.

20 Mr. H. M. H. Speyart, De databanken-richtlijn en haar gevolgen voor Nederland, Informatierecht/AMI 1996, p. 151 e.v. (I), p. 171 e.v. (II), alwaar p. 153.

21 Hugenholtz, t.a.p., p. 132.

22 § 87a (1) Urhebergesetz

23 Vgl. Hugenholtz, t.a.p., p. 135 en de daar aangehaalde literatuur.

24 Hugenholtz, t.a.p., p. 135; vgl. Speyart, t.a.p., p. 174.

25 In de Nederlandse vertaling van de richtlijn is van verspreiding van «kopieën» sprake. Dit is een onjuiste vertaling van het woord «copies» dat in de Engelse en de Franse tekst wordt gebruikt. In de wetstekst wordt daarom het woord «exemplaren» gebruikt.

26 P. 52.

27 De richtlijn heeft geleid tot de wet van 21 december 1995, Stb. 653, tot wijziging van de Auteurswet 1912 en de Wet op de naburige rechten, welke wet werd gewijzigd bij de wet van 21 december 1995, Stb. 641.

28 Kapteyn-Verloren van Themaat, Inleiding tot het recht van de Europese Gemeenschappen Na Maastricht, Deventer 1995, p. 390 e.v.

29 Arrest van 18 maart 1980, zaak 62/79, Jur. 1980, p. 881 (Coditel e.a./ Ciné Vog Films e.a.)(Coditel I); arrest van 6 oktober 1982, zaak 262/81, Jur. 1982, p. 3381 (Coditel e.a./Cine Vog Films e.a.)(Coditel II). Vgl. ook in verband met de verhuur van videocassettes het arrest van 26 januari 1988, zaak 158/60, Jur. 1988, p. 2605 (Warner Brothers/Christiansen).

30 Vgl. ook artikel 12a, eerste lid, Auteurswet 1912, dat is ingevoegd ter uitvoering van artikel 4, eerste lid, van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom, PB EG van 27 november 1992, nr. L 346/61. In die richtlijnbepaling is eveneens sprake van «overgedragen of afgestaan» (van het verhuurrecht); in artikel 12a wordt slechts van «overgedragen» gesproken.

31 Zie voor de auteursrechtelijke bescherming het algemeen deel van de toelichting onder 3 en artikel II en de toelichting op dat artikel.

32 Hugenholtz, t.a.p., p. 135, 136; Speyart, t.a.p., p. 175, 176; F. W. Grosheide, Monopolisering van informatie in Europa, Mediaforum 1996, p. 67.

33 Zie uitgebreider de in noot 32 genoemde literatuur.

34 Vgl. Spoor-Verkade, Auteursrecht, Deventer 1993, nr. 89; S. Gerbrandy, Kort Commentaar op de Auteurswet 1912, Arnhem 1988, p. 119; A. Backx, Informatieplicht en staatsauteursrecht, Auteursrecht/AMR 1983, p. 43 e.v.

35 Spoor-Verkade, t.a.p., nr. 94; Backx, t.a.p., p. 47 e.v.

36 D.W.F. Verkade, noot onder het arrest in de Nederlandse Jurisprudentie; P.B. Hugenholtz, noot onder het arrest in Computerrecht 1991, p. 86; Idem, De Databankenrichtlijn eindelijk aanvaard: een zeer kritisch commentaar, Computerrecht 1996, p. 131 e.v., alwaar p. 133; J. H. Spoor, noot onder het arrest in Informatierecht/AMI 1991, p. 178. Anders: H. J. Cohen Jehoram, noot onder het arrest in Ars Aequi 1992, p. 33 e.v., alwaar p. 35, die ervan uitgaat dat de verschillende door de Hoge Raad – hier en elders – gebruikte termen onderling uitwisselbaar zijn en een poging om ten aanzien van het nauwelijks te definiëren begrip van de oorspronkelijkheid toch een leidraad te geven; F.W. Grosheide, noot onder het arrest in Intellectuele eigendom & reclamerecht 1991, p. 98, 99.

37 HR 25 juni 1966, NJ 116.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

BIJLAGE Transponeringstabel

Richtlijnwetsvoorstel
1, eerste en tweede lidI, art. 1, eerste lid, onderdeel a; II, art. 10, derde lid
1, derde lidI, art. 1, derde lid
2I, art. 1, derde lid; MvT, algemeen, 5
3II, art. 10, derde, vierde lid
4– (MvT bij art. II)
5– (MvT bij art. II)
5 onder c), volzinII, art. 12b
6, eerste lid, eerste volzinII, art. 24a, eerste lid
6, eerste lid, tweede volzinII, art. 24a, tweede lid
6, tweede lid onder a)II, onderdeel C
6, tweede lid onder b), c), d)– (MvT bij art. II)
6, derde lid– (MvT bij art. II)
7, eerste lidI, art. 2, eerste lid; I, art. 1, onderdeel a
7, tweede lid onder a)I, art. 1, eerste lid, onderdeel c
7, tweede lid onder b), eerste volzinI, art. 1, eerste lid, onderdeel d
7, tweede lid onder b), tweede volzinI, art. 2, derde lid
7, tweede lid, slotI, art. 1, tweede lid
7, derde lidI, art. 2, vierde lid
7, vierde lidI, art. 2, eerste lid, onderdeel b
7, vijfde lidI, art. 2, tweede lid
8, eerste lidI, art. 3, eerste lid
8, tweede lidI, art. 4
8, derde lid– (MvT bij art. 45s)
9I, art. 5
10, eerste lidI, art. 6, eerste lid
10, tweede lidI, art. 6, tweede lid
10, derde lidI, art. 6, derde lid
11I, art. 7
12– (MvT, algemeen, 5)
13– (MvT, algemeen, 5)
14, eerste lidIII, B
14, tweede lidIII, C
14, derde lidIII, A.1
14, vierde lidIII, A.1; III,B
14, vijfde lidIII, A.2
15I, art. 3, tweede lid; II, art. 24a, derde lid
16– (MvT, algemeen, 5)
17– (MvT, algemeen, 5)
Naar boven