26 106
Visumverlening

nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 februari 2002

Op 8 december 1999 informeerde ik uw Kamer over de visumverlening in Lagos en Colombo (26 106, nr. 3).

Nu de strafzaak die het Openbaar Ministerie tegen twee medewerkers van mijn Ministerie had ingezet is beëindigd, acht ik het moment gekomen om uw Kamer nader te informeren over de interne onderzoeken die in dit verband zijn uitgevoerd.

Ik ben in dit verband altijd zeer terughoudend opgetreden en ook nu wil ik mij beperken tot het informeren van uw Kamer over de algemene conclusie van het interne onderzoek naar de visumverlening in Colombo, zoals ik dat in mijn brief had aangekondigd.

Over het interne onderzoek naar de gang van zaken in Lagos heb ik uw Kamer al in genoemde brief laten weten dat de betrokkenheid bij mensensmokkel, zoals destijds in een rapport van Terre des Hommes werd gesteld, niet is gebleken. Bij nader onderzoek naar de gesignaleerde «persoonlijke betrokkenheid van de ambassadeur bij de verlening van een aantal visa» zijn geen aanwijzingen van niet-integer handelen gevonden.

Ook bij het tweede interne onderzoek naar visumverlening te Colombo in de periode van december 1995 tot oktober 1996 zijn geen aanwijzingen gevonden van niet-integer handelen.

De Minister van Buitenlandse Zaken

J. J. van Aartsen

Naar boven