nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 december 1999
Op 25 oktober berichtte ik Uw Kamer over de visumverlening op een aantal
posten (26 106, nr. 2). Ik heb bij die gelegenheid toegezegd u op de
hoogte te houden van de voortgang van de onderzoeken inzake de gang van zaken
in Lagos en Colombo.
Wat betreft Lagos heeft het interne BZ-onderzoek opgeleverd dat van betrokkenheid
van ambassadestaf bij mensensmokkel, zoals gesteld in het rapport van Terre
des Hommes, niet is gebleken. Naar aanleiding van het onderzoek zijn aanwijzingen
gegeven om een aantal verbeteringen in het visumverleningsproces meteen door
te voeren. Er zijn wel vragen gerezen over de persoonlijke betrokkenheid van
de ambassadeur bij de verlening van een aantal visa.
Over de zaak in Colombo ontving ik op 6 december een brief van de minister
van Justitie met een verslag van het College van procureurs-generaal over
de betrokkenheid van de Nederlandse ambassade te Colombo bij de afgifte van
visa in verband met mensensmokkel. In deze brief geeft het College aan, de
hoofdofficier van Justitie van het arrondissementsparket te Zwolle te hebben
verzocht de toenmalige ambassadeur te Colombo en het hoofd Algemene Zaken
uit die tijd te doen horen als verdachte.
Wat betreft de betrokken functionarissen heb ik op basis van beide rapporten
maatregelen getroffen. De toenmalige ambassadeur in Colombo is op dit moment
ambassadeur te Lagos. Op grond van de bevindingen op basis van het interne
BZ-onderzoek Lagos en van de constateringen van het College, dat mij 6 december
bereikte, wordt terstond de plaatsing van de betrokken ambassadeur beëindigd.
Op het moment dat het Openbaar Ministerie daadwerkelijk tot strafvervolging
overgaat volgt onmiddellijke schorsing. Wat betreft de betrokken kanselier,
die zijn huidige werkzaamheden heeft neergelegd, geldt eveneens dat op het
moment dat het Openbaar Ministerie daadwerkelijk tot strafvervolging overgaat,
onmiddellijke schorsing volgt. Tot slot geven mij de constateringen van het
College, nu die in mijn bezit zijn, aanleiding om een eigen onderzoek
te starten op basis waarvan eventueel disciplinaire maatregelen genomen kunnen
worden.
Hiermee hoop ik Uw Kamer voldoende te hebben ingelicht.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen