26 079
Wijziging van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot vakantie en ouderschapsverlof

A
NADER RAPPORT

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 15 april 1998, nr. 98.001921 machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies gedateerd 4 mei 1998, nr. W12.98.0142, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State kan zich met het voorstel van wet verenigen.

De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn in het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting verwerkt, met uitzondering van de kanttekening een verduidelijking aan te brengen in de memorie van toelichting omtrent de gevolgen voor de werkgever. Hierover zij het volgende opgemerkt.

De wettelijke regeling van de vakantie beoogt de werknemer te beschermen. Afwijking ten nadele van de werknemer wordt alleen toegestaan in een aantal in de wet genoemde gevallen en binnen de daar vermelde grenzen. Afwijkingen ten voordele van de werknemer zijn altijd toegestaan. Of en in welke mate een afwijking van de wettelijke regeling tevens een afwijking ten nadele van de werkgever inhoudt, is, gelet op het karakter van de onderhavige regeling, niet relevant. In de memorie van toelichting is daaromtrent dan ook niets vermeld.

Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoten van Justitie en Binnenlandse Zaken, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Naar boven