26 079
Wijziging van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot vakantie en ouderschapsverlof

nr. 23
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 18 februari 2000

Inleiding

Op 7 juli 1999 is de Sociaal-Economische Raad advies gevraagd over enkele aspecten van de vakantieregeling, waarover tijdens de behandeling van wetsvoorstel 26 079 in uw Kamer vragen waren gerezen. Op 2 november 1999 heeft de raad het Aanvullend advies Wijziging vakantiewetgeving vastgesteld.

Hierbij informeer ik u, mede namens de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over de reactie van het kabinet op dit advies en de consequenties die het kabinet daaraan verbindt.

Advies en kabinetsreactie

In het unanieme advies doet de Sociaal-Economische Raad een aantal praktische en heldere aanbevelingen, die het kabinet op hoofdlijnen onderschrijft. Naar de mening van het kabinet noodzaken deze aanbevelingen tot wijziging van wetsvoorstel 26 079, zoals dit thans bij de Eerste Kamer voorligt. Daartoe zal een dezer dagen een wetsvoorstel ter advisering aan de Raad van State worden voorgelegd.

Het SER-advies heeft betrekking op de volgende aspecten:

1. de reikwijdte van het huidige artikel 7:636; de betekenis van de zinsnede «slechts met instemming van de werknemer door de werkgever als vakantie kunnen worden aangemerkt»;

2. beperking van de eventuele nadelige consequenties (in het bijzonder voor door de werknemer opgespaarde vakantieaanspraken) van wetsvoorstel 26 079;

3. de wenselijkheid van herinvoering van de in 1992 vervallen wettelijke regel, dat ziektedagen tijdens een vastgestelde vakantie niet gelden als vakantiedagen.

Hierna wordt per aspect het advies van de Sociaal-Economische Raad aangegeven en de kabinetsreactie daarop.

1. De reikwijdte van het huidige artikel 7:636

Advies

De raad adviseert de huidige artikelen 7:636 en 637 te handhaven. Door handhaving van artikel 7:636 wordt duidelijk dat alleen per geval, perioden van niet-werken, als bedoeld in de artikelen 7:629b en 635, met instemming van de werknemer kunnen worden aangemerkt als vakantiedagen. Alleen ten aanzien van ziekte kunnen hierover op voorhand schriftelijk afspraken worden gemaakt, hetgeen blijkt uit het huidige artikel 7:637. Naar de mening van de raad is dit conform zijn bedoeling van het advies over Titel 7.10 NBW uit 19911.

Kabinetsreactie

Het kabinet kan zich in de, nu door de raad gegeven, uitleg van zijn advies van 1991 vinden. Door een wijziging van wetsvoorstel 26 079, zullen de huidige artikelen 7:636 en 637 worden gehandhaafd.

Wel vindt het kabinet het wenselijk om het huidige artikel 7:636 op een drietal punten te wijzigen. In de eerste plaats zal in artikel 7:636, om misverstanden te voorkomen, geëxpliciteerd worden dat de perioden van verzuim als bedoeld in artikelen 7:629b en 635, alleen per geval als vakantie mogen worden aangemerkt. In dit verband zij opgemerkt dat wetsvoorstel 26 079 niet de mogelijkheid kent om kort verzuim, waaronder calamiteiten (artikel 7:629b) aan te merken als vakantie. Dit is het gevolg van het aannemen door de Tweede Kamer van het amendement Bussemaker (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 079, nr. 21), waarmee wordt voorkomen dat op voorhand schriftelijk kan worden overeengekomen om kort verlof, waaronder calamiteiten als vakantie aan te merken. De voorgestelde handhaving van artikel 7:636 maakt het mogelijk om, van geval tot geval en alleen wanneer de werknemer daarmee instemt, kort verzuim, waaronder calamiteiten, als vakantie aan te merken. Dit is vooral van belang wanneer het loon niet (volledig) wordt doorbetaald.

Ten tweede zal worden bepaald dat zwangerschaps- en bevallingsverlof niet als vakantie kan worden aangemerkt. Dit is in lijn met de nota van wijziging2. Verder zal in artikel 7:636 worden bepaald dat slechts vakantiedagen, die het minimum als bedoeld in artikel 7:634 te boven gaan voor verrekening in aanmerking kunnen komen.

2. Beperking van de eventuele nadelige consequenties

Advies

De raad adviseert om het aantal ziektedagen, dat op grond van artikel 7:637 per jaar als vakantie mag worden aangemerkt, te maximeren op het aantal vakantiedagen, waarop de werknemer in dàt jaar bovende minimumaanspraak uit artikel 7:634 recht heeft. Eventueel opgespaarde vakantiedagen uit eerdere jaren blijven op deze manier onaangetast.

Ten aanzien van de mogelijkheid om vakantiedagen af te kopen (ex artikel 640 lid 2 van wetsvoorstel 26 079) stemt de raad in met de volgende maximering: alle op dat moment verworven vakantiedagen, minus de wettelijke minimumvakantiedagen in dat jaar, kunnen voor afkoop in aanmerking komen (voorzover artikel 7 lid 2 van de EU-richtlijn 93/104/EG zich daartegen niet verzet).

Kabinetsreactie

Het advies van de raad op dit punt biedt een eenvoudige en praktische oplossing voor het gesignaleerde probleem, die recht doet aan het doel van de regeling in artikel 7:637 (i.c. het creëren van een arbeidsvoorwaardelijke prikkel om ziekteverzuim tegen te gaan) èn de verrekeningsmogelijkheid onafhankelijk maakt van eventueel opname- en spaargedrag van de werknemer.

De EU-Richtlijn 93/104/EG verplicht, in artikel 7 lid 1, de lidstaat om de nodige maatregelen te treffen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van minimaal vier weken wordt toegekend. Nu artikel 7:634 de werknemer jaarlijks een wettelijke minimumvakantie van vier weken (bij een fulltime functie) garandeert, acht het kabinet de voorgestelde regeling inzake afkoop van vakantiedagen niet in strijd met deze richtlijn; artikel 7, lid 2 van de Richtlijn verbiedt immers slechts afkoop van de minimumperiodes van de jaarlijkse vakantie. In enig jaar is, volgens artikel 7:640 lid 2, afkoop van deze minimumvakantiedagen in dat jaar immers uitgesloten. Van strijd met artikel 7, lid 2 is dus geen sprake.

Het kabinet zal derhalve het advies van de raad ook op deze punten volgen.

3. Herinvoering van het verbod om ziektedagen tijdens een vastgestelde vakantie als vakantie aan te merken

Advies

Na evaluatie van de controletechnische aspecten van in het buitenland verblijvende zieke werknemers, komt de raad tot het advies om dit verbod weer in te voeren. Hierbij gaat de raad er vanuit dat het huidige artikel 7:637 zo mag worden verstaan dat deze regeling ook geldt voor ziekte tijdens een vastgestelde vakantie.

Kabinetsreactie

Het kabinet onderschrijft dit advies van de raad en zal het verbod om ziektedagen, tijdens een vastgestelde vakantie, als vakantie aan te merken opnieuw in het artikel 7:637 opnemen. Om misverstanden te voorkomen zal in artikel 7:637 uitdrukkelijk worden bepaald dat wel bij schriftelijke overeenkomst ziekte, tijdens een vastgestelde vakantie, als vakantie mag worden aangemerkt, met inachtneming van het, onder 2. genoemde, maximum.

Tot slot

Het kabinet heeft gemeend tijd en ruimte in te moeten bouwen voor advisering door de Sociaal-Economische Raad in het wetgevingstraject inzake de wijziging van vakantiewetgeving, omdat het groot belang hecht aan het oordeel van sociale partners over de tijdens de behandeling van wetsvoorstel 26 079 gerezen vragen. Hierdoor zal de voorgestelde wijziging van de vakantiewetgeving op een later tijdstip inwerking treden dan aanvankelijk was verwacht. Dit geldt ook voor het in wetsvoorstel 26 079 opgenomen voorstel inzake ouderschapsverlof bij meerlingen. Als gevolg hiervan zullen ouders en verzorgers van meerlingen, die na 1 januari 20001 8 zijn geworden, geen rechten kunnen ontlenen aan de nieuwe

regeling. Het kabinet acht dit niet gewenst en stelt daarom voor bedoelde personen een overgangsregeling voor, zodat zij een half jaar na inwerkingtreding van de wet alsnog een aanspraak op ouderschapsverlof kunnen maken.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. E. Verstand-Bogaert


XNoot
1

SER-advies Titel 7.10 NBW (91/20) uit 1991.

XNoot
2

Kamerstukken II, 1998–1999, 26 079, nr. 6.

XNoot
1

I.c. de oorspronkelijk nagestreefde datum van inwerkingtreding.

Naar boven