nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN
MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 april 2008
In het AO van 20 juni 2007 (27 625, nr. 99) over de waterketen
heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de stand van zaken inzake loden
drinkwaterleidingen. Hierover bericht ik u als volgt.
Uit navraag en de evaluatie van de subsidieregeling «Sanering Loden
Drinkwaterleiding» (TK 2006–2007, 26 076 nr. 4) blijkt
dat het praktisch onmogelijk is om te achterhalen hoeveel woningen met loden
drinkwaterleidingen resteren en waar deze woningen zich bevinden. In Nederland
bestaat geen bron waarin woningen met loden drinkwaterleidingen zijn terug
te vinden. De uitvoeringsorganisatie SenterNovem verwijst in haar brief ook
naar dergelijke praktische beletsels (zie bijlage 1). Bovendien worden bij
de Kwantitatieve Woningregistratie loden leidingen niet meegenomen, aangezien
de frequentie waarmee loden leidingen voorkomen dusdanig laag is, dat een
representatieve steekproef onmogelijk is. Mede hierdoor is het ook niet mogelijk
om aan te geven hoe groot de exacte afname van het aantal woningen met loden
drinkwaterleidingen is door middel van ongesubsidieerde sanering, renovatie
of sloop.
Uiteraard zijn opsporingsmethoden denkbaar, maar de kosteneffectiviteit
daarvan trek ik ernstig in twijfel. Het is theoretisch mogelijk het gehele
woningbestand van vóór 1955, het jaar waarin de toepassing van
loden leidingen werd verboden, te benaderen met de vraag of zich daarin loden
leidingen bevinden. Dit bestand zou kunnen worden gecorrigeerd met woningen
waarvan bekend is dat ze geen loden leidingen meer bevatten. De respons zal
naar verwachting erg laag zijn. U kunt zich voorstellen dat een dergelijke
benadering buitengewoon arbeidsintensief en dus kostbaar is, terwijl de uitkomst
erg onzeker is. Een dergelijke aanpak sta ik dan ook niet voor.
Ik wens nuchter om te gaan met de risico’s die voortvloeien uit
de resterende loden drinkwaterleidingen. Allereerst is een substantiële
afname van het aantal woningen met loden drinkwaterleidingen gerealiseerd middels de saneringsregeling. Bovendien is de risicogroep beperkt tot
zuigelingen die de eerste zes maanden worden gevoed met flessenvoeding, aangemaakt
met drinkwater. Daarnaast is het voor bewoners relatief eenvoudig om zelf
de aanwezigheid van loden leidingen te constateren en vervolgens maatregelen
te treffen. Gelet op de korte periode waarin er risico’s bestaan, is
het gebruik van flessenwater voor het aanlengen van de voeding een veilige
en, in vergelijking tot sanering van de loden leidingen, erg kosteneffectieve
maatregel.
Derhalve ben ik van mening dat de rijksoverheid zich in deze dient in
te zetten voor risicogroepspecifieke informatie. Gerichte communicatie via
de zuigelingenzorg heeft mijn voorkeur. Dit sluit namelijk ook aan bij het
advies uit het evaluatierapport over de regeling sanering loden drinkwaterleidingen,
waarin wordt aanbevolen de risicogroep blijvend te informeren.
In dit kader heb ik inmiddels een communicatiestrategie laten opstellen.
Deze strategie is gericht op het attenderen van ouders en verzorgers van zuigelingen
op de risico’s van loden drinkwaterleidingen en het aanbevelen van flessenwater
als alternatief, indien zij vaststellen dat zich inderdaad nog loden drinkwaterleidingen
in hun woning bevinden. De communicatiestrategie richt zich op de natuurlijke
contactmomenten van ouders en verzorgers van zuigelingen tot 1 jaar met zorg(instellingen).
Hierbij valt te denken aan het contact met de verloskundige, het consultatiebureau
of de kinderarts. Deze intermediairen spelen een belangrijke rol in de informatieoverdracht
en communicatie richting de risicogroep. Zij worden in de komende periode
dan ook actief betrokken bij de planning en het vaststellen van de kernboodschap.
Ik vertrouw dat ik hiermee voldaan heb aan de wens van de Kamer om het
risico, voortkomend uit de resterende woningen met loden drinkwaterleidingen,
tot een maatschappelijk aanvaardbaar minimum te beperken.
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. M. Cramer