26 076
Lood in drinkwater

nr. 2
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 19 november 1998

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft op 8 oktober 1998 overleg gevoerd met minister Pronk van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over het plan van aanpak «Lood in drinkwater» (26 076, nr. 1).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Feenstra (PvdA) meende dat aan de kwaliteit van het drinkwater hoge eisen moeten worden gesteld. Nu daarbij de gezondheid van de allerjongsten in het geding is, dient de centrale politiek hiervoor haar verantwoordelijkheid te nemen. Hij vond het bemoedigend dat het kabinet de conclusies uit het advies van de Gezondheidsraad over lood in drinkwater onderschrijft. Hierbij gaat het om de sanering van de leidingen door de drinkwaterbedrijven – geprobeerd wordt deze in 2000 af te ronden en dat is uitstekend – een sanering in de sociale huurwoningsector, een sanering binnen de koopsector en het betrekken van de EG-drinkwaterrichtlijn bij de herziening van de Waterleidingwet. Hij vroeg zich af hoe de normstelling die op basis van de EG-drinkwaterrichtlijn wordt nagestreefd, zich verhoudt met het doorlopen van een aantal saneringstermijnen na 2000. Hij sprak de hoop uit dat Nederland geen gebruik zal maken van de door de EU aangegeven termijnen en de nagestreefde norm sneller zal bereiken. Kan het wetgevingstraject dat nu wordt voorzien voor 2000 niet nauwer en sneller op EG-drinkwaterrichtlijn aansluiten?

De saneringstermijnen voor de bewoners/eigenaren in de koopsector en de bewoners van sociale woningbouw zijn verschillend. De heer Feenstra verzocht de minister dit verschil te verkleinen. Mocht de monitoring van de sanering in beeld brengen dat de doelstelling op onderdelen onvoldoende wordt gerealiseerd, dan volgen nadere voorstellen. Dat vond hij een verstandige aanpak, maar het leek hem ook nuttig indien de Kamer hierover met enige regelmaat wordt geïnformeerd.

In het plan van aanpak (26 076, nr. 1) wordt aangegeven dat bij de sanering in de koopsector een beroep wordt gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de eigenaren. Dat vond hij een billijk uitgangspunt. De financiële stimulans om de sanering in deze sector te versnellen loopt echter eind 1998 af, terwijl het voor de hand ligt deze regeling in elk geval tot het jaar 2000 voort te zetten. Daarna zouden de bewoners/eigenaren in de koopsector geconfronteerd mogen worden met een sanctie. Hij bracht daarom het voorstel van de Stichting loodsanering drinkwaterinstallaties Nederland (SLDN) onder de aandacht. Deze stichting pleit voor het voortzetten van een dergelijke regeling en verwijst daarbij naar een mogelijke onderuitputting van de tijdelijke stimuleringsregeling duurzaam bouwen (DUBO). Als die onderuitputting er is, ligt het voor de hand gelden daarvan in te zetten voor zo'n regeling. De heer Feenstra verzocht de minister een andere financieringsmogelijkheid aan te geven indien er geen sprake is van een onderuitputting. De stichting geeft zelfs aan dat verzekeringen bijvoorbeeld kunnen stellen dat lekkage uit loden leidingen niet zal worden vergoed. Ook dat kan druk zetten op het saneringsproces.

De heer Luchtenveld (VVD) benadrukte dat het uit het oogpunt van preventie verstandig is loden leidingen geleidelijk te vervangen. De VVD onderschrijft het uitgangspunt van de vrijwilligheid daarbij. Die ontbreekt overigens voor de bijdragen in de kosten van de investeringen die de waterleidingbedrijven via de Vereniging exploitanten waterleidingbedrijven in Nederland (VEWIN) op zich hebben genomen. Tot welke prijsverhoging per m3 water geeft de vervanging van de loden drinkwaterleidingen aanleiding en hoe verhoudt zich die tot de wens de lokalelastendruk te beperken?

Hij onderschreef de gedachte om investeringen ter verbetering van de particuliere koopwoningen te subsidiëren. Het kabinet heeft ervoor gekozen in de DUBO-regeling de eis tot het gelijktijdig bevorderen van energiebesparing te laten vervallen. De heer Luchtenveld begreep dat de prioriteit wordt gelegd bij het vervangen van loden leidingen, maar vond het jammer dat de combinatie van werkzaamheden voor energiebesparing, die vaak voordelen heeft, daarmee verloren lijkt te gaan. Is het niet mogelijk deze voordelen te behouden? Bovendien loopt de DUBO-regeling eind 1998 af. Ook hij bracht het voorstel van de SLDN voor het voorzetten van een specifieke regeling voor het vervangen van loden leidingen onder de aandacht. Hij vroeg de minister of hij dit voorstel wilde overnemen dan wel of hij bereid was als alternatief de DUBO-regeling te verlengen.

Het leek hem nuttig aan degenen die overwegen een huis te kopen of te huren, informatie te geven over het al dan niet voorkomen van loden leidingen in de desbetreffende woning. De suggestie om die informatie door het waterleidingbedrijf te laten verstrekken nadat de woning is betrokken, vond hij minder correct omdat de bewoner dan onaangenaam wordt verrast. In veel gemeenten verschijnt een woonkrant. Deze informatie kan bijvoorbeeld in die krant worden vermeld bij de huizen die voor 1960 zijn gebouwd. Iets dergelijks moet ook in overleg met de makelaars mogelijk zijn. Is de minister bereid hierover in overleg te treden met de woningcorporaties en de overkoepelende organisaties van makelaars? Als informatie per woning niet mogelijk is, kan dit instrument wellicht worden gebruikt voor het geven van algemene voorlichting aan huurders en kopers.

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA) vond het van groot belang dat mensen kunnen beschikken over schoon drinkwater. De loodconcentratie in drinkwater overschrijdt de aanvaardbare norm en met name baby's zijn hierdoor aan bepaalde risico's blootgesteld. Het is daarom nodig dat het ministerie van VROM maatregelen neemt. Dat de verwachte golf van verontruste burgers is uitgebleven, wordt in het plan van aanpak toegeschreven aan een evenwichtige weergave van de boodschap door de pers. Het is echter de vraag of iedereen hiervan kennis draagt. Zij constateerde een spanning tussen de door VROM geformuleerde doelstelling, sanering van 80% van de leidingen, en het gehanteerde principe van vrijwilligheid. Een verplichte sanering brengt blijkbaar te hoge kosten met zich. Zij wees erop dat in Europees verband wel is gepleit voor een totale sanering van loden leidingen.

De eigen verantwoordelijkheid van de eigenaar wordt als uitgangspunt genomen en in het plan van aanpak wordt gesproken over alternatieven zoals bronwater. Het is echter de vraag of de huishoudens zich alternatieven kunnen veroorloven of in staat zijn de kosten van vervanging van loden leidingen te dragen. Bovendien is de eigen bijdrage bij subsidie ongewis. Mevrouw Eisses vond dat wat te gemakkelijk wordt uitgegaan van keuzemogelijkheden.

Blijkbaar moeten de middelen voor de aangepaste DUBO-regeling uit het bestaande budget komen. Zij vroeg zich af of dit budget voor de huidige plannen wel voldoende is. Daarnaast wordt veel verwacht van de herverdeling van gelden tussen gemeenten met een overschot en gemeenten met een tekort. Wordt gegarandeerd dat budgettaire problemen langs deze weg worden opgelost? Verder wees zij erop dat wordt uitgegaan van een bijdrage van 25%, terwijl tegelijkertijd wordt gesproken over een bandbreedte van 25% tot 75%. Het aantal woningen dat voor sanering in aanmerking komt, wordt geschat op 20 000, maar dit aantal wordt niet onderbouwd. Voorts loopt de aangepaste DUBO-regeling al op 31 december 1998 af. Het is kortom nog niet duidelijk wat precies mogelijk is en welke maatregelen nog genomen moeten worden om de geformuleerde doelstelling te halen. Op de petitie van de SLDN, die getuigt van een goede aanpak, hoorde zij graag een reactie van de minister. Met de gemaakte afspraken over de binnenleidingen van de sociale huurwoningen en de buitenleidingen lijkt een goede weg te zijn ingeslagen. Wel is het de vraag of de financieel zwakke corporaties in staat zijn de afspraken uit het DUBO-convenant na te komen. Het plan van aanpak meldt dat een deel van de waterleidingbedrijven de doelstelling zonder aanvullende middelen niet zal kunnen halen. Hoe wordt dit opgelost?

In het plan van aanpak wordt ervan uitgegaan dat door het saneren van de loden leidingen in en om de woningen risico's worden uitgesloten. Er wordt echter niet gesproken over bijvoorbeeld kinderdagverblijven en kinderziekenhuizen. Het leek haar een taak van de overheid de risico's ook daar te inventariseren en weg te nemen.

Antwoord van de regering

De minister merkte op dat door het beleid van de afgelopen jaren reeds veel verbeteringen zijn aangebracht. Nu de Gezondheidsraad vooral aandacht vraagt voor een specifieke risicogroep, is het van belang de laatste fase van dit beleid goed af te ronden. Hij zei zonder meer van plan te zijn de komende jaren extra aandacht te besteden aan de relatie tussen milieu en volksgezondheid.

De in het plan van aanpak aangegeven norm van 10 μg/l geldt voor de waterleidingbedrijven, die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het drinkwater tot aan de hoofdkraan. Om het drinkwater werkelijk loodvrij te maken, is het nodig ook de loden binnenleidingen te vervangen. De sanering van deze leidingen loopt daarom door tot na 2000. Er wordt echter naar gestreefd de doelstelling zo snel mogelijk te verwezenlijken. De termijn die Nederland hanteert voor de invoering van de EU-normen is zo kort mogelijk en veel korter dan de Europese drinkwaterrichtlijn voorschrijft. De minister zei toe het Nederlandse programma niet te vertragen omdat de Europese richtlijnen daartoe de ruimte bieden. Het gelijktrekken van de saneringstermijnen voor de bewoners/eigenaren in de koopsector en de bewoners van de sociale woningbouw is niet zo gemakkelijk, omdat de loodsanering vaak een onderdeel uitmaakt van renovatieplannen, waarvan de uitwerking vaak enige tijd vergt. De minister vond het van belang de laatste fase van dit beleid te monitoren en de Kamer hierover volledig te informeren. Het plan van aanpak voorziet in een monitoring. De resultaten van de eerstvolgende monitoring komen beschikbaar in het jaar 2000. Hij zei toe hierover al iets te zeggen in de memorie van toelichting op de begroting voor 2000.

De financiële vertaling van de afspraken met de waterleidingbedrijven over de sanering van de loden leidingen zijn reeds verwerkt in de ramingen voor de lange termijn en in de daarop gebaseerde tarieven. Zoals in het plan van aanpak is aangegeven, wordt de realisering van deze afspraken nu versneld. Deze versnelling leidt tot een minimale verhoging van de prijs per m3. Omdat zij om gezondheidsredenen is ingezet, vond de minister deze minimale prijsverhoging gerechtvaardigd.

Voor de huidige DUBO-regeling is waarschijnlijk nog 8 mln. beschikbaar. De minister wees er echter op dat de desbetreffende eindrapportage pas in het eerste kwartaal 1999 beschikbaar is omdat de regeling pas eind 1998 afloopt en dat de loodsanering hiervan slechts een onderdeeltje is. Hij zei te willen bezien of dit bedrag beschikbaar kan blijven voor een specifiek op loodsanering gericht programma. Over het doorzetten van de huidige DUBO-regeling was hij niet positief geadviseerd omdat het telkens verlengen van een tijdelijke regeling een vreemde manier van bestuur is. Na de afloop van de huidige regeling moet eerst worden geïnventariseerd welke risicogroepen er nog zijn. Het uitgangspunt daarbij is een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de eigenaren. Daarbij is het de vraag of zij die verantwoordelijkheid kunnen dragen en of zij zich daarvan bewust zijn. De suggestie van de heer Luchtenveld de informatie over loden leidingen in bijvoorbeeld de woonkrant te verscherpen, sprak de minister aan. Hij gaf aan hierover in gesprek te treden met de desbetreffende organisaties.

Uiteindelijk zullen nog twee risicogroepen overblijven: a. de mensen die zich de sanering echt niet kunnen veroorloven en b. de mensen binnen deze groep die een speciaal gezondheidsrisico dragen. Wellicht is het mogelijk om een afsluitende regeling op te stellen voor deze laatste groep. Misschien zijn hiervoor de eerder genoemde middelen beschikbaar uit de DUBO-regeling. De minister zei nog een andere mogelijkheid te zien om voor deze groep middelen te genereren, maar hierover wilde hij eerst contact opnemen met de minister van Financiën. De criteria die door de SLDN zijn genoemd, wilde hij bij zijn overwegingen betrekken. Het door de stichting aangegeven bedrag van 60 mln. vond hij echter te hoog. Uitgaande van de omvang van de risicogroep, een bepaald aantal huizen, een bepaald subsidiepercentage en de kosten per sanering heeft het ministerie van VROM een bedrag van 15 mln. berekend. Hij zei toe zich voor dit bedrag te willen inzetten. Meer leek hem niet te vinden.

De sanering van kinderdagverblijven en kinderziekenhuizen valt net als bij andere gebouwen onder verantwoordelijkheid van de eigenaren. Via de overlegstructuren binnen de volksgezondheid en de rijksgebouwendienst zijn deze hierover reeds volledig geïnformeerd. Hierbij is in het bijzonder de aandacht gevraagd voor kinderdagverblijven en kinderziekenhuizen in de oude binnensteden. Mochten zich in deze gebouwen nog problemen voordoen, dan zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.

De minister legde uit dat op aandringen van de Kamer is besloten de investeringen voor energiebesparing en voor loodsanering te ontkoppelen. Deze koppeling werkte namelijk vertragend op de loodsanering. Het leek de minister daarom niet juist, thans weer over te gaan tot een koppeling. Bovendien zou dit meer geld vergen en dat is daarvoor niet beschikbaar. Hij wees er wel op dat voor energiebesparende maatregelen andere subsidiemogelijkheden voorhanden zijn.

Op de vraag van mevrouw Eisses over het aantal woningen antwoordde de minister dat VROM heeft ingeschat dat er momenteel nog 110 000 koopwoningen zijn met loden leidingen. In 2005 dient 80% hiervan te zijn gesaneerd; dat zijn 90 000 woningen. Verwacht wordt dat zich 50 000 woningonttrekkingen zullen voordoen. Dat betekent dat 40 000 woningen gesaneerd zullen moeten worden. Bij de berekening van de subsidie is ervan uitgegaan dat de helft van de eigenaren van deze 40 000 woningen zich voor 2005 laat aansporen door de stimuleringsregeling.

Nadere gedachtewisseling

De heer Feenstra (PvdA) was blij met de aankondiging van de minister extra aandacht te besteden aan de relatie tussen milieu en volksgezondheid. Hij was van mening dat de verlengde DUBO-regeling moet worden afgerond en dat moet worden overgegaan naar een regeling die is toegespitst op de groepen die een gezondheidsrisico lopen, zoals gezinnen met jonge kinderen of kinderen op komst en op locaties zoals kinderdagverblijven, kinderziekenhuizen, enz.

Het bedrag van 15 mln., dat de minister noemt voor de sanering van 40 000 woningen, vond de heer Feenstra wat aan de zuinige kant. Hij nodigde de minister uit, zijn desbetreffende plannen uit te werken inclusief de financiële vertaling daarvan. Het leek hem nuttig indien al bij de begrotingsbehandeling van VROM wordt aangegeven of het plan van de minister inpasbaar is in de huidige VROM-begroting, zodat bekend wordt of de toegespitste regeling kan worden doorgezet.

De heer Luchtenveld (VVD) wees erop dat de ontkoppeling binnen de DUBO-regeling nog niet zo lang van kracht is, zodat de tijd waarin werkelijk kan worden geprofiteerd van de versoepeling in feite maar kort is. Bovendien zal het gevaar van lood in drinkwater bij een aantal mensen niet bekend zijn. Hij pleitte er dan ook voor, de DUBO-regeling toch te verlengen, al was het maar met een halfjaar. Daarna kan worden geïnventariseerd welke specifieke afronding nog nodig is. Voor een regeling die specifiek is toegesneden op mensen die zich een sanering niet kunnen veroorloven, was de heer Luchtenveld huiverig. Bij zo'n regeling moeten immers de inkomensomstandigheden worden bepaald en bij de huursubsidie is al gebleken hoeveel bureaucratie dit met zich brengt en hoe moeilijk het is om alle probleemgevallen onder de regeling te brengen. Wordt de DUBO-regeling voortgezet dan zal daarvan over het algemeen toch gebruik worden gemaakt door de mensen die een gezondheidsrisico lopen.

Het was niet de bedoeling van de heer Luchtenveld, de koppeling binnen de DUBO-regeling weer in te voeren. Hij dacht meer aan een financiële premie voor het uitvoeren van de loodsanering én energiebesparende maatregelen. Als de regeling toch wordt verlengd, kan dit aspect hierbij betrokken worden.

Verder verzocht hij de minister ook de gemeenten en corporaties te benaderen, zodat ook in de woonkranten voor huurhuizen informatie wordt gegeven over loden leidingen. Tot slot vroeg hij of het probleem van loden leidingen zich ook voordoet op de Nederlandse Antillen.

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA) toonde zich verheugd over de inzet van de minister. Zij was het eens met het instellen van een regeling toegespitst op de risicogroepen en verzocht de minister hierover bij de begrotingsbehandeling van VROM uitsluitsel te geven. Verder stelde zij het op prijs iets te vernemen over de stand van zaken in de door haar genoemde gebouwen.

De minister meldde allereerst dat de omvang van dit vraagstuk op de Nederlandse Antillen hem niet bekend was. Daar gelden andere prioriteiten op het gebied van de gezondheidszorg dan in Nederland. Hij zei toe hierover contact op te nemen met minister De Vries.

Hij benadrukte verder dat de DUBO-regeling een tijdelijke regeling is die reeds een keer is verlengd. Het leek hem bestuurlijk niet juist telkens tot verlenging over te gaan. Bovendien gaat hiervan een precedentwerking uit naar andere tijdelijke regelingen. Hij zei wel te proberen de Kamer duidelijkheid te geven over de inhoud van de toegespitste regeling en de financiële inpasbaarheid daarvan. De tijd tot de begrotingsbehandeling van VROM vond hij daarvoor echter te kort, maar hij zei wel te proberen er dan iets over te zeggen. De minister wilde graag bezien in hoeverre de systemen van de DUBO-regeling kunnen worden gebruikt zonder deze regeling te verlengen. Zodra de regeling heeft vorm gekregen, wordt de Kamer daarover geïnformeerd. Hij was bereid te bezien in hoeverre de gebouwen waarin risicogroepen verblijven, hierbij betrokken kunnen worden.

De voorzitter van de commissie,

Reitsma

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Reitsma (CDA), voorzitter, Van Middelkoop (GPV), Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Crone (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Eisses-Timmerman (CDA), Th.A.M. Meijer (CDA), Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Kortram (PvdA), Van der Knaap (CDA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Oplaat (VVD), Van der Staaij (SGP), Van Dok-van Weele (PvdA), Schoenmakers (PvdA), Udo (VVD).

Plv. leden: Leers (CDA), Stellingwerf (RPF), Dijksma (PvdA), Valk (PvdA), Essers (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), De Boer (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Visser-Van Doorn (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), Bos (PvdA), Van den Akker (CDA), Giskes (D66), M.B. Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Niederer (VVD), Van 't Riet (D66), Waalkens (PvdA), Spoelman (PvdA), Voorhoeve (VVD).

Naar boven