26 068
Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en Georgië, anderzijds; Brussel, 22 april 1996; Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en Armenië, anderzijds; Luxemburg, 22 april 1996; Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en Azerbeidzjan, anderzijds; Luxemburg, 22 april 1996; en Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds; Florence, 21 juni 1996

nr. 349
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 4 juni 1998

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 8 juni 1998.

De wens dat de verdragen aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 8 juli 1998.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 22 april 1996 te Brussel, de op 22 april 1996 te Luxemburg (2x) en de op 21 juni te Florence tot stand gekomen Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en Georgië, anderzijds; de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en Armenië, anderzijds; de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en Azerbeidzjan, anderzijds;

en de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds (Trb. 1996, 190, Trb, 1996, 288, Trb, 1996, 289 en Trb. 1996, 290)1 .

Een toelichtende nota bij deze verdragen treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

TOELICHTENDE NOTA

IAlgemene inleiding4
   
IIArtikelsgewijze toelichting5
 Preambule5
TITEL IAlgemene beginselen (artikelen 2 tot en met 4; artikelen 2 en 3 Oezbekistan)6
TITEL IIPolitieke dialoog (artikelen 5 tot en met 8; artikelen 4 tot en met 7 Oezbekistan)6
TITEL IIIHandel in goederen (artikelen 9 tot en met 19; artikelen 8 tot en met 18 Oezbekistan)7
TITEL IVBepalingen inzake het handelsverkeer en de investeringen (artikelen 20 tot en met 44 Georgië; artikelen 20 tot en met 43 Armenië en Azerbeidzjan; artikelen 19 tot en met 42 Oezbekistan)9
Hoofdstuk IArbeidsvoorwaarden (artikelen 20 tot en met 22; artikelen 19 tot en met 21 Oezbekistan)9
Hoofdstuk IIBepalingen inzake de vestiging en exploitatie van ondernemingen (artikelen 23 tot en met 29; artikelen 22 tot en met 28 Oezbekistan)10
Hoofdstuk IIIGrensoverschrijdend dienstenverkeer tussen de Gemeenschap en de onderhavige republieken (artikelen 30 tot en met 33; artikelen 29 tot en met 32 Oezbekistan)13
Hoofdstuk IVAlgemene bepalingen (artikelen 34 tot en met 40; artikelen 33 tot en met 39 Oezbekistan)13
Hoofdstuk VBetalings- en kapitaalverkeer (Artikel 41; artikel 40 Oezbekistan)14
Hoofdstuk VIBescherming van intellectuele, industriële en commerciële eigendom15
TITEL VSamenwerking op het gebied van wetgeving15
TITEL VIEconomische samenwerking (artikelen 45 tot en met 70 Georgië; artikelen 44 tot en met 67 Armenië; artikelen 44 tot en met 70 Azerbeidzjan; artikelen 43 tot en met 67 Oezbekistan)16
TITEL VIISamenwerking op het gebied van democratie en mensenrechten (artikel 71 Georgië en Azerbeidzjan; artikel 68 Armenië en Oezbekistan)18
TITEL VIIISamenwerking bij de preventie van illegale activiteiten en de preventie van en controle op illegale immigratie (artikelen 72 tot en met 75 Georgië en Azerbeidzjan; artikelen 69 tot en met 72 Armenië en Oezbekistan)18
TITEL IXCulturele samenwerking (artikel 76 Georgië en Azerbeidzjan; artikel 73 Armenië en Oezbekistan)18
TITEL XFinanciële samenwerking op het gebied van technische bijstand (artikelen 77 tot en met 80 Georgië en Azerbeidzjan; artikelen 74 tot en met 77 Armenië en Oezbekistan)18
TITEL XIInstitutionele, algemene en slotbepalingen (artikelen 81 tot en met 105 Georgië en Azerbeidzjan; artikelen 78 tot en met 102 Armenië en Oezbekistan)19
   
IIIKoninkrijkspositie19

I ALGEMENE INLEIDING

De zogenoemde partnerschapsakkoorden zijn verdragen met een gemengd karakter, die voor een eerste periode van tien jaar zijn gesloten. Zij zullen telkens automatisch verlengd worden met een jaar. Vooruitlopend op de inwerkingtreding ervan, zijn tijdelijk communautaire voorzieningen getroffen (de zogenoemde interim-akkoorden: met Georgie en Armenië PbEg 1997, L129; met Oezbekistan PbEg 1998 L43; met Azerbadjzan is nog niet gepubliceerd) die de voorlopige toepassing van een deel van de verdragen, voornamelijk aangaande handel in goederen, mogelijk maken.

De partnerschapsakkoorden zijn voor het communautaire gedeelte gebaseerd op de artikelen 54, tweede lid, 57, tweede lid, laatste volzin, 66, 73 C, tweede lid, 75, 84, tweede lid, 99, 100, 113, 235 en 228, tweede en derde lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-verdrag). Ingevolge laatstgenoemd artikel zal het Europees Parlement met de partnerschapsakkoorden dienen in te stemmen. De materie, die door de verdragen wordt bestreken, is evenwel breder dan de bevoegdheden van de gemeenschap (onder meer politieke dialoog en cultuur), reden waarom ook de lidstaten partij dienen te worden en daartoe de constitutioneel vereiste procedure dienen te doorlopen,

Met de formule van de partnerschaps- en samenwerkingsakkoorden worden van de Unie-zijde de volgende doelstellingen nagestreefd:

– het scheppen van een passend kader voor een politieke dialoog met het oog op de bevordering van nauwe politieke betrekkingen;

– het bevorderen van handel en investeringen en harmonische economische betrekkingen op grond van de beginselen van de economie ten einde een duurzame ontwikkeling te stimuleren;

– het leggen van de grondslag voor economische, sociale, financiële, juridische en culturele samenwerking;

– het ondersteunen van de inspanningen van het betreffende land om zijn democratie te consolideren en te versterken, zijn economie te ontwikkelen en de overgang naar een markteconomie te verwezenlijken.

Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie eind 1991 zag de Gemeenschap zich geplaatst voor de opgave met de twaalf zelfstandig geworden republieken afzonderlijk een nieuwe verdragsrelatie aan te gaan, die tot dan toe was vastgelegd in de op 18 december 1989 totstandgekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap (EG) en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) en de Unie van Socialistische Sowjetrepublieken inzake handel en commerciële en economische samenwerking (PbEG 1990, L 68). In afwachting van de totstandkoming van deze nieuwe verdragen worden de betrekkingen met de zelfstandig geworden landen voortgezet op basis van het verdrag van 1989.

Het fundamenteel gewijzigde Europa-beeld en de inmiddels in deze landen soms meer, soms minder op gang gekomen politieke en economische hervormingsprocessen hebben op vorm en inhoud van de nieuwe verdragsrelaties hun stempel gezet. Het onderhandelingsmandaat voor de partnerschaps- en samenwerkingsakkoorden werd in oktober 1992 door de Algemene Raad te Luxemburg vastgesteld (kamerstukken II 1992/93, 21 501-02, nr. 72, punt 10). Het brede kader van dit mandaat liet een gedifferentieerde benadering toe bij de onderhandelingen over de te sluiten verdragen, zodat zoveel mogelijk rekening kon worden gehouden met de specifieke omstandigheden van de verschillende landen. Inmiddels zijn dergelijke verdragen totstandgekomen met Rusland (Trb. 1994, 242), Oekraïne (Trb. 1994, 230), Moldavië (Trb. 1995, 71), Kazachstan (Trb. 1995, 144), Kirgizstan (1995, 145) en Wit-Rusland (1995, 143). Door de gedifferentieerde benadering was het mogelijk om met Rusland, Oekraine, Moldavië en Wit-Rusland verdergaande verdragen te sluiten dan met Kazachstan, Kirgizstan en thans ook met Georgië, Armenië, Azerbeidzjan (de drie Kaukasische republieken) en Oezbekistan. Van de zijde van de Europese Unie wordt er groot belang aan gehecht dat met Onafhankelijke Staten (staten van de voormalige Sovjet-Unie, behalve de Baltische Staten) waar aantoonbare stappen genomen zijn op weg naar verdergaande hervormingen, een nieuwe volkenrechtelijke relatie aan wordt gegaan. Een partnerschapsakkoord, waarin onder meer voorzien is in een politieke dialoog, zal – zo mag worden verwacht – de hervormingen in het partnerland positief beïnvloeden. De Europese Unie levert op deze manier een bijdrage aan het gehele transformatieproces in de partnerlanden. Het Europees Parlement heeft met de verdragen met de drie Kaukasische republieken ingestemd op 13 maart 1997 (wetgevingsresolutie A4-0026/97). De instemming met het verdrag met Oezbekistan heeft het Europees Parlement verleend op 9 oktober 1997 (wetgevingsresolutie A4-0304/97).

De onderhavige verdragen met de Kaukasische republieken en Oezbekistan bevatten geen vrijhandelsperspectief en geen politieke dialoog op staatshoofden/regeringsleiders-niveau, wel op een lager niveau. Evenmin kennen de onderhavige verdragen een samenwerkingsprocedure in geval van antidumping, conform de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek India inzake partnerschap en ontwikkeling (PbEG 1994, L 223).

In de verdragen met Georgië, Armenië en Azerbeidzjan wordt sterk de nadruk gelegd op samenwerking in de Transkaukasische regio.

De onderhavige verdragen hebben dezelfde structuur als de partnerschapsakkoorden met Rusland, Oekraine, Kazachstan, Kirgizstan, Moldavië en Wit-Rusland. Bij de behandeling van de goedkeuringswetten van deze verdragen hebben beide Kamers der Staten-Generaal uitgebreid de gelegenheid gehad om deze partnerschapsakkoorden te beoordelen, reden dat ervoor gekozen is de onderhavige verdragen gezamenlijk ter stilzwijgende goedkeuring in te dienen.

Omdat de verdragen gebaseerd zijn op het verdrag met Kazachstan en hieraan grotendeels gelijk zijn, stemt de toelichting voor een belangrijk deel overeen met de toelichting behorende bij de partnerschapsakkoorden met Moldavië, Kazachstan, en Kirgizstan (kamerstukken II 1996/97, 25 086, nrs. 66 en 1). Bij de artikelsgewijze behandeling van de onderhavige verdragen is uitgegaan van de tekst van het verdrag met Georgië.

II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

PREAMBULE

De preambule bevat een opsomming van intenties en grondslagen die tezamen de context vormen van de verdragen. In de preambule van de verdragen met de Kaukasische republieken wordt in de overweging met betrekking tot regionale samenwerking specifiek gerefereerd aan het belang van het bevorderen van de samenwerking en wederzijds vertrouwen tussen de onafhankelijke staten in Transkaukasië en andere buurlanden. Deze referentie is opgenomen met het oog op de bestaande conflictuele situaties in deze regio (Nagorno-Karabach).

Bij de onderhavige verdragen is de overweging met betrekking tot het op 17 december 1974 te Lissabon totstandgekomen Verdrag inzake het Energiehandvest (Trb. 1995, 108) uitgebreid met een referentie aan het belang van eerlijke voorwaarden voor doorvoer voor de export van energieproducten, gezien de strategische ligging van deze landen voor de doorvoer van energieproducten. Alleen bij Georgië worden, bij de overweging met betrekking tot de overtuiging van het belang van de beginselen van de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, inzonderheid de rechten van minderheden, de totstandkoming van een meerpartijenstelsel met vrije en democratische verkiezingen, en economische liberalisering om een markteconomie tot stand te brengen, ook de inspanningen van deze staat om een op deze beginselen gebaseerd politiek en economisch stelsel tot stand te brengen, erkend. Gezien het verloop van de verkiezingen ten tijde van deze onderhandelingen in de andere twee Kaukasische republieken is dit niet bij de verdragen met deze twee staten overgenomen, evenmin als bij het verdrag met Oezbekistan. In Titel VIII van de onderhavige verdragen «Samenwerking bij de preventie van illegale activiteiten en de preventie van en controle op illegale immigratie» is een nieuwe bepaling opgenomen met betrekking tot het belang van samenwerking ten behoeve van preventie en controle op illegale immigratie.

TITEL I ALGEMENE BEGINSELEN (ARTIKELEN 2 TOT EN MET 4; ARTIKELEN 2 EN 3 OEZBEKISTAN)

Zoals inmiddels gebruikelijk is bij de verdragen van de Europese Unie met derde landen wordt ook in de onderhavige verdragen de eerbiediging van de mensenrechten als een essentieel onderdeel aangemerkt. In samenhang met artikel 98, tweede lid (Georgië en Azerbeidzjan; artikel 97, tweede lid, Armenië; artikel 95, tweede lid, Oezbekistan), kunnen maatregelen genomen worden bij schending van het verdrag.

De tekst van artikel 4 reflecteert in het geval van de drie Kaukasische republieken de wens om een verwijzing op te nemen naar een eventuele toekomstige vrijhandelszone (zoals opgenomen bij Oekraine, Rusland, Moldavië en Wit-Rusland). Het compromis dat daarover werd bereikt resulteerde in de opname van een evolutief artikel, waarin enkel wordt gesteld dat de partijen overleg kunnen voeren over veranderende economische omstandigheden. De samenwerkingsraad kan vervolgens de partijen aanbevelingen doen over uitbreiding van delen van het verdrag in het licht van deze omstandigheden. Voor Oezbekistan resulteerde deze wens in een overweging waarin het proces van economische samenwerking wordt ingebed in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO).

Armenië, Azerbeidzjan, Georgië en Oezbekistan genieten op dit moment binnen de WTO de status van waarnemer. Mochten de veranderende economische omstandigheden aanleiding geven om te komen tot een vrijhandelszone, dan dient dit te geschieden conform de op 30 oktober 1947 te Genève totstandgekomen Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT-1947) (Trb. 1966, 1). Bij toetreding van de betrokken landen tot het WTO-Verdrag (de op 15 april 1994 te Marrakesh totstandgekomen Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, Trb. 1994, 235), dienen de bepalingen op het moment van toetreding hieraan te zijn aangepast. Deze eisen gelden uiteraard eveneens indien een vrijhandelszone met Oezbekistan tot stand komt.

TITEL II POLITIEKE DIALOOG (ARTIKELEN 5 TOT EN MET 8; ARTIKELEN 4 TOT EN MET 7 OEZBEKISTAN)

Op grond van de bepalingen in Titel II wordt voorzien in een regelmatige politieke dialoog tussen partijen. In navolging van de verdragen met Rusland, Oekraïne, Moldavië en Wit-Rusland is in de onderhavige verdragen expliciet gesteld dat zal worden gestreefd naar nauwere samenwerking ter versterking van de stabiliteit en veiligheid, bij de naleving van democratische beginselen, de eerbiediging en bevordering van mensenrechten, vooral die van minderheden. In de verdragen met Kazachstan en Kirgizstan worden deze onderwerpen niet expliciet genoemd, hetgeen niet wegneemt dat zij tijdens de politieke dialoog niet aan de orde kunnen worden gesteld. Eerbiediging van de democratische beginselen en de mensenrechten vloeit overigens voor alle betrokken partnerlanden reeds voort uit artikel 2 van de verdragen waarin de algemene beginselen worden verwoord. In de onderhavige verdragen worden deze principes in Titel VII «Samenwerking op het gebied van democratie en mensenrechten» uitgewerkt.

In Titel II van de verdragen wordt specifiek aandacht besteed aan het doel van de politieke dialoog om veiligheid en stabiliteit in de regio van de Kaukasische republieken te bewerkstelligen en de toekomstige ontwikkeling van de onafhankelijke staten van Transkaukasië te bevorderen. De mogelijkheid is opgenomen dat deze dialoog op regionaal vlak kan plaatsvinden met het oog op een bijdrage aan het oplossen van regionale conflicten en spanningen.

TITEL III HANDEL IN GOEDEREN (ARTIKELEN 9 TOT EN MET 19; ARTIKELEN 8 TOT EN MET 18 OEZBEKISTAN)

Artikelen 9, 10 (artikelen 8, 9 Oezbekistan)

Deze artikelen zijn identiek aan de desbetreffende artikelen in de voorafgaande verdragen (met Rusland, Oekraïne, Kazachstan, Kirgizstan, Moldavië en Wit-Rusland). Partijen zullen bij de handel in goederen uitgaan van het beginsel van meestbegunstiging, zoals neergelegd in artikel I, eerste lid, van de GATT 1947. Dit artikel wordt niet expliciet genoemd, maar in de verdragen wordt een parafrase daarvan gegeven. Op het beginsel kunnen de in het kader van de GATT gebruikelijke uitzonderingen worden gemaakt, bijvoorbeeld in het geval partijen zouden besluiten een vrijhandelszone of een douane-unie op te richten (artikel XXIV van de GATT) of als buurlanden de onderlinge grenshandel zouden willen vergemakkelijken (artikel XXIV, derde lid, onder a, van de GATT). De uitzonderingen laten ook toe, dat de EG onder het Algemeen Preferentieel Systeem (PbEG 1994, L 348) tariefpreferenties verleent voor de invoer van producten van oorsprong uit de vier landen (en de overige Onafhankelijke Staten). Evenals Rusland en Oekraine kunnen de vier landen ook minder gebruikelijke uitzonderingen op de meestbegunstiging maken. Deze uitzonderingen zijn opgenomen in Bijlage I bij de onderhavige verdragen en kunnen onder meer betrekking hebben op het niet heffen van in- en uitvoerrechten of BTW en accijnzen in het goederenverkeer tussen de verschillende Onafhankelijke Staten, naast speciale voorwaarden voor het transitoverkeer (artikel 10, Georgië, Armenië, Azerbeidzjan; artikel 9, Oezbekistan). Deels gaat het hier om nog van kracht zijnde regelingen op het gebied van goederenverkeer tussen voormalige Sovjetrepublieken.

Bijlage 1 bij de onderhavige verdragen is indicatief van aard en geeft geen volledige opsomming van uitzonderingsmogelijkheden. De uitzonderingen kunnen slechts worden toegepast gedurende een overgangsperiode die eindigt op 31 december 1998 of bij toetreding tot de WTO, naar gelang welk moment eerder valt.

Aan het derde lid van artikel 10 is in het verdrag met Azerbeidzjan toegevoegd «of aan de bepalingen van artikel 90». Dit heeft verder geen praktische betekenis, aangezien dit artikel (dat in alle vier de verdragen is opgenomen) bepaalt dat niets in het verdrag een partij zal beletten maatregelen te treffen in bepaalde omstandigheden (met name met betrekking op haar veiligheid).

Evenals in de eerdere partnerschapsakkoorden wordt onder verwijzing naar artikel V van de GATT, tweede tot en met vijfde lid, de vrije doorvoer van goederen door partijen gewaarborgd.

Artikel 12 (artikel 11 Oezbekistan)

Overeenkomstig de eerdere partnerschapsakkoorden worden geen kwantitatieve beperkingen bij de invoer in de Gemeenschap van producten uit de vier landen toegepast. Gebruikelijke uitzonderingen vormen nog de handel in textielproducten (artikel 17; artikel 16, Oezbekistan) en producten van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staat (EGKS) (artikel 18; artikel 17, Oezbekistan).

Het spreekt voor zich dat ook vrijwaringsmaatregelen overeenkomstig artikel 14 tot kwantitatieve invoerbeperkingen kunnen leiden (of invoerbeperkende maatregelen van tarifaire aard).

Voor wat betreft de invoer in de vier landen van producten uit de Gemeenschap zijn bovengenoemde uitzonderingen in de verdragen met Azerbeidzjan en Oezbekistan opgenomen. Geen uitzonderingen zijn opgenomen in het verdrag met Armenië. Enkel de vrijwaringsmogelijkheid van artikel 14 is als uitzondering opgenomen in het verdrag met Georgië.

Artikel 13 (artikel 12 Oezbekistan)

Evenals de eerdere partnerschapsakkoorden met uitzondering van het partnerschapsakkoord met Rusland, bevatten de onderhavige verdragen een clausule die inhoudt, dat goederen tegen marktprijzen zullen worden verhandeld. Een dergelijke prijzenclausule is in het partnerschapsakkoord met Rusland, dat op het pad van de economische hervormingen verder gevorderd was en als «overgangseconomie» werd gedefinieerd, achterwege gebleven.

Artikel 14 (artikel 13 Oezbekistan)

Alle vier de verdragen bevatten de GATT-conforme vrijwaringsclausule: namelijk dat passende maatregelen genomen kunnen worden wanneer een product op het grondgebied van een van de partijen wordt ingevoerd in dermate toegenomen hoeveelheden of onder voorwaarden die schade toebrengen of dreigen toe te brengen aan de binnenlandse producenten van soortgelijke of concurrerende producten. Dit artikel bevat eveneens de gebruikelijke bepaling die partijen in staat stelt anti-dumpingmaatregelen te nemen of compenserende maatregelen in het geval ongeoorloofde subsidies worden gegeven.

Artikel 15 (artikel 14 Oezbekistan)

Artikel 15 schept de mogelijkheid uitbreiding van het verdrag voor wat betreft Titel III in overweging te nemen, naar aanleiding van ontwikkelingen die door toetreding van de vier landen tot de WTO ontstaan. In de verdragen met Georgië, Azerbeidzjan en Armenië is tevens een dergelijke evolutie-clausule opgenomen in Titel I (Algemene beginselen).

Artikel 16 (artikel 15 Oezbekistan)

De verdragen vormen geen beletsel voor verboden of beperkingen op in-, uitof doorvoer van goederen die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de bescherming van onder meer de openbare zedelijkheid, openbare orde en veiligheid.

Artikel 17 (artikel 16 Oezbekistan)

Sedert 1 januari 1993 zijn tussen de EG en respectievelijk Armenië, Azerbeidzjan, Georgië en Oezbekistan textielakkoorden in werking getreden (PbEG 1994, L 123, blz. 64 (Armenië), blz. 92 (Azerbeidzjan), blz. 250 (Georgië), blz. 745 (Oezbekistan)). In beginsel is het voorheen voor de Sovjet-Unie geldende regime van kwantitatieve beperkingen voor textiel- en kledingproducten verdeeld over de twaalf afzonderlijke republieken van de Onafhankelijke Staten. Binnen deze groep zijn Rusland, Oekraine en Wit-Rusland de belangrijkste exporteurs, die nog geconfronteerd worden met een reeks kwantitatieve beperkingen. Voor de overige negen landen, waaronder Georgië, Armenië, Azerbeidzjan en Oezbekistan, zijn praktisch geen kwantitatieve beperkingen meer van kracht. Deze kunnen wel worden ingesteld voor afzonderlijke categorieën van deze producten, wanneer de import uit deze landen een bepaald percentage van de totale invoer in de Gemeenschap overschrijdt.

Artikel 18 (artikel 17 Oezbekistan)

Zoals bij artikel 12 al is opgemerkt, vormen EGKS-producten een uitzondering op de regel inzake de afschaffing van kwantitatieve invoerbeperkingen. Op dit moment zijn voor Georgië, Armenië, Azerbeidzjan en Oezbekistan geen kwantitatieve invoerbeperkingen voor EGKS-producten van kracht. Wel is de invoer in de Gemeenschap ingevolge Verordening EG nr. 2914/95 van de Commissie van 18 december 1995 tot instelling van voorafgaand communautair toezicht op de invoer van bepaalde onder het EGKS-Verdrag en het EG-Verdrag vallende ijzer- en staalprodukten van oorsprong uit bepaalde derde landen (PbEG 1995, L 305) onderworpen aan voorafgaand communautair toezicht op de invoer van deze producten.

Artikel 19 (artikel 18 Oezbekistan)

In de verdragen is overeengekomen dat op de handel in kernmaterialen het Euratom-verdrag, dat specifieke bepalingen kent ten aanzien van de handel in kernmaterialen, van toepassing is. Zo nodig kunnen over deze materie nog bijzondere verdragen worden gesloten. Thans zijn er nog geen verdragen op dit gebied gesloten met één der landen. De Europese Commissie, op verzoek van de lidstaten, wacht hiermee totdat er een mandaat is afgesloten voor een nucleair handelsverdrag met de Russische Federatie.

TITEL IV BEPALINGEN INZAKE HET HANDELSVERKEER EN DE INVESTERINGEN (ARTIKELEN 20 TOT EN MET 44 GEORGIË; ARTIKELEN 20 TOT EN MET 43 ARMENIË EN AZERBEIDZJAN; ARTIKELEN 19 TOT EN MET 42 OEZBEKISTAN)

HOOFDSTUK I ARBEIDSVOORWAARDEN (ARTIKELEN 20 TOT EN MET 22; ARTIKELEN 19 TOT EN MET 21 OEZBEKISTAN)

In de verdragen met Kazachstan, Kirgizstan, Wit-Rusland en Moldavië stond onder deze titel opgenomen dat de Samenwerkingsraad na zal gaan welke gemeenschappelijke actie kan worden ondernomen om toezicht te houden op illegale immigratie, met inachtneming van het beginsel en de praktijk van wedertoelating. Dit artikel is in de verdragen met de drie Kaukasische republieken en Oezbekistan opgenomen in Titel VIII met betrekking op samenwerking bij de preventie van illegale activiteiten en de preventie van en de controle op illegale immigratie. In de onderhavige verdragen is geen bepaling opgenomen met betrekking tot coördinatie van de sociale zekerheid, zoals dat wel het geval is in de partnerschapsakkoorden met Rusland en Oekraine.

Wel is in dit hoofdstuk de gebruikelijke anti-discriminatiebepaling opgenomen (artikel 20; artikel 19, Oezbekistan).

HOOFDSTUK II BEPALINGEN INZAKE DE VESTIGING EN EXPLOITATIE VAN ONDERNEMINGEN (ARTIKELEN 23 TOT EN MET 29; ARTIKELEN 22 TOT EN MET 28 OEZBEKISTAN)

Artikel 23 (artikel 22 Oezbekistan)

Bij vestiging in de Gemeenschap van ondernemingen uit de vier landen kennen de Gemeenschap en haar lidstaten een behandeling toe die niet minder gunstig is dan de behandeling van ondernemingen uit enig derde land. Dit geldt ook voor de exploitatie van filialen. Na vestiging wordt bij de exploitatie van deze ondernemingen nationale behandeling toegekend. Op de nationale behandeling bestaan enkele beperkingen die voor de Gemeenschap zijn vastgelegd in Bijlage IV en betrekking hebben op bijvoorbeeld mijnbouw, visserij en aankoop van onroerend goed. In beginsel wijken deze regelingen niet af van de met Rusland, Oekraine, Kazachstan, Moldavië en Wit-Rusland overeengekomen regelingen.

Voor de vestiging van ondernemingen en exploitatie van dochterondernemingen en filialen uit de Gemeenschap in Georgië, Azerbeidzjan, Armenië en Oezbekistan kennen deze landen de meest voordelige behandeling toe die ze aan eigen vennootschappen of filialen of aan vennootschappen of filialen uit enig derde land toekennen. De wens buitenlandse investeringen te bevorderen ligt hieraan ten grondslag. Op het beginsel van nationale behandeling zijn door Georgië (Bijlage IV), Azerbeidzjan (Bijlage IV) en Oezbekistan (Bijlage II) beperkingen aangebracht. Armenië heeft geen enkele uitzondering aangebracht.

Bijlage V Azerbeidzjan

De lijst van voorbehouden van Azerbeidzjan komt grotendeels overeen met de lijst van beperkingen van de Gemeenschap en de lijsten van de partnerlanden van de partnerschapsakkoorden met Oekraine, Moldavië en Wit-Rusland.

Bijlage V Georgië

Onderdeel 1 maakt melding van de huidige Georgische wetgeving. Gesteld is verder dat dit niet mag leiden tot discriminatie tussen particuliere Georgische en buitenlandse vennootschappen en dat uiterlijk op 31 december 1998 Georgië haar wetgeving inzake het verlenen van vergunningen in overeenstemming moet hebben gebracht met de gangbare internationale praktijk en met name met de communautaire wetgeving. Tevens is een standstillclausule opgenomen.

In onderdeel 2 wordt een aantal beperkingen genoemd die betrekking hebben op onder andere de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid. In feite is het opnemen van deze beperkingen overbodig, aangezien artikel 34 en artikel 90 van het verdrag al in deze uitzonderingen voorzien. Op de uitdrukkelijke wens van Georgië zijn deze beperkingen uiteindelijk toch in de bijlage opgenomen.

De overige beperkingen, genoemd in de bijlage, hebben onder meer betrekking op de verwerving van grondeigendom en de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen. Deze beperkingen komen grotendeels overeen met hetgeen in de partnerschapsakkoorden met Oekraine, Moldavië en Wit-Rusland is afgesproken. Voor de zekerheid is ook nog de clausule opgenomen dat de toepassing van de voorbehouden in geen geval mag leiden tot een behandeling die minder gunstig is dan die welke wordt toegekend aan vennootschappen uit derde landen en dat elke versoepeling ten gunste van communautaire ondernemingen moet worden toegekend, op basis van nationale behandeling of van behandeling van meestbegunstigde natie, indien deze gunstiger is.

Bijlage III Oezbekistan

De Oezbeekse wetgeving bepaalt dat buitenlandse ondernemingen zich moeten laten registreren bij het Ministerie van Justitie, waarbij aangetoond moet worden dat zij in het land van herkomst zijn geregistreerd en kredietwaardig zijn. Deze wetgeving is opgesteld in samenwerking met Interpol, dat Oezbekistan geadviseerd had deze bepaling op te nemen ter voorkoming van de vestiging van buitenlandse bedrijven ten behoeve van het witwassen van geld.

Ter voorkoming van misbruik van dit voorbehoud is tevens opgenomen dat deze registratieprocedure niet gebruikt mag worden om de aan communautaire ondernemingen toegekende voordelen teniet te doen, noch om andere bepalingen van het verdrag te omzeilen.

Artikel 24 (artikel 23 Oezbekistan)

Zoals gebruikelijk zijn de in voorgaand artikel neergelegde beginselen inzake vestiging niet van toepassing op het vervoer door de lucht, over binnenwateren en over zee. Deze uitzondering geldt echter niet voor scheepvaartondernemingen, die activiteiten verrichten op het gebied van het internationale vervoer over zee. Aan deze ondernemingen wordt, naar gelang wat beter is, nationale behandeling toegekend of een behandeling die niet minder gunstig is dan de behandeling toegekend aan derde landen. Ook buiten het grondgebied van de partijen gevestigde onderdanen en scheepvaartondernemingen krijgen deze behandeling, mits partijen een meerderheidsbelang in die ondernemingen hebben en de vaartuigen van die ondernemingen geregistreerd zijn volgens de voorschriften van partijen.

Artikel 25 (artikel 24 Oezbekistan)

Evenals in de eerdere partnerschapsakkoorden, is voor de toepassing van de onderhavige verdragen een aantal begrippen gedefinieerd, zoals een «onderneming uit de Gemeenschap» en «economische activiteiten», waaronder ook activiteiten zijn begrepen van personen die een vrij beroep uitoefenen. De onderhavige verdragen voorzien overigens niet in de vestiging van onderdanen, zoals de Europa-akkoorden waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en, respectievelijk, de Republiek Polen (Brussel, 16 december 1991; Trb.1992, 184), de Republiek Hongarije (Brussel, 16 december 1991; Trb. 1992, 185), Roemenië (Brussel, 1 februari 1993; Trb.1994, 16), de Republiek Bulgarije (Brussel, 8 maart 1993; Trb. 1994, 17), de Republiek Tsjechië (Luxemburg, 4 oktober 1993; Trb.1994, 73), de Republiek Slowakije (Luxemburg, 4 oktober 1993; Trb. 1994, 72), de Republiek Estland (Luxemburg, 12 juni 1995; Trb. 1996, 8), de Republiek Letland (Luxemburg, 12 juni 1995; Trb. 1996, 300), de Republiek Litouwen (Luxemburg, 12 juni 1995; Trb. 1996, 303) en Slovenië (Luxemburg, 10 juni 1996; Trb. 1996, 333).

Artikel 26 (artikel 25 Oezbekistan)

Zoals gebruikelijk kunnen partijen in het kader van de financiële dienstverlening maatregelen nemen met het oog op het gewenste vertrouwen in de financiële stelsels van de partijen. In de onderhavige verdragen is voor de duidelijkheid een verwijzing opgenomen naar bijlage III (bijlage IV, Oezbekistan) waar het begrip «financiële diensten» nader gedefinieerd wordt.

Artikel 27 (artikel 26 Oezbekistan)

Evenals in de eerdere partnerschapsakkoorden wordt in dit artikel bepaald, dat de bepalingen inzake vestiging door ondernemingen uit derde landen niet zullen worden misbruikt om toegang te krijgen tot de markt van partijen. Partijen kunnen in een dergelijk geval maatregelen nemen.

Artikel 28 (artikel 27 Oezbekistan)

Artikel 28 bevat bepalingen inzake het recht om personeel van het moederbedrijf in dienst te stellen van de dochteronderneming die gevestigd is op het grondgebied van een van de partijen. Dit recht is beperkt tot werknemers in zogenoemde sleutelposities, zoals gedefinieerd in het tweede lid. Deze beperking wordt in artikel 40 (artikel 39 Oezbekistan) nogmaals in algemene zin herhaald door de bepaling dat aan de hoofdstukken II (vestiging), III (diensten), IV (algemene bepalingen) van Titel IV geen recht kan worden ontleend op het verblijf van onder meer werknemers anders dan in een sleutelpositie.

Artikel 29 (artikel 28 Oezbekistan)

Zoals gebruikelijk in partnerschapsakkoorden houdt de zogenoemde standstillbepaling in dit artikel slechts een streven in van partijen om de voorwaarden van vestiging en exploitatie van ondernemingen niet restrictiever te maken dan op de dag, voorafgaande aan de datum van ondertekening van het verdrag. Een uitzondering op deze «standstill» ontstaat, wanneer een van de partijen toetreedt tot de WTO (GATS) en blijkt, dat het onderhavige verdrag gunstiger voorwaarden biedt dan door die partij verleend aan GATS-leden. Deze betere behandeling zou strijdig zijn met het beginsel van meestbegunstiging onder de GATS. In dat geval moeten de voorwaarden derhalve worden aangepast aan het (dan restrictievere) GATS-niveau (zie voor deze aanpassing toelichting bij artikel 37 (artikel 36 Oezbekistan)).

De vier landen zullen de Gemeenschap informeren wanneer restrictievere maatregelen worden voorgenomen. De Gemeenschap kan over deze voorgenomen maatregelen overleg vragen. Een dergelijk overleg dient vooral te worden gezien in de context van artikel 43 (artikel 42 Oezbekistan), waarin de vier landen toezeggen het nodige te doen om hun wetgeving geleidelijk in overeenstemming te brengen met die van de Gemeenschap en de Gemeenschap technische assistentie toezegt bij deze geleidelijke aanpassing van wetgeving. Indien restrictievere wetgeving wordt ingevoerd, zal deze voor een periode van drie jaar niet van toepassing zijn op reeds gevestigde dochterondernemingen en filialen van ondernemingen uit de Gemeenschap.

HOOFDSTUK III GRENSOVERSCHRIJDEND DIENSTENVERKEER TUSSEN DE GEMEENSCHAP EN DE ONDERHAVIGE REPUBLIEKEN (ARTIKELEN 30 TOT EN MET 33; ARTIKELEN 29 TOT EN MET 32 OEZBEKISTAN)

Artikelen 30 en 31 (artikelen 29 en 30 Oezbekistan)

Partijen verbinden zich ertoe de nodige stappen te nemen om het grensoverschrijdend dienstenverkeer geleidelijk mogelijk te maken. De Gemeenschap en de vier afzonderlijke wederpartijen zullen samenwerken met het oog op de ontwikkeling van een marktgerichte dienstensector in onderscheidelijk Georgië, Armenië, Azerbeidzjan en Oezbekistan. Voor bepalingen inzake vervoer zie artikelen 32 en 33 (artikelen 31 en 32 Oezbekistan).

Artikel 32 (artikel 31 Oezbekistan)

Evenals in de eerdere partnerschapsakkoorden is de verkregen liberalisering voor transport uiterst gering. Alleen voor het zeevervoer zijn de beginselen van een vrij vervoer neergelegd. Partijen verplichten zich tot de toepassing van het principe van onbeperkte toegang tot de markt en het vervoer op commerciële basis. De rechten en verplichtingen, die in het kader van het op 6 april 1974 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences (Trb. 1980, 165) zijn aangegaan, worden niet aangetast.

Artikel 33 (artikel 32 Oezbekistan)

Over de wederzijdse toegang tot de markten en het verlenen van diensten met betrekking tot het vervoer over de weg, per spoor en over de binnenwateren, en eventueel het luchtvervoer, kunnen afzonderlijke verdragen worden gesloten.

HOOFDSTUK IV ALGEMENE BEPALINGEN (ARTIKELEN 34 TOT EN MET 40; ARTIKELEN 33 TOT EN MET 39 OEZBEKISTAN)

Artikel 34 (artikel 33 Oezbekistan)

Beperkingen op de bepalingen van Titel IV (arbeidsvoorwaarden, vestiging, grensoverschrijdend dienstenverkeer) zijn mogelijk uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid. Evenmin zijn de bepalingen van Titel IV van toepassing op werkzaamheden verband houdend met de uitoefening van het openbaar gezag. Een soortgelijke exceptie is neergelegd in artikel 16 (artikel 15 Oezbekistan) met betrekking tot de in-, uit- en doorvoer van goederen.

Artikel 35 (artikel 34 Oezbekistan)

Met betrekking tot toelating en verblijf, het verrichten van werk, arbeidsvoorwaarden, de vestiging van natuurlijke personen (geen nationale behandeling: zie de toelichting op artikel 25) en het verrichten van diensten blijft de nationale wetgeving van toepassing.

Artikel 36 (artikel 35 Oezbekistan)

De bepalingen van Titel IV, uitgezonderd hoofdstuk I, zijn eveneens van toepassing op joint ventures. Hoofdstuk I heeft betrekking op arbeidsvoorwaarden en handelt niet over bedrijven of joint ventures. Voor werknemers geldt uiteraard een ander regime dan voor de vestiging van bedrijven, namelijk die van nationale (arbeidsrechtelijke) behandeling.

Artikelen 37 – 38 (artikelen 38 – 39 Oezbekistan)

Na de inwerkingtreding van de WTO op 1 januari 1995, kan de Gemeenschap aan derde landen (in casu Georgië, Azerbeidzjan, Armenië en Oezbekistan) geen gunstiger behandeling geven dan onder de GATS verleend. Dit zou strijdig zijn met GATS-artikel II inzake meestbegunstiging. Om die reden voorziet artikel 37 in de tijdige aanpassing van de onderhavige verdragen in die zin, dat na inwerkingtreding daarvan in geen geval een gunstiger behandeling wordt verleend dan in het kader van de GATS toegekend. Daar de Gemeenschap en de lidstaten reeds partij zijn bij de WTO, zal een dergelijke aanpassing vóór de inwerkingtreding van onderhavige verdragen moeten plaatsvinden.

De verdragen verhinderen niet dat een der partijen gunstiger of verdergaande liberalisatie-afspraken maakt op het punt van het grensoverschrijdend dienstenverkeer met andere landen in het kader van verdragen inzake «economische integratie» in de zin van artikel V van de GATS. In dat geval kunnen zij afwijken van het beginsel van meestbegunstiging.

Artikel 39 (artikel 38 Oezbekistan)

Overeenkomstig de eerdere partnerschapsakkoorden geldt het meestbegunstigingsprincipe niet voor de belastingvoordelen die de partijen elkaar nu toekennen of in de toekomst zullen toekennen op grond van verdragen ter voorkoming van dubbele belasting of andere belastingregelingen. Partijen worden door het verdrag niet belet om, hetzij in hun belastingverdragen hetzij in hun nationale belastingwetgeving, maatregelen te nemen gericht op het voorkomen van het ontgaan en het ontwijken van belastingheffing. Evenmin worden zij belet om bij de toepassing van hun fiscale wetgeving onderscheid te maken tussen belastingplichtigen, die niet in gelijke omstandigheden verkeren, met name wat betreft hun woonplaats.

In algemene zin gaat Nederland er van uit, dat de verdragsrelatie tussen Nederland en de landen van de voormalige Sovjetunie volgens het beginsel van de statenopvolging blijft voortbestaan, met dien verstande dat als een land uitdrukkelijk aangeeft zich niet gebonden te achten en daar ook geen oplossing voor wordt gevonden, dat verdrag niet meer van toepassing is (Armenië).

Artikel 40 (artikel 39 Oezbekistan)

Evenmin als de eerdere partnerschapsakkoorden, verschaffen de onderhavige verdragen aan personen het recht van toegang tot en verblijf op het grondgebied van de andere partij of aan dochterondernemingen, filialen en ondernemingen het recht tot het in dienst hebben van personen uit de andere partij danwel met hen een tijdelijke arbeidsovereenkomst aan te gaan.

HOOFDSTUK V BETALINGS- EN KAPITAALVERKEER (ARTIKEL 41; ARTIKEL 40 OEZBEKISTAN)

De bepalingen in de onderhavige verdragen met betrekking tot het kapitaalverkeer zijn gelijkluidend aan die in de eerdere partnerschapsakkoorden, met uitzondering van het partnerschapsakkoord met Oekraine. Deze bepaling voorziet in een zekere liberalisering ten aanzien van de lopende rekening van de betalingsbalans. Bepaald wordt dat de partijen zich verplichten om betalingen te liberaliseren voorzover deze betrekking hebben op het verkeer van goederen, diensten of personen in overeenstemming met de bepalingen van het verdrag. Verder wordt voorzien in enige liberalisering ten aanzien van de kapitaalrekening van de betalingsbalans. Vrij kapitaalverkeer wordt mogelijk gemaakt met betrekking tot directe investeringen in ondernemingen opgericht volgens het recht van het land van vestiging en investeringen die in overeenstemming zijn met het verdrag. Tevens wordt het kapitaalverkeer vrijgemaakt dat samenhangt met het te gelde maken van gedane investeringen en het repatriëren van winsten. Vanaf de inwerkingtreding van de verdragen zullen geen nieuwe beperkingen op het betalings- en kapitaalverkeer worden ingevoerd en zullen bestaande beperkingen niet restrictiever worden gemaakt.

De verdragen voorzien in overleg tussen partijen over het bevorderen van kapitaalverkeer niet verbonden met directe investeringen. Totdat sprake is van volledig convertibele valuta overeenkomstig artikel VIII van het Internationaal Monetair Fonds-statuut kunnen onder uitzonderlijke omstandigheden deviezenbeperkingen worden toegepast ten aanzien van het verlenen of opnemen van financieel krediet op korte of middellange termijn. Wanneer onder uitzonderlijke omstandigheden ernstige moeilijkheden dreigen voor de toepassing van het wisselkoersbeleid of het monetaire beleid, kan elk van de partijen vrijwaringsmaatregelen nemen met betrekking tot het betalings- en kapitaalverkeer voor een periode van niet meer dan zes maanden. In het verdrag met Azerbeidzjan heeft dit land zich het recht voorbehouden zijn inwoners beperkingen op te leggen met betrekking tot directe investeringen in het buitenland, om kapitaalvlucht tegen te gaan. Vijf jaar na inwerkingtreding van het verdrag overleggen partijen over het in stand houden van deze beperkingen (deze bepaling komt overeen met hetgeen in het verdrag met Rusland is opgenomen).

HOOFDSTUK VI BESCHERMING VAN INTELLECTUELE, INDUSTRIËLE EN COMMERCIËLE EIGENDOM (ARTIKEL 42; ARTIKEL 41 OEZBEKISTAN)

Zoals gebruikelijk, is met de vier landen overeengekomen dat binnen een overgangsperiode van vijf jaar na inwerkingtreding van de verdragen partijen elkaar een gelijkwaardig niveau van bescherming bieden van intellectuele, industriële en commerciële eigendomsrechten. In een gemeenschappelijke verklaring bij de betreffende artikelen is (niet limitatief) omschreven wat onder deze rechten wordt verstaan. Een gelijkwaardig niveau van bescherming kan worden bereikt door onder meer de toetreding door partijen tot een aantal multilaterale verdragen inzake intellectuele eigendomsrechten. Deze verdragen zijn opgenomen in de bij de betreffende artikelen behorende bijlagen. Partijen kunnen elkaar ook andere multilaterale verdragen aanbevelen. Uit de bijlagen blijkt tevens, dat partijen elkaar meestbegunstiging verlenen bij de erkenning en de bescherming van intellectuele eigendom. Uitzonderingen hierop zijn eventuele voordelen op grond van regelingen tussen de vier landen en andere Onafhankelijke Staten dan wel voordelen die zijn gebaseerd op effectieve reciprociteit.

TITEL V SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN WETGEVING (ARTIKELEN 43 EN 44; ARTIKELEN 43 EN 42 OEZBEKISTAN)

Georgië, Armenië, Azerbeidzjan en Oezbekistan zullen het nodige doen om ervoor te zorgen dat hun wetgeving geleidelijk in overeenstemming wordt gebracht met die van de Gemeenschap. Het betreffen hier onder meer de volgende terreinen: douanewetgeving, vennootschapsrecht, bankrecht, financiële diensten, mededingingsregels en overheidsopdrachten. De Gemeenschap kan daarbij technische assistentie verlenen. Deze geleidelijke aanpassing zal vooral afhankelijk zijn van de voortgang in de hervormingsprocessen. Ook onder de titel «Economische samenwerking» wordt in een aantal sectoren de harmonisatie van wetgeving speciaal vermeld: onder andere overheidsopdrachten, certificering en milieu. Op verzoek van Georgië is in het verdrag een apart artikel opgenomen, gewijd aan de technische assistentie bij het opstellen en uitvoeren van wetgeving op het gebied van mededinging. Tevens zoeken de partijen naar methoden om de toepassing van hun respectieve concurrentievoorschriften, voorzover de onderlinge handel erdoor wordt beïnvloed, te coördineren.

TITEL VI ECONOMISCHE SAMENWERKING (ARTIKELEN 45 TOT EN MET 70 GEORGIË; ARTIKELEN 44 TOT EN MET 67 ARMENIË; ARTIKELEN 44 TOT EN MET 70 AZERBEIDZJAN; ARTIKELEN 43 TOT EN MET 67 OEZBEKISTAN)

De samenwerking is gericht op de bevordering van het hervormingsproces, op een duurzame ontwikkeling en op de versterking van de economische banden met de Gemeenschap. Technische assistentie speelt in het kader van deze samenwerking een belangrijke rol. Het belangrijkste instrument dat de Gemeenschap bij het verlenen van technische assistentie ter beschikking staat is het Tacis-programma (Technical assistance to the Commonwealth of Independent States, verordening 1297/96 van de Raad van 25 juni 1996, PbEG 1996, L 165). In het kader van Tacis zijn voor onder meer de onderhavige vier landen voor de periode 1996–1999 zogenoemde indicatieve programma's opgesteld, waarin voor een beperkt aantal sectoren de hoofdrichtingen van de technische assistentie zijn vastgelegd. Om een zo optimaal mogelijk effect te bereiken, wordt slechts een beperkt aantal doelstellingen nagestreefd, waarbinnen de middelen worden geconcentreerd. De acties binnen de programma's zijn ingepast in het macro-economisch en sectoraal beleid van de betreffende landen die zelf de prioriteiten bepalen.

In Georgië gaat de aandacht voornamelijk uit naar ontwikkeling van infrastructurele netwerken (transport, energie en telecommunicatie). Andere aandachtsgebieden zijn de ontwikkeling van de private sector en hervormingen van de overheids- en publieke sector.

In Azerbeidzjan zijn de volgende sectoren geselecteerd: ontwikkeling van infrastructurele netwerken (transport, energie); de ontwikkeling van de private sector en hervorming van het onderwijssysteem en overheid.

Het indicatief programma Armenië concentreert zich op de ontwikkeling van de private sector. Tevens omvat het programma steun aan de implementatie van het Armeense «Public Investment Programme» en ontwikkeling van het menselijk potentieel.

In Oezbekistan concentreert de technische assistentie zich op institutionele hervormingen. Andere prioriteitssectoren zijn landbouw en agro-industrie en infrastructuur (energie en telecommunicatie).

De opsomming van de terreinen van samenwerking onder Titel VI is niet limitatief. Bij de genoemde terreinen, die veelal voor zichzelf spreken, kan ten aanzien van onderstaande artikelen nog het volgende worden opgemerkt. In de onderhavige verdragen worden als gebieden van samenwerking genoemd: handel in goederen en diensten, industrie, bevordering en bescherming van investeringen, overheidsopdrachten, normen en conformiteitsbeoordeling, mijnbouw, wetenschap en technologie, onderwijs, landbouw, energie, milieu, vervoer, telecommunicatie, financiële dienstverlening, regionale ontwikkeling, sociale samenwerking, toerisme, midden- en kleinbedrijf, informatie, consumentenbescherming, douane, statistiek en economie. Overige gebieden (niet in alle vier de verdragen opgenomen) zijn: de bouw (Georgië en Azerbeidzjan); monetair beleid (Georgië en Azerbeidzjan); herstructurering en privatisering van het bedrijfsleven (Azerbeidzjan). Bij de genoemde terreinen, die veelal voor zichzelf spreken, kan ten aanzien van de onderstaande artikelen nog het volgende worden opgemerkt.

Artikel 49 (artikel 47 Armenië; artikel 48 Azerbeidzjan; artikel 46 Oezbekistan)

Dit artikel is gericht op het scheppen van een gunstig investeringsklimaat. Voor zover dit de bescherming van de investeringen betreft, een nationale bevoegdheid, zullen de lidstaten invulling dienen te geven aan deze doelstelling. Thans heeft het Koninkrijk der Nederlanden nog geen verdragen inzake de bevordering en wederzijdse bescherming van investeringen met Armenië, Azerbeidzjan gesloten. Op 13 maart 1996 is te Tashkent een Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oezbekistan inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen tot stand gekomen (Trb. 1996, 113). Dit verdrag is op 1 juli 1997 in werking getreden. Op 3 februari 1998 is te Tbilisi een Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Georgie inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen (Trb. 1998, 60) tot standgekomen.

Artikel 57 (artikel 55 Armenië; artikel 56 Azerbeidzjan; artikel 54 Oezbekistan)

Met inachtneming van het Energiehandvest en de verklaring van de Conferentie van Luzern inzake milieu-aangelegenheden van 30 april 1993 (door de minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu per brief van 10 december 1993 (kenmerk DGM/IMZ/07D 93001) aan de voorzitter van de vaste commissie voor het Milieubeheer van de Tweede Kamer der Staten Generaal toegezonden) wordt voorzien in uitbreiding van de samenwerking op milieugebied. De samenwerking richt zich zowel op preventie als op herstel.

Artikel 67 (artikel 65 Armenië; artikel 67 Azerbeidzjan; artikel 65 Oezbekistan)

Met betrekking tot douane bevatten de onderhavige verdragen soortgelijke bepalingen als de eerdere partnerschapsakkoorden. Echter anders dan bij deze eerdere partnerschapsakkoorden zijn deze bepalingen met uitzondering van de douanebepaling zelf, opgenomen in Titel VIII inzake de samenwerking bij de preventie van illegale activiteiten en de preventie van en controle op illegale immigratie. Tevens is de bescherming van persoonsgegevens bij uitwisseling van gegevens in het bij de onderhavige verdragen tot stand gekomen Protocol betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten in douanezaken (douaneprotocol) aangescherpt, conform de EU-regelgeving.

Douaneprotocol

Het douaneprotocol zoals gehecht aan de onderhavige verdragen, geeft een hogere bescherming in vergelijking met bijvoorbeeld het eerdere verdrag met Rusland ten aanzien van de uitwisseling van persoonsgegevens. Het protocol bepaalt dat voorwaarde voor uitwisseling is dat het niveau van bescherming van persoonsgegevens van de ontvangende partij minimaal gelijk moet zijn aan dat van de verstrekkende partij.

TITEL VII SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN DEMOCRATIE EN MENSENRECHTEN (ARTIKEL 71 GEORGIË EN AZERBEIDZJAN; ARTIKEL 68 ARMENIË EN OEZBEKISTAN)

Het artikel voorziet in samenwerking op het gebied van democratie en mensenrechten. De samenwerking krijgt voornamelijk gestalte in programma's voor technische bijstand en sluit aan op de artikelen 2 en 5 van de verdragen.

TITEL VIII SAMENWERKING BIJ DE PREVENTIE VAN ILLEGALE ACTIVITEITEN EN DE PREVENTIE VAN EN CONTROLE OP ILLEGALE IMMIGRATIE (ARTIKELEN 72 TOT EN MET 75 GEORGIË EN AZERBEIDZJAN; ARTIKELEN 69 TOT EN MET 72 ARMENIË EN OEZBEKISTAN)

Deze artikelen hebben respectievelijk betrekking op het voorkomen van illegale activiteiten (artikel 72), in het bijzonder het witwassen van geld (artikel 73) en verdovende middelen (artikel 74), en op illegale immigratie (artikel 75). In het nieuwe artikel met betrekking tot illegale immigratie en het principe van wedertoelating zijn verschillende elementen nader uitgewerkt en gedefinieerd.

TITEL IX CULTURELE SAMENWERKING (ARTIKEL 76 GEORGIË EN AZERBEIDZJAN; ARTIKEL 73 ARMENIË EN OEZBEKISTAN)

Evenals in eerdere partnerschapsakkoorden wordt in de onderhavige verdragen voorzien in samenwerking op het gebied van cultuur. De bestaande culturele samenwerkingsprogramma's van de Gemeenschap en de lidstaten kunnen tot de desbetreffende partnerlanden worden uitgebreid.

TITEL X FINANCIËLE SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN TECHNISCHE BIJSTAND (ARTIKELEN 77 TOT EN MET 80 GEORGIË EN AZERBEIDZJAN; ARTIKELEN 74 TOT EN MET 77 ARMENIË EN OEZBEKISTAN)

Overeenkomstig de bestaande praktijk met betrekking tot het verlenen van technische assistentie aan republieken van de voormalige Sovjet-Unie, wordt in deze titel bevestigd dat alle vier de landen hiervoor in aanmerking komen. Deze assistentie zal, net als nu het geval is, worden verstrekt in de vorm van giften onder het Tacis-programma. Deze technische bijstand is bedoeld ter ondersteuning van de politieke, economische en sociale hervormingen. De vaststelling van het programma, met de daarin opgenomen prioriteitstelling, vindt plaats in nauwe samenwerking tussen de Gemeenschap en het ontvangende land. Naar analogie van de eerdere partnerschapsakkoorden wordt ten slotte gesteld dat het verstrekken van de bijstand door de Gemeenschap nauw gecoördineerd zal worden met andere donoren teneinde de effectiviteit van de hulp te optimaliseren.

TITEL XI INSTITUTIONELE, ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN (ARTIKELEN 81 TOT EN MET 105 GEORGIË EN AZERBEIDZJAN; ARTIKELEN 78 TOT EN MET 102 ARMENIË EN OEZBEKISTAN)

De bepalingen in titel XI zijn identiek aan de bepalingen onder deze titel in de eerdere partnerschapsakkoorden. Zo wordt ook in de onderhavige verdragen een Samenwerkingsraad, een Samenwerkingscomité en een Parlementair Samenwerkingscomité ingesteld. Andere belangrijke bepalingen onder deze titel betreffen de geschillenbeslechtingsprocedure, de bescherming van de essentiële veiligheidsbelangen, een territoriale clausule, alsmede een non-discriminatieclausule. De bijlagen bij de verdragen vormen een integrerend bestanddeel daarvan. Deze bijlagen zijn van technische of uitvoerende aard, aangezien zij procedurele, beschrijvende of technische regels bevatten, die een nadere uitwerking vormen van de verdragsartikelen waarop zij betrekking hebben. Voor zover de bijlagen (mede) tot de bevoegdheden der lidstaten behoren, zullen eventuele wijzigingen ervan op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen hier te lande geen parlementaire goedkeuring behoeven, tenzij de Staten-Generaal thans terzake een voorbehoud maken.

III KONINKRIJKSPOSITIE

Net zoals de voorafgaande partnerschapsakkoorden zullen de onderhavige verdragen, voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

LH. A. F. M. O. van Mierlo

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

M. Patijn


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlemen- taire Documentatie.

Naar boven