Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 26052 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 26052 nr. 3 |
Op 1 januari 1994 trad de richtlijn 93/109 EG van de Raad van de Europese Unie van 6 december 1993, PbEG L 329/34, tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een Lid-Staat waarvan zij geen onderdaan zijn, in werking. Deze richtlijn is in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd bij wet van 26 januari 1994, Stb. 58.
Er is thans reden de bepalingen van de Kieswet die betrekking hebben op de uitoefening van het kiesrecht door onderdanen van andere lidstaten, op een tweetal punten aan te passen. Dit betreft allereerst de wijze van registratie van de kiesgerechtigdheid van onderdanen van andere lidstaten. In de tweede plaats moet het tijdstip worden gewijzigd, waarop kandidaten voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement die onderdaan zijn van een andere lidstaat een verklaring moeten indienen dat zij niet van het kiesrecht zijn uitgesloten in de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn.
Over het wetsvoorstel bracht de Kiesraad desgevraagd advies uit op 3 maart 19971. In zijn advies stelt de Kiesraad zijdelings aan de orde de rapportage van de Europese Commissie over de toepassing van de richtlijn, waartoe de Commissie op grond van artikel 16 van de richtlijn verplicht is. De Kiesraad betreurde het dat de rapportage van de Europese Commissie, die op grond van artikel 16 van de richtlijn voor 31 december 1995 gereed diende te zijn, nog niet gereed was. Inmiddels heeft de Europese Commissie op 19 januari 1998 verslag over de toepassing van richtlijn 93/109 aan de Raad gedaan. In dit verslag stelt de Commissie zich op het standpunt dat in dit stadium de richtlijn niet behoeft te worden gewijzigd. Wel is de Commissie van oordeel dat de lidstaten de toepassing van de richtlijn moeten verbeteren, in het bijzonder ten aanzien van artikel 12 (informatieverplichting jegens kiesgerechtigde EU-onderdanen) en artikel 13 (informatie-uitwisseling tussen lidstaten onderling ter voorkoming van dubbel stemmen). De rapportage heeft geen consequenties voor onderhavig wetsvoorstel.
2. Registratie van de kiesgerechtigdheid van onderdanen van andere lidstaten
Artikel 9, eerste lid, van de richtlijn bepaalt, dat onderdanen van andere lidstaten dan de lidstaat waarin zij verblijven, op hun verzoek als kiezer worden geregistreerd voor de verkiezingen van het Europees Parlement. De richtlijn kent echter ten aanzien van de registratie van de kiesgerechtigdheid van onderdanen van de Europese Unie een overgangsregeling (artikel 15, aanhef en onder c). Deze houdt in dat voor de verkiezing van het Europees Parlement van 1994 de kiesgerechtigdheid van in een lidstaat verblijvende onderdanen van de Europese Unie met een andere nationaliteit dan die van de lidstaat van verblijf, automatisch kan worden geregistreerd. Wel moeten deze kiezers in de gelegenheid worden gesteld aan te geven dat zij niet in de lidstaat van verblijf maar in de lidstaat van herkomst aan de verkiezingen willen deelnemen. Van deze overgangsregeling heeft Nederland gebruik gemaakt. Een en ander is geregeld in het huidige artikel Y 7 in samenhang met artikel Y 33 van de Kieswet. Omdat de overgangsregeling van de richtlijn uitsluitend geldt voor de verkiezing van 1994, moet voor de volgende verkiezing van het Europees Parlement de regeling van registratie van onderdanen van andere lidstaten worden aangepast aan artikel 9 van de richtlijn. Dit betekent dat de kiesgerechtigdheid van onderdanen van andere lidstaten voor de verkiezingen van het Europees Parlement uitsluitend nog op hun verzoek en niet meer automatisch kan worden geregistreerd. Uit het vierde lid van artikel 9 vloeit voort dat de registratie permanent moet zijn (in de terminologie van de richtlijn: de communautaire kiezers blijven onder dezelfde voorwaarden als de nationale kiezers op de kiezerslijst ingeschreven). Tevens moet op grond van artikel 9, vierde lid, de mogelijkheid worden geboden tot schrapping van de registratie van de kiesgerechtigdheid op verzoek van de kiezer. Achtergrond van de registratieregeling van artikel 9 van de richtlijn is, dat kiezers uit andere lidstaten steeds moeten kunnen kiezen of zij het kiesrecht zullen uitoefenen in de lidstaat van verblijf of in de lidstaat waarvan zij de nationaliteit hebben. Door het vereiste van registratie op verzoek is de kans op dubbel stemmen door EU-onderdanen die in een andere lidstaat verblijven dan de lidstaat waarvan zij de nationaliteit hebben, kleiner dan bij de thans in de Kieswet neergelegde regeling, zoals de Kiesraad terecht opmerkt. Juist op dit punt richtte zich de kritiek van de Tweede Kamer bij de behandeling van de implementatie van de richtlijn in 1993.
Reeds bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel is onderkend dat de registratie van de kiesgerechtigdheid van niet-Nederlandse EU-onderdanen in de gemeentelijke basisadministratie van persoonsgegevens (GBA) moet geschieden. Daartoe zal het logisch ontwerp van de GBA moeten worden aangepast. Naar het zich laat aanzien zal dit per 1 januari 1999 gerealiseerd kunnen zijn. Registratie in de GBA impliceert dat gegevens bij verhuizing naar een andere gemeente aan die andere gemeente worden doorgegeven, mits uiteraard betrokkene zich bij de nieuwe laat inschrijven. Indien aanpassing van het logisch ontwerp onverhoopt niet tijdig zal kunnen worden gerealiseerd, dan zullen gemeenten tijdelijk gegevens over registratie als kiezer buiten de GBA om moeten vastleggen. Bij verhuizing van een niet-Nederlandse EU-onderdaan naar een andere Nederlandse gemeente zullen zij de gegevens betreffende registratie apart aan de nieuwe gemeente moeten doorgeven.
Op nadere details van de registratieregeling waartoe de richtlijn aanleiding geeft, wordt ingegaan onder de artikelsgewijze toelichting.
3. Verklaring omtrent het recht om te worden gekozen in de lidstaat van verblijf
Artikel 10, tweede lid, van de richtlijn bepaalt dat degene die zich kandidaat stelt voor de verkiezingen van het Europees Parlement in een andere lidstaat dan de lidstaat waarvan hij onderdaan is, bij de kandidaatstelling een verklaring overlegt van de daartoe bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit, waaruit blijkt dat hij zijn passief kiesrecht niet heeft verloren of dat deze autoriteiten daarvan niets bekend is. Artikel 6, tweede lid, van de richtlijn verbindt aan het ontbreken van de verklaring het gevolg van niet-ontvankelijkheid van de kandidaatstelling, hetgeen neerkomt op een schrapping van de kandidaat van de kandidatenlijst.
Zoals is uiteengezet in de memorie van toelichting bij de wijziging van de Kieswet tot implementatie van de richtlijn (Kamerstukken II, 1993/94, 23 537, nr. 3) heeft Nederland zich bij de totstandkoming van de richtlijn verzet tegen het opnemen van de verplichting om voorwaarde voor rechtsgeldige kandidaatstelling te laten zijn dat de kandidaat die de nationaliteit heeft van een andere lidstaat dan die van verblijf, niet is ontzet van het kiesrecht in de lidstaat waarvan hij onderdaan is. Een dergelijke voorwaarde is in beginsel niet in overeenstemming met het Nederlandse stelsel, waar pas bij het onderzoek van de geloofsbrieven wordt getoetst of betrokkene voldoet aan de vereisten voor het lidmaatschap. De tekst van de richtlijn dwingt er evenwel toe het overleggen van de verklaring met betrekking tot het niet-ontzet zijn van het passief kiesrecht in de lidstaat waarvan de kandidaat onderdaan is, voorwaarde voor kandidaatstelling te laten zijn. Bij de richtlijn is echter een interpretatieve verklaring van de Raad opgenomen (Annexe II, onder 1) waarin de Raad uitspreekt dat voor zoveel mogelijk de constatering van niet-ontvankelijkheid wordt uitgesproken vóór de opening van de verkiezingscampagne. Nederland heeft tijdens de vergadering van de Raad van 4 oktober 1993 uitgesproken dat het niet in staat is dit toe te passen en het er vanuit gaat dat het zijn eigen stelsel zal kunnen blijven volgen.
De richtlijn is ten aanzien van het punt van de verklaring omtrent het passief kiesrecht geïmplementeerd in het huidige artikel Y 4, onder b, sub 3, in samenhang met artikel Y 37 van de Kieswet. In artikel Y 4 is als één van de vereisten voor het passief kiesrecht voor onderdanen van andere lidstaten opgenomen dat zij niet zijn uitgesloten van het kiesrecht. In artikel Y 37 is bepaald dat de onderdaan van een andere lidstaat die is benoemd tot lid van het Europees Parlement ten behoeve van het onderzoek van de geloofsbrieven aan de Tweede Kamer een verklaring van de daartoe bevoegde instantie van die lidstaat overlegt, dat hij in die lidstaat niet is uitgesloten van het recht om te worden gekozen.
De Europese Commissie heeft de Nederlandse regering in oktober 1995 schriftelijk laten weten niet met deze wijze van implementatie in te stemmen. Hierop heeft een briefwisseling plaatsgevonden waarin van de zijde van de Nederlandse regering het standpunt werd ingenomen dat de richtlijn juist was geïmplementeerd. Vervolgens heeft nog enkele malen mondeling overleg plaatsgevonden tussen ambtenaren van de Commissie en ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Het bezwaar van de Commissie richt zich niet tegen de Nederlandse regeling dat, in afwijking van artikel 6, tweede lid, van de richtlijn, pas na de verkiezing wordt beoordeeld of betrokkene in de lidstaat van herkomst niet van het kiesrecht is uitgesloten. Naar het oordeel van de Commissie is dit overeenkomstig de strekking van de hiervoor genoemde Annexe bij de richtlijn. Wel heeft de Commissie er bezwaar tegen dat niet reeds bij de kandidaatstelling het vereiste geldt, zoals artikel 10, tweede lid, van de richtlijn bepaalt, dat een verklaring van de lidstaat van herkomst wordt overgelegd dat betrokken kandidaat niet van het recht te worden gekozen in die lidstaat is ontzet. Op deze bepaling ziet de Annexe niet. Aan het ontbreken van de verklaring bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de richtlijn behoeft het centraal stembureau dan niet het gevolg te verbinden dat de naam van betrokken kandidaat van de lijst wordt geschrapt, omdat aldus de Commissie, in de Raad is overeengekomen dat in dit opzicht van de richtlijn kan worden afgeweken. Het vertegenwoordigend orgaan zou dus volledig de bevoegdheid houden om te beoordelen of de benoemde al dan niet het recht heeft om tot lid te worden toegelaten.
Met andere woorden: de Commissie heeft er geen bezwaar tegen dat wordt afgeweken van artikel 6, tweede lid, maar wel dat wordt afgeweken van artikel 10, tweede lid, van de richtlijn. De Commissie acht het van groot belang dat reeds bij de kandidaatstelling, kandidaten en partijen er op worden geattendeerd dat een kandidaat die onderdaan is van een andere lidstaat en daar van het passief kiesrecht is uitgesloten, niet in een andere lidstaat tot lid van het Europees Parlement kan worden toegelaten.
De Commissie is niet geneigd tot verandering van haar opvatting dat Nederland de richtlijn niet juist heeft geïmplementeerd. Ongewijzigde handhaving van artikel Y 37 van de Kieswet zal naar alle waarschijnlijkheid leiden tot een infractieprocedure.
Het in het wetsvoorstel neergelegde stelsel
Volgens de opvatting van de Commissie zou gelet op het voorgaande volstaan kunnen worden met het vereiste dat reeds bij de kandidaatstelling een verklaring van de lidstaat van herkomst moet worden overgelegd waaruit blijkt dat men het recht om te worden gekozen niet heeft verloren, zonder dat het ontbreken van die verklaring tot gevolg heeft dat de naam van betrokkene wordt geschrapt van de kandidatenlijst. Het vertegenwoordigend orgaan kan dan bij het onderzoek naar de geloofsbrieven onderzoeken wat de gevolgen van het ontbreken van de verklaring zijn en beoordeelt zelfstandig de verklaringen die wel door het centraal stembureau zijn ontvangen. Het oorspronkelijk wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet zoals dat aan de Kiesraad en vervolgens aan de Raad van State was voorgelegd, voorzag in een dergelijke regeling. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Kiesraad en de Raad van State is het wetsvoorstel echter aangepast.
Belangrijkste punt van kritiek van de Kiesraad bij het in het oorspronkelijke wetsvoorstel neergelegde systeem is dat de in de Kieswet op het punt van de inlevering van de kandidatenlijsten gevolgde systeem op een onlogische wijze wordt doorbroken; bij het ontbreken van de betreffende verklaring bij de kandidaatstelling zou wel de procedure inzake het herstellen van verzuimen bij de indiening van de kandidatenlijsten in werking treden, maar ook indien het verzuim niet werd hersteld, bleef de kandidaat op de kandidatenlijst gehandhaafd en werd niet geschrapt. De voorkeur van de Kiesraad ging dan ook uit naar een stelsel waarbij het ontbreken van de verklaring inzake de uitsluiting van het kiesrecht in het land van herkomst de schrapping van de kandidaat van de kandidatenlijst ten gevolge heeft. Bij nader inzien heeft dit systeem ook mijn voorkeur, zodat het wetsvoorstel inmiddels in die zin is gewijzigd. Mijn argumenten hiervoor – naast het door de Kiesraad genoemde argument dat met het oorspronkelijk wetsvoorstel het in de Kieswet neergelegde systeem op het punt van de inlevering van de kandidatenlijsten werd doorbroken – zijn de volgende.
Allereerst is er twijfel mogelijk of de interpretatieve verklaring inhoudende dat voor zoveel mogelijk de constatering van niet-ontvankelijkheid wordt uitgesproken vóór de opening van de verkiezingscampagnes zover kan gaan dat deze afwijking van de richtlijn toelaat. In elk geval is het de vraag of deze interpretatieve verklaring de kracht heeft van een uitdrukkelijk voorbehoud op de richtlijn.
Met het oorspronkelijk voorstel werd bereikt dat partijen en kandidaten er vóór de verkiezingen op geattendeerd worden dat een kandidaat in een andere lidstaat van het kiesrecht voor het Europees Parlement was uitgesloten. De kiezer zou daarvan evenwel niets merken. In het systeem, dat in het aan de Raad van State toegezonden ontwerp werd voorgesteld, zou dan de onwenselijke situatie ontstaan dat een kandidaat gekozen kon worden, terwijl het reeds bij de kandidaatstelling bij de verkiezingsautoriteiten bekend was dat deze toch geen lid van het Europees Parlement kon worden.
Een andere overweging om het oorspronkelijk wetsvoorstel te herzien, is dat niet ontkend kan worden dat het centraal stembureau ook thans op een aantal limitatieve gronden, genoemd in de artikel I 6 en Y 17 van de Kieswet, kandidaten toetst. De extra toetsing die het centraal stembureau op grond van onderhavig wetsvoorstel dient te verrichten, blijft beperkt tot de eenvoudige constatering of er bij de kandidaatstelling al dan niet een verklaring omtrent de uitsluiting van het passief kiesrecht is overgelegd. Het is derhalve niet zo dat het centraal stembureau zelfstandig inhoudelijk toetst of de kandidaat afkomstig uit een andere lidstaat in deze andere lidstaat van het passief kiesrecht is uitgesloten. Een controle of de verklaring omtrent het passief kiesrecht al dan niet aanwezig is, komt naar mijn mening overeen met de controle of de verklaring dat betrokkene niet in een andere lidstaat kandidaat voor het lidmaatschap van het Europees Parlement zal zijn, is overgelegd. Op grond van het huidig artikel Y 17 jo. Y 13 van de Kieswet leidt het ontbreken van deze verklaring eveneens tot schrapping van de kandidaat van de kandidatenlijst.
De Kiesraad noemt nog als bezwaar van de regeling waarbij het ontbreken van de verklaring tot schrapping van de kandidaat van de kandidatenlijst leidt, dat aan de Tweede Kamer de mogelijkheid wordt ontnomen om over de verkiesbaarheid van betrokkene te beslissen. Hij wijst er op dat hiermee afgeweken wordt van een stelsel waarvan bij de behandeling van de nota Eisen voor de uitoefening van het passief kiesrecht (Kamerstukken II, 1993/94, 23 702, nr. 2) door de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken op 26 oktober 1995 is geconcludeerd dat het ongewijzigd gehandhaafd dient te blijven.
Mede naar aanleiding van de opmerkingen van de Kiesraad merk ik op, dat in alle overige lidstaten van de EU het vereiste geldt, dat de verklaring omtrent het kiesrecht in de lidstaat waarvan men onderdaan is, moet worden overgelegd bij de kandidaatstelling. Het ontbreken van de verklaring leidt in alle lidstaten, met uitzondering van Denemarken, tot «niet-ontvankelijkheid» van de kandidaatstelling. Daarmee is de situatie binnen de Europese Unie wel enigszins gewijzigd ten opzichte van die ten tijde van de eerdergenoemde nota. In die nota wordt aangegeven dat behalve Denemarken ook nog Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Ierland eenzelfde systeem als Nederland hanteren in de vorm van toetsing van de vereisten bij de toelating tot het vertegenwoordigend orgaan (Kamerstukken II, 1993/94, 23 702, nr. 2, blz. 10).
Daarbij zij voorts aangetekend dat voor de verkiezing van Nederlandse vertegenwoordigende lichamen het uitgangspunt van de nota uiteraard ongewijzigd blijft. Ook zij opgemerkt dat, zowel in het oorspronkelijke als in het voorgestelde systeem het niet het Europees Parlement zelf is dat de geloofsbrieven onderzoekt, maar de Tweede Kamer. In die zin werd en wordt al afgeweken van de regel dat het vertegenwoordigend lichaam zelf beslist over de toelating van de eigen leden.
Gelet op de hiervoor genoemde argumenten, is het bezwaar van de Kiesraad mijns inziens beperkt. Gezien deze argumenten heeft het dan ook de voorkeur om dit punt te regelen aansluitend bij het stelsel dat geldt in het overgrote deel van de lid-staten.
II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel Y 3, onder b, onderdeel 4, kan vervallen met het oog op de registratieregeling van artikel Y 32.
Artikel Y 7 vervalt omdat geen sprake meer zal zijn van automatische registratie van de kiesgerechtigdheid van onderdanen van andere lidstaten door burgemeester en wethouders.
In dit artikel is de registratie van kiesgerechtigden die onderdaan zijn van een andere lidstaat geregeld. Registratie zal overeenkomstig artikel 9, eerste lid, van de richtlijn uitsluitend nog op verzoek van de kiesgerechtigde plaatshebben. In beginsel kan een kiezer te allen tijde verzoeken om zich als kiezer te laten registreren. Ik stel mij voor dat indien een onderdaan van een andere lidstaat zich bij de gemeente waarin hij woont komt melden voor opname in de gemeentelijke administratie, hem wordt gewezen op de mogelijkheid zich als kiezer voor de verkiezing van het Europees Parlement te laten registreren en hem daartoe een formulier wordt overhandigd. Bepalend voor de vraag of men kiesgerechtigd is voor een bepaalde verkiezing, is echter de situatie op de dag van kandidaatstelling. Het derde lid bepaalt dat verzoeken om registratie die worden ingediend na de dag van kandidaatstelling voor de daaropvolgende verkiezing buiten beschouwing blijven. Voor het verzoek wordt een formulier vastgesteld. In het tweede lid, is aangegeven welke gegevens de kiezer moet overleggen voor de registratie. Een en ander is in overeenstemming met artikel 9 van de richtlijn. Omdat een kopie van een geldig legitimatiebewijs wordt gevraagd, wordt impliciet aan het bepaalde in de richtlijn voldaan dat verzoeker zijn nationaliteit vermeldt. De verklaring dat verzoeker in de lidstaat waarvan hij onderdaan is niet van het kiesrecht is uitgesloten, kan op grond van het derde lid van artikel 9 van de richtlijn worden gevraagd. Het ligt voor de hand dit te doen, omdat onderdanen van andere lidstaten alleen kiesgerechtigd zijn, indien zij niet zijn uitgesloten van het kiesrecht, hetzij in Nederland, hetzij in de lidstaat van herkomst. Het formulier zal zo luiden dat bij juiste invulling daarvan, het verzoek aan alle vereisten voldoet.
Het huidige artikel Y 32 is opgenomen in het zesde lid. Er is bij de implementatie in 1994 voor gekozen dat Nederland niet actief nagaat of onderdanen van andere lidstaten in die lidstaten van het kiesrecht zijn uitgesloten. Indien echter bericht wordt ontvangen van een lidstaat met betrekking tot uitsluiting van het kiesrecht, dan wordt daaraan gevolg gegeven. Ook indien het verzoek van de kiezer aan alle vereisten voldoet (en hij dus heeft verklaard dat hij in de lidstaat waarvan hij onderdaan is niet van het kiesrecht is ontzet), leidt de mededeling van de desbetreffende lidstaat dat betrokkene wel van het kiesrecht is ontzet ertoe dat verzoeker niet als kiesgerechtigde wordt geregistreerd. Hiertegen kan verzoeker uiteraard in beroep gaan bij de rechter overeenkomstig artikel D 9 van de Kieswet.
In het zevende lid is een deel van de informatieplicht die Nederland heeft op grond van artikel 13 van de richtlijn neergelegd. Dit artikel bepaalt onder meer dat de lidstaat van verblijf op redelijke termijn vóór de verkiezingen de lidstaat van herkomst gegevens verstrekt over de onderdanen van deze lidstaat die als kiezer zijn geregistreerd.
Opdat onderdanen van andere lidstaten op de hoogte zijn van de mogelijkheid tot registratie bepaalt het achtste lid, dat de burgemeester de mogelijkheid van registratie ter openbare kennis brengt tijdig voor sluiting van de termijn van registratie voor de daaropvolgende verkiezingen.
Het negende lid tenslotte regelt de beroepsmogelijkheid tegen beslissingen tot registratie van de kiesgerechtigdheid. Op enkele punten wordt afgeweken van de «gewone» procedure van de Algemene wet bestuursrecht, zoals bij de meeste kiesrechtbeschikkingen. Reden hiervoor is dat gelet op de spoed, die onder omstandigheden is geboden bij de finale beslissing over registratieverzoeken met het oog op aanstaande verkiezingen, een verkorte procedure en rechtspraak in één instantie noodzakelijk zijn.
Het vierde lid van artikel 9 van de richtlijn bepaalt dat communautaire kiezers onder dezelfde voorwaarden als kiezer blijven geregistreerd als eigen onderdanen van de lidstaat. Dit betekent voor Nederland dat de registratie van onderdanen van andere lidstaten blijft gehandhaafd zolang zij in een Nederlandse gemeente wonen. Bij verhuizing naar een andere gemeente binnen Nederland zal de gemeente waaruit men vertrekt de gegevens omtrent registratie dus moeten doorgeven aan de nieuwe gemeente. Dit vloeit voort uit artikel Y 33, eerste lid.
Kiezers uit andere lidstaten moeten op grond van artikel 9, vierde lid, van de richtlijn de mogelijkheid hebben om op hun verzoek te worden geschrapt als kiezer. Dit is geregeld in het tweede lid van artikel Y 33.
In dit lid is voorts burgemeester en wethouders de mogelijkheid gegeven de registratie van de kiesgerechtigdheid te schrappen indien blijkt dat betrokkene niet aan de vereisten voor het kiesrecht voldoet. Dit kan bijvoorbeeld gebleken zijn doordat bericht over uitsluiting van het kiesrecht is ontvangen van de lidstaat waarvan de kiezer onderdaan is, nadat deze al op zijn verzoek is geregistreerd.
De plicht tot informatie op grond van artikel 13 van de richtlijn ziet ook op schrapping van de registratie van de kiesgerechtigdheid. Het is immers voor de lidstaat van herkomst van belang te weten dat betrokkene niet langer als kiezer in Nederland is geregistreerd, omdat hij dan in beginsel weer in de lidstaat van herkomst aan de verkiezingen zal kunnen deelnemen.
In het laatste lid is de beroepsmogelijkheid tegen besluiten tot schrapping van de kiesgerechtigdheid geregeld. Ook bij dergelijke besluiten is een verkorte procedure en rechtspraak in één instantie noodzakelijk.
Het voorgestelde artikel Y 35 bepaalt dat bij de inlevering van een lijst met daarop voorkomende kandidaten van andere lidstaten ten aanzien van elk van die kandidaten een verklaring van de desbetreffende lidstaat moet worden ingediend, dat betrokkene niet is uitgesloten van het recht om te worden gekozen. Op grond van het derde en vierde lid wordt de indiener van de lijst in de gelegenheid gesteld één of meer ontbrekende verklaringen alsnog in te leveren. Het gevolg van het niet inleveren van een verklaring wordt geregeld in artikel Y 35a. Verwezen zij ook naar het algemeen gedeelte van deze toelichting.
Op grond van dit artikel wordt de kandidaat afkomstig uit een andere EU lid-staat van de kandidatenlijst geschrapt door het centraal stembureau, wanneer de kandidaat geen verklaring kan overleggen van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst, dat betrokkene niet is uitgesloten van het passief kiesrecht.
Omdat in 1994 onderdanen van andere lidstaten automatisch als kiezer voor de verkiezing van het Europees Parlement zijn geregistreerd, zal bij onderdanen van andere lidstaten die ten tijde van de verkiezingen in 1994 in Nederland verbleven, de verwachting zijn gewekt dat zij ook voor de verkiezingen van 1999 automatisch worden opgeroepen. Daarom is in artikel II een bijzondere regeling getroffen voor de verkiezingen van 1999 die inhoudt, dat alle hier verblijvende onderdanen van andere lidstaten die bij de gemeente bekend zijn, tijdig persoonlijk op de hoogte worden gesteld van de mogelijkheid zich in hun Nederlandse woonplaats als kiezer te laten registreren. Het formulier waarmee zij het verzoek kunnen indienen wordt hen daarbij toegezonden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26052-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.