26 049 Indonesië

Nr. 87 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 oktober 2020

Met deze brief informeren wij u over de uitkomst van enkele gerechtelijke procedures van kinderen van standrechtelijk geëxecuteerde Indonesiërs in de periode 1945–1950 en de gevolgen die het kabinet daaraan heeft verbonden.

In oktober 2019 oordeelde het gerechtshof Den Haag dat de Staat in voornoemde procedures geen succesvol beroep op verjaring ten opzichte van de kinderen kon doen. De rechtbank Den Haag kwam vervolgens in maart 2020 tot een inhoudelijk oordeel.1 Daarbij zijn enkele claims afgewezen en enkele claims toegekend met vaststelling van schadebedragen.

Het kabinet heeft zich op deze vonnissen beraden en besloten in deze zaken niet door te procederen. Tevens heeft het kabinet aanleiding gezien voor de kinderen een zelfde schikkingsregeling open te stellen als voor de weduwen. Deze regeling treft u als bijlage aan2.

Kinderen die aannemelijk kunnen maken dat hun vader slachtoffer is van standrechtelijke executie zoals omschreven in de regeling komen in aanmerking voor een vergoeding. De schikkingsregeling voor de weduwen is eveneens verlengd, zodat deze gelijk loopt met de regeling voor kinderen. In die gevallen waar de eerder door de rechter toegekende bedragen lager liggen dan de vergoeding uit de regeling, zal de Staat de hogere vergoeding uit de regeling uitkeren.

Met het openstellen van deze regeling wordt een laagdrempelig instrument aangeboden aan de nabestaanden en hopen we voor alle betrokkenen meer rust en duidelijkheid te bieden in de verwerking van deze bewogen periode.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten


X Noot
1

Vonnis gerechtshof Den Haag 1/10/2019 ECLI:NL:GHDHA:2019:2525 en Vonnis rechtbank Den Haag 29/3/2020 ECLI:NL:RBDHA:2020:2584.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven