Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 oktober 2020
Met deze brief informeren wij u over de uitkomst van enkele gerechtelijke procedures
van kinderen van standrechtelijk geëxecuteerde Indonesiërs in de periode 1945–1950
en de gevolgen die het kabinet daaraan heeft verbonden.
In oktober 2019 oordeelde het gerechtshof Den Haag dat de Staat in voornoemde procedures
geen succesvol beroep op verjaring ten opzichte van de kinderen kon doen. De rechtbank
Den Haag kwam vervolgens in maart 2020 tot een inhoudelijk oordeel.1 Daarbij zijn enkele claims afgewezen en enkele claims toegekend met vaststelling
van schadebedragen.
Het kabinet heeft zich op deze vonnissen beraden en besloten in deze zaken niet door
te procederen. Tevens heeft het kabinet aanleiding gezien voor de kinderen een zelfde
schikkingsregeling open te stellen als voor de weduwen. Deze regeling treft u als
bijlage aan2.
Kinderen die aannemelijk kunnen maken dat hun vader slachtoffer is van standrechtelijke
executie zoals omschreven in de regeling komen in aanmerking voor een vergoeding.
De schikkingsregeling voor de weduwen is eveneens verlengd, zodat deze gelijk loopt
met de regeling voor kinderen. In die gevallen waar de eerder door de rechter toegekende
bedragen lager liggen dan de vergoeding uit de regeling, zal de Staat de hogere vergoeding
uit de regeling uitkeren.
Met het openstellen van deze regeling wordt een laagdrempelig instrument aangeboden
aan de nabestaanden en hopen we voor alle betrokkenen meer rust en duidelijkheid te
bieden in de verwerking van deze bewogen periode.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
De Minister van Defensie,
A.Th.B. Bijleveld-Schouten