Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 mei 2024
In de tweede kabinetsreactie op de uitkomsten van het onderzoeksprogramma «Onafhankelijkheid,
Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië, 1945–1950» (Kamerstuk 26 049, nr. 98 d.d. 14 december 2022) is door het kabinet de mogelijkheid geboden door het Nederlands
Instituut voor Militaire Historie (NIMH) een verificatieonderzoek naar dienst- of
bevelweigering uit te laten voeren. Het kabinet zei daarbij toe dat waar de uitkomst
van het verificatieonderzoek daar aanleiding toe geeft, een passende vorm van rehabilitatie
zou volgen.
Het NIMH heeft één zaak van bevelweigering en twee zaken van dienstweigering ontvangen.
In de zaak die ziet op bevelweigering van drie mariniers, de zogenaamde Pakisaji-zaak, heeft het NIMH een verificatieonderzoek uitgevoerd.
Hierbij informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek. Op basis van deze
bevindingen heb ik besloten over te gaan tot volledige rehabilitatie van de drie betrokken
mariniers.
Als bijlage bij deze brief treft u het verslag aan van het NIMH-onderzoek naar deze
zaak. Het NIMH beschrijft hierin de volgende feitelijkheden. De mariniers De Hoog,
Stokking en Smit maakten ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog (1945–1949)
deel uit van de Nederlandse strijdkrachten in voormalig Nederlands-Indië. Op 11 augustus
1947 weigerden drie Nederlandse mariniers op grond van ernstige morele en godsdienstige
bezwaren een bevel om een groot deel van een Indonesische kampong nabij Pakisaji (Oost-Java)
in brand te steken. Voor hun weigering kregen zij zware straffen opgelegd. Terwijl
de drie militairen het afbranden als een wraakactie tegen onschuldige burgers beschouwden,
beoordeelden de krijgsraad, het Hoog Militair Gerechtshof in Indonesië en ook de legerleiding
het bevel tot brandstichting als legitiem, omdat die daad uit militair oogpunt noodzakelijk
zou zijn geweest.
Tijdens het verificatieonderzoek door het NIMH zijn meerdere elementen naar voren
gekomen die onvermijdelijk tot de conclusie leiden dat er ernstige twijfels moesten
bestaan en zeker nu nog bestaan over het doel en de rechtmatigheid van het bevel tot
het in brand steken van de huizen in de kampong. Op basis van die elementen kan vrijwel
zeker worden geconcludeerd dat het bevel bedoeld was als vergeldingsactie. Een actie
die daarmee als onrechtmatig bestempeld moet worden. Die pijnlijke conclusie betekent
dat het destijds weigeren van het bevel gerechtvaardigd was en dat de betrokken mariniers
het bevel op goede gronden hebben geweigerd. Die gronden zijn zowel van juridische
als van morele aard. Met de kennis van nu concludeert het NIMH dat van een eerlijk
proces en een proportionele strafmaat derhalve geen sprake was.
Het vonnis uit 1948 kan niet worden teruggedraaid of ongedaan worden gemaakt. Dat
geldt ook voor de behandeling die de mariniers voorafgaand aan, maar ook na het vonnis
hebben moeten ondergaan. De drie mariniers en hun naasten hebben met deze pijnlijke geschiedenis moeten leven. Dit betreur
ik ten zeerste. De excuses uitgesproken door de Minister-President aan iedereen in
ons land die met de gevolgen van de koloniale oorlog in Indonesië heeft moeten leven,
vallen dan ook hen ten deel. Militaire gehoorzaamheid en plichtsgetrouwheid zijn van
cruciaal belang voor de krijgsmacht. Maar die gehoorzaamheid en plichtsgetrouwheid
mogen nooit in de weg staan van het naar eer en geweten weigeren om een onrechtmatig
bevel uit te voeren, zeker niet wanneer dat bevel leed en lijden van burgers of andere
te beschermen personen tot gevolg heeft.
Hoewel het op basis van formele juridische gronden niet mogelijk is om het vonnis
uit 1948 ongedaan te maken, verleen ik, namens het kabinet, op basis van al deze overwegingen
volledige rehabilitatie aan de drie mariniers: Joop de Hoog, Louis Stokking en Martinus Smit. Vandaag heb ik dit besluit
persoonlijk toegelicht aan de aanvrager van het verificatieonderzoek en tevens nabestaande.
De drie mariniers worden middels de rehabilitatie postuum in eer hersteld. De rehabilitatie
is een officiële erkenning dat de eerdere aantasting van hun eer ongegrond was. Persoonlijke
overhandiging van een rehabilitatiebrief aan de nabestaande en openbaarmaking van
het onderzoeksverslag brengen dit tot uiting. Met deze rehabilitatie zet het kabinet
een stap voorwaarts in de wijze waarop we met onze gemeenschappelijke geschiedenis
omgaan.
De Minister van Defensie,
K.H. Ollongren