26 049 Indonesië

Nr. 117 GEWIJZIGDE MOTIE VAN HET LID ELLEMEET C.S. TER VERVANGING VAN DIE GEDRUKT ONDER NR. 100

Voorgesteld 20 juni 2023

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de term «extreem geweld» die het onderzoeksprogramma hanteert een breed scala aan verschillende geweldsvormen omvat die ook in de periode 1945–1950 juridische en morele grenzen overschreden,

constaterende dat oorlogsmisdrijven in 1945 een erkend onderdeel uitmaakten van het humanitair oorlogsrecht, en dat het destijds gangbaar was dat de strafbaarstelling en de handhaving daarvan in tijd van oorlog via het nationale strafrecht verliep,

constaterende dat het humanitair oorlogsrecht via artikel 38 van het Wetboek van Militair Strafrecht in en tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog geldend recht was, omdat de onafhankelijkheidsoorlog door Nederland werd aangemerkt als «tijd van oorlog»,

constaterende dat Nederlandse militairen er tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog op werden gewezen dat zij zich aan het oorlogsrecht dienden te houden om te voorkomen dat zij zich aan oorlogsmisdrijven zouden schuldig maken,

overwegende dat het merendeel van de veteranen niet heeft deelgenomen aan oorlogsmisdrijven gepleegd door de Nederlandse krijgsmacht in Indonesië,

overwegende dat het niet aan de orde, juridisch niet mogelijk, en niet gewenst is om nog over te gaan tot berechting van oorlogsmisdrijven gepleegd in deze oorlog,

overwegende dat het doel van deze motie is recht doen aan de historische en juridische werkelijkheid in de jaren 1945–1950 omtrent oorlogsmisdrijven,

verzoekt de regering te erkennen dat de Nederlandse krijgsmacht tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog ook oorlogsmisdrijven heeft gepleegd,

en gaat over tot de orde van de dag.

Ellemeet

Dassen

Futselaar

Naar boven