De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de term «extreem geweld» die het onderzoeksprogramma hanteert een
breed scala aan verschillende geweldsvormen omvat die ook in de periode 1945–1950
juridische en morele grenzen overschreden,
constaterende dat oorlogsmisdrijven in 1945 een erkend onderdeel uitmaakten van het
humanitair oorlogsrecht, en dat het destijds gangbaar was dat de strafbaarstelling
en de handhaving daarvan in tijd van oorlog via het nationale strafrecht verliep,
constaterende dat het humanitair oorlogsrecht via artikel 38 van het Wetboek van Militair
Strafrecht in en tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog geldend recht was,
omdat de onafhankelijkheidsoorlog door Nederland werd aangemerkt als «tijd van oorlog»,
constaterende dat Nederlandse militairen er tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog
op werden gewezen dat zij zich aan het oorlogsrecht dienden te houden om te voorkomen
dat zij zich aan oorlogsmisdrijven zouden schuldig maken,
overwegende dat het merendeel van de veteranen niet heeft deelgenomen aan oorlogsmisdrijven
gepleegd door de Nederlandse krijgsmacht in Indonesië,
overwegende dat het niet aan de orde, juridisch niet mogelijk, en niet gewenst is
om nog over te gaan tot berechting van oorlogsmisdrijven gepleegd in deze oorlog,
overwegende dat het doel van deze motie is recht doen aan de historische en juridische
werkelijkheid in de jaren 1945–1950 omtrent oorlogsmisdrijven,
verzoekt de regering te erkennen dat de Nederlandse krijgsmacht tijdens de Indonesische
onafhankelijkheidsoorlog ook oorlogsmisdrijven heeft gepleegd,
en gaat over tot de orde van de dag.
Ellemeet
Dassen
Futselaar