26 025
Financiële verantwoordingen over het jaar 1997

26 100
Rechtmatigheidsonderzoek 1997

nr. 38
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 2 oktober 1998

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft de regering een aantal vragen ter beantwoording voorgelegd over de financiële verantwoording van het ministerie van Binnenlandse Zaken en het Rechtmatigheidsonderzoek 1997. Bij brief van 1 oktober 1998 zijn deze vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De griffier van de commissie,

Coenen

Financiële verantwoording van het ministerie van Binnenlandse Zaken

1

Het ministerie van Binnenlandse Zaken bleek hekkesluiter te zijn bij het afronden van de verantwoording. Denkt de minister dat de verantwoording volgend jaar eerder aan de Kamer kan worden gezonden?

In de brief van de Minister van Financiën van 1 oktober 1997 (kamerstukken II, 1997/1998, 25 396, nr 7) is in bijlage 1 een invoeringstijdpad versnelling financiële verantwoording per ministerie opgenomen. Hierin is aangegeven dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken de verantwoording 1997 op 10 april 1998 bij het Ministerie van Financiën (officieel) en bij de Algemene Rekenkamer (ondershands) zou aanleveren. In de daarop volgende twee jaar was een verdere versnelling voorzien.

De verantwoording 1997 is evenwel reeds op 24 maart aan het Ministerie van Financiën en de Algemene Rekenkamer aangeboden.

Vervolgens is verantwoording 1997 op 11 juni aan de Tweede Kamer aangeboden. Op basis van deze data is het ministerie een goede middenmoter.

Voor de verantwoording 1998 is aanbieding aan het Ministerie van Financiën en Algemene Rekenkamer voorzien op uiterlijk 29 maart 1999.

2

Het algemene deel van het rapport beslaat slecht drie pagina's en geeft geen inzicht in over- en onderschrijdingen, geen beleidsmatige terugblik op 1997, noch enig inzicht in het organisatorische kader van het ministerie waarbinnen het geheel beschouwd dient te worden. Wil de minister toezeggen dat de verantwoording over 1998 in dit opzicht informatiever zal zijn?

In de afgelopen periode is rijksbreed gezocht naar mogelijkheden te komen tot versnelling en kwaliteitsverbetering van de financiële verantwoording. Bij de verantwoording over 1997 is binnen het ministerie daarbij de aandacht vooral gericht geweest op de versnelling. Voor de verantwoording 1998 zal naast een doorlopende aandacht voor de versnelling ook gestreefd worden naar een verbetering van de verantwoording, zodat de infomatiewaarde wordt verhoogd.

3

De minister meldt in het Algemeen Deel dat waar dit relevant en mogelijk is kengetallen worden opgenomen in de diverse begrotingshoofdstukken, maar dat wanneer de bevoegdheidsverdeling dit niet wenselijk maakt andere publicatiemogelijkheden een goede optie zijn. Wanneer is dit het geval en welke andere publicatiemogelijkheden zijn dit? (blz. 16)

Wanneer de bevoegdheidsverdeling zo is ingericht dat vanuit het ministerie sturing kan en moet worden gegeven aan (productie)processen, kan ook de doelmatigheid worden beïnvloed. In deze situatie is het zinvol doelmatigheidskengetallen op te nemen in de begroting (en dus daarover verantwoording af ten leggen). Wanneer deze directe beïnvloeding van de doelmatigheid ontbreekt is het opnemen in de begroting derhalve niet zinvol.

Waar kengetallen vooral worden ontwikkeld als hulpmiddel in het beleidsproces worden kengetallen eerst en vooral opgenomen in beleidsnota's, brochures en evaluaties. Voorbeelden zijn ondermeer de Trendnota Arbeidszaken Overheid en de Rapportages BIS op het terrein van politie.

4

Als de minister doelt op de politie, acht de minister het dan mogelijk, met het oog op afspraken die in het regeerakkoord zijn gemaakt over zijn bevoegdheden ten aanzien van de politie, de verantwoording in het vervolg te laten plaatsvinden in de reguliere budgettaire cyclus? (blz. 16)

In het regeerakkoord is afgesproken dat de Politiewet zo zal worden gewijzigd dat de Minister van BZK, voor zover het de hoofdlijnen betreft na overleg met de Minister van Justitie, beheersmatige en beleidsmatige voorwaarden kan stellen aan de regio's. Een belangrijk instrument om deze nieuwe sturingsrelatie inhoud te geven is het Beleidsplan Nederlandse Politie. Dit plan bevat de visie ten aanzien van de gewenste ontwikkelrichting van de politie-organisatie voor de komende kabinetsperiode en is kaderstellend voor de beleids- en beheersprioriteiten van de politiekorpsen. Met de regio's zullen als nadere uitwerking van deze prioriteiten «contracten» worden gesloten tussen minister en korpsbeheerder. In deze contracten zullen afspraken zoveel als mogelijk in meetbare termen worden geformuleerd. Verantwoording hierover door de regio's heeft plaats als onderdeel van de reguliere budgettaire cyclus (in het bijzonder als onderdeel van de jaarrekening en het jaarverslag).

5

Een overschrijding van 200 miljoen wordt gemeld door uitgaven voor economische structuurversterking in het kader van het Grote-Stedenbeleid. Dit bedrag is, blijkens het verslag, eenmalig beschikbaar gekomen voor 25 GSB-gemeenten samen. Voorwaarde voor deze toekenning was ondermeer dat aantoonbaar ook private investeringen en extra werkgelegenheid voor laagstbetaalden werden gegenereerd. Is aan deze voorwaarde voldaan en om hoeveel banen (en voor welke periode) gaat het? (blz. 26)

Door de 25 GSB-gemeenten zijn meer dan 250 plannen ingediend, die onder meer zijn beoordeeld op de in de vraag genoemde criteria. Plannen die niet aan de criteria voldeden zijn afgewezen. In de goedgekeurde plannen werd een totale rijksbijdrage gevraagd van f 303,5 mln. Aangezien er f 200 mln beschikbaar was is aan de gemeenten gevraagd prioriteiten aan te geven zodanig dat het beschikbare bedrag overeenkwam met de subsidiëringsbehoefte. Met de uitvoering van de goedgekeurde plannen is (conform de gemeentelijke opgaven) een bedrag aan private investeringen gemoeid van ongeveer f 2 mld. Naar verwachting (conform de gemeentelijke opgaven) worden met de uitvoering van de plannen circa 15 000 structurele arbeidsplaatsen gecreëerd danwel in stand gehouden. Circa 40% daarvan, dus 6 000 arbeidsplaatsen, betreffen plaatsen aan de onderkant van de arbeidsmarkt.

Rapport van de Algemene Rekenkamer

1

De Algemene Rekenkamer constateert dat de uitvoering van een aantal subsidieregelingen door het Directoraat Generaal Openbaar Bestuur te wensen overlaat. De verantwoordelijkheid van de minister voor het beheer van de gelden kwam onvoldoende tot zijn recht en de administratieve organisatie was gebrekkig. Verder was er sprake van onderbezetting bij de uitvoeringsorganisatie. Verwacht de minister dat de door de Algemene Rekenkamer geconstateerde problemen aan het eind van dit jaar zullen zijn opgelost. (blz. 117–122)

Bij de uitvoeringsorganisatie was sprake van een onderbezetting mede door uitbreiding van de regeling Extra werkgelegenheid voor langdurig werklozen (Melkert-banen). De uitbreiding van de reikwijdte van deze regeling (die aanvankelijk beperkt was tot de grote-steden) tot aanvankelijk 79 gemeenten en later zelfs tot alle gemeenten, tezamen met de daarmee gepaard gaande grotere complexiteit van de regeling, was oorzaak van een ernstige verzwaring van de uitvoeringslast. Op basis van de resultaten van een extern onderzoek is in de loop van 1998 een adequate formatie en (administratieve) organisatie vastgesteld.

2

Kunt U een reactie geven op de uitspraak dat bij de uitvoering van subsidieregelingen door het DGOB de ministeriële verantwoordelijkheid onvoldoende tot zijn recht komt (2.2.1. blz. 117)

De uitspraak dat bij de uitvoering van subsidieregelingen de verantwoordelijkheid van de minister voor het beheer van de gelden onvoldoende tot zijn recht komt, heeft met name betrekking op de uitvoering van de zogenaamde «Urban-regeling» voor de vier grote-steden.

Vanaf januari 1998 is voor de implementatie van het Urban-initiatief meer capaciteit gecreëerd binnen het Directoraat- Generaal Openbaar Bestuur van het ministerie. Als gevolg hiervan zijn de contacten en de samenwerking met de steden geïntensiveerd. Dit leidt tot een betere ondersteuning van de gemeenten en een betere bijsturing van de voortgang van de uitvoeringsprogramma's.

3

Heeft het departement inmiddels wél overeenstemming bereikt met de uitvoeringsinstellingen? (2.2.4, blz. 119).

Er is inmiddels een uitvoeringsovereenkomst voor de suppletieregeling voor de sector Rijk afgesloten.

Nog geen overeenstemming bestaat over de uitvoering van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers (APPA- uitkeringen). USZO heeft toegezegd op korte termijn te reageren op het concept-contract en een offerte op te stellen. Verwacht wordt dat het contract dit jaar wordt afgerond.

4

In het rapport van de Algemene Rekenkamer wordt melding gemaakt van het aanleggen van aandelenportefeuilles door politiekorpsen. Hoe oordeelt de minister over de wenselijkheid van deze vorm van vermogensopbouw door de korpsen en over de risico's die hiermee zijn gemoeid? (blz. 119). Om welke korpsen gaat dit en wat is de omvang van deze portefeuilles? Is de minister voornemens nadere regels te stellen?

In een jaarlijkse circulaire zijn de beoordelingscriteria voor de regionale politiebegrotingen neergelegd. Daarin is onder meer bepaald dat het aangaan van geldleningen en het beleggen van (tijdelijke) middelen door politieregio's is gebaseerd op voorzichtig gedrag, waarbij zo min mogelijk risico wordt gelopen. Daarbij wordt ook gewezen op de circulaire van de staatssecretaris van Financiën van 15 februari 1995 over het gebruik van financiële derivaten (bijvoorbeeld opties, termijncontracten, renteswaps) door publiekrechtelijke lichamen als gemeenten, provincies, politieregio's en dergelijke. In die circulaire wordt gewezen op de risico's van financiële derivaten en worden aanbevelingen gedaan voor een verantwoord gebruik daarvan. De circulaire maakt meer in het algemeen duidelijk dat openbare lichamen die een publieke taak vervullen en in dat verband gemeenschapsgeld beheren, zeer zorgvuldig moeten zijn in hun financiële beheer. In het controleprotocol financiële verslaglegging politieregio's is bepaald dat de accountant van de politieregio bij zijn jaarrekeningencontrole voor zover van toepassing de wijze beoordeeld waarop door de regio's wordt omgegaan met het gebruik van financiële derivaten in het treasurybeleid, mede in relatie tot de eerder genoemde circulaire van de staatssecretaris van Financiën.

Tevens bevatten de Wet financiering lagere overheid en het daarop gebaseerde Besluit leningvoorwaarden lagere overheid randvoorwaarden voor een verantwoord gebruik van derivaten. Ik ga ervan uit dat met deze regels afdoende waarborgen zijn gegeven voor een zorgvuldig financieel beheer door de politieregio's.

Bij één korps is sprake van een aandelenportefeuille. Dat betreft het korps Amsterdam-Amstelland dat blijkens de jaarrekening ultimo 1997 een aandelenportefeuille heeft van circa f 14,3 mln. De accountant van de regio heeft geconstateerd dat het beleggingsbeleid in overeenstemming is met de circulaire van de staatssecretaris van Financiën.

Uit mededeling van voornoemde politieregio is mij gebleken dat het contract met de professionele vermogensbeheerder per 16 juli jongstleden af liep. In dit contract was een aantal clausules opgenomen, waardoor het risico van de regio, op verlies van ingelegd vermogen, uitgesloten werd. De in het geding zijnde middelen zijn benodigd voor toekomstige investeringen en sterkte-uitbreidingen. In het kader van het toezicht beoordeel ik of geld risicomijdend wordt weggezet. Daarboven zie ik vooralsnog geen reden om op korte termijn naast de bovengenoemde regels van het Ministerie van Financiën, aanvullende regels te stellen.

5

Hoe is het mogelijk dat «verantwoordingsinformatie () ontbreekt»? (2.2.6, blz. 120).

Om een aantal bijdragen definitief te kunnen vaststellen is het Ministerie van BZK afhankelijk van verantwoordingen van het Ministerie van Justitie dan wel het Korps Landelijke Politie Diensten. Dit doet zich onder andere voor op het terrein van gezamenlijke automatiseringsprojecten die in de jaren 1994 en 1995 zijn gefinancierd.

Met betrekking tot de door het Ministerie van Justitie geleverde verantwoordingsinformatie ging het om de mate van detaillering om te komen tot definitieve afrekening. Het Ministerie van Justitie is verzocht deze gedetailleerde informatie voorzien van een accountantsverklaring beschikbaar te stellen.

6

Volgens de Algemene Rekenkamer krijgen nationale prioriteiten en onderlinge afhankelijkheden in maatschappelijke sectoren, vanwege de decentralisatie van verantwoordelijkheden bij de aanpak van de millenniumproblematiek onvoldoende aandacht. Is de minister van mening is dat de aanpak van de millennium-problematiek doeltreffend verloopt? (blz. 16–24)

Ja, doch dat neemt niet weg dat op een aantal punten nog vragen resten. In dit verband verwijs ik naar de brief van 21 september 1998 aan de Tweede Kamer (briefkenmerk SB98/U189), betreffende de eerste driemaandelijkse rapportage inzake de aanpak van het millenniumprobleem bij de overheid.

7

Op welke wijze hoopt de minister de afstemming van het beleid ten aanzien van het millenniumprobleem te verbeteren? (blz. 16–24)

Met betrekking tot de aanpak van het millenniumprobleem bij de overheid en de voortgang daarbij kan worden verwezen naar de brief van 21 september 1998. Daarin wordt tevens ingegaan op voorgenomen respectievelijk reeds in uitvoering genomen maatregelen.

8

De Algemene Rekenkamer constateert dat drie van de vijf projectorganisaties van de ministeries en de belastingdienst die zijn belast met de millenniumproblematiek zijn afgeweken van de afgesproken toets, waardoor geen inzicht kon worden verkregen in de kwaliteit van de projectorganisaties. Eén van de drie was de projectorganisatie van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Hoe is het mogelijk is dat de aanpak van het millenniumprobleem zo ongestructureerd verloopt? (blz. 16–24)

Bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken (en Koninkrijksrelaties) is de verantwoordelijkheid voor de oplossing van het millenniumprobleem – conform het departementale sturingsmodel – neergelegd bij het management van de verschillende organisatieonderdelen. De Bestuursraad, ondersteund door een overlegorgaan van millenniumcoördinatoren onder voorzitterschap van de plv. Secretaris-generaal, volgt de voortgang en stuurt waar nodig bij.

In opdracht van de departementsleiding is de aanpak van het millenniumprobleem in- en extern (in dit geval Het Expertise Centrum) beoordeeld. Op basis van de rapportages heeft bijstelling in de aanpak van het millenniumprobleem plaatsgevonden.

Bij het Ministerie van BZK is derhalve wel degelijk sprake van een gestructureerde aanpak van het millenniumprobleem. Niet via een overkoepelende projectorganisatie, maar via de bestaande lijnorganisatie, waarbij het hoogste management vanaf het begin de eindverantwoordelijkheid heeft.

9

Waarom wordt op het ministerie van Binnenlandse Zaken, dat voor de coördinatie van de bestrijding van de millenniumproblematiek verantwoordelijk is, niet gerapporteerd conform de afgesproken procedure? (blz. 16–24)

Gezien de bij het Ministerie van BZK gekozen aanpak van de millenniumproblematiek volgens het sturingsmodel was de toets op de projectorganisatie van het traject (de zogeheten «P-toets» uit het Raamwerk Kwaliteitstoetsen Millennium Overheid, «RKM») niet goed bij het ministerie toe te passen, omdat deze toets expliciet uitgaat van een centrale projectorganisatie. Onderdeel van de wijze waarop het Ministerie van BZK de aanpak heeft georganiseerd was een interne toets op de aanpak van de millenniumproblematiek. De interne toets omvatte alle relevant geachte punten uit de in interdepartementaal verband afgesproken toets en is daarmee dus vergelijkbaar. Deze intern uitgevoerde toets is vervolgens door Het Expertise Centrum aan een audit onderworpen. Over de uitkomsten van deze audit is gerapporteerd.

De opzet van deze audit week daarmee af van de (interdepartementale) «P-toets», waardoor formeel niet volgens afgesproken procedure, dat wil zeggen het in het RKM gehanteerde beoordelingsformulier, kon worden gerapporteerd.

10

De opzet van slechts vijf van de dertien projectorganisaties biedt voldoende waarborgen voor een juiste aanpak van het millenniumprobleem. Hoe groot acht de minister de kans acht dat hierdoor in 1999 en 2000 problemen zullen ontstaan? (blz. 16–24)

De conclusie dat slechts vijf van de dertien projectorganisaties voldoende waarborgen voor een juiste aanpak van het millenniumprobleem boden, is op 5 juni 1998 voor het kabinet mede aanleiding geweest voor het treffen van een reeks aanvullende maatregelen. Deze hebben geresulteerd in een aanzienlijke versterking in de desbetreffende organisaties. Over de eerste resultaten bent u per brief van 21 september 1998 geïnformeerd.

De audits vormen een hulpmiddel voor het management om de sturing en de uitvoering van de aanpak van het millenniumprobleem te kunnen verbeteren en waar nodig tussentijds aan te passen. Een inschatting van de kans dat als gevolg van geconstateerde tekortkomingen in de projectorganisatie in 1999 en 2000 zich problemen zullen voordoen kan niet worden gegeven.

11

Slechts één departement had in mei van dit jaar geen achterstand bij de aanpak van de millenniumproblematiek. Vier departementen hadden een kleine achterstand. De overigen een grote tot zeer grote achterstand. Hoe groot acht de minister de kans dat de doelstellingen voor 1 november 1998 (alle vitale systemen met problemen aangepast, getest en ingevoerd, inzicht in alle risico's, noodscenario's voor vitale systemen gereed) op tijd zullen worden gehaald? (blz. 16–24)

De rapportage die bij brief van 5 juni jongstleden aan de Tweede Kamer werd aangeboden, was gebaseerd op de stand van zaken op de peildatum 1 april 1998. Sinds die datum is bij alle ministeries voortgang geboekt bij de aanpak van het probleem. In de brief van 21 september 1998 wordt daarover per ministerie een actueel beeld gegeven. Daaruit blijkt dat de datum 1 november 1998 in een aantal gevallen niet zal kunnen worden gehaald.

12

Acht de minister de inspanningen die op de verschillende departementen worden gedaan ter bestrijding van het millenniumprobleem voldoende? (blz. 16–24)

Deze vraag kan niet in algemene zin worden beantwoord voor alle ministeries tezamen. Ondanks de verschillen tussen de ministeries kan worden gesteld dat sprake is van een bemoedigender beeld dan bij eerdere rapportages het geval was. De inspanningen zijn voldoende in de zin dat de voor dit probleem beschikbare capaciteit maximaal wordt benut.

13

Hoe is het verloop geweest van de tweede tranche van pilotprojecten? (blz. 17)

Ook de tweede tranche van 8 pilotprojecten is inmiddels uitgevoerd en afgerond. Op basis van de onderzoeken zijn een management checklist en een plan van aanpak opgesteld die in de betreffende sector kunnen worden gebruikt. De follow-up vindt plaats door en in de betreffende bedrijfstakken, sectoren en overheden.

In de rapportages van de departementen aan de Tweede Kamer dd. 21 september 1998 (briefkenmerk SB98/U189) en in de voortgangsrapportage van de Ministerie van Economische Zaken over de activiteiten (in het kader) van het Millennium Platform (briefkenmerk ID/EDI/EST 98.061.251 dd. 25 september 1998) wordt nader op het voorgaande ingegaan.

14

Hoe was dat bij organisaties voor rampenbestrijding in het bijzonder? (blz. 17)

Door de onderzoeken is bij de OOV-diensten zowel voor wat betreft de operationele als wat betreft de bestuurlijke aspecten een beter beeld ontstaan welke mogelijke extra problemen (veroorzaakt door de millenniumproblematiek) vanuit de omgeving het functioneren van deze diensten tijdens de millenniumovergang kunnen beïnvloeden.

15

Hoe valt het millenniumprobleem te ondervangen c.q. zijn er noodscenario's in de maak voor objecten met een verhoogd risico voor grootschalige rampen? (blz. 17)

De categorie objecten met een verhoogd risico voor grootschalige rampen omvat een groot aantal verschillende processen. De aanpak van het millenniumprobleem voor een aantal van deze processen wordt gevolgd door de voor de desbetreffende sector verantwoordelijke inspectie-organen. Deze zullen waar nodig van hun bevoegdheden gebruik maken. Voorts dient in iedere gemeente voor het gehele gebied van de gemeente een rampenplan aanwezig te zijn (Rampenwet). Tevens dient iedere burgemeester voor elke ramp, waarvan de plaats, de aard en de gevolgen voorzienbaar zijn een rampbestrijdingsplan vast te stellen. Deze plannen zijn niet openbaar. Mogelijke verhoogde risico's voor grootschalige rampen ten gevolge van de Millenniumovergang vallen onder het gestelde in de Rampenwet. Het eventueel opstellen van noodscenario's, c.q. het mogelijk bijstellen van rampbestrijdingsplannen is derhalve een lokale verantwoordelijkheid.

16

Zijn de onderlinge afhankelijkheden van risicosectoren inmiddels in kaart gebracht? (blz. 18)

Eind 1997 heeft de Ministerie van Economische Zaken de KEMA opdracht gegeven voor het uitvoeren van een onderzoek naar de millennium risico's in vitale sectoren en ketens. Dit onderzoek is in juni van dit jaar afgerond. Inmiddels zijn onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische Zaken vervolgacties gestart.

17

Hoe ligt de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid in financieel opzicht ten aanzien van maatschappelijk kwetsbare en/of vitale sectoren? (blz. 18)

De verantwoordelijkheid voor de oplossing van het millenniumprobleem ligt bij individuele organisaties. Dat geldt eveneens voor de financiering van de daarvoor noodzakelijke werkzaamheden.

18

Hoe ligt de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid in bestuurlijk opzicht ten aanzien van maatschappelijk kwetsbare en/of vitale sectoren? (blz. 18–19)

De bestuurlijke verantwoordelijkheid van de overheid is aangegeven in de brief van 21 september 1998. In de brief wordt uitgebreid ingegaan op de vraag hoe ver de verantwoordelijkheid reikt.

19

Is het zinvol om voor de gehele rijksoverheid een prioritering in de aanpak van vitale objecten aan te geven? (blz. 18–19)

De gedachte is om een aantal redenen niet uitvoerbaar.

Het kan conflicteren met het uitgangspunt dat iedere individuele minister verantwoordelijk is voor de oplossing van het probleem binnen de eigen organisatie. Daarbij rijst tevens de vraag hoe een weging moet plaatsvinden van de binnen de afzonderlijke ministeries gestelde prioriteiten.

20

Is de ketenproblematiek voor vitale sectoren reeds in kaart gebracht? (blz. 18–19)

Ja. Zie het antwoord op vraag 16.

21

Hebben alle departementen inmiddels adequate projectorganisaties aan het werk gezet? (blz. 20)

Voorzover dat nog niet volledig is gerealiseerd, wordt er hard gewerkt aan een adequate organisatie. Dit kan in de vorm van een projectorganisatie of een heldere lijnorganisatie. In algemene zin is het beeld thans bemoedigender dan bij eerdere rapportages. Een definitief oordeel kan eerst worden gegeven aan de hand van de daarop uit te voeren audit in het kader van de rapportage naar de stand per 1 november 1998. Deze rapportage zal aan de Tweede Kamer worden toegezonden in december 1998.

22

Is de interne en externe informatievoorziening over deze problematiek inmiddels per departement op peil gebracht? (blz. 21)

Een antwoord op deze vraag kan eerst worden gegeven aan de hand van de uit te voeren audit in het kader van de rapportage naar de stand per 1 november 1998. Dit evenwel met dien verstande dat deze audit zich niet expliciet zal richten op de informatievoorziening.

23

Zijn er inmiddels per departement maatregelen genomen om zicht te krijgen op de voortgang van de oplossing van de millenniumproblematiek bij de zelfstandige bestuursorganen, rechtspersonen met een wettelijke taak en organisaties die tot het beleidsterrein van een ministerie worden gerekend? (blz. 21)

Er wordt gewerkt aan middelen om dit zicht te verbeteren. In dit verband mag worden verwezen naar de brief aan de Tweede Kamer van 21 september 1998.

24

Zijn er ook maatregelen genomen om de voortgang van de oplossing van de millenniumproblematiek bij bovengenoemde sectoren te stimuleren? (blz. 21)

Naast de oprichting van het millenniumplatform, een gezamenlijk initiatief van overheid en bedrijfsleven, zijn tevens bijzondere platforms in het leven geroepen voor de energiesector, voor de gemeentelijke sociale diensten en voor de gezondheidszorg. Daarnaast is een platform voor de transportsector volop in ontwikkeling.

25

Zijn alle departementen inmiddels overgegaan tot het maken van noodscenario's? (blz. 22)

Zoals uit de brief die op 21 september aan de Tweede Kamer is toegezonden blijkt, zijn alle ministeries reeds begonnen met of zullen zeer binnenkort beginnen met het opstellen van noodplannen. Verder zijn alle ministeries bekend met de eis die wordt gesteld in de normplanning, op 1 november 1998 voor alle vitale processen een noodplan gereed te hebben.

26

Zijn alle departementale accountantsdiensten inmiddels betrokken bij het toezicht op het oplossen van de millenniumproblematiek? (blz. 22)

De departementale accountantsdiensten besteden allen aandacht aan de millenniumproblematiek in het kader van de beoordeling van het financieel beheer. Een en ander zal worden betrokken bij de rapportages bij de financiële verantwoording over 1998.

27

Zullen alle begrotingsadministratiesystemen van de departementen tijdig millenniumbestendig zijn? (blz. 22)

Dit vormt een integraal onderdeel van de aanpak per ministerie. Er zijn geen signalen ontvangen dat zich ten aanzien van dit onderdeel specifieke problemen voordoen.

28

Is er een overzicht van objecten binnen de rijksoverheid die niet tijdig millenniumbestendig zullen zijn? (blz. 23)

In de brief van 21 september 1998 wordt voor vitale sectoren, producten en diensten aangegeven op welk moment deze millenniumbestendig zullen zijn. Hieruit blijkt voor welke sectoren, producten en diensten de datum afwijkt van de eerdergenoemde datum van 1 november 1998.

29

Wat is het oordeel van het kabinet over de twee door de Algemene Rekenkamer geconstateerde lacunes over 1997 (geautomatiseerde systemen en de toelichting op de saldibalans Gemeentefonds)?

Deze vraag heeft betrekking op opmerkingen van de Algemene Rekenkamer bij de financiële verantwoording 1997 van het gemeentefonds. De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de regering ter beantwoording nog acht andere vragen voorgelegd over de financiële verantwoording van het gemeentefonds en het Rechtmatigheidsonderzoek.

Het antwoord op de onderhavige vraag is opgenomen in de lijst met vragen en antwoorden behorende bij de financiële verantwoording van het gemeentefonds en het Rechtmatigheidsonderzoek.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), Schutte (GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Rehwinkel (PvdA), Luchtenveld (VVD), De Boer (PvdA), Belinfante (PvdA), Buijs (CDA), Rietkerk (CDA), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP) en Balemans (VVD).

Plv. leden: Van den Doel (VVD), Rouvoet (RPF), Van Beek (VVD), Duijkers (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Wagenaar (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Rabbae (GroenLinks), Schreijer-Pierik (CDA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Nicolaï (VVD), Van Oven (PvdA), Brood (VVD), Kuijper (PvdA), Apostolou (PvdA), De Milliano (CDA), Eurlings (CDA), Albayrak (PvdA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP) en Essers (VVD).

Naar boven