nr. 21
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 juni 2005
Inleiding
Op 1 april 2001 trad de wet Strafrechtelijke Opvang Verslaafden (SOV)
in werking. De SOV is te beschouwen als een voorloper van de door mij geëntameerde
veel bredere aanpak van veelplegers. Bij de parlementaire behandeling van
het wetsvoorstel SOV is toegezegd zowel een procesevaluatie als een effectevaluatie
uit te voeren. De procesevaluatie bied ik u hierbij aan1. De effectevaluatie zal naar verwachting eind 2006 gereed zijn.
De procesevaluatie heeft betrekking op het proces van implementatie gedurende
de eerste 3 jaar van de SOV. In het evaluatierapport wordt ingegaan op de
vraag in hoeverre de invoering van de SOV heeft plaatsgevonden zoals deze
vooraf werd beoogd. Ik wil benadrukken dat de procesevaluatie geen antwoord
geeft op de vraag in hoeverre de SOV een effectieve manier is om de criminaliteit
door verslaafde veelplegers terug te dringen; hiervoor dient de effectevaluatie
te worden afgewacht.
Uitkomst van de procesevaluatie
Het experiment van de invoering van de maatregel SOV was ambitieus. Immers
het betrof een gelijktijdige vernieuwing op drie terreinen, te weten juridisch,
door de introductie van een nieuwe sanctie met eigen strafrechtelijke en strafprocesrechtelijke
vereisten, inhoudelijk, door het introduceren van behandeling van verslaafden
in het kader van een dwangopname, en bestuurlijk, door de verantwoordelijkheid
voor de noodzakelijke ketensamenwerking neer te leggen bij lokale bestuursteams.
De procesevaluatie laat zien dat de implementatie van de SOV een moeizame
start heeft gekend, maar dat gaande weg veel knelpunten zijn opgelost en verbeteringen
tot stand zijn gekomen. Met name de complexiteit van de samenwerkingsstructuur
in de keten heeft ertoe geleid dat de implementatie aanvankelijk wat moeizaam
verliep. Bij de opzet van de SOV is ervoor gekozen de SOV, binnen de geldende
wettelijke kaders, lokaal gestalte te laten krijgen. Dit heeft
tot gevolg gehad dat de ontwikkelingen landelijk bezien niet altijd synchroon
liepen. Voorts bleek een onverwacht groot deel van de doelgroep zeer complex.
Dit vergde een meer intensieve en op de individuele problematiek gerichte
aanpak dan vooraf was voorzien, zowel intra- als extramuraal, alsmede ten
aanzien van de nazorg.
Dat gaandeweg op tal van punten verbeteringen zijn gerealiseerd, blijkt
onder meer uit de stijgende lijn in de bezetting van de beschikbare SOV capaciteit
en het stroomlijnen van de functie van de trajectbegeleider. Als bijzondere
vermelding wil ik hieraan toevoegen dat de implementatie van de in- en uitvoering
van de SOV vooral in Amsterdam succesvol is verlopen.
Incorporatie SOV in ISD
Een aantal in het onderzoeksrapport gesignaleerde knelpunten zijn opgelost
bij het incorporeren van de SOV in de maatregel plaatsing in een inrichting
voor stelselmatige daders (ISD), waarbinnen het nu als programma wordt voortgezet.
Voor de uitvoering van de ISD is in samenspraak met betrokkenen een landelijk
beleidskader opgesteld.
De samenwerking bij de instroom is strakker georganiseerd door met name
de trekkersrol bij het OM te leggen. Met behulp van het diagnostisch instrument
RISc kunnen veelplegers, al dan niet verslaafd, nog beter geselecteerd worden
dan voorheen, waardoor het inhoudelijke programma nog beter daarop kan worden
toegesneden. Voor de positie van deelnemers met een psychiatrische stoornis
is hierbij speciale aandacht. Voortbouwend op de SOV ervaringen heb ik nadere
afspraken gemaakt met gemeenten over de verdeling van verantwoordelijkheden
bij terugkeer in de maatschappij.
Geconcludeerd kan worden dat het experiment SOV zich heeft ontwikkeld
tot een essentieel onderdeel van een gerichtere aanpak voor veelplegers. Ik
vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner